• No results found

Middeleeuwse verhalen voor moderne lezers: Een experimenteel onderzoek naar het effect van presentatiewijze (Middelnederlands, Nederlands, Middelnederlands met een Nederlandse vertaling in de kantlijn) op de narratieve betrokkenheid van middelbare scholie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Middeleeuwse verhalen voor moderne lezers: Een experimenteel onderzoek naar het effect van presentatiewijze (Middelnederlands, Nederlands, Middelnederlands met een Nederlandse vertaling in de kantlijn) op de narratieve betrokkenheid van middelbare scholie"

Copied!
122
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Engelse titel

Medieval stories for modern readers: An experimental study into the effect of presentation methods (Middle Dutch, Dutch, Middle Dutch with a Dutch translation in the margin) on narrative engagement of high school students with Middle Dutch literature.

Cursus: LET-CIWM401-2018-V Naam student: Noor Elshof

Scriptiebegeleider: dr. W.F.J. van Meurs Tweede lezer: dr. W.G. Reijnierse

Aantal woorden: 12.473 (exclusief samenvatting, tabellen en referenties)

‘Middeleeuwse verhalen voor moderne lezers’

Een experimenteel onderzoek naar het effect van presentatiewijze (Middelnederlands, Nederlands, Middelnederlands met een Nederlandse vertaling in de kantlijn) op de narratieve

(2)

Samenvatting

Verhalen uit de Middelnederlandse literatuur hebben een belangrijk aandeel in het bereiken van

de doelstellingen van het literatuuronderwijs in Nederland (Dirksen, 2013). Middeleeuwse

verhalen worden in verschillende vormen aangeboden aan middelbare scholieren. Op

wetenschappelijk niveau was echter nog niet eerder onderzocht of de verschillende

presentatievormen invloed hebben op de manier hoe leerlingen een verhaal verwerken en in

welke mate zij narratief betrokken zijn bij het verhaal. Om dit te kunnen onderzoeken werden

in deze studie drie verschillende presentatiewijze gemanipuleerd, namelijk een

Middelnederlandse versie, een modern Nederlandse versie en een Middelnederlandse versie

met Nederlands in de kantlijn. Om het effect van de verschillen in presentatiewijze op de

narratieve betrokkenheid bij leerlingen te toetsen, werd een experiment uitgevoerd waar 95

vier- en vijf vwo-leerlingen van de Nijmeegse Scholengemeenschap Groenewoud, aan

meededen. Zij lazen ieder twee tekstfragmenten uit de Arthurroman Walewein ende Keye en

vulden een schriftelijke vragenlijst in om daarmee te kunnen meten in hoeverre zij narratief

betrokken waren bij het verhaal in termen van transportatie, leesplezier, identificatie, narratief

begrip en aandachtfocus. Uit de resultaten bleek dat lezers die een Middelnederlandse versie

lazen minder betrokken waren bij het verhaal terwijl lezers die een Nederlandse versie lazen of

een Middelnederlandse versie met Nederlands in de kantlijn, juist een hogere mate van

betrokkenheid hadden. Ook werd getoetst of de moeilijkheid van een taal mogelijk invloed

heeft op de betrokkenheid bij het verhaal. Om dit te meten werd een regressie uitgevoerd. Uit

de analyse bleek dat de moeilijkheid van een taal een voorspeller is voor narratieve

betrokkenheid. De betrokkenheid van lezers bij het verhaal nam af zodra zij de taal moeilijker

vonden worden. De huidige studie heeft aangetoond dat de narratieve betrokkenheid bij

Middeleeuwse verhalen het grootst is wanneer deze in het Nederlands, of Middelnederlands

(3)

Nijmegen, donderdag 22 augustus 2019

Beste lezer,

Voor u ligt mijn masterscriptie Middeleeuwse verhalen voor moderne lezers. Deze scriptie is geschreven in het kader van mijn afstuderen aan de masteropleiding Communicatie en Beïnvloeding aan de Radboud Universiteit in Nijmegen.

Afgelopen maanden heb ik onderzoek gedaan naar de verschillen in presentatiewijze op de narratieve betrokkenheid van leerlingen bij Middelnederlandse literatuur. Het onderzoek is onderbouwd aan de hand van wetenschappelijke literatuur en de resultaten zijn tot stand gekomen op basis van experimenteel onderzoek.

In het bijzonder wil ik mijn scriptiebegeleider, dr. W.F.J. van Meurs, hartelijk bedanken voor zijn enthousiasme en gedrevenheid bij het onderwerp en de zeer plezierige begeleiding die ik van hem heb gehad. Ik kijk heel waardevol terug op onze samenwerking van afgelopen periode. Ook wil ik graag dr. W.G. Reijnierse bedanken voor haar kritische blik op mijn onderzoeksvoorstel.

Graag bedank ik ook Ludo Jongen voor zijn bruikbare suggesties met betrekking tot het vertalen van de tekstfragmenten die in het onderzoek zijn gebruikt.

Ook wil ik mijn oude middelbare school, de Nijmeegse Scholengemeenschap Groenewoud, bedanken dat ik bij hun terecht kon om het onderzoek uit te voeren. Met name wil ik Esther Telgenhof en Ruth Pasternak, beide docent Nederlands, hartelijk bedanken voor hun enthousiasme en hun vertrouwen in het onderzoek. Tot slot wil ik alle leerlingen van vier- en vijf vwo heel erg bedanken voor hun geduld en waardevolle input aan het onderzoek. Zij hebben invulling gegeven aan de resultaten en daar ben ik hen heel dankbaar voor.

Heel veel leesplezier!

Vriendelijke groeten,

(4)

1. Inleiding

Het literatuuronderwijs in Nederland heeft als doel om leerlingen meer kennis en inzicht te

bieden met betrekking tot verhalen uit verschillende perioden, zoals de middeleeuwen (Schram

& Raukema, 2006; Dirksen, 2013). Middeleeuwse verhalen worden in verschillende vormen

aan leerlingen gepresenteerd, namelijk in de oorspronkelijke taal (Middelnederlands), de

moderne vertaling (Nederlands), of het Middelnederlands met de moderne vertaling in de

kantlijn (Slings, 2000). Het is nog niet eerder onderzocht of verschillen in presentatiewijze

invloed hebben op de narratieve betrokkenheid van leerlingen bij Middelnederlandse literatuur.

Een moeilijke taal zoals het Middelnederlands zou mogelijk als taalbarrière kunnen werken wat

een negatief effect heeft op de narratieve betrokkenheid van leerlingen bij het verhaal. De

huidige studie heeft als doel om na te gaan in hoeverre de verschillende presentatievormen van

invloed zijn op de narratieve betrokkenheid van leerlingen bij een middeleeuws verhaal.

Een verhaal wordt omschreven als een aaneenschakeling van gebeurtenissen die in

chronologische volgorde zijn weergegeven en die ieder op een bepaald moment en in een

bepaalde tijd plaatsvinden (Labov & Waletzky, 1967). Volgens de narratieve theorie hebben

verhalen de kracht om het publiek waarvoor ze bedoeld zijn te overtuigen. Verhalen kunnen

namelijk de opvattingen van mensen, hun attitudes maar ook hun gedragsintentie beïnvloeden

(De Graaf, Hoeken, Sanders & Beentjes, 2009). Lezers verliezen zichzelf in een verhaal omdat

zij de informatie uit de tekst onbewust verbinden aan de kennis die zij hebben over het leven in

het algemeen, of over het specifieke onderwerp of genre van het verhaal (Busselle & Bilandzic,

2009). Wanneer lezers zich betrokken voelen bij een verhaal en zij als het ware hierin verloren

raken, wordt er gesproken over narrative engagement, ook wel narratieve betrokkenheid

genoemd (Green, Brock, & Kaufman, 2004).

Vanuit wetenschappelijk oogpunt is er al veel onderzoek gedaan naar de narratieve

(5)

van gezondheidscommunicatie is hier veel onderzoek naar gedaan. Dergelijke studies

onderzochten in hoeverre narratieven de persoonlijke overtuigingen van mensen ten opzichte

van gezondheidgerelateerde kwesties zoals soa-preventie kunnen beïnvloeden (Moyer-Gusé,

Chung & Jain, 2011). Binnen de context van het Nederlandse literatuuronderwijs is onderzoek

naar de narratieve betrokkenheid bij historische verhalen echter beperkt. Het

literatuuronderwijs in Nederland kent vijf doelstellingen: cultuuroverdracht, historische

bewustwording, het bevorderen van taalvaardigheid, het ontwikkelen van literaire voorkeur en

het stimuleren van ethische vorming (Slings, 2000). Middelnederlandse verhalen vormen een

belangrijk onderdeel binnen het huidige literatuuronderwijs omdat het lezen van dergelijke

verhalen alle facetten van de vijf doelstellingen van het literatuuronderwijs realiseert (Slings,

2013). Bovendien zouden dergelijke verhalen aanzetten tot individuele zelfontplooiing en

maatschappelijke bewustwording (Slings, 2013). Het is van belang dat er meer onderzoek

gedaan wordt naar de mate van narratieve betrokkenheid van leerlingen bij middeleeuwse

verhalen. Wanneer leerlingen een narratieve ervaring beleven bij een Middelnederlands verhaal

zou dit mogelijk een positieve bijdrage kunnen leveren aan de doelstellingen die het

literatuuronderwijs beoogt te halen (Slings, 2013).

De verschillende vormen waarin Middelnederlandse literatuur wordt aangeboden aan

leerlingen, hebben mogelijk een ander effect op de narratieve betrokkenheid van lezers. Om het

effect van de verschillende presentatiewijze op narrative engagement te kunnen meten worden

in deze studie tekstfragmenten uit de Middelnederlandse literatuur gemanipuleerd in drie

versies: oorspronkelijke taal (Middelnederlands), moderne vertaling (Nederlands) en

Middelnederlands met een Nederlandse vertaling in de kantlijn. De verwachting is dat de

Middelnederlandse versie zal leiden tot een verstoring in het verwerkingsproces van lezers. De

moeilijkheid van de Middelnederlandse taal kan hier mogelijk een verklaring voor zijn

(6)

aan de complexiteit van informatie (Dragojevic & Giles, 2016). Met andere woorden, hoe complexer de informatie is, hoe moeilijker het wordt om deze informatie te verwerken

(Oppenheimer, 2006). Lezers zouden een verhaal dat in het Middelnederlands geschreven is

wellicht als complex kunnen ervaren waardoor een dergelijke taalverstoring een belemmering

is voor de narratieve verwerking van het verhaal (Green & Brock, 2000). De narratieve

betrokkenheid is mogelijk lager omdat de taal fungeert als verstoring waardoor het voor lezers

lastiger is om getransporteerd te zijn in de verhaalwereld of om mee te leven met personages

(De Graaf et al., 2009). De Nederlandse versie zou in tegenstelling tot de Middelnederlandse

versie wellicht kunnen leiden tot een hoge mate van narratieve betrokkenheid. Het blijkt

namelijk dat tweetalige sprekers een grotere emotionele betrokkenheid voelen bij hun eigen

moedertaal in vergelijking met een tweede taal (Caldwell-Harris & Ayçiçeǧi-Dinn, 2009;

Dewaele, 2010). Wanneer lezers een verhaal lezen dat geschreven is hun moedertaal, is de kans

groot dat de narratieve betrokkenheid bij lezers hoger is omdat zij meer emotie voelen bij de

taal. Het Middelnederlands met de Nederlandse vertaling in de kantlijn kan mogelijk twee

effecten hebben. Een negatief effect zou kunnen zijn dat de moderne vertaling in de kantlijn,

lezers dwingt om te switchen tussen beide teksten wat afleidend werkt waardoor lezers zich niet

volledig kunnen concentreren op de tekst en daardoor uiteindelijk minder betrokken zijn bij het

verhaal (Slings, 2000). Een positief effect daarentegen zou juist kunnen zijn dat lezers meer

betrokkenheid voelen bij het verhaal, aangezien de oorspronkelijke taal kan leiden tot sterkere

associaties met de middeleeuwen maar het verhaal toch gemakkelijk te interpreteren valt door

de moderne vertaling ernaast (Slings, 2000).

Slings (2000) heeft onderzocht welke positie Middelnederlandse letterkunde binnen het

Nederlandse literatuuronderwijs inneemt. Hij heeft daarbij voornamelijk kwalitatief onderzoek

uitgevoerd door interviews af te nemen met leraren en leerlingen. De huidige studie is, in

(7)

onderzocht in hoeverre de verschillen in presentatiewijze van Middelnederlandse literatuur,

effect heeft op de narratieve betrokkenheid van middelbare scholieren bij het verhaal. Vanuit

wetenschappelijk perspectief kan het onderzoek een aanvulling zijn op de theorie van narrative

engagement, als blijkt dat de verschillen in presentatiewijze invloed hebben op de mate waarin lezers betrokken zijn bij een verhaal. Vanuit een praktisch perspectief kan het onderzoek een

bijdrage leveren aan het bereiken van de doelstellingen van het huidige literatuuronderwijs in

Nederland als blijkt welke presentatiewijze het meest effectief is om deze doelstellingen mee

na te streven (Slings, 2013; Witte, Rijlaarsdam & Schram, 2008).

1.1 Narrative engagement: transportatie, leesplezier en identificatie

Narrative engagement kan gezien worden als een multidimensionaal proces omdat verschillende factoren zoals narratieve aanwezigheid en emotionele betrokkenheid invloed

uitoefenen op de leeservaring van lezers (De Graaf et al., 2009). Bij narrative engagement gaan

lezers dusdanig op in het narratief dat zij zich zogezegd ‘verloren’ voelen in het verhaal. Het

verhaal voert lezers namelijk weg vanuit hun alledaagse realiteit naar de verhaalwereld (Green

et al., 2004). Bij een narratieve ervaring vormen lezers mentale modellen van betekenis om

daarmee het verhaal te kunnen representeren. Deze modellen representeren context, personages

en situaties. Dergelijke representaties ontstaan doordat lezers informatie uit het verhaal

verbinden aan de kennis waarover zij zelf beschikken ten aanzien van het thema of genre

(Busselle & Bilandzic, 2009).

De mate waarin lezers aandacht hebben voor het verhaal en emotioneel betrokken zijn

bij het verhaal, hangt sterk samen met narratieve processen als transportatie en identificatie.

Green et al. (2004) beschrijven transportatie als een proces waarin de lezer volledig opgaat in

de verhalende wereld. Bij transportatie is er sprake van een samensmelting van aandacht, beeld

en gevoel (Green et al., 2004). Green en Brock (2000) kiezen voor de metafoor van een reiziger

(8)

of haar eigen leefomgeving op zoek naar ontoegankelijke gebieden van de wereld. De reiziger

keert vervolgens terug naar de eigen wereld, die als gevolg van deze reis veranderd is. Dit geldt

ook voor het proces van transportatie, waarin de lezer zich verbindt met de verhaalwereld en

daardoor anders tegen situaties aan kan kijken wanneer het verhaal eenmaal gelezen is.

Het gevoel getransporteerd te worden in een verhaal en de gevolgen die een dergelijke

beleving teweeg kunnen brengen, hangt sterk samen met leesplezier (Green, Brock &

Livingston, 2004; Green, Rozin, Aldao, Pollack & Small, 2004). Het blijkt namelijk dat lezers

die getransporteerd zijn in het verhaal, meer leesplezier ervaren bij het lezen van dat verhaal

(Green et al., 2004). De samenhang tussen transportatie en leesplezier kan mogelijk ook effect

hebben op de manier hoe leerlingen een narratieve ervaring beleven bij het lezen van een

Middelnederlands verhaal. Een positieve ervaring met lezen zal namelijk de emotionele reactie

op een verhaal bij lezers stimuleren. Als een verhaal aangenaam is om te lezen, dan is de

leeservaring positief terwijl als het leesproces moeizaam verloopt dit juist negatieve emoties

oplevert (Schram & Raukema, 2006). Aangezien verwacht wordt dat het Middelnederlands een

verstorende factor is voor het getransporteerd worden naar de verhaalwereld, kan dit ertoe

leiden dat leerlingen minder plezier ervaren bij het lezen van een verhaal dat geschreven is in

die taal. Wanneer de taal waarin in een verhaal geschreven is voor leerlingen geen afleiding

vormt, zouden zij mogelijk meer getransporteerd kunnen worden naar de verhaalwereld en meer

leesplezier ervaren (Green et al., 2004; Schram & Raukema, 2006).

Lezers die getransporteerd zijn naar de verhaalwereld voelen zich meer verbonden met

de personages uit het verhaal (Green et al., 2004). Lezers kunnen het idee hebben dat zij de

personages daadwerkelijk kennen en kunnen er op een bepaald moment zelfs van overtuigd zijn

dat het om echte mensen gaat (Green & Brock, 2000). Transportatie leidt dus tot een sterkere

identificatie met personages, omdat de lezer de gedachten, gevoelens en emoties overneemt van

(9)

lezers het zelfbewustzijn verliezen en dit tijdelijk vervangen wordt door het gevoel emotioneel

en cognitief verbonden te zijn met de personages uit het verhaal (Cohen, 2001, p. 251). Bij

identificatie bouwen lezers een band op met de personages uit het verhaal doordat zij deze

evalueren op basis van kenmerken zoals aantrekkelijkheid of overeenkomsten die normaal

gesproken ook worden toegepast bij het ontmoeten van individuen in de echte wereld (Giles,

2002). Deze behoefte aan verbondenheid met personages beschouwen Green et al. (2004) als

een fundamenteel menselijk verlangen dat het leesplezier bij lezers stimuleert.

Het is aannemelijk dat identificatie effect heeft op het verwerkingsproces van leerlingen

bij het lezen van Middelnederlandse literatuur. Volgens De Bonth (2019) is het zinvol om

leerlingen in aanraking te brengen met oude literaire teksten. Het leidt ertoe dat leerlingen

kennismaken met mensen uit een andere belevingswereld waardoor hun blikveld verruimd

wordt (De Bonth, 2019; Slings, 2013). Bovendien zijn de personages uit historische verhalen

onze voorouders waardoor de kennismaking met oudere culturen zou moeten leiden tot

herkenning (Slings, 2013). Aangezien het Middelnederlands voor lezers een verstorende factor

kan zijn voor het verwerken van een verhaal, is de verwachting dat de taal een negatief effect

heeft op de mate waarin leerlingen zich kunnen identificeren met personages. Het

Middelnederlands kan voor leerlingen mogelijk een taalbarrière vormen, waardoor het voor hen

lastiger wordt om de gedragingen en emoties van personages over te nemen en daardoor minder

betrokken zijn bij het verhaal (De Bonth, 2019).

Gebleken is dat transportatie, leesplezier en identificatie belangrijke processen vormen

van narrative engagement. Deze dimensies verklaren namelijk in hoeverre lezers volledig

opgaan in de verhalende wereld. Er zijn echter ook factoren die de narratieve betrokkenheid bij

een verhaal kunnen verstoren (Oppenheimer, 2006). In het onderzoek van De Graaf et al. (2009)

naar de rol van identificatie als mechanisme voor narratieve betrokkenheid, werd onderzocht

(10)

dimensies narratieve aanwezigheid en aandachtfocus werden opzettelijk gemanipuleerd door

twee verstoringen aan te brengen. Allereerst kregen proefpersonen tijdens het lezen van het

narratief een selectietaak toegewezen. Deze taak bestond uit het selecteren van zinnen waarvan

proefpersonen dachten dat deze uit het verhaal weggelaten konden worden zonder daarmee de

verhaallijn te verstoren. Ten tweede werden opzettelijk taalfouten aan het verhaal toegevoegd.

De resultaten toonden aan dat wanneer proefpersonen een taak hadden, dit het gevoel om in de

verhaalwereld te zijn verminderde. Het uitvoeren van een taak bleek geen effect te hebben op

de aandacht voor het verhaal. Een mogelijke verklaring voor dit gevonden effect is dat het

uitvoeren van een taak ervoor zorgde dat proefpersonen cognitief geremd werden om zich in

de verhaalwereld te begeven. Wanneer proefpersonen taalfouten uit het verhaal moesten halen,

leidde dit tot een vermindering in aandacht voor het verhaal maar het opgaan in het verhaal

werd er niet door belemmerd. Het opsporen van taalfouten leidde ertoe dat de leesstroom

verstoord werd waardoor proefpersonen de aandacht niet op het verhaal konden richten (De

Graaf et al., 2009). Op basis van het onderzoek van De Graaf et al. (2009) kan worden

vastgesteld dat de onderlinge dimensies van narratieve betrokkenheid gescheiden processen

zijn die ook los van elkaar een functie hebben. Bovendien blijkt dat verstorende factoren zoals

het uitvoeren van een taak tijdens het lezen, of het aanbrengen van taalfouten het

identificatieproces verstoren. Door cognitieve inspanning te leveren kunnen lezers zich minder

verplaatsen in de verhaalwereld en taalfouten zorgen ervoor dat lezers minder aandacht bij het

verhaal hebben.

In het onderzoek van De Graaf et al. (2009) werden de verstoringen van het leesproces

geoperationaliseerd door taalfouten aan te brengen in de tekst en door proefpersonen taken te

geven tijdens het lezen. Het effect nagaan van dergelijke verstoringen is theoretisch van belang,

maar de vraag is of deze manipulaties ook realistisch zijn. In de huidige studie wordt het

(11)

tekstversies die in de werkelijkheid voorkomen. Zoals gezegd wordt Middelnederlandse

literatuur in verschillende presentatiewijzen aangeboden, namelijk in het Middelnederlands, in

het Nederlands en in een combinatie van beide (Slings, 2000). Een moeilijke taal zoals het

Middelnederlands kan bij lezers mogelijk voor een verstoring in het leesproces zorgen

waardoor zij minder getransporteerd zijn in het verhaal, minder leesplezier ervaren en zich

minder kunnen identificeren met personages. Dit zou voor middelbare scholen een reden

kunnen zijn om Middelnederlandse literatuur niet in de Middelnederlandse taal aan te bieden

maar om een andere presentatiewijze te kiezen. Om dit te kunnen onderzoeken is de volgende

onderzoeksvraag opgesteld:

Onderzoeksvraag 1: In hoeverre heeft de presentatiewijze (Middelnederlands, Nederlands, Middelnederlands met vertaling in de kantlijn) een effect op de narratieve betrokkenheid van middelbare scholieren bij een verhaal in termen van transportatie, leesplezier en identificatie?

1.2 Narrative engagement: narratief begrip en aandachtfocus

Naast transportatie, leesplezier en identificatie zijn er nog een aantal dimensies die invloed

hebben op de mate waarin lezers narratief betrokken zijn bij een verhaal. Busselle en Bilandzic

(2009) hebben hiervoor een schaal ontwikkeld die bestaat uit vier dimensies, namelijk narratief

begrip, aandachtfocus, emotionele betrokkenheid en narratieve aanwezigheid. Narratief begrip

verwijst naar de mate waarin lezers een verhaal begrijpen. Bij een hoge mate van narratief

begrip zullen lezers zich gemakkelijker in de verhaalwereld en in het perspectief van de

personages kunnen verplaatsen. Aandachtfocus heeft betrekking op de aandacht, of juist op de

afleiding die lezers kunnen ervaren bij het lezen van een verhaal. De aandacht van lezers is

continu aan verandering onderhevig. Dit heeft volgens Green et al. (2004) te maken met de

invloed van emotie, oftewel emotionele betrokkenheid. Emotionele betrokkenheid verwijst

(12)

Tot slot heeft narratieve aanwezigheid betrekking op de schakeling tussen de werkelijke wereld

en de verhaalwereld (Busselle & Bilandzic, 2009).

In de huidige studie worden twee dimensies van de betrokkenheidsschaal van Busselle

en Bilandzic (2009) niet expliciet meegenomen, namelijk emotionele betrokkenheid en

narratieve aanwezigheid. Deze twee dimensies correleren namelijk sterk met processen als

transportatie en identificatie. In het huidige onderzoek worden de overige twee dimensies van

Busselle en Bilandzic (2009), narratief begrip en aandachtfocus, wel gebruikt om te

onderzoeken wat het effect is van de verschillen in presentatiewijze van Middelnederlandse

verhalen op de narratieve betrokkenheid bij leerlingen. Als blijkt dat het Middelnederlands leidt

tot een verstoring bij het leesproces en daarmee een negatief effect heeft op de

betrokkenheidsdimensies narratief begrip en aandachtfocus kan dit voor het huidige onderwijs

aanleiding zijn om Middelnederlandse literatuur in een andere presentatievorm aan te bieden in

plaats van het Middelnederlands. Om dit effect te kunnen onderzoeken is de volgende

onderzoeksvraag opgesteld:

Onderzoeksvraag 2: In hoeverre heeft de presentatiewijze (Middelnederlands, Nederlands, Middelnederlands met vertaling in de kantlijn) een effect op de narratieve betrokkenheid van middelbare scholieren bij een verhaal in termen van narratief begrip en aandachtfocus?

De versie waarin een tekst wordt aangeboden kan mogelijk ook invloed hebben op de

beoordeling van de taal, in termen van begrip en waardering. Deze aanname is gebaseerd op

het onderzoek van Hornikx en Starren (2006) naar de relatie tussen het waarderen en begrijpen

van Frans in Nederlandse advertenties. In het onderzoek werden verschillende slogans

gemanipuleerd in het Frans. In de vertaling van deze slogans werd een verdeling gemaakt tussen

gemakkelijke slogans en moeilijke slogans. Uit de resultaten bleek dat proefpersonen de

(13)

Voor het huidige onderzoek is de verwachting dat leerlingen het Middelnederlands minder

zullen begrijpen en waarderen dan het modern Nederlands. In de huidige studie is de moderne

Nederlandse versie namelijk in de eigen taal van leerlingen geschreven, net zoals het

Nederlands dat was in het onderzoek van Hornikx en Starren (2006). De Middelnederlandse

taal is voor leerlingen een vreemde taal, net zoals Frans dat was in de studie van Hornikx en

Starren (2006). Om te toetsen in hoeverre de verschillen in presentatiewijze effect hebben op

de beoordeling van de taal is de volgende onderzoeksvraag opgesteld:

Onderzoeksvraag 3: In hoeverre heeft de presentatiewijze (Middelnederlands, Nederlands, Middelnederlands met vertaling in de kantlijn) een effect bij middelbare scholieren op de beoordeling van de taal waarin het verhaal is geschreven, in termen van begrijpen en waarderen?

1.3 Processing fluency: de complexiteit van taal

Gebleken is dat processen als transportatie, leesplezier, identificatie, narratief begrip en

aandachtfocus invloed hebben op de narratieve betrokkenheid van lezers bij een verhaal. Er zijn

echter factoren die het proces van narratieve betrokkenheid kunnen verstoren waardoor lezers

minder opgaan in de verhalende wereld en minder verbondenheid voelen met de personages uit

het verhaal (De Graaf et al., 2009; Oppenheimer, 2006). Het onderzoek van De Graaf et al.

(2009) toonde aan dat lezers die cognitief belast zijn, minder getransporteerd werden in het

verhaal. De moeilijkheid van een taal kan echter mogelijk ook invloed hebben op hoe lezers

een verhaal verwerken (Dragojevic, Giles, Beck & Tatum, 2017). Het blijkt namelijk dat lezers

vertrouwde informatie gemakkelijker verwerken, dan informatie die voor hen onbekend is

(Dragojevic & Giles, 2016).

Een belangrijke voorspeller waarom mensen moeite of juist gemak ervaren bij het

verwerken van informatie zoals dat bij het lezen van een verhaal gebeurt, is processing fluency

(14)

er inspanning nodig. Deze inspanning kan als highly fluent (zeer vloeiend, zeer gemakkelijk)

of als highly disfluent (zeer inspannend, zeer moeilijk) worden ervaren (Dragojevic et al., 2017).

Een eenvoudige tekst is voor mensen gemakkelijker om te verwerken dan een moeilijke tekst

(Dragojevic & Giles, 2016). Wanneer sprake is van een ingewikkelde tekst beoordelen lezers

deze tekst automatisch negatiever dan wanneer de complexiteit van een tekst laag is

(Oppenheimer, 2006). Het is daarom aannemelijk dat de taal waarin een verhaal geschreven is,

ook van invloed kan zijn op de verwerking van dat verhaal.

Dragojevic et al. (2017) hebben onderzoek gedaan naar de effecten van accentsterkte op

taalattitudes. Daarin vonden zij een effect dat sprekers met een sterk vreemd buitenlands accent

negatiever werden geëvalueerd dan sprekers met een mild buitenlands accent. Het onderzoek

toonde aan dat verstorende factoren, zoals het hebben van een accent, door luisteraars als

moeilijker te verwerken werd ervaren waardoor het lager scoorde op affect en status dan

berichten met een zwak accent. Op basis van het onderzoek van Dragojevic et al. (2017) wordt

verwacht dat het Middelnederlands leidt tot een verminderde narratieve betrokkenheid bij

leerlingen omdat de taal bij hen niet bekend is waardoor zij meer moeite moeten doen om het

verhaal te verwerken. Het Nederlands zal daarentegen mogelijk bijdragen aan een intensievere

beleving van het verhaal, omdat de taal voor leerlingen vertrouwd is. Om dit effect te kunnen

toetsen is de volgende onderzoeksvraag opgesteld:

Onderzoeksvraag 4: In hoeverre heeft de moeilijkheid van een taal effect op de narratieve betrokkenheid van middelbare scholieren bij een verhaal in termen van transportatie, leesplezier, identificatie, narratief begrip en aandachtfocus?

Gebleken is dat de moeilijkheid van een taal invloed heeft op de verwerking van een verhaal

(Dragojevic et al., 2017; Oppenheimer, 2006). Ook blijkt dat verstorende factoren zoals

(15)

et al., 2009). Het is aannemelijk dat de invloed van verstoringen het leesgedrag van leerlingen

beïnvloedt. Leerlingen zouden bij het lezen van een moeilijke tekst wellicht geen motivatie

hebben om het verhaal verder te lezen (Schram, 2013). Motivatie speelt een belangrijke rol bij

het leesgedrag van jongeren. Uit het onderzoek van Stalpers (2006) naar het leesgedrag en

bibliotheekgedrag van scholieren, blijkt namelijk dat de betrokkenheid bij een verhaal

afhankelijk is van de mate waarin leerlingen intrinsiek gemotiveerd zijn om informatie te

zoeken, te verwerven, te analyseren en tot slot te interpreteren. De verwachting is dat lezers

van een Middelnederlandse tekst het verhaal niet helemaal zullen lezen, omdat de taal voor hen

te moeilijk is waardoor zij minder motivatie voelen om verder te lezen. Wanneer het verhaal in

een eenvoudige taal geschreven is zoals het Nederlands, zouden leerlingen wellicht meer

motivatie voelen om het verhaal helemaal te lezen. Om dit effect te kunnen toetsen is de

volgende onderzoeksvraag opgesteld:

Onderzoeksvraag 5: In hoeverre heeft de presentatiewijze (Middelnederlands,

Nederlands, Middelnederlands met vertaling in de kantlijn) invloed op het leesgedrag

van Middelbare scholieren?

2. Methode

Om de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden is een experiment opgezet waarin twee

factoren zijn opgenomen: Presentatiewijze (Nederlands, Middelnederlands of

Middelnederlands met Nederlands in de kantlijn) en onderwerp tekst (tekstfragment 1 en

tekstfragment 2). In het experiment kregen proefpersonen twee korte verhaalfragmenten te

lezen die ieder een ander onderwerp hadden. Na ieder verhaalfragment vulden proefpersonen

(16)

2.1 Materiaal

In het experiment kregen proefpersonen een van de drie versies van de verhaalfragmenten

random toegedeeld. Versie 1 bevatte twee tekstfragmenten die in het Nederlands waren

weergegeven. De tekstfragmenten van de Nederlandse versie zijn tot stand gekomen door de

vertaling van Biesheuvel (2012) en Jongen (1992) samen te voegen. Versie 2 bestond uit twee

fragmenten in het Middelnederlands, afkomstig van Hogenbirk (2011). Tot slot bestond versie

3 uit twee fragmenten in het Middelnederlands met een Nederlandse vertaling in de kantlijn.

Proefpersonen werden blootgesteld aan twee tekstfragmenten uit de Middelnederlandse

roman Walewein ende Keye. Walewein ende Keye is een Arthurroman die geschreven is in de

tweede helft van de dertiende eeuw en bekend staat om thematieken als avontuur, hoogmoed

en deemoed en nederigheid en eer (Hogenbirk, 2011). In de verschillende episodes van het

verhaal beleeft Walewein, de neef van koning Arthur, meerdere avonturen. In het experiment

lazen proefpersonen ieder twee episodes. In tekstfragment 1 bevrijdt Walewein een jonkvrouw

uit een put en neemt hij haar mee op zijn paard. Het fragment beschrijft een sprookjesachtige

en romantische thematiek. In tekstfragment 2 gaat Walewein een bloederig gevecht aan met

een ridder. Het tweede fragment beschrijft daarmee een thematiek die in verband gebracht

wordt met geweld. De drie versies van het verhaal zijn opgenomen in bijlage I, bijlage II en

bijlage III.

Er zijn twee redenen waarom tekstfragmenten uit Walewein ende Keye gebruikt zijn als

materiaal voor het experiment. Allereerst bood de roman zowel een romantisch fragment als

een fragment waarin geweld voorkwam. Uit onderzoek van Slings (2000) blijkt dat jongeren

thema’s als romantiek en geweld het meest associëren met de middeleeuwen. Veertig procent van de bovenbouw leerlingen relateert de middeleeuwen namelijk aan positieve associaties

zoals romantiek, kastelen en edellieden en drieënveertig procent van de leerlingen relateert de

(17)

2000). Ten tweede was het aannemelijk dat proefpersonen de fragmenten uit Walewein ende

Keye nog niet eerder gelezen hadden. De boekenlijst die binnen het literatuuronderwijs op middelbare scholen wordt aangeboden bestaat namelijk veelal uit verhalen zoals Mariken van

Nieumeghen, Van den vos Reynaerde en Karel ende Elegast (Van Oostrom, Pleij & Kraaijeveld, 1997). Om de onderzoeksresultaten niet te beïnvloeden was het van belang dat proefpersonen

de tekstfragmenten nog niet eerder gelezen hadden.

2.1.1 Pre-test

Om de haalbaarheid van het experiment te waarborgen werd een pre-test uitgevoerd. Hierin

werd bepaald of het voor proefpersonen haalbaar zou zijn om binnen twee lesuren twee

tekstfragmenten te lezen en daarbij vragen te beantwoorden. Aan de pre-test deden drie

proefpersonen mee. Twee proefpersonen waren man en één proefpersoon was vrouw. De

leeftijd van proefpersonen varieerde tussen 15 en 21 jaar (M = 17.00 SD = 3.46). Twee

proefpersonen zaten op het vwo (leerjaar 3 en leerjaar 4) en één proefpersoon deed hbo. Iedere

proefpersoon kreeg een andere versie aangeboden. Gemiddeld deden proefpersonen 16 minuten

over het lezen van beide tekstfragmenten en het invullen van de vragenlijst (SD = 2.0).

Proefpersonen vulden de vragenlijst thuis in. De onderzoeker was daarbij niet

persoonlijk aanwezig. Na afname van het onderzoek heeft de onderzoeker telefonisch contact

gehad met alle proefpersonen om te verifiëren hoe zij het experiment ervaren hadden. Uit deze

gesprekken bleek dat het voor proefpersonen realistisch was om twee fragmenten te lezen en

daarover vragen te beantwoorden. Alle proefpersonen gaven aan dat zij na het lezen van het

eerste tekstfragment voldoende concentratie hadden om ook het tweede tekstfragment te lezen.

Dit gaf de onderzoeker voldoende zekerheid om het onderzoek officieel uit te voeren op de

(18)

2.2 Proefpersonen

In totaal hebben 95 proefpersonen vrijwillig deelgenomen aan het experiment. Proefpersonen

die deelnamen waren middelbare scholieren. Alle proefpersonen waren afkomstig van dezelfde

middelbare school in Nijmegen, namelijk de Nijmeegse Scholengemeenschap Groenewoud

(NSG). De proefpersonen waren vierde- en vijfdejaars vwo-leerlingen. In totaal hebben twee

vierdejaars klassen en twee vijfdejaars klassen meegedaan aan het experiment. Er werd

expliciet gekozen om vierde- en vijfdejaars scholieren als proefpersonen voor het experiment

te gebruiken omdat zij minstens drie literaire werken vóór 1880 moeten lezen en daarmee dus

in aanraking komen met Middelnederlandse letterkunde (Slings, 2000). Een criterium waaraan

proefpersonen moesten voldoen was dat zij beide tekstfragmenten uit Walewein ende Keye nog

niet eerder hadden gelezen. Om dit te kunnen toetsen werd een controlevraag gesteld: ‘Ik heb

bovenstaande fragmenten uit Walewein ende Keye al eens eerder gelezen.’ Proefpersonen moesten deze vraag met ‘ja’ of ‘nee’ beantwoorden. Wanneer proefpersonen het verhaal al kenden was de kans groter dat zij sneller narratief betrokken zouden zijn wat de

onderzoeksresultaten mogelijk had kunnen beïnvloeden. Uiteindelijk is om die reden één

proefpersoon uitgesloten om nog verder mee te doen aan het onderzoek.

De leeftijd van proefpersonen varieerde tussen 15 en 18 jaar (M = 16.10, SD = 0.87).

Uit een eenweg variantie-analyse van Presentatiewijze op Leeftijd bleek geen significant

hoofdeffect van Presentatiewijze (F (2, 91) < 1, p = .951). Er is gestreefd naar een eerlijke man-

vrouwverdeling, maar er deden meer vrouwen mee aan het onderzoek dan mannen. Uiteindelijk

hebben 28 mannen (29,8%) en 66 vrouwen (70,2%) meegedaan aan het experiment. Uit de χ2– toets tussen Presentatiewijze en Geslacht bleek geen significant verband te bestaan (χ2 (2) = 0.076, p = .963). Er bleken 8 proefpersonen (8,5%) dyslectisch te zijn. Uit de χ2–toets tussen Versie en Dyslexie bleek geen significant verband te bestaan (χ2 (2) = 1.32, p = .518).

(19)

Het opleidingsniveau van alle proefpersonen was vwo. Van alle proefpersonen zaten 49

leerlingen (52,1%) in het vierde leerjaar en 45 leerlingen (47,9%) in het vijfde leerjaar. Uit de

χ2–toets tussen Presentatiewijze en Leerjaar bleek geen significant verband te bestaan (χ2 (2) = 0.61, p = .736). Proefpersonen waren onderverdeeld in vijf profielkeuzes. In totaal hadden 14

proefpersonen (14,9%) een natuur & techniek profiel, 20 proefpersonen (21,3%) hadden een

natuur & gezondheid profiel, 18 proefpersonen (19,1%) hadden een economie & maatschappij

profiel, 11 proefpersonen (11,7%) hadden een cultuur & maatschappij profiel en 31

proefpersonen (33%) hadden een combinatieprofiel van natuur & techniek en natuur &

gezondheid. Uit de χ2–toets tussen Presentatiewijze en Profielkeuze bleek geen significant verband te bestaan (χ2 (10) = 9.83, p = .450). In totaal hadden 5 proefpersonen (5,3%) een andere nationaliteit dan Nederlands. Uit de χ2–toets tussen Presentatiewijze en Nationaliteit bleek geen significant verband te bestaan (χ2 (2) = 0.47, p = .791).

Ook werd aan proefpersonen gevraagd of zij het vak geschiedenis volgden en of zij daar

stof uit de middeleeuwen behandelden. In totaal volgden 36 proefpersonen (38,3%) het vak

geschiedenis. Uit de χ2–toets tussen Presentatiewijze en Vak bleek geen significant verband te bestaan (χ2(2) = 1.11, p = .574). Van deze groep behandelden 29 proefpersonen (80,6%) stof uit de middeleeuwen. Uit de χ2–toets tussen Versie en Stof bleek geen significant verband te bestaan (χ2 (2) = 0.48, p = .788).

Ook werd aan proefpersonen gevraagd hoe groot hun interesse in de middeleeuwen was,

of zij graag boeken lezen en of zij graag middeleeuwse verhalen lezen. Dit werd gevraagd aan

de hand van een 7-punts-Likert-schaal (1 = ‘Helemaal oneens, 7 = ‘Helemaal eens’). Uit een

eenweg variantie-analyse van Presentatiewijze op Interesse middeleeuwen bleek geen

significant hoofdeffect van Presentatiewijze (F (2, 91) = 2.10, p = .129). Proefpersonen bleken

een lage interesse in de middeleeuwen te hebben (M = 2.81 SD = 1.50). Uit een eenweg

(20)

Presentatiewijze (F (2, 91) < 1, p = .765). Proefpersonen lazen relatief graag boeken (M = 4.60

SD = 1.88). Uit een eenweg variantie-analyse van Presentatiewijze op Lezen middeleeuwse verhalen bleek geen significant hoofdeffect van Presentatiewijze (F (2, 91) < 1, p = .393). De

interesse van proefpersonen in het lezen van middeleeuwse verhalen was laag (M = 1.71 SD =

1.10).

2.3 Onderzoeksontwerp

In het experiment werd gebruik gemaakt van een 3 (Presentatiewijze: Nederlands,

Middelnederlands, Middelnederlands met Nederlands in de kantlijn) x 2 ontwerp

(Tekstfragment: fragment 1, fragment 2). Tekstfragment is een binnenproefpersoonfactor

omdat alle proefpersonen die deelnamen aan het experiment aan dezelfde twee manipulaties

van teksten werden blootgesteld, namelijk een tekst waarin een romantisch thema centraal stond

en een tekst waar een gewelddadig fragment in voorkwam. Presentatiewijze is een

tussenproefpersoonfactor omdat iedere proefpersoon die deelnam aan het experiment aan

slechts één niveau van de onafhankelijke variabele werd blootgesteld, namelijk Nederlands,

Middelnederlands of Middelnederlands met Nederlands in de kantlijn.

2.4 Instrumentatie

De afhankelijke variabelen in het experiment waren transportatie, leesplezier, identificatie,

narratief begrip, aandachtfocus en beoordeling taal (begrip en waarderen). Deze variabelen

werden gebruikt om te meten in hoeverre de verschillende presentatiewijzen effect hadden op

de narratieve betrokkenheid van leerlingen bij de tekstfragmenten. In beide tekstfragmenten

werden de zes afhankelijke variabelen op eenzelfde manier gemeten. Dit gebeurde aan de hand

van een 7-punts-Likert-schaal (1 = ‘Helemaal oneens, 7 = ‘Helemaal eens’) waarin totaal 28

(21)

gekozen omdat deze schaal de hoogste betrouwbaarheid heeft (Colman, Morris & Preston,

1997).

Transportatie werd gemeten aan de hand van de transportatieschaal van Green en Brock

(2000) bestaande uit 11 items: “Tijdens het lezen kon ik mij de gebeurtenissen in het verhaal

gemakkelijk voorstellen”, “Tijdens het lezen, dacht ik aan de activiteiten in de kamer om me heen”, “Ik kon mezelf verplaatsen in de gebeurtenissen die in het verhaal worden beschreven”, “Ik was tijdens het lezen mentaal betrokken bij het verhaal”, “Nadat ik het verhaal had afgerond, kon ik het verhaal gemakkelijk uit mijn gedachten zetten”, “Ik wilde weten hoe het verhaal afliep”, “Het verhaal greep me emotioneel aan”, “Ik merkte dat ik nadacht over manieren waarop het verhaal anders had kunnen eindigen”, “Tijdens het lezen dwaalden mijn gedachten af”, “De gebeurtenissen in het verhaal zijn relevant voor mijn dagelijkse leven” en “De gebeurtenissen in het verhaal hebben mijn leven veranderd”. De betrouwbaarheid van transportatie bestaande uit 22 items was zwak: α = .61. Om de betrouwbaarheid van de

transportatieschaal te verhogen en daarmee de kwaliteit van de vragenlijst te verbeteren, werden

een aantal items van de oorspronkelijke transportatieschaal verwijderd. Het ging om de volgende drie items: “Tijdens het lezen, dacht ik aan de activiteiten in de kamer om me heen”, “Nadat ik het verhaal had afgerond, kon ik het verhaal gemakkelijk uit mijn gedachten zetten” en “Tijdens het lezen dwaalden mijn gedachten af”. Omdat de drie items in het experiment twee keer bevraagd werden, namelijk in tekstfragment 1 en in tekstfragment 2, werden in totaal zes

items verwijderd. Na het verwijderen van desbetreffende items was de betrouwbaarheid van transportatie bestaande uit zestien items goed: α = .88.

Leesplezier werd gemeten aan de hand van twee items: “Ik heb genoten van het verhaal.” (Busselle en Bilandzic (2009) en “Ik vond het verhaal boeiend.”, gebaseerd op Hornikx en Hof (2008). De betrouwbaarheid van leesplezier bestaande uit vier items was

(22)

Identificatie werd gemeten aan de hand van de Identificatieschaal zoals Cohen (2001)

deze in zijn onderzoek heeft gebruikt, bestaande uit 10 items: “Tijdens het lezen voelde het

alsof ik deel uit maakte van het verhaal”, “Tijdens het lezen vergat ik mezelf en was ik volledig in de wereld van het verhaal”, “Ik was in staat om de gebeurtenissen in het verhaal te begrijpen net zoals de personages uit het verhaal deze begrepen”, “Ik heb een duidelijk beeld van de personages”, “Ik begreep waarom de personages bepaalde acties ondernamen”, “Tijdens het lezen voelde ik de emoties van de personages”, “Tijdens het lezen voelde het alsof ik in het hoofd van de personages kon kruipen”, “Op belangrijke momenten in het verhaal voelde ik

precies wat de personages doormaakten”, “Tijdens het lezen van het verhaal wilde ik dat de personages hun doelen zouden bereiken” en “Wanneer een personage succesvol was voelde ik me blij, maar wanneer een personage faalde voelde ik me verdrietig”. De betrouwbaarheid van identificatie bestaande uit twintig items was uitstekend: α = .95.

Narratief begrip werd gemeten aan de hand van de Betrokkenheidsschaal van Busselle

en Bilandzic (2009) bestaande uit 3 items: “Ik kon soms moeilijk begrijpen waar het verhaal

over ging”, “Ik vond het lastig om de personages te begrijpen” en “Ik kon soms de draad van het verhaal moeilijk volgen”. De betrouwbaarheid van narratief begrip bestaande uit zes items was uitstekend: α = .97. Aandachtfocus werd ook gemeten aan de hand van de

Betrokkenheidsschaal van Busselle en Bilandzic (2009) bestaande uit 2 items: “Tijdens het lezen merkte ik dat ik aan andere dingen dacht” en “Ik vond het moeilijk om mijn gedachten bij het verhaal te houden”. De betrouwbaarheid van aandachtfocus bestaande uit vier items was uitstekend: α = .94.

Begrijpelijkheid van de taal werd gemeten met een 7-punts-schaal bestaande uit één item: “moeilijk – makkelijk”. Ook waardering van de taal werd gemeten met een 7-punts-schaal bestaande uit één item: “lelijk – mooi”. Beide items zijn afkomstig uit Hornikx en Starren

(23)

(2006). De betrouwbaarheid van begrip en waarderen bestaande uit vier items was acceptabel:

α = .70.

Bovendien werd aan proefpersonen gevraagd in hoeverre zij de tekst gelezen hadden.

Dit werd wederom gedaan aan de hand van een 7-punts-schaal waarin bij de Nederlandse versie

en de Middelnederlandse versie, slechts één item werd opgenomen: “Ik heb de tekst:” (1 = ‘Helemaal niet gelezen, 7 = ‘Helemaal gelezen’). Bij de Middelnederlandse versie met Nederlands in de kantlijn, werden de items twee keer opgenomen: “Ik heb de Nederlandse tekst

gelezen” en “Ik heb de Middelnederlandse tekst gelezen” (1 = ‘Helemaal niet gelezen, 7 = ‘Helemaal gelezen’).

Tot slot werd aan proefpersonen aan het einde van de vragenlijst een aantal algemene

vragen gesteld zoals hun interesse in de middeleeuwen, of zij het vak geschiedenis volgen en

of zij daar stof uit de middeleeuwen behandelen, of zij graag boeken lezen en of zij graag

middeleeuwse verhalen lezen. Ook werden demografische gegevens van proefpersonen

verzameld door hen een aantal vragen te laten invullen over hun leeftijd, geslacht, nationaliteit,

leerjaar, profielkeuze, dyslexie en hoe lang zij erover gedaan hebben om de vragenlijst in te

vullen.

2.5 Procedure

De onderzoeker heeft voorafgaand aan het experiment contact opgenomen met het bestuur van

de Nijmeegse Scholengemeenschap Groenewoud om toestemming te vragen. Na goedkeuring

heeft de onderzoeker verder contact gehad met de sectie Nederlands om de gang van zaken

rondom het onderzoek te bespreken. Twee docenten Nederlands wilden uiteindelijk hun

medewerking verlenen aan het onderzoek. Zij stelden twee vijf vwo- en twee vier vwo-klassen

beschikbaar. Alle proefpersonen werden twee weken voordat het onderzoek plaatsvond, door

hun docenten Nederlands benaderd om mee te doen. Proefpersonen hadden vrijwillig de keuze

(24)

De uitvoering van het experiment vond plaats in het klaslokaal tijdens twee lesuren (80

minuten) Nederlands. Voorafgaand aan het experiment heeft de onderzoeker zichzelf

voorgesteld en klassikaal uitleg gegeven over de procedure rondom het onderzoek. Aan de

proefpersonen werd verteld dat zij twee korte verhalen zouden lezen en daarover een aantal

vragen zouden beantwoorden. De onderzoeker heeft daarbij niets over het daadwerkelijke doel

verteld. De onderzoeker bleef tijdens de afname persoonlijk aanwezig in het klaslokaal om

zodoende de kans te verkleinen dat proefpersonen de vragenlijst onnauwkeurig zouden

invullen, of halverwege het onderzoek zouden stoppen. Proefpersonen hebben de vragenlijsten

op papier ingevuld waarbij iedere proefpersoon willekeurig een versie kreeg toegewezen. De

procedure was voor iedere proefpersoon hetzelfde. Proefpersonen konden op ieder moment

ervoor kiezen om te stoppen. Proefpersonen lazen voordat zij begonnen aan de vragenlijst een

korte introductie waarin stond aangegeven hoe het onderzoek te werk ging en wat zij konden

verwachten. De introductietekst is opgenomen in de bijlage.

De gemiddelde afname van het experiment duurde zeventien minuten (SD = 3.64).

Enkele proefpersonen hadden de vragenlijst na tien minuten al ingevuld en één proefpersoon

was 29 minuten bezig. Uit een eenweg variantie-analyse van Presentatiewijze op Tijdsduur

bleek geen significant hoofdeffect van Presentatiewijze (F (2, 91) = 1.07, p = .347). Tegen de

verwachting in bleek dat de verschillen tussen de drie versies niet van invloed was op de

tijdsduur. De verwachting was dat proefpersonen met de Nederlandse versie significant lager

zouden scoren in tijd in vergelijking met de twee andere versies, maar dit was niet het geval.

Na afloop van het experiment heeft de onderzoeker het daadwerkelijke doel van het

onderzoek nader toegelicht. Tevens was er voor proefpersonen ruimte om vragen te stellen.

Ook kregen alle proefpersonen als dank voor hun medewerking een balpen aangeboden namens

(25)

2.6 Statistische toetsing

Met χ2–toetsen werd getoetst of er een verband was tussen presentatiewijze en verschillende demografische variabelen (geslacht, dyslexie, nationaliteit, leerjaar, profielkeuze, vak en stof).

Om de verschillen tussen presentatiewijze (versie 1, versie 2, versie 3), leeftijd en tijdsduur te

onderzoeken, werd een eenweg variantie-analyse uitgevoerd met een Bonferroni correctie.

Om te kunnen toetsen wat het effect is van presentatiewijze op de vijf afhankelijke

variabelen (transportatie, leesplezier, identificatie, narratief begrip en aandachtfocus), werd een

tweeweg variantie-analyse uitgevoerd met herhaalde metingen met tekstfragment als

binnenproefpersoonfactor en presentatiewijze als tussenproefpersoonfactor. Deze zelfde

tweeweg variantie-analyse werd ook uitgevoerd om het effect te kunnen meten van de

presentatiewijze op de beoordeling van de taal in termen van ‘begrijpen’ en ‘waarderen’. Om te toetsen in hoeverre proefpersonen de tekst daadwerkelijk gelezen hadden en in

hoeverre proefpersonen met een combinatieversie (Middelnederlands met Nederlands in de

kantlijn) de Nederlandse of Middelnederlandse tekst gelezen hadden, werd een Paired samples

t-test uitgevoerd en een tweeweg variantie-analyse met herhaalde metingen voor tekstfragment

als binnenproefpersoonfactor en presentatiewijze als tussenproefpersoonfactor.

De invloed van de moeilijkheid van de taal op de vijf afhankelijke variabelen:

transportatie, identificatie, leesplezier, narratief begrip en aandachtfocus, werd gemeten aan de

hand van een enkelvoudige regressie-analyse.

3. Resultaten

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het experiment beschreven. Allereerst worden de

tweeweg variantieanalyses beschreven met herhaalde metingen voor transportatie, identificatie,

leesplezier, narratief begrip, aandachtfocus en beoordeling taal (begrip en waarderen).

(26)

gelezen. Tot slot worden de resultaten beschreven van de regressie-analyse die de invloed van

moeilijkheid toetst op de vijf afhankelijke variabelen transportatie, identificatie, leesplezier,

narratief begrip en aandachtfocus.

3.1 Transportatie, leesplezier en identificatie

In deze paragraaf zijn de onderzoeksresultaten van drie dimensies van narratieve betrokkenheid

weergegeven (transportatie, identificatie en leesplezier) met tekstfragment als

binnenproefpersoonfactor en presentatiewijze als tussenproefpersoonfactor. In tabel 1 zijn de

gemiddeldes weergegeven van de drie afhankelijke variabelen per presentatiewijze

(Nederlands, Middelnederlands en combinatie) en per tekstfragment (romantiek en geweld).

Tabel 1. De gemiddeldes en standaardafwijkingen van transportatie, identificatie en leesplezier (1 = zeer lage score: lage transportatie, laag leesplezier, lage identificatie, 7 = zeer hoge score: hoge transportatie, hoog leesplezier, hoge identificatie).

Narratieve betrokkenheid

Transportatie Leesplezier Identificatie

M SD n M SD n M SD n Nederlands Middelnederlands Romantiek Geweld Romantiek Geweld 3.30 3.39 3.20 2.60 2.51 2.69 0.49 0.51 0.56 0.59 0.59 0.68 30 30 30 32 32 32 4.29 4.27 4.32 2.13 2.09 2.17 1.32 1.51 1.34 0.79 1.10 1.18 30 30 30 32 32 32 3.81 3.83 3.79 2.11 2.00 2.22 1.02 1.05 1.10 0.79 0.77 0.89 30 30 30 32 32 32 Combinatie Fragment totaal Romantiek Geweld Romantiek Geweld 3.44 3.58 3.30 3.15 3.06 0.54 0.54 0.65 0.72 0.68 32 32 32 94 94 4.56 4.36 4.77 3.56 3.74 1.19 1.28 1.28 1.67 1.70 32 32 32 94 94 3.70 3.71 3.69 3.17 3.22 0.99 1.14 0.98 1.30 1.22 32 32 32 94 94

(27)

3.1.1 Transportatie

Uit de tweeweg variantie-analyse met herhaalde metingen voor Transportatie met als factoren

Presentatiewijze en Tekstfragment bleek een significant hoofdeffect van Presentatiewijze (F (2,

91) = 22.29, p < .001). Proefpersonen bij de Middelnederlandse versie met Nederlands in de

kantlijn (M = 3.44, SD = 0.54) en bij de Nederlandse versie (M = 3.30, SD = 0.49) waren meer

getransporteerd in het verhaal dan proefpersonen die een Middelnederlandse versie lazen (p’s

< .001, Bonferroni-correctie; M = 2.60, SD = 0.59). Transportatie verschilde niet tussen de

Middelnederlandse versie met Nederlands in de kantlijn en de Nederlandse versie (p = .979,

Bonferroni-correctie). Er werd geen significant hoofdeffect voor Tekstfragment gevonden (F

(1, 91) = 3.53, p = .064). Wel bleek er een significant interactie-effect tussen Presentatiewijze

en Tekstfragment (F (2, 91) = 8.13, p = .001).

Het verschil tussen de twee tekstfragmenten bleek op te treden voor proefpersonen met

een Nederlandse versie (F (1, 29) = 4.71, p = .038): bij het romantische tekstfragment (M =

3.39, SD = 0.51) waren proefpersonen meer getransporteerd in het verhaal dan bij het

gewelddadige tekstfragment (M = 3.20, SD = 0.56). Ook bleek een verschil op te treden tussen

de twee tekstfragmenten voor proefpersonen met een Middelnederlandse versie met Nederlands

in de kantlijn (F (1, 31) = 8.81, p = .006): proefpersonen waren meer getransporteerd bij het

romantische tekstfragment (M = 3.58, SD = 0.54) dan bij het gewelddadige tekstfragment (M =

3.30, SD = 0.65). Ook bleek er een effect voor proefpersonen met een Middelnederlandse versie

(F (1, 31) = 5.38, p = .027): proefpersonen waren meer getransporteerd in het gewelddadige

tekstfragment (M = 2.69, SD = 0.68) dan bij het romantische tekstfragment (M = 2.51, SD =

0.59). De gemiddeldes en standaardafwijkingen van het significante interactie-effect zijn

(28)

3.1.2 Leesplezier

Uit de tweeweg variantie-analyse met herhaalde metingen voor Leesplezier met als factoren

Presentatiewijze en Tekstfragment bleek een significant hoofdeffect van Presentatiewijze (F (2,

91) = 39.35, p < .001). Proefpersonen ervaarden bij de Middelnederlandse versie met

Nederlands in de kantlijn (M = 4.56, SD = 1.19) en bij de Nederlandse versie (M = 4.29, SD =

1.32) meer leesplezier dan bij de Middelnederlandse versie (p’s < .001, Bonferroni-correctie;

M = 2.13, SD = 1.07). Leesplezier verschilde niet tussen de Middelnederlandse versie met Nederlands in de kantlijn en de Nederlandse versie (p = 1.00, Bonferroni-correctie). Er werd

geen significant hoofdeffect voor Tekstfragment gevonden (F (1, 91) = 3.37, p = .070). Ook

bleek er geen significant interactie-effect tussen Presentatiewijze en Tekstfragment (F (2, 91)

= 1.40, p = .252).

3.1.3 Identificatie

Uit de tweeweg variantie-analyse met herhaalde metingen voor Identificatie met als factoren

Presentatiewijze en Tekstfragment bleek een significant hoofdeffect van Presentatiewijze (F (1,

91) = 32.58, p < .001). Proefpersonen konden zich bij de Nederlandse versie (M = 3.81, SD =

1.02) en bij de Middelnederlandse versie met Nederlands in de kantlijn (M = 3.70, SD = 0.99)

meer identificeren met de personages uit het verhaal dan proefpersonen met een

Middelnederlandse versie (p’s < .001, Bonferroni-correctie; M = 2.11, SD = 0.79). Identificatie

verschilde niet tussen de Middelnederlandse versie met Nederlands in de kantlijn en de

Nederlandse versie (p = 1.00, Bonferroni-correctie). Er werd geen significant hoofdeffect voor

Tekstfragment gevonden (F (1, 91) = 0.65, p = .421). Ook bleek er geen significant

(29)

3.2 Narratieve betrokkenheid: narratief begrip en aandachtfocus

In deze paragraaf zijn de onderzoeksresultaten van twee dimensies van narratieve

betrokkenheid weergegeven: narratief begrip en aandachtfocus met tekstfragment als

binnenproefpersoonfactor en presentatiewijze als tussenproefpersoonfactor. In tabel 2 zijn de

gemiddeldes weergegeven van de twee afhankelijke variabelen per presentatiewijze

(Nederlands, Middelnederlands en combinatie) en per tekstfragment (romantiek en geweld).

Tabel 2. De gemiddeldes en standaardafwijkingen van narratief begrip en aandachtfocus (1 = zeer lage score: laag narratief begrip, lage aandachtfocus, 7 = zeer hoge score: hoog narratief begrip, hoge aandachtfocus).

Narratieve betrokkenheid

Narratief begrip Aandachtfocus

M SD n M SD n Nederlands Middelnederlands Combinatie Fragment totaal Romantiek Geweld Romantiek Geweld Romantiek Geweld Romantiek Geweld 5.54 5.30 5.78 1.98 1.84 2.13 5.55 5.52 5.57 4.20 4.47 0.93 1.19 0.97 0.99 0.90 1.28 1.29 1.24 1.49 2.03 2.11 30 30 30 32 32 32 32 32 32 94 94 4.43 4.60 4.27 3.25 3.36 3.14 4.40 4.69 4.11 4.21 3.83 1.58 2.16 1.96 1.73 1.95 2.08 1.58 1.95 1.80 2.09 2.00 30 30 30 32 32 32 32 32 32 94 94 3.2.1 Narratief begrip

Uit de tweeweg variantie-analyse met herhaalde metingen voor Narratief begrip met als

factoren Presentatiewijze en Tekstfragment bleek een significant hoofdeffect van

(30)

versie met Nederlands in de kantlijn (M = 5.55, SD = 1.29) en met een Nederlandse versie (M

= 5.54, SD = 0.93) begrepen de gebeurtenissen in het verhaal beter, dan proefpersonen die een

Middelnederlandse versie lazen (p’s = .016, Bonferroni-correctie; M = 1.98, SD = 0.99).

Narratief begrip verschilde niet tussen de Middelnederlandse versie met Nederlands in de

kantlijn en de Nederlandse versie (p = 1.00, Bonferroni-correctie). Er werd ook een significant

hoofdeffect voor Tekstfragment gevonden (F (1, 91) = 6.57, p = .021). Proefpersonen begrepen

de gebeurtenissen in het gewelddadige tekstfragment (M = 4.47, SD = 2.11) beter dan in het

romantische tekstfragment (M = 4.20, SD = 2.03). Er bleek geen significant interactie-effect

tussen Presentatiewijze en Tekstfragment (F (2, 91) = 1.35, p = .265).

3.2.2 Aandachtfocus

Uit de tweeweg variantie-analyse met herhaalde metingen voor Aandachtfocus met als factoren

Presentatiewijze en Tekstfragment bleek een significant hoofdeffect van Presentatiewijze (F (2,

91) = 5.38, p < .006). Proefpersonen met een Middelnederlandse versie met Nederlands in de

kantlijn (M = 4.43, SD = 1.58) en met een Nederlandse versie (M = 4.40, SD = 1.58) hadden

meer aandacht voor het verhaal, dan proefpersonen met een Middelnederlandse versie (p’s <

.001, Bonferroni-correctie; M = 3.25, SD = 1.73). Aandachtfocus verschilde niet tussen de

Middelnederlandse versie met Nederlands in de kantlijn en de Nederlandse versie (p = 1.00,

Bonferroni-correctie). Er werd geen significant hoofdeffect voor Tekstfragment gevonden (F

(1, 91) = 2.61, p = .110). Er bleek ook geen significant interactie-effect tussen Presentatiewijze

en Tekstfragment (F (2, 91) < 1, p = .811).

3.3 Beoordeling taal: begrip en waarderen

In deze paragraaf zijn de onderzoeksresultaten weergegeven van: beoordeling taal (begrip en

waarderen) met tekstfragment als binnenproefpersoonfactor en presentatiewijze als

(31)

per presentatiewijze (Nederlands, Middelnederlands en combinatie) en per tekstfragment

(romantiek en geweld).

Tabel 3. De gemiddeldes en standaardafwijkingen van begrip en waardering (1 = zeer hoge score: hoge begrijpelijkheid, hoge waardering, 7 = zeer lage score: lage begrijpelijkheid, lage waardering). Beoordeling taal Begrip Waarderen M SD n M SD n Nederlands Middelnederlands Combinatie Fragment totaal Romantiek Geweld Romantiek Geweld Romantiek Geweld Romantiek Geweld 2.98 3.10 2.84 6.20 6.25 6.16 3.47 3.88 3.06 4.44 4.05 1.38 1.42 1.59 0.82 0.84 1.05 1.38 1.77 1.50 1.94 2.06 30 30 30 32 32 32 32 32 32 94 94 3.68 3.74 3.61 4.18 4.21 4.13 3.86 3.90 3.81 4.04 4.15 1.29 1.37 1.50 1.61 1.68 1.60 1.10 1.43 1.42 1.44 1.43 30 30 30 32 32 32 32 32 32 94 94 3.3.1 Begrip

Uit de tweeweg variantie-analyse met herhaalde metingen voor Begrijpen met als factoren

Presentatiewijze en Tekstfragment bleek een significant hoofdeffect van Presentatiewijze (F (2,

91) = 63.88, p < .001). Proefpersonen met een Middelnederlandse versie (p’s < .001,

Bonferroni-correctie; M = 6.20, SD = 0.82) vonden de taal waarin het tekstfragment geschreven

was moeilijker dan proefpersonen met een Nederlandse versie (M = 2.98, SD = 1.38) en

(32)

van de taal op begrijpelijkheid verschilde niet tussen de Nederlandse versie en de

Middelnederlandse versie met Nederlands in de kantlijn en (p = .361, Bonferroni-correctie).

Ook bleek er een significant hoofdeffect van Tekstfragment (F (1, 91) = 6.89, p = .010). De taal

bij het romantische tekstfragment (M = 4.44, SD = 1.94) werd als moeilijker beoordeeld dan bij

het gewelddadige tekstfragment (M = 4.05, SD = 2.06). Er bleek geen significant

interactie-effect tussen Presentatiewijze en Tekstfragment (F (2, 91) = 2.35, p = .101).

3.3.2 Waarderen

Uit de tweeweg variantie-analyse met herhaalde metingen voor Waardering met als factoren

Presentatiewijze en Tekstfragment bleek geen significant hoofdeffect van Presentatiewijze (F

(2, 91) = 1.10, p = .337). Ook werd geen significant hoofdeffect gevonden van Tekstfragment

(F (1, 91) = 1.27, p = .263). Er bleek ook geen significant interactie-effect tussen

Presentatiewijze en Tekstfragment (F (2, 91) = .019, p = .981).

3.4 De invloed van moeilijkheid op narratieve betrokkenheid

Om te toetsen wat de invloed is van de moeilijkheid van de taal op de vijf dimensies van

narratieve betrokkenheid: transportatie, identificatie, leesplezier, narratief begrip en

aandachtfocus, werd een regressie uitgevoerd. De resultaten van de regressie-analyse zijn

weergegeven per dimensie.

3.4.1 Transportatie

Uit een enkelvoudige regressie bleek dat Transportatie voor 36% te verklaren was door de

ingebrachte variabele Moeilijkheid (F (1, 92) = 53.09, p < .001). De moeilijkheid van de taal

bleek een significante voorspeller voor transportatie (β = -.61, p < .001). Wanneer

proefpersonen de taal moeilijk vonden, waren zij minder getransporteerd in het verhaal. Als de

(33)

Tabel 4. Regressie-analyse voor moeilijkheid als voorspeller voor transportatie (n = 94). Variabele B SE B β Intercept Moeilijkheid R2 F 4.13 -.30 .36 53.09 .19 .04 -.61*** *** p < .001 3.4.2 Leesplezier

Uit een enkelvoudige regressie bleek dat Leesplezier voor 47% te verklaren was door de

ingebrachte variabele Moeilijkheid (F (1, 92) = 82.73, p < .001). De moeilijkheid van de taal

bleek een significante voorspeller voor leesplezier (β = -.69, p < .001). Wanneer proefpersonen

de taal moeilijk vonden, ervaarden zij minder leesplezier bij het verhaal. Als de moeilijkheid

van de taal met 1 toenam, nam de mate van leesplezier met -.69 af. Zie tabel 5.

Tabel 5. Regressie-analyse voor moeilijkheid als voorspeller voor leesplezier (n = 94).

Variabele B SE B β Intercept Moeilijkheid R2 F 6.18 -.60 .47 82.73 .30 .07 -.69*** *** p < .001 3.4.3 Identificatie

Uit een enkelvoudige regressie bleek dat Identificatie voor 40% te verklaren was door de

ingebrachte variabele Moeilijkheid (F (1, 92) = 62.52, p < .001). De moeilijkheid van de taal

bleek een significante voorspeller voor identificatie (β = -.64, p < .001). Wanneer proefpersonen

de taal moeilijk vonden identificeerden zij zich minder met personages uit het verhaal. Als de

(34)

Tabel 6. Regressie-analyse voor moeilijkheid als voorspeller voor identificatie (n = 94). Variabele B SE B β Intercept Moeilijkheid R2 F 4.95 -.41 .40 62.52 .24 .05 -.64*** *** p < .001 3.4.4 Narratief begrip

Uit een enkelvoudige regressie bleek dat Narratief begrip voor 59% te verklaren was door de

ingebrachte variabele Moeilijkheid (F (1, 92) = 133.50, p < .001). De moeilijkheid van de taal

bleek een significante voorspeller voor narratief begrip (β = -.77, p < .001). Wanneer

proefpersonen de taal moeilijk vonden, begrepen zij het verhaal minder goed. Als de

moeilijkheid van de taal met 1 toenam, nam het narratieve begrip met -.77 af. Zie tabel 7.

Tabel 7. Regressie-analyse voor moeilijkheid als voorspeller voor narratief begrip (n = 94).

Variabele B SE B β Intercept Moeilijkheid R2 F 7.84 -.83 .59 133.50 .33 .07 -.77*** *** p < .001 3.4.5 Aandachtfocus

Uit een enkelvoudige regressie bleek dat Aandachtfocus voor 37% te verklaren was door de

ingebrachte variabele Moeilijkheid (F (1, 92) = 54.65, p < .001). De moeilijkheid van de taal

bleek een significante voorspeller voor aandachtfocus (β = -.61, p < .001). Wanneer

proefpersonen de taal moeilijk vonden, hadden zij minder aandacht voor het lezen van het

verhaal. Als de moeilijkheid van de taal met 1 toenam, nam de aandachtfocus met -.61 af. Zie

(35)

Tabel 8. Regressie-analyse voor moeilijkheid als voorspeller voor aandachtfocus (n = 94). Variabele B SE B β Intercept Moeilijkheid R2 F 8.85 -.63 .37 54.65 .40 .09 -.61*** *** p < .001

3.5 Leesgedrag: Middelnederlands, Nederlands en combinatie

In deze paragraaf zijn de onderzoeksresultaten weergegeven van: Tekst gelezen met

tekstfragment als binnenproefpersoonfactor en presentatiewijze als tussenproefpersoonfactor.

In tabel 9 zijn de gemiddeldes weergegeven van leesgedrag per presentatiewijze (Nederlands,

Middelnederlands en combinatie) en per tekstfragment (romantiek en geweld).

Tabel 9. De gemiddeldes en standaardafwijkingen van leesgedrag (1 = zeer lage score: tekst wordt helemaal niet gelezen, 7 = zeer hoge score: tekst wordt helemaal gelezen). Leesgedrag M SD n Nederlands Middelnederlands Combinatie Fragment totaal Romantiek Geweld Romantiek Geweld Romantiek Geweld Romantiek Geweld 6.70 6.70 6.70 5.84 6.13 5.59 4.45 4.59 4.30 5.97 5.51 0.99 0.99 0.99 1.28 1.21 1.74 0.60 0.68 0.66 1.32 1.56 30 30 30 32 32 32 32 32 32 94 94

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In de eerste twee bijdragen gaan Cyrille Fijnaut en Jan Wouters in op de crises waarmee de Europese Unie momenteel wordt geconfronteerd en op

Om die kloof te overspannen hebben Joost Verhagen van Cobra boomadviseurs bv, Jan Willem de Groot van Boomadviesbureau de Groot en Fons van Kuik van PPO Wageningen de

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

[r]

Op grond van de synthetische berekening vloeit uit deze verho- ging van het niveau &#34;der voederprijzen een verhoging van de kostprijs van oonsumptie-eieren voort van f.15,96 per

Voorbeeld van de resultaten van een globale gevoeligheidsanalyse, waaruit de rangschikking van de para- meters wordt afgeleid: de relatie tussen de parameter T5 en de

Sijn toeganc wert belet ende niet goets en salt hebben, ende tlaten best. De geuallen van desen here werden groot nochtan heeft het scade gehadt voir tbeginsel

Naast het bestaande pedagogisch spreekuur van Kind en Gezin en het huidige aanbod van de opvoedingswinkel zouden medewerkers van het spel- en ontmoetingsinitiatief (en/of