• No results found

Uit de mest- en mineralenprogramma's : Transities in de landbouw en veranderingen in nutriëntengebruik

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Uit de mest- en mineralenprogramma's : Transities in de landbouw en veranderingen in nutriëntengebruik"

Copied!
2
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Uit de mest- en mineralenprogramma's

Transities in de landbouw en

veranderingen in nutriëntengebruik

Inleiding

Volgens het Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP-4) is een transitie naar duurzame landbouw nodig om de hardnekkige problemen in de huidige landbouw op te lossen. Met een transitie wordt een structurele verandering bedoeld. Met hardnekkige problemen in de huidige landbouw worden onder andere het 'mestprobleem' bedoeld, d.w.z. de ongewenst hoge uitspoeling van stikstof en fosfaat naar grondwater en oppervlaktewater en de te hoge emissie van ammoniak naar de atmosfeer. De beoogde transitie naar duurzame landbouw vergt ongeveer een generatie; daarom wordt gespro-ken over duurzame landbouw 2030. Verondersteld wordt dat de transitie naar duurzame landbouw via een S-vormige curve verloopt, waarin verschillende fasen kunnen worden onderscheiden (figuur 1.) In onderhavig project wordt teruggekeken en vooruitgekeken. Forse structurele veranderingen in de landbouw in het verleden worden geanalyseerd (om van het verleden te leren) en mogelijke toekomstige structurele veranderingen worden verkend (om valkuilen te identificeren). Daarbij wordt vooral gekeken naar veranderingen in nutriëntengebruik en nutriëntenverliezen.

2. Structurele veranderingen in de landbouw 1850-2030

De landbouw is altijd in verandering, maar de afgelopen decennia zijn de veranderingen wel veel sneller en ingrijpender geweest dan in de eeuwen daarvoor. We onderscheiden vier perioden waar-in forse structurele veranderwaar-ingen hebben plaatsgevonden..

1. 1850-1950: naar moderne landbouw, gestoeld op onderzoek, onderwijs en voorlichting; 2. 1950-1985: naar intensieve, gespecialiseerde en concurrerende landbouw;

3. 1985-heden: naar een door de overheid gereguleerde landbouw; en 4. heden- 2030: naar duurzame landbouw.

Voor elke periode zijn de veranderingen ver-schillend geweest. Sommige veranderingen liepen door van de ene periode in de andere zonder een scherpe overgang. Kenmerkend is dat de veranderingen steeds zijn opgetreden in vrijwel alle sectoren, niet alleen in de primai-re sector, maar ook in de toeleveprimai-rende en verwerkende industrie en in de organisatie van de landbouw (instituties). Ter illustratie worden in figuur 2 de veranderingen in de aantallen dieren weergegeven. Het landbouwareaal is van 1,8 miljoen ha in 1850 toegenomen tot 2,3 in 1960. Daarna is het gestaag afgeno-men tot iets minder dan 2 miljoen nu. Vòòr 1850 spreken we over traditionele landbouw, al hebben er toen ook veranderingen plaatsge-vonden (b.v van ruilhandel naar geldeconomie, maar die periode is niet in beschouwing geno-men. Problem articulation R&D Definition of future Innovation testing New image of the future System change Activities in society A1 A2 A3 A4 A5 A6 Innovation application System optimalisation Problem articulation R&D Definition of future Innovation testing New image of the future System change Activities in society A1 A2 A3 A4 A5 A6 Innovation application System optimalisation

Figure 2. Veranderingen in aantal dieren tussen 1850 en 2030. Aantallen in 2030 volgens drie scenario's. 1850 1895 1910 19201930 1940 1946 1950 1960 1970 1980 1990 1995 20002010 2030-EC-12030-EC-2 2030-GC horses sheep cow s cattle poultry * 10,000 pigs 0 2000 4000 6000 8000 10000 12000 14000 16000 * 1. 0 00 hea d Year

Figuur 1. Hypothetisch verloop van het transitieproces naar duurzame landbouw, met een opeenvolging van activiteiten (Volgens Ros et al., 2003).

(2)

3. Veranderingen in nutriëntengebruik

Sinds 1850 is de bemesting geweldig veranderd. Dierlijke mest, strooisel(roof), stikstofbinding via vlinderbloemigen en compost vormden vroeger de belangrijkste bronnen van bemesting in de land-bouw. Kunstmest wordt vanaf 1880 gebruikt, eerst vooral fosfaat en kalium, later steeds meer stikstof. Tot 1940 werd meer kunstmestkalium gebruikt dan kunstmeststikstof. Vanaf 1950 is het gebruik van kunstmestfosfaat en -kalium gestaag afgenomen. Het gebruik van kunstmeststikstof is pas vanaf 1986 afgenomen, en vanaf 1998 sneller dan daarvoor. Veranderingen in bemesting

komen duidelijk tot uiting in mineralenbalansen. Tot aan het einde van de 19e

eeuw was er gemid-deld genomen een negatief fosfaatoverschot in de landbouw. De bodem werd uitgemijnd. Vanaf het begin van de 20e eeuw zijn de overschotten van N, P, K positief geworden en gestaag toege-nomen tot circa 1985. Daarna zijn de overschotten afgetoege-nomen, vooral door de afname van kunst-mest. In de 20e eeuw is gemiddeld genomen 3000-5000 kg fosfaat per in de bodem opgehoopt. Het stikstofoverschot in de Nederlandse landbouw was ook in de 19e eeuw gemiddeld genomen positief, variërend van 10 tot 30 kg per ha per jaar. Maar de productie was toen ook erg laag, met gemiddelde tarweopbrengsten van minder dan 2 ton per ha. De huidige opbrengsten zijn ongeveer 9 ton per ha.

Uit onze berekeningen blijkt dat de efficiëntie van het nutriëntengebruik over de gehele landbouw bekeken tot 1985 een dalende tendens vertoonde (figuur 3). Dit suggereert dat de toename van het gebruik van kunstmest en dierlijke mest gemiddeld genomen sneller is geweest dan de toena-me in de efficiëntie van de gewassen (door veredeling, gewasbescherming, drainage, beregening, grondbewerking, etc.).

4. Veranderingen in ammoniakemissies.

De veranderingen in dieraantallen (figuur 2), mest-stoffengebruik en emissiefactoren hebben geleid tot geweldige veranderingen in ammoniakemissie (figuur 4). De piek in ammoniakemissie was in 1985. Daarna is de emissie sterk gedaald. Berekeningen voor 2030 geven aan dat de ammo-niakemissie varieert tussen 60 en 100 kiloton per jaar, afhankelijk van scenario. Dat niveau komt over-een met dat in de jaren 1950-1960 en is hoger dan NMP-4 als wenselijk acht. Verwachte ontwikkelingen in aantallen dieren en emissiebeperkende maatrege-len is in de berekeningen meegenomen.

5. Wat leren we hier nu van?

Resultaten behaald in het verleden geven geen garantie voor de toekomst. Dat is waar, en het ver-leden komt ook niet meer terug. Maar het analyseren van veranderingen in het verver-leden verschaft wel inzicht. De oorzaken en gevolgen van de veranderingen zijn vaak complex en meestal pas naderhand goed te begrijpen. Beschikbaarheid van goedkope energie, technologische ontwikkelin-gen en ingrepen van overheden hebben een relatief grote rol te hebben gespeeld in de veranderin-gen tussen 1850 en heden. Onze studie suggereert aan dat er nog forse systeeminnovaties nodig zijn om alle doelen van NMP-4 voor stikstof en fosfaat te realiseren.

Voor meer informatie:

Prof. dr. ir. O. (Oene) Oenema Informatieblad 398. 78 juni 2005

Alterra, Postbus 47, 6700 AA Wageningen Programma's 398-I, II,III

Tel. 0317-474784 Gefinancierd door ministerie LNV

e-mail: oene.oenema@wur.nl www.mestenmineralen.nl

Figuur 4. Veranderingen in de emissie van ammoniak tussen 1850-2030.

0 50 100 150 200 250 1850 1880 1910 1920 1930 1940 1946 1950 1960 1970 1980 1990 1995 2000 2010 2030-EC-1 2030-EC-2 2030-GC-1 2030-GC-2 N H 3 em is s ion ( k to n/ y e ar 0.00 0.20 0.40 0.60 0.80 1800 1850 1900 1950 2000

Efficientie van het fosfaatgebruik

0,00 0,20 0,40 0,60 0,80 1,00 1,20 1,40 1800 1850 1900 1950 2000

Figuur 3. Veranderingen in de efficiëntie van stikstof en fosfaat in de Nederlandse landbouw 1850-2030. 1800 1850 1900 1950 2000 0.80 0.60 0.40 0.20 0.00 1.40 1.20 1.00 0.80 0.60 0.40 0.20 0.00

Efficientie van het stikstofgebruik

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Helaas laat evaluatie van deze regelgeving zien dat er maar heel weinig van wordt gebruikge- maakt, en dan nog vaak op een minder klimaatslimme wijze omdat de regelgeving veel

using CO2 gas for CaS dissolution ... 95 Figure 5.8 Laser scattering particle size distribution analysis of the high-purity CaCO3 ... 96 Figure 5.10 Indirect CaS carbonation

reo.geer stadig dsarop. Daor word telkens oor een saak gehandel en due.rby slui t nog 'n betreklike sterk persewcrasie vnn die voorstellinge een. Hulle bewussyn

Of the 36 types of insertions and deletions identified, type  1 (a 52-base pair deletion) and type 2 (a 5-base pair insertion) mutations account for >80% of CALR mutations.. [7]

The main line runs by the Paarl, Wellington, Worcester, Laingsburg, Beaufort West, and.. lJe Aar to

 Determining the presence and levels of PFCs in water, sediment, fish, and wild bird eggs and to evaluate the possible sources that could contribute to the levels found.. 

We have created a time-dependent, multi-zone model to investigate changes in the particle spectrum as the particles traverse through the PWN, by considering a time

Biodiversiteit gaat niet alleen over de individuele soorten, maar juist de diversiteit van ecosystemen, soorten en genen, en de samenhang daartussen.. • Landbouw is afhankelijk