• No results found

Begraven op Goeree-Overflakkee: Is er sprake van cultureel erfgoed rondom begraven in de dorpen Ouddorp, Stellendam, Oude-Tonge, en Ooltgensplaat?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Begraven op Goeree-Overflakkee: Is er sprake van cultureel erfgoed rondom begraven in de dorpen Ouddorp, Stellendam, Oude-Tonge, en Ooltgensplaat?"

Copied!
69
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Begraven op Goeree-Overflakkee

Is er sprake van cultureel erfgoed rondom begraven in de dorpen

Ouddorp, Stellendam, Oude-Tonge, en Ooltgensplaat?

Begraafplaats Ouddorp (oude gedeelte) Bron: auteur

Student: Julia Hössen Studentnr.: 1402722

Begeleider: Dr. J.A.M.M. Jansen

Opleiding en instituut: Culturele Antropologie en Ontwikkelingssociologie Inleverdatum: 28-6-2018

(2)

2

Inhoud

Inleiding ... 4 Het onderzoeksgebied ... 6 ‘Islandness’ ... 8 Onderzoeksvraag ... 9 Opbouw scriptie ... 9 Theoretisch kader ... 10

Cultureel erfgoed: een antropologische definitie ... 10

Begrafenispraktijken ... 13

De sociologie van religie ... 15

Van ‘space’ naar ‘place’ ... 16

Commodificatie ... 17

Methodologie ... 17

Begrafenispraktijken rondom de rouwdienst en het rouwproces ... 20

Inleiding ... 20

Begrafenispraktijken vroeger ... 20

Begrafenispraktijken nu ... 26

Nota zondagsrust... 30

Veranderingen en verschillen ... 32

Discussie & analyse ... 34

Conclusie ... 36

Begraafplaatsen: monumenten of erfgoed? ... 37

Inleiding ... 37

De rol en indeling van de begraafplaats vroeger ... 38

De rol en indeling van de begraafplaats nu ... 43

Een ‘tutini’ grafmonument ... 46

Ruimen ... 47

Veranderingen en verschillen ... 48

Discussie & analyse ... 52

Conclusie ... 54

Cultureel erfgoed ... 55

(3)

3

‘Een prachtige optie’? ... 55

Discussie & analyse ... 57

Conclusie ... 59

Samenvatting & Conclusie ... 60

Samenvatting ... 60

Conclusie: waarom begrafenispraktijken en begraafplaatsen op Goeree-Overflakkee geen cultureel erfgoed zijn ... 61

Aanbevelingen ... 63

Referenties ... 65

Bijlage ... 69

(4)

4

Inleiding

Begrafenissen (en crematies) zijn een deel van het leven waar iedereen uiteindelijk mee te maken krijgt. Ondanks deze relatieve algemeenheid, is het ook een onderwerp waar veel mensen weinig of niet over praten. Vanuit de afdeling Erfgoed en Cultuur van de gemeente Goeree-Overflakkee, hier zijnde de opdrachtgever, is er gevraagd om meer inzichten betreffende dit

onderwerp op Goeree-Overflakkee. Er zal naar de afdeling Erfgoed en Cultuur verwezen worden als ‘de gemeente’ (‘de gemeente van Goeree-Overflakkee’), of ‘de opdrachtgever’.

De gemeente van Goeree-Overflakkee heeft in 2016 een beleidsplan omtrent erfgoed

uitgegeven, het Beleidsplan Erfgoed en Cultuur 2016-2020. Vanuit de Provincie Zuid-Holland kent het beleid drie thema’s: beschermen, beleven, en benutten. De gemeente geeft in het beleidsplan aan dat erfgoed ‘sporen uit het verleden’ (Gemeente Goeree-Overflakkee 2016a: 20) zijn. De sporen bestaan uit ‘materieel erfgoed in de vorm van voorwerpen in musea, archeologische vondsten, archieven, monumenten en landschappen. Maar de sporen kunnen ook bestaan uit immaterieel erfgoed in de gedaante van verhalen, gewoonten en gebruiken’ (Gemeente Goeree-Overflakkee: 20). Dit is een brede definitie van erfgoed. Een specificatie die wel gegeven wordt is het belang van de

eilandidentiteit in erfgoed. ‘Cultureel erfgoed […] onderstreept de eilandelijke identiteit’ (Gemeente Goeree-Overflakkee 2016a: 12). Hierbij wordt specifiek genoemd dat immaterieel erfgoed van belang is voor identiteit en culturele diversiteit1 (Gemeente Goeree-Overflakkee 2016a: 12). In de

Beleidsnotitie Ontwikkeling Beleidsplan wordt gesteld: ‘erfgoed geeft ook identiteit’ (Gemeente Goeree-Overflakkee 2017: 2). Eén van de doelen in het plan is inwoners en bezoekers te laten ‘ervaren dat erfgoed belangrijk is’ (Gemeente Goeree-Overflakkee 2016a: 20). Om dit doel te realiseren is de ‘Programmalijn Cultureel Erfgoed Ruimte en Economie’ opgesteld, met daarin een aantal voorwaarden om beleidsdoelen te kunnen behalen (Gemeente Goeree-Overflakkee 2016a: 13). Er wordt aangegeven dat goed onderhouden erfgoed mensen inspireert, niet alleen om het erfgoed te bezoeken, maar ook om er over te praten. Dit beide laat een bepaalde verwachting van dynamiek rondom erfgoed zien (Gemeente Goeree-Overflakkee 2016a: 12). In de programmalijn wordt ook aangegeven dat waardevolle plekken inzichtelijk gemaakt worden, en de historische en economische waarde ervan bepaald. De inventarisatie hiervan is in 2013 gestart (Gemeente Goeree-Overflakkee 2016a: 24).

Ook noemt de gemeente in het beleidsplan vaak erfgoed samen met archeologie, en dat deze twee samen bijdragen aan het culturele aanbod. Deze combinatie van erfgoed met archeologie is niet verassend, aangezien archeologische vondsten in het beleidsplan ook genoemd worden als

onderdeel van materieel erfgoed (Gemeente Goeree-Overflakkee 2016a: 11). Naast erfgoed en archeologie, wordt ook cultuurhistorie samen met erfgoed genoemd. ‘Cultuurhistorie geeft een

gemeenschappelijk gevoel van verbondenheid met een plek of gebied […] Cultuurhistorische waarden vormen de harde overblijfselen van een tastbaar gemeenschappelijk verleden en verdienen vanwege hun maatschappelijke betekenis aandacht’ (Gemeente Goeree-Overflakkee 2016a: 20).

(5)

5 In de beleidsnotitie staat aangegeven dat er momenteel veel ‘kennislancunes’ (Gemeente Goeree-Overflakkee 2017: 6) bestaan ten aanzien van erfgoed op het eiland. Om deze kennislancunes op te vullen, wil de gemeente onderzoeken uit (laten) voeren. Een van deze onderzoeken is gericht op ‘de bijzondere begrafeniscultuur en de zorg voor het funeraire erfgoed op het eiland’ (Gemeente Goeree-Overflakkee 2017: 6). Dit zal dan ook, samen met de verplichtstelling vanuit de Erfgoedwet voor het opzetten van een erfgoedregister (Gemeente Goeree-Overflakkee 2017: 4),2 de drijfveer zijn geweest

voor de vraag naar het huidige onderzoek.

Ook wordt het volgende in de beleidsnotitie genoemd: ‘de bewoners van Goeree-Overflakkee zijn trots op de geschiedenis en identiteit van het eiland met de waardevolle kerken en

begraafplaatsen [...]’ (Gemeente Goeree-Overflakkee 2017: 2), en ‘er dient voor het gehele eiland een eenduidig kader voor de bescherming van het cultureel erfgoed ontwikkeld te worden. Nu kunnen in sommige dorpen en in het buitengebied nog veel waardevolle historische zaken verloren gaan omdat er geen bescherming geldt’ (Gemeente Goeree-Overflakkee 2017: 5). Afgaande van de informatie in de beleidsnotitie, zou de gemeenteraad dit kader vast moeten stellen: ‘de gemeenteraad stelt het erfgoedbeleid vast en bewaakt de kaders’ (Gemeente Goeree-Overflakkee 2017: 2). Het college van burgemeester en wethouders voert het beleid uit. Hoe een dergelijk kader opgesteld zou moeten worden, is echter niet benoemd.

Zowel het beleidsplan als de beleidsnotitie zijn voorzichtig met het specificeren van wat ze bedoelen. Termen als cultuur, (materieel en immaterieel) erfgoed, en historie worden veelal genoemd, zonder dat er richtlijnen gegeven worden voor wat hier toe zou behoren, en specificaties die wel gegeven worden zo omschreven dat ze niet sluitend zijn (en dus ook zouden uitsluiten). Op deze manier blijven veel mogelijkheden om te interpreteren open. Onder andere veel interpretaties om begraafplaatsen en begrafenispraktijken als erfgoed te benoemen. Voor het huidige onderzoek zijn deze brede definities en interpretaties echter niet toereikend. Het betreft een antropologisch onderzoek, en er zal dus ook gebruik gemaakt worden van antropologische definities.

In de beleidsnotitie wordt er verwezen naar ‘de bijzondere begrafeniscultuur’ (Gemeente Goeree-Overflakkee 2017: 6). De keuze voor de term ‘cultuur’ is echter niet zo eenzijdig als hier voorgesteld wordt. Cultuur is een abstract begrip, en geen beheersbaar concept zoals het gebruik van de term in de beleidsnotitie doet verwachten. In de scriptie zal er dan ook geen gebruik gemaakt worden van de term begrafeniscultuur.

De relevantie van dit onderzoek ontleent zich aan de bijdrage aan het theoretisch debat over cultureel erfgoed. Ik doe dit door systematisch begrafenispraktijken op Goeree-Overflakkee te bestuderen, en deze zowel godsdienstsociologisch als politiek-antropologisch te duiden. Deze theoretische discussie zal in het volgende hoofdstuk nader besproken worden, nadat ik eerst het onderzoeksgebied, de onderzoeksvraag, en kort de opbouw van deze scriptie heb beschreven.

2 ‘Naast gemeentelijke cultuurgoederen en verzamelingen in bezit van de gemeente, zullen hier gemeentelijke monumenten en

karakteristieke panden op staan, eventueel aangevuld met (archeologische) Rijksmonumenten en waardevolle archeologische terreinen’ (Gemeente Goeree-Overflakkee 2017: 4).

(6)

6

Het onderzoeksgebied

Goeree-Overflakkee is een eiland dat in het zuiden van de provincie Zuid-Holland gelegen is, ongeveer 30 kilometer ten zuiden van Rotterdam, en veertien dorpen telt. Het eiland heeft 49.130 inwoners, volgens de statistieken van 1 januari 2018 (Gemeente Goeree-Overflakkee 2018b).

In 2013 zijn, na verschillende mislukte pogingen tot samenwerking, de vier losse gemeenten samengevoegd tot een centrale gemeente. Deze samenvoeging kende in het begin sterke tegenstand – in 2009 was 89% van de bevolking op Goeree-Overflakkee tegen het samenvoegen van de

gemeenten. Deze tegenstand kwam hoofdzakelijk voort vanuit de angst dat de lokale identiteit in gevaar zou komen. De Nederlandse overheid vond echter dat een centrale gemeente nodig was voor een effectief lokaal bestuur (Terlouw 2016: 943, 949).

De meerderheid van de inwoners van Goeree-Overflakkee is gelovig. De Hervormde Kerk (RTL 2016), een protestantse stroming, heeft de meeste aanhangers. Binnen het protestante geloof worden, naast de Hervormde Kerk, ook andere stromingen aangehangen, waaronder de

Gereformeerde Gemeente, de Gereformeerde Kerk, en de Hersteld Hervormde Gemeente. In 2004 is er een kerkscheuring geweest op Goeree-Overflakkee, waarbij in veel dorpen een aanzienlijk deel van de mensen uit de Hervormde kerk, die onderdeel werd van de Protestantse Kerk in Nederland (PKN),3

overstapten naar de Hersteld Hervormde Gemeente. Politiek gezien is de christelijke Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP) de grootste partij op het eiland. De partij was bij de verkiezingen van 2018 echter slechts enkele tienden procenten groter dan de nummer twee, Vitale Kernen Goeree-Overflakkee, een nieuwe lokale partij (Gemeente Goeree-Overflakkee 2018c). Dit is in tegenstelling tot het vorige coalitieakkoord, waarbij de SGP ook de grootste was, maar gevolgd werd door de VVD en de ChristenUnie, waarvan de laatste ook een christelijke partij is. De ChristenUnie is geen onderdeel van de in 2018 gevormde coalitie (Gemeente Overflakkee 2012; Gemeente

Goeree-Overflakkee 2018a).

Binnen Goeree-Overflakkee is dit onderzoek gericht op vier dorpen, namelijk: Ouddorp, Stellendam, Oude-Tonge, en Ooltgensplaat. De inwonersaantallen voor deze dorpen zijn

respectievelijk: 5.897, 3.495, 4.799, en 2.703 (Gemeente Goeree-Overflakkee 2018b). De keuze voor deze dorpen is gebaseerd op de grootte van het dorp, het aantal inwoners, als ook op de ligging op het eiland. Dit laatste aangezien er vanuit de opdrachtgever aangegeven is verschil te verwachten tussen het oosten en het westen van het eiland. Wat betreft grootte is er gekeken naar dorpen die, in de ligging oost tegenover west, ongeveer even groot zijn (Ouddorp en Oude-Tonge, en Stellendam en Ooltgensplaat). Daarnaast is er gekozen voor Ouddorp aangezien dit dorp bekend staat als strikter in de leer van het geloof dan de andere dorpen op het eiland, wat mogelijk voor interessante

perspectieven zou kunnen zorgen. De keuze voor Stellendam is, aan de hand van het advies van de gemeente van Goeree-Overflakkee, voortgekomen uit het feit dat het een vissersdorp betreft, en het idee dat deze vorm van arbeid een invloed zou hebben op de begrafenispraktijken in het dorp.

3 Hoewel dat verschillende protestantse kerken onderdeel zijn geworden van de PKN, worden op Goeree-Overflakkee veelal

(7)

7 Het eiland Goeree-Overflakkee (kaart)

Bron: Google Maps

Het eiland Goeree-Overflakkee (satelliet overzicht) Bron: Google Maps

(8)

8 Het westen van Goeree-Overflakkee wordt veelal de ‘kop’ genoemd. Hieronder vallen Ouddorp, Goedereede, en Stellendam. Dit deel van het eiland wordt door veel mensen gezien als

‘conservatiever’, strenger in de christelijke (protestantse) leer. Afbeeldingen van de verdeling van de zogenaamde Bijbelgordel4 door Nederland ondersteunen dit idee (Hoogers 2013).

Het oosten van het eiland heeft, in tegenstelling tot het westen, geen algemeen bekende bijnaam. Een term die voorbij gekomen is, is de ‘kont van het eiland’. Deze term is echter door slechts één respondent genoemd, en is naar verwachting dan ook niet gebruikelijk. Dit deel van het eiland wordt gezien als minder conservatief. Het is minder streng in de protestantse leer, en in het oosten van het eiland speelt het katholieke geloof een grotere rol.

Over het middelste gedeelte van het eiland is niet goed duidelijk waartoe de bevolking dit rekent, conservatiever of minder conservatief. Zo wordt Dirksland over het algemeen als

conservatiever gezien, en zou het daardoor passen onder de ‘kop’, maar worden Middelharnis (het bestuurscentrum) en Sommelsdijk wat betreft geloofsovertuiging meer gezien als tussen het oosten en westen in.

‘Islandness’

De gemeente heeft in het beleidsplan aangegeven dat erfgoed verbonden is aan de eilandidentiteit. Door het belang dat blijkbaar gehecht wordt aan de afbakening van het water en de identiteit die hier mee samen gaat, is het relevant om te kijken naar de daadwerkelijke invloed van het feit dat Goeree-Overflakkee een eiland is op de begrafenispraktijken.

Vannini en Taggart (2012) beschrijven de studie naar eilanden. Hierbij geven ze aan dat het niet mogelijk is om ‘eilanden’ als een simpel concept te zien, alle eilanden zijn verschillend (Vannini & Taggart 2012: 226-227). Eilanden worden echter niet gezien als volledig afgesloten, ze zijn, onder andere door de verbeterde mobiliteit en communicatietechnologie, verbonden met het vasteland (Baldachinno 2004: 273; Baldachinno 2007: 325-326). Desondanks speelt de scheiding die er wel is een belangrijke rol. Deze rol komt hoofdzakelijk tot uiting in het emotionele aspect, zoals in de vorming van de (persoonlijke- en groeps-)identiteit (Stratford 2008: 161; Falzon 2012: 1665; Cottrell 2017: 172).

Naast algemene ideeën is er een concept dat in verband wordt gebracht met eilanden en de invloed van de geografische ligging, dit is het concept ‘islandness’. Islandness wordt gezien als een complexe uitdrukking van identiteit die zich hecht aan plekken – continenten buiten beschouwing gelaten – die volledig omgeven zijn door water. De identificaties bevatten sterke percepties van het ‘eigen eiland’5 (Stratford 2008: 160-161). Ook wordt het concept gedefinieerd door middel van het

gevoel van ‘being in place’ (Stratford 2008: 161; Falzon 2012: 1665). Er wordt voorkeur gegeven aan de term islandness ten opzichte van ‘insulariteit’ – van den aard van een eiland of een eiland

4 Met de term Bijbelgordel, of in het Engels Bible Belt, wordt er verwezen naar een strook in Nederland, die loopt vanaf de

Zeeuwse eilanden en Goeree-Overflakkee naar Overijssel, door gebieden in Zuid-Holland, Utrecht, Gelderland, en Noord-Brabant. Voor het vaststellen van de ligging van de Bijbelgordel wordt er onder andere gekeken naar het aantal SGP-stemmers (Hoogers 2013).

5 Deze perceptie is bijvoorbeeld te zien op de gemeentelijke website, waar de slogan ‘Goeree-Overflakkee, mijn eiland!’ gebruikt

(9)

9 betreffende betekenend – aangezien laatstgenoemde een negatieve lading heeft gekregen die gericht is op afscheiding en achtergesteld zijn (Falzon 2012: 1665; Baldachinno 2004: 272). Een andere uitleg die gegeven wordt voor islandness is dat het een fysiek en sociaal fenomeen is, waardoor de sociale realiteit wordt gevormd waarin de wensen en ideeën van mensen weergegeven worden. Eilanden kunnen cognitieve objecten worden die specifieke betekenissen hebben voor verschillende momenten en omstandigheden. Islandness heeft dan ook de mogelijkheid om impact te maken op, en het

oriënteren van, kennis, emoties, en acties (Mezzana, Lorenz & Kelman 2012: 70-71). Het concept islandness – het aspect van een eilandidentiteit, als ook de invloed van het volledig omgeven zijn door water – zal in de conclusie meegenomen worden in de beantwoording van de onderzoeksvraag.

Onderzoeksvraag

De onderzoeksvraag is opgesteld aan de hand van de vraag die de opdrachtgever voorgelegd heeft. De onderzoeksvraag luidt: kunnen de begrafenispraktijken en begraafplaatsen in de dorpen Ouddorp, Stellendam, Oude-Tonge, en Ooltgensplaat op Goeree-Overflakkee gezien worden als (cultureel) erfgoed?

Bij deze onderzoeksvraag zijn drie deelvragen opgesteld, namelijk:

1. Welke begrafenispraktijken hebben de dorpen Ouddorp, Stellendam, Oude-Tonge, en Ooltgensplaat op Goeree-Overflakkee?

A. Zijn er verschillen tussen deze dorpen, en zo ja, vanwege welke redenen volgens de inwoners?

2. Zijn de begrafenispraktijken van Ouddorp, Stellendam, Oude-Tonge, en Ooltgensplaat veranderd gedurende de afgelopen generaties, en zo ja, hoe en waarom?

3. Wat is de rol van de begraafplaats in begrafenispraktijken, en welke band hebben inwoners hiermee?

Opbouw scriptie

Het categoriseren en analyseren van de begrafenispraktijken, inclusief veranderingen hierin en de concepten waarmee de respondenten en de gemeente deze praktijken benoemen, komen in deze scriptie aan bod. De opdrachtgever heeft hierbij, naast de verwachting dat er verschil zit tussen het oosten en het westen van het eiland, het idee geuit dat de begrafenispraktijken ‘bijzonder’ zijn. De scriptie is gebaseerd op de informatie van de respondenten over begrafenispraktijken en

begraafplaatsen op Goeree-Overflakkee, en mijn eigen observaties. De informatie is geanalyseerd vanuit de theoretische vraag wat erfgoed is, en hoe de gemeente van Goeree-Overflakkee

erfgoedbeleid, maar dan gedefinieerd aan de hand van antropologische theorieën over erfgoed, kan koppelen aan de beleving van de lokale bevolking en zorg voor de overledenen.

In het eerste hoofdstuk, het theoretisch kader, zullen de relevante debatten besproken worden. De debatten die aan bod komen zijn: ‘cultureel erfgoed’, ‘begrafenispraktijken’, en ‘de sociologie van religie’. Hierna worden, in hetzelfde hoofdstuk, de analytische concepten ‘place/space’ en ‘commodificatie’ besproken. In het tweede hoofdstuk zal de methodologie besproken worden.De

(10)

10 hoofstukken die hierna volgen zijn de empirische hoofdstukken.6 Deze empirische hoofdstukken zijn

gericht op het weergeven van de informatie van de respondenten. Ten eerste zullen de

begrafenispraktijken rondom de dienst7 en het rouwproces besproken worden, zowel van vroeger en

nu, als de veranderingen en verschillen. Daarna komen de begraafplaatsen aan bod. In dit hoofdstuk zal informatie met betrekking tot de begrafenispraktijken van wederom zowel vroeger als nu op de begraafplaatsen besproken worden, en de veranderingen en verschillen. Deze twee hoofdstukken zijn van belang in de discussie rondom erfgoed ter verdieping in het onderwerp, om een beeld te krijgen van de situatie betreffende begrafenispraktijken op Goeree-Overflakkee, aangezien de vraag of iets wel of niet gezien kan worden als erfgoed afhankelijk is van de culturele processen en activiteiten die ondernomen worden op en rond het erfgoed (Coombe 2009: 397-398), zoals te lezen is in het theoretisch kader. Om een antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag, is het dan ook van belang te weten welke begrafenispraktijken er voorkomen op Goeree-Overflakkee. Het derde

empirische hoofdstuk staat in het teken van de ideeën van respondenten over de begrafenispraktijken en begraafplaatsen als cultureel erfgoed. Alle drie de empirische hoofdstukken worden afgesloten met een discussie en analyse, waarin de onderzoeksdata vergeleken worden met de literatuur die in het theoretisch kader is besproken, en een conclusie. Het laatste hoofdstuk geeft een samenvatting en de conclusie, met daarin de beantwoording van de onderzoeksvraag, en afsluitend de aanbevelingen aan de hand van dit onderzoek.

In deze scriptie is er bewust gekozen voor het gebruik van de term ‘begrafenissen’ in plaats van de bredere term ‘uitvaarten’. Hier is voor gekozen omdat op Goeree-Overflakkee begrafenissen een grotere rol spelen dan crematies, en de besproken begrafenispraktijken ook hoofdzakelijk van toepassing zijn op begrafenissen. Er is op Goeree-Overflakkee ook geen crematorium, waardoor mensen verplicht zijn om voor een crematie het eiland af te gaan (of de rouwdienst en crematie op verschillende locaties te voltrekken).

Theoretisch kader

Cultureel erfgoed: een antropologische definitie

Datgene dat cultureel en materieel gezien verworven is, is door middel van overdracht onderdeel van de basis van een menselijke samenleving. Voor de genoemde overdracht zijn enkele rechtsregels ontstaan, gericht op wie welke functies moest overnemen, de overdracht kon vroeger immers invloed hebben op de bestaande machtsrelaties. Deze ontstane rechtsregels worden cultureel verworven, en behoren daarbij tot de maatschappelijke en culturele waarden van de samenleving (van den Berg 2007: 21). Vanuit de genoemde rechtsregels is de term erfgoed voortgekomen. In eerste

6 Als er in de empirische hoofdstukken gesproken wordt over ‘het westen’ of ‘de kop’, wordt er Ouddorp en Stellendam bedoeld,

als er gesproken wordt over ‘het oosten’, wordt er Oude-Tonge en Ooltgensplaat bedoeld, en als er over ‘het eiland’ of Goeree-Overflakkee gesproken wordt, worden alle vier de dorpen bedoeld.

7 Er is gekozen voor de term dienst, aangezien deze term in dit geval allesomvattend is. Voor de protestantse en niet-religieuze

diensten is dit aan de orde, maar ook vanuit de katholieke kerk, waar sprake is van een viering, werd door de katholieke respondenten zelf verwezen naar diensten.

(11)

11 instantie was het slechts een juridisch concept, dat gebruikt werd om aan de hand van oorsprong van goederen onderscheid te maken. Er waren ‘erfgoederen’, die geërfd waren, en goederen die iemand zelf verworven had. De twee soorten goederen konden hierdoor verschillend behandeld worden. Deze juridische kant van het concept is tot eind achttiende eeuw in gebruik geweest in de

plattelandsgebieden van de Republiek der Verenigde Nederlanden (van den Berg 2007: 23-24, 28-29).

De term. Woorden als traditie en erfgoed worden vaak gebruikt. Deze woorden laten de historische

aard van het alledaagse leven zien (Ribbens 2002: 15). Met name de term erfgoed is een woord dat veelvuldig verschijnt in verschillende soorten publicaties. Het wordt onder andere steeds vaker genoemd door politici, ambtenaren, archeologie, en journalisten (Grijzenhout 2007: 1). Het woord erfgoed kent twee belangrijke onderdelen. Ten eerste wordt de term gebruikt voor een

verscheidenheid aan voorwerpen en objecten, zoals schilderijen en historische voorwerpen.

Monumenten, maar ook delen van historisch landschap worden gezien als erfgoed. De term is veelal gericht op materieel erfgoed, de tastbare voorwerpen (Grijzenhout 2007: 1). Vandaag de dag wordt ook het minder tastbare gerekend tot erfgoed, zoals literatuur en muziek, maar ook normen en waarden. Dit is dan ook het tweede onderdeel van het woord erfgoed, het immateriële aspect. Het gaat om ‘de geestelijke erfenis van een denker of kunstenaar, om bepaalde tradities binnen een familie, een stam, om het geloof of om het geheel aan normen, waarden en culturele prestaties van een hele cultuur’ (Grijzenhout 2007: 1). Naast de relatie tot het geloof, heeft het begrip erfgoed ook betrekking op de praktijk van ‘geloven, denken, [en] cultureel en maatschappelijk handelen’

(Grijzenhout 2007: 2).

De specificatie voor wat iets ‘erfgoed’ maakt, zijn geen inherente culturele waarden of aangeboren belangen, maar komt van de culturele processen en activiteiten die ondernomen worden op en rond de betreffende locaties van het erfgoed. Het gaat om culturele taxatie, een verzameling van waarden en betekenissen die betwist worden en waarover onderhandeld wordt in het bredere veld van sociale praktijken. Ze krijgen waarde vanwege de rol in de overdracht van identiteiten en waarden (Coombe 2009: 397-398). Erfgoed is een wirwar van ideologieën en verwachtingen, en wordt erkend als een morele plicht (Geismar 2015: 72; Brumann 2015: 414). Hierdoor is het per definitie een cultureel begrip; elke groep heeft immers eigen ideeën over morele verplichtingen, en deze ideeën veranderen ook in de loop der tijd. De term erfgoed staat hierbij dan ook in tegenstelling met de meer archeologisch gebruikte term legacy, die gericht is op achtergebleven materiële cultuur en

geschiedenis.

Erfgoed heeft vandaag de dag een andere betekenis, of eigenlijk zelfs meerdere

betekenissen, dan voorheen (Grijzenhout 2007: 17). Bij erfgoed gaat het voornamelijk om betekenis en interpretatie. Door de jaren heen is de betekenis en zijn de associaties van erfgoed veranderd. Hierbij komen door de eeuwen heen wel overeenkomstige woorden voor. Het gaat dan veelal om erfenissen voor toekomstige generaties en het behouden en beschermen van erfgoed, waaronder tegen vergetelheid (Grijzenhout 2007: 19). In Nederland is erfgoed voor het eerst nadrukkelijk gerelateerd aan kunst en wetenschap (naar de toentertijd meest voorkomende formulering) in 1952,

(12)

12 tijdens het 150-jarig bestaan van het Rijksarchief. De kunsthistoricus Duparc heeft ervoor gezorgd dat de woordcombinatie ‘cultureel erfgoed’ verspreid werd, en daarbij ook breed geaccepteerd werd (Grijzenhout 2007: 6). Waarschijnlijk heeft Duparc zich hierbij laten inspireren door het Engelse (cultural) heritage8 (Grijzenhout 2007: 7). In Nederland is voornamelijk het Europees Monumentenjaar

1975 belangrijk geweest voor het gebruik van de term ‘cultureel erfgoed’, als ook een in datzelfde jaar door Duparc uitgebracht boek, welke voor een definitieve doorbraak heeft gezorgd van de term in de huidige betekenis (Grijzenhout 2007: 11-12).

Discussie. Er bestaan ook critici, waaronder historici, tegen opzichte van het gebruik van de term

erfgoed. Historicus Raphael Samuel geeft aan dat dit hem niet verbaast, gezien de nadruk die historici leggen op geschreven bronnen. Samuel ziet echter ook een gemeenschappelijke grondslag, namelijk het zo begrijpelijk mogelijk weergeven van de geschiedenis (Ribbens 2002: 30).

De meningsverschillen die bestaan over erfgoed hangen ook samen met een bepaalde gevoeligheid omtrent het concept. Het concept hangt namelijk samen met verschillende interpretaties van de geschiedenis, als ook met de interactie tussen geschiedenis en identiteit. De presentatie van de geschiedenis zorgt er bij critici van het concept voor dat er gevoelens van misbruik bestaan, het weergegeven beeld zou gemanipuleerd worden en er zou te veel nadruk liggen op commercie.9 Het

voorgaande laat zien dat de verstandhouding met het verleden niet waardevrij is. Er wordt echter ook een positieve eigenschap naar voren gebracht, namelijk dat de manier waarop het verleden

weergegeven wordt veelzijdiger en democratischer is geworden (Ribbens 2002: 32-33).

Historicus Lowenthal stelt dat het lastig is om erfgoed te definiëren, aangezien het een heel breed begrip is, en een scala aan onderwerpen en objecten bevat. Lowenthal geeft echter aan dat een kenmerk van erfgoed wel is dat het in verband staat met een gemeenschappelijke identiteit. Daarbij benadrukt hij dat erfgoed onderscheid aanbrengt tussen verschillende groepen, het erfgoed wordt immers slechts overgedragen aan de eigen afstammelingen (Ribbens 2002: 31).

Immaterieel erfgoed. Binnen cultureel erfgoed kan er verschil gemaakt worden tussen soorten

erfgoed. Er bestaat materieel en spiritueel erfgoed, maar ook de categorie waarvoor de laatste jaren steeds meer belangstelling is, namelijk het eerder ook al genoemde immaterieel erfgoed. Bij

immaterieel erfgoed gaat het veelal om ‘specifiek vormen van culturele representatie’ (Grijzenhout 2007: 4), zoals feesten en gebruiken. De recente afspraken vanuit UNESCO (United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization) over de bescherming van cultureel erfgoed zijn gericht op het beschermen van ‘de onderliggende normen en waarden en zelfs van de identiteit van de gerepresenteerde cultuur’ (Grijzenhout 2007: 4). Grijzenhout (2007) stelt echter dat ‘de

bescherming van het immateriële erfgoed dichter ligt bij de engere, materiële opvatting van het

8 In de Engelse taal komt voornamelijk het bredere begrip heritage naar voren, in plaats van specifiekere termen als patrimony

(alleen ‘het vaderlijke erfdeel in juridische zin’ [Grijzenhout 2007: 10]). Dit komt waarschijnlijk voort uit het feit dat in de jaren vijftig van de 20e eeuw de term heritage veelal gebruikt werd voor de omschrijving van lokale talen en culturen. De nadruk lag

hierbij op het immateriële erfgoed in de vorm van taal, religie, en gewoonten en gebruiken. De omschrijving van deze culturen als erfgoed zorgde voor erkenning, maar gaf ook de voorbije aard aan (Grijzenhout 2007: 10).

(13)

13 erfgoed, dan bij de ruimere, geestelijke en maatschappelijke interpretatie. [...] [Het gaat immers] om de vastlegging en het behoud van voorstellingen van de ander’ (Grijzenhout 2007: 4-5). Ribbens zijn idee dat de waarde van een oud gebouw niet slechts voortkomt uit het materiële, maar juist ook uit de geestelijke en emotionele waardering, ondersteunt dit idee van Grijzenhout. Ribbens geeft aan dat erfgoed als symbool gezien wordt, en de lijn legt tussen het heden en het verleden (Ribbens 2002: 90). Het is mogelijk dat er vanuit de gemeente de wens bestaat om de begraafplaatsen te zien als symbool, als lijn tussen het heden en verleden, zoals dat Ribbens (2002: 90) erfgoed als symbool voor deze lijn ziet. In het beleidsplan wordt een dergelijk idee niet genoemd, maar in de beleidsnotitie wordt wel de ‘bijzondere begrafeniscultuur’ (Gemeente Goeree-Overflakkee 2017: 6) genoemd. Mogelijk zouden de begraafplaatsen in dit idee als symbool dienen voor die in de beleidsnotitie genoemde bijzondere begrafeniscultuur.

Belangstelling. De meest voorkomende houding ten opzichte van cultureel erfgoed is bezorgdheid en

verdediging. Journalist Ben Knapen geeft aan dat het erfgoed in leven gehouden moet worden. Waarden zouden te gemakkelijk los gelaten worden. De term erfgoed heeft hierbij een dubbele betekenis en werking. Aan de ene kant is het iets dat aan ons is nagelaten, veelal door een dierbare, en willen we het erfgoed graag accepteren, om ook later weer door te kunnen geven. Aan de andere kant herinnert het ons aan een einde, van een periode als ook van een cultuur (Grijzenhout 2007: 4).

Het beeld dat Brumann (2015) beschrijft van cultureel erfgoed vult bovenstaande aan door te noemen dat veel mensen een persoonlijke verbinding en toewijding voelen als het om cultureel erfgoed gaat (Brumann 2015: 418). Naast een persoonlijk gevoel bestaan er ook vele stichtingen en organisaties ten behoeve van cultureel erfgoed, externe factoren die in grote maten invloed hebben op hoe een staat omgaat met cultureel erfgoed. Voorbeeld hiervan zijn het World Monument Fund, de Europese Unie, de Wereld Bank, en het United Nations Development Programma. Een bekende organisatie is het UNESCO dat zichzelf neerzet als een opperste bemiddelaar van globale erfgoed standaarden, en als drijvende kracht achter veel nationale en regionale maatregelen. Het bekendste, en nog steeds het meest nagestreefd, is de ‘Convention Concerning the Protection of the World Cultural and Natural Heritage’ die in 1972 aangenomen werd, en die zich vandaag de dag richt op de bescherming van bijna 1000 culturele en natuurlocaties onder de benaming van de gedeelde erfenis van de mensheid (Brumann 2015: 417; Grijzenhout 2007: 14-15). Nederlandse voorbeelden van zulke locaties die recentelijk door UNESCO tot Werelderfgoed zijn benoemd – Nederland heeft in 2012 het Immaterieel Erfgoedverdrag van UNESCO ondertekend (UNESCO 2017a) – zijn Schokland en het molencomplex van Kinderdijk. Algemenere voorbeelden zijn de vele beschermde stads- en

dorpsgezichten en natuurmonumenten (Ribbens 2002: 79).

Begrafenispraktijken

‘Tradities’ is een algemene term, die wordt gebruikt voor de beschrijving van gebruiken, overtuigingen, rituelen, en legenden die van generatie op generatie overgegeven worden. Tradities kunnen sociaal, cultureel, of religieus zijn, en passen zich vaak aan, aan de economische, sociale, politieke, en culturele omgeving (Sullivan 2009: 520). Bauman (2001) geeft aan dat de term weinig

(14)

14 striktheid kent wat betreft de definitie of regelmatigheid van het gebruik ervan, termen als traditie en gebruik worden vaak als gelijkwaardig toegepast (Bauman 2001: 503). Om deze redenen is er voor gekozen gebruik te maken van een neutralere term in plaats van begrafenistradities, namelijk begrafenispraktijken.

Begrafenispraktijken bestaan uit het ontdoen van het stoffelijk overschot van een overleden persoon, als veelal ook het begeleiden van de overgang van de geest van de overleden persoon van het ene naar het andere cultureel gedefinieerde rijk. In vele culturen bestaat het geloof dat een immaterieel element, of meerdere immateriële elementen, blijft (blijven) voortbestaan na de dood (Bernard & Spencer 2012a: 767; Bloch 2012: 184)

Alle menselijke culturen hebben een centrale plek binnen hun bestaan die gericht is op het interpreteren van het menselijk bestaan, en daarbij dus ook de dood. Dit betekent echter niet dat de dood in verschillende culturen ook op dezelfde manier wordt gevisualiseerd. Een reden voor verschillende houdingen tegenover de dood kan te maken hebben met de soort dood – in sommige landen wordt zelfdoding bijvoorbeeld gezien als iets slechts, terwijl in andere landen, zoals Japan, zelfdoding wordt gezien als iets eervols. Ook kan de leeftijd van de overledene een rol spelen in de houding tegenover de dood. De houding richting de dood wordt ten uiting gebracht in hoe

begrafenispraktijken uitgevoerd worden (Bloch 2012: 183-185).

Een belangrijke term binnen antropologisch onderzoek naar begrafenispraktijken is ‘rite of passage’. Dit zijn rituelen die de overgang van een stadium in het leven naar een ander stadium markeren. Hierbij worden drie vormen aangeduid: afscheidingsrituelen, overgangsrituelen, en

incorporatierituelen. De eerste vorm wordt gezien als een vorm die voornamelijk aanwezig zou zijn bij begrafenissen, het kan echter ook gezien worden dat alle drie de vormen onderdeel zijn van een ritueel (Bernard & Spencer 2012b: 616).

Niet alleen begrafenispraktijken op zich, maar ook het belang van de ideeën hierover binnen de samenleving worden in de literatuur besproken. Zo kunnen rituelen rondom begraven als het middelpunt voor een culturele analyse gezien worden (Kaufman & Morgan 2005: 323). Aangezien begrafenispraktijken een directe representatie zijn van de samenleving, biedt het bestuderen van begrafenispraktijken inzicht in de sentimenten en sociale structuur van een groep, en onthult daarbij dus belangrijke aspecten van de samenleving (Mitchell 2012: 617; Vallee 1955: 126). Ook kunnen verschillende interpretaties van begrafenispraktijken zorgen voor alternatieven voor de structurering van de samenleving. Aangezien de begrafenispraktijken symbolen bevatten zijn ze bijzonder suggestief, maar ook bijzonder smeedbaar (Mitchell 2012: 620).

Janson (2011) geeft aan dat begraafplaatsen een ruimtelijke representatie zijn van de

vormgeving van sociale orde, religieuze autoriteit, en politieke ‘legitimacy’ (Janson 2011: 100, 102). Ze geeft aan dat begrafenissen in veel culturen het belangrijkste evenement van het socio-religieuze leven is. Algemeen is de Durkheimiaanse aanname dat leden van een samenleving volgens een enkele verzameling van beschreven begrafenispraktijken leven, om de sociale cohesie te waarborgen. Jason beschrijft echter ook dat, naast de verenigende functie van begrafenispraktijken, verschillen

(15)

15 tussen samenlevingen die dezelfde religie volgen aangeven dat begrafenispraktijken ook een

mogelijkheid voor verandering bieden (Janson 2011: 101-102).

De sociologie van religie

Beyers (2013) geeft aan dat religie is ontstaan toen de mens is ontstaan. Het zit immers in de natuur van de mens om in groepen te leven (Beyers 2013: 2). Beyers noemt ook Durkheim, die het met dit idee eens is. Religie zal veranderen als de samenleving verandert, maar religie zal blijven bestaan. Dit creatieve proces is onderdeel van de samenleving en menselijke natuur. Zo lang als de mens in een samenleving leeft, zal het religie hebben (Beyers 2013: 16). Een stelling die dit idee ondersteunt, is van Borowik (2011), die stelt dat alles religie kan zijn (al is niet alles religie), en religie voor iedereen anders is (Borowik 2011: 185).

Ward (2016) benoemt een aantal verschillende plaatsen waar religieuze activiteiten plaatsvinden, waaronder de dood en tijdens rouwen. Dit hoeft niet per definitie af te spelen in een kerk, maar meestal is het op de een of andere manier wel verbonden aan een kerk (Ward 2016: 200).

Datgene dat religie is, is niet beperkt tot het traditionele begrip van religie, een begrip dat geassocieerd wordt met duidelijk ontwikkelde organisatorische vormen en functies. Als iemand een actie omschrijft in termen die geïnterpreteerd kunnen worden als religieus, dan is dat een essentiële factor in het vaststellen van het begrijpen van de actie als religieus (Borowik 2011: 186).

Yinger (1958) geeft aan dat vele ‘religies’ andere namen hebben gekregen, zoals nationalisme en communisme. Dit geeft een brede definitie van religie weer, een definitie die mogelijk behulpzamer is dan een beperktere, om het menselijke gedrag in de wereld te begrijpen (Yinger 1958: 489-490).10

Zuckerman (2002) benoemt dat een belangrijke nadruk binnen de sociologie van religie ligt op het idee dat religie niet slechts gericht is op iets niet-aardsgezinds, bovenzintuiglijks, of ontastbaars, maar dat religie ook gaat over de dagelijkse werkelijkheid. De sociologie van religie onderzoekt hoe religie zich afspeelt in de bredere sociale wereld. Door dit perspectief wordt religie gezien als gemarkeerd door specifiek sociaal gedrag, sociaal netwerk, sociale organisaties, en sociale instituten (Zuckerman 2002: 248).

Secularisatie. In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw was de dominantste verklaring voor

verminderde religieuze invloed de secularisatie theorie, die beweerde dat religie onverenigbaar was met moderniteit. Vanaf de jaren tachtig begonnen er echter twijfels te ontstaan over deze theorie, het zou immers geen verklaring bieden voor de werking van religieuze verandering (Ward 2016: 197; Borowik 2011: 186). Graham Ward stelde dat het christendom leed aan de de-institutionalisatie eerder dan secularisatie (Ward 2016: 203). Uit onderzoek is duidelijk geworden dat de verschillende niveaus van secularisatie niet toenemen als rationalisatie toeneemt. Het niveau van secularisatie is eerder afhankelijk van het niveau van veiligheid dat een samenleving ervaart (Beyers 2013: 23). Onzekerheid wordt de aandrijving van religie. Dit wordt ondersteund door het idee dat secularisatie niet per definitie het verminderen van religie betekent, maar dat traditionele religie enkel hervormd wordt door

10 De gebruikte literatuur is mogelijk verouderd, maar de stelling is actueel, zo blijkt uit de eerder genoemde ideeën van Borowik

(16)

16 secularisatie, wat leidt tot de creatie van nieuwe religieuze bewegingen. Secularisatie zou zelfs helpen in de groei van religie (Beyers 2013: 24).

Dit idee wordt bevestigd door Davie (2014). Davie stelt dat seculiere overtuigingen niet meer geleidelijk een herkenbaar religieus alternatief zullen verdringen. Daarentegen zullen zowel het seculiere als het religieuze denken zich ontwikkelen, wanneer meerdere groepen mensen hun eigen weg vooruit vinden en eigen overtuigingen (zowel seculier als religieus) vinden. De strijd tussen verschillende seculiere en religieuze overtuigingen hebben in toenemende mate de weg gemaakt voor (kritische) zelfreflectie (Davie 2014: 78).

Secularisatie is een ‘glibberig’ (Ward 2016: 201) woord met een variëteit aan interpretaties. Eén hiervan, de ‘sterke secularisatie theorie’ genaamd, voorspelde de geleidelijke daling en virtuele verdwijning van religie. Hoewel dit mogelijk niet direct de situatie is, is het van belang om niet te denken dat religie nog hetzelfde is als 50 jaar geleden (Ward 2016: 201). Secularisatie is dan ook niet langer een passende term voor de omschrijving van vermindering van religie. Religie is niet dood. Een doodsvonnis is niet van toepassing, en zal niet nodig zijn voor enige tijd. Religie is namelijk niet statisch. Religie verandert van vorm, vaak en veelal snel. Dit kan komen door middel van

verschillende factoren, een voorbeeld van zo een factor is, zoals Weber stelt, dat als samenlevingen veranderen, religie ook verandert (Beyers 2013: 25). Velen spreken vandaag de dag dan ook van een post-seculiere tijd (Ward 2016: 200). Aan de hand van een casestudy stelt Ward (2016) dat er de afgelopen vijftig jaar grote veranderingen hebben plaatsgevonden in het religieuze landschap, maar dat er de aankomende vijftig jaar mogelijk nog grotere veranderingen voor zullen doen (Ward 2016: 204).

Van ‘space’ naar ‘place’11

Het onderzoek is geoperationaliseerd door middel van de concepten begrafenispraktijken en cultureel erfgoed. Er is gekeken naar hoe er omgegaan wordt met, en gebruik gemaakt wordt van, begraafplaatsen. De begrafenispraktijken worden immers gematerialiseerd op de begraafplaats. Begraafplaatsen zijn publieke ruimtes, ‘spaces’, die invulling krijgen door mensen en daardoor een ‘place’ worden. Mensen zijn actief betrokken bij de invulling van de begraafplaatsen, de begraafplaats op zich heeft namelijk nog geen betekenis (is een space). Iedereen heeft echter een andere invulling voor zo een space, vanuit de gemeente en vanuit de geloofsgemeenschap, net als dat een

uiteindelijke place voor verschillende mensen vele verschillende betekenissen kan hebben wat betreft beelden, gedachten, en gevoelens die opgeroepen worden (Drozda 1995: 117). De manier waarop mensen de begraafplaats gebruiken, geeft het betekenis (het wordt een place). Madden (2010) beschrijft dat de relatie tussen mensen en places meerlaags en complex is. Mensen zijn ‘place-makers’ en ‘places make humans’ (Madden 2010: 37). Mensen kunnen op verschillende manier een connectie maken met een place, een connectie die constant in ‘dialoog’ is (Madden 2010: 37-38). Casey benoemt dat places een belangrijke bron van betekenis zijn, en dus een belangrijke bron voor

11 Er is gekozen om de termen ‘space’ en ‘place’ niet te vertalen, aangezien de gevonden mogelijke vertalingen niet de juiste

(17)

17 de interpretatie van culturele praktijken (Casey 2012: 540). Een place is een onmisbare achtergrond voor cultuur (Casey 2012: 541).

Commodificatie

Commodificatie is van belang bij begrafenispraktijken, omdat ook bij begrafenispraktijken geld een rol speelt. Begraven wordt gezien als koopwaar, een object met een uitwisselingswaarde. Ook in de discussie rondom erfgoed is commodificatie van belang, erfgoed wordt immers alleen in stand gehouden als er geld voor is. Rondom begrafenispraktijken en begraafplaatsen zijn er verschillende stakeholders die participeren, deze stakeholders zullen in de discussies en analyses van de

empirische hoofdstukken besproken worden.

Commodificatie is het proces van economische waarde toekenning aan objecten, ten behoeve van uitwisseling ervan op de markt. Hierbij wordt er van uitgegaan dat alles een prijs heeft, en een vergelijkbare waarde. Dit proces begint met de aanname dat de samenleving dingen verstoffelijkt in objecten die anderen kunnen gebruiken. De nadruk ligt echter op de waarde hiervan, niet de hoe of waarom van het proces (Hicks 2007: 211). Dit biedt dan ook de mogelijkheid om te kijken naar de achterliggende sociale relaties (Evans 2011: 212). Koopwaar kan gebruikt worden als een manier om relaties van liefde of toewijding uit te drukken richting dierbaren (Evans 2011: 214).

Koopwaren zijn objecten met een uitwisselingswaarde, maar ook een gebruikswaarde. In het idee dat objecten ‘biografieën’ hebben – en er dus verschillende fases gedurende de levensspanne van het object bestaan –, zoals Evans (2011) bespreekt, zijn koopwaar objecten die zich in een bepaalde situatie, een bepaalde fase, bevinden. Commodificatie refereert hierbij naar het proces waarbij objecten in die fase komen. De uitwisselingswaarde is hierbij het definiërende kenmerk van het object (Evans 2011: 213).

De bovenstaande uitleg van commodificatie geeft aan dat het commodificatie proces een kruising kent tussen economische, historische, sociale, en culturele factoren, en dat bijna alle objecten en sociale processen de potentie hebben om koopwaar te worden (Evans 2011: 213). Eenmaal gekocht, kunnen objecten ook weer uit die koopwaar fase komen, en gedecommodificeerd worden (Evans 2011: 213).

Methodologie

Voor het onderzoek heb ik de volgende onderzoekmethoden gebruikt: interviews, wandelingen met de respondenten over een begraafplaats, en observaties. Ik heb uiteindelijk 24 interview

afgenomen – waarvan 1 telefonisch, en 5 interviews met twee respondenten –, waarbij in 7 gevallen gelijk een wandeling heeft plaatsgevonden over één of meer begraafplaatsen, en in 6 gevallen op een later moment een wandeling over een begraafplaats is gemaakt. Onder de respondenten zaten vijf begrafenisondernemers en een steenhouwer. De respondenten beschouw ik als representatief voor de inwoners van Goeree-Overflakkee, met een relatief grote vertegenwoordiging voor Ouddorp, Stellendam, Oude-Tonge, en Ooltgensplaat. Ik ben met de respondenten in contact gekomen doordat ik namen en/of contactgegevens ofwel zelf via de krant of via het internet gevonden heb, zoals onder andere het geval is bij de begrafenisondernemers en de steenhouwer, ofwel via anderen ontvangen

(18)

18 heb, zoals via de contactpersoon bij de gemeente en via respondenten. Een enkel interview is

ontstaan door een toevallige ontmoeting.

De tweede manier, de wandeling, was van belang om te zien hoe mensen met de

begraafplaats omgaan. Ook was de verwachting dat dit een goede manier zou zijn om informatie te vergaren, omdat de omgeving naar verwachting de respondent zou inspireren tot het vertellen van verhalen en over begrafenispraktijken. Dit bleek ook het geval te zijn. Het gebeurde tijdens deze wandelingen hoofdzakelijk dat respondenten verhalen begonnen te vertellen, verhalen aan de hand van namen op grafmonumenten, of aan de hand van vormen van grafmonumenten. De verhalen gingen dan over zowel de persoon die er lag, als over de vorm van het grafmonument, en eventuele beweegredenen achter die vormgeving. Dit soort verhalen droegen bij aan het beeld van de

begrafenispraktijken en de rol van de begraafplaats dat respondenten al eerder in de interviews gegeven hadden. De informatie uit de interviews bleek echter van grote waarde, omdat deze

informatie in aanzienlijke mate gedetailleerder was dan de informatie die naar voren kwam tijdens de wandelingen. Het toegang krijgen tot de ‘back-stage’ informatie, de meer persoonlijke informatie (Hiller & Diluzio 2004: 15), bleek geen probleem. De ‘back-stage’ is wel van toepassing geweest, omdat er, bij de meeste interviews, ook meer persoonlijke aspecten van het onderwerp besproken zijn (Hiller & Diluzio 2004: 10, 15). Alle interviews zijn ofwel afgenomen bij de respondent thuis, ofwel op het werk van de respondent. Dit heeft er waarschijnlijk aan bijgedragen dat respondenten zich al snel op hun gemak voelden. Ook werd mij regelmatig vertelt dat ik mij zeer open en eerlijk opgesteld heb,

waardoor respondenten het fijn vonden om met mij te praten, wat waarschijnlijk ook bijgedragen heeft aan het toegang krijgen tot de ‘back-stage’.

Er heeft bij geen van de respondenten een derde moment, een tweede interview na de wandeling, plaatsgevonden. Het interview heeft in alle gevallen zo lang geduurd als dat de respondent tijd (nodig) had, wat er voor gezorgd heeft dat de respondent de tijd had om rustig na te denken over wat hij of zij wilde vertellen. Interviews eindigden dan ook vaak met de opmerking van de respondent dat hij of zij veel verteld had, en verder niets meer kon bedenken wat betrekking zou hebben op het onderwerp. Het tweede moment, de wandeling over een begraafplaats, was het moment om nog terug te komen op onderwerpen uit het interview, en alsnog verhalen aan het vullen. Ook als de wandeling over een begraafplaats direct na het interview plaatsvond was er altijd nog tijd tussendoor, op weg naar de begraafplaats, tijdens welke de respondent de tijd had om nog eens rustig over het gesprek na te denken. Hierdoor was er geen derde moment meer nodig.

Voorafgaand aan het onderzoek is aangegeven dat leeftijd niet per se van belang is, maar dat wel de verwachting bestond dat oudere generaties waarschijnlijk meer kunnen vertellen over ‘hoe het vroeger was’. Hierbij was aangegeven dat het wel interessant zou zijn om ook met jongere generaties te spreken. Het is echter gebleken dat de gesproken jongere generaties zich slechts in zeer geringe mate tot niet met het onderwerp bezighouden. Dit gold overigens niet slechts voor jongere generaties, een algemeen idee leek te zijn dat iemand geen relevante informatie voor het onderzoek kon

verschaffen tenzij er een duidelijk aanwijsbare connectie was met het onderwerp. In het geval van ‘oudere’ generaties is het redelijk goed mogelijk geweest om mogelijke respondenten te overtuigen van de relevantie van zijn of haar bijdrage aan het onderzoek. Van de jongere generaties is er slechts,

(19)

19 in geringe mate, informatie verkregen ten tijde van sociale contacten. Dit laat, naar mijn idee, en zoals ook verschillende respondenten benoemd hebben, zien dat er (ondanks meer aandacht voor

begrafenissen en begraafplaatsen, zoals ook verderop in de scriptie genoemd) over het algemeen weinig over het onderwerp gesproken wordt. Het indelen van de respondenten per dorp bleek lastiger dan verwacht, aangezien veel respondenten veel wisten over meerdere dorpen, of een algemener beeld van het eiland beschreven. Per dorp – Ouddorp, Stellendam, Oude-Tonge, Ooltgensplaat – is er echter met minimaal twee respondenten gesproken.

Voorafgaand aan de derde onderzoeksmethode, observatie, heb ik eerst zelf alle

begraafplaatsen in de dorpen Ouddorp, Stellendam, Oude-Tonge, en Ooltgensplaat bezocht, om te inventariseren hoe deze begraafplaatsen vormgegeven zijn. Door eerst zelf een bezoek te brengen aan de begraafplaatsen, heb ik de tijd gehad om alles rustig te bekijken, en hierbij ideeën te vormen over wat ik zag en eventueel opvallend vond. Op de begraafplaats van de Watersnoodramp van 1953 na, heb ik al deze begraafplaatsen nogmaals bezocht met een respondent, waarbij ik heb kunnen observeren hoe de respondent zich gedroeg op de begraafplaats. Hiernaast heb ik aan het einde van de onderzoeksperiode de mogelijkheid gekregen om twee begrafenisdiensten bij te wonen. De eerste dienst betrof een katholieke begrafenis in Oude-Tonge, waarvan ik zowel de dienst als de begrafenis bijgewoond heb. De tweede dienst vond plaats in Middelharnis en was een niet-religieuze dienst, waarvan ik slechts de dienst heb bijgewoond, aangezien de begrafenis elders in besloten kring zou plaatsvinden. Deze tweede dienst vond plaats in een ander dorp dan een van de vier dorpen waarop dit onderzoek gericht is, desondanks was het relevant om de dienst bij te wonen, aangezien het – afgaande op de verzamelde informatie – een goed beeld gaf van hoe een niet-religieuze dienst hier op het eiland vormgegeven wordt. Hoewel de respondenten aan wie ik gevraagd heb om te helpen bij het bijwonen van een rouwdienst hier positief op reageerden, is het slechts in twee gevallen gerealiseerd. Dit is dan ook gelijk nog een reden waarom het van belang was wel naar de dienst in Middelharnis te gaan. Naast de begrafenisdiensten ben ik getuige geweest van twee rouwstoeten, beide in Ouddorp. Eén van deze rouwstoeten was terwijl ik met een respondent over de begraafplaats in Ouddorp liep, waardoor de respondent gelijk in zijn verhaal inhaakte op wat we zagen. Het bijwonen van de begrafenisdiensten en het zien van de rouwstoeten hebben beide geholpen bij het vormen van een beeld van de eerder in interviews genoemde begrafenispraktijken, en hebben daarbij inzicht geboden in de nauwkeurigheid van de verkregen informatie over die begrafenispraktijken.

Ook zijn bezoeken aan het streekarchief onderdeel geweest van het onderzoek. Niet om, zoals verwacht, foto’s van graven te vergelijken, maar wel om rouwkaarten in te zien en te vergelijken door de jaren heen.Het vergelijken van foto’s bleek niet relevant, aangezien de informatie verkregen uit interviews en aan de hand van eigen observaties genoeg informatie bood over eventuele

veranderingen in de vormgeving van grafmonumenten. Het inzien van de rouwkaarten heeft inzicht geboden over de veranderende gebruiken rondom rouwkaarten. Ook bleken deze bezoeken aan het streekarchief een manier om de verkregen informatie uit interviews over rouwkaarten te trianguleren.

Een onvermijdelijk gevolg van onderzoek doen in een veld is dat ikzelf als onderzoeker ook invloed heb gehad op het onderzoek. Vanuit mijn opvoeding ben ik bekend met het protestantschristelijke

(20)

20 geloof. Het katholieke geloof ben ik, ondanks aan één kant katholieke familie te hebben, minder bekend mee. Dit is dan ook van invloed op het onderzoek, aangezien dit betekent dat ik mogelijk katholieke aspecten over het hoofd gezien heb, die ik in de protestantse context wel opgevangen heb.

Naast mijn achtergrond, kan ook mijn leeftijd van invloed zijn geweest. Het is mogelijk dat (mogelijke) respondenten minder snel met mij wilden praten, of minder snel dieper op onderwerpen in wilden gaan, omdat ze mij te jong vonden. Het is echter niet bekend of dit van invloed is geweest, en zo ja, hoeveel. Om te proberen deze invloed tegen te gaan, en dichter bij de respondent te staan, heb ik mijn persoonlijke achtergrond bij het onderzoek betrokken.

Voor de analyse van de data is eerst een overzicht gecreëerd van de verzamelde data, waarna er gekeken is welke data tussen verschillende respondenten overeenkwam, of juist tegenstelling kende, en zijn de data gesorteerd aan de hand van onderwerp.

Begrafenispraktijken rondom de rouwdienst en het rouwproces

Inleiding

Het doel van dit hoofdstuk is om inzicht te bieden in zowel de vroegere (twintigste eeuw) als de huidige begrafenispraktijken rondom de rouwdienst en het rouwproces op Goeree-Overflakkee. Dit inzicht is benodigd om de door Coombe (2009) genoemde culturele processen op en rondom mogelijk erfgoed te analyseren. Om dit te doen worden eerst in drie delen – vroeger, nu, en verschillen en veranderingen – de ideeën van de respondenten rondom dit onderwerp besproken. Vervolgens zullen deze ideeën in de discussie en analyse vergeleken worden met de literatuur. Afsluitend volgt er een conclusie.

Begrafenispraktijken vroeger

Zodra een familielid overleden was, werden vroeger, in ieder geval tot halverwege de jaren zestig van de vorige eeuw, de gordijnen dicht gedaan; er werd ‘gesloten’, als teken van rouw, om alleen te zijn met je verdriet. De gordijnen bleven ofwel drie weken gesloten en drie weken half gesloten, ofwel zes weken gesloten en zes weken half gesloten, de verhalen hierover verschillen. Hoewel het heel gebruikelijk was dat er gesloten werd, deed niet iedereen dit. ‘Mijn vader die had er altijd een hekel aan. Die zei altijd, voor mij hoef je het nooit te doen hoor. Dus dat wisten we al van tevoren. Want die hield er zelf niet van. ‘Je gaat toch niet in het donker zitten, het is al zo’n donkere tijd als je zoiets meemaakt’’ (Anoniem, 22-2-2018). Naast het sluiten werden spiegels afgedekt en klokken stilgezet. Ook ging er een aanzegger langs de deuren. Deze aanzegger was gekleed in een lange zwarte pandjesjas met hoge hoed waar een lint, een lamfer, aan zat. Eerst ging hij langs de deur bij iedereen in het dorp, later alleen bepaalde wijken of straten. De aanzegger sprak dan een standaard formule uit: ‘heden wordt u bekendgemaakt dat vandaag is overleden [naam], in de leeftijd van [leeftijd]’.12 Ook het aanzeggerskaartje is een periode gebruikelijk geweest. Dit kaartje was ook

voor het gehele dorp, of later kleinere delen van een dorp. Op dit kaartje stond onder andere de naam

(21)

21 Aanzeggerskaartje uit de jaren 60 van de vorige eeuw (Ouddorp)

Bron: Streekarchief Goeree-Overflakkee te Middelharnis

Aanzeggerskaartje uit de jaren 80 van de vorige eeuw (Stellendam) Bron: Streekarchief Goeree-Overflakkee te Middelharnis

(22)

22 en leeftijd van de overledene vermeld. De begrafenispraktijken met de aanzegger en het

aanzeggerskaartje zijn begin jaren negentig van de vorige eeuw uitgestorven. Het genoemde kaartje was bedoeld om mensen te informeren van het overlijden, als ook om uit te nodigen voor de

begrafenis(dienst). Het was namelijk gebruikelijk dat het hele dorp naar een begrafenis kwam, een begrafenis met tweehonderd mensen was dan ook gangbaar. De buren van de overledene hadden zelfs plichten rondom de begrafenis. De kist werd namelijk gedragen door de drie buurmannen van weerskanten. De kist was getimmerd door de dorpstimmerman. Een vrouw uit het dorp regelde de laatste verzorging van de overledene.13 In Stellendam was het gebruikelijk om begrafenissen uit te

stellen tot het weekend, zodat vissers, die door de weeks op zee zaten, er ook bij konden zijn.14

De familie van de overledene ontving een rouwkaart of –brief.15 Deze rouwkaart had een dikke

zwarte rand. Het is ook nog gebruikelijk geweest dat de rouwkaart tegelijkertijd een envelop was. Deze dikke zwarte rand is in de loop van de vorige eeuw dunner geworden, en in de laatste decennia van de vorige eeuw werd het gebruikelijker dat het randje grijs was. Naast de rouwkaart of –brief, en het eerder genoemde aanzeggerskaartje, stond er vaak een korte vermelding in een lokale krant.

Het condoleren werd vroeger aan huis gedaan. In Ouddorp gebeurde dit in ieder geval tot halverwege de jaren zestig. Het condoleren was altijd de dag voor de dienst. In Ouddorp kon het dan zelfs zo zijn dat er geen tijden op de kaart stonden, en dat er dus de hele dag mensen langs kwamen. In Stellendam waren er vier specifieke momenten waarop gecondoleerd kon worden, in de middag en de avond de dag voor de dienst en de dag daarvoor. Er werd dan tot twee keer toe een rij gevormd, een keer om te condoleren, en bij vertrek nogmaals om sterkte te wensen. In het westen van het eiland kwam er, indien gewenst, een ouderling afsluiten, elke avond dat de overledene boven aarde stond. De overledene kon indien nodig in het baar huisje, ook wel lijkenhuisje, op de begraafplaats opgebaard worden. Tijdens de condoleance stond de kist wel in huis, zodat iedereen de overledene nog kon zien, de kist was dan namelijk nog open, of er lag (gedeeltelijk) een glasplaat op.

De dienst zelf werd, door de dominee, aan huis gehouden. Wie niet meer in huis paste, stond buiten, of bij slecht weer bij de buren binnen. Tijdens deze dienst hadden vrouwen een speciale rouwkeuvel op, een soort hoedje gemaakt van gladde stof (in tegenstelling tot een normale keuvel, die van kant gemaakt werd).16 Iedereen was in het zwart gekleed, zwart werd gezien als respectvol. Voor

wie geen geld had om zwarte kleding te kopen, werd er een rouwband of zwarte snipper op de mouw genaaid, een ‘wiebertje’. Toen de keuvel niet meer gedragen werd, werd deze vervangen door een hoed. De dominee had tijdens de dienst het woord en richtte dit vooral tot de nabestaanden. Vanaf ongeveer de jaren zeventig werd het gebruikelijker om diensten op andere locaties dan thuis te houden. Indien een dienst in de kerk gehouden werd, stond de kist (in het westen van het eiland) niet

13 De officiële term hiervoor is ‘afleggen’. Er is echter gekozen voor gebruik van de woorden ‘laatste verzorging’ vanwege de

mildere klank van deze benaming.

14 Het is niet bekend of deze begrafenissen ook op zondag plaatsvonden, of slechts op zaterdag.

15 Een rouwkaart is zowel aan de voorkant als de binnenkant bedrukt, een rouwbrief is slechts aan de voorkant bedrukt. Beide

zijn gemaakt van dubbelgevouwen A4 papier. Veelal wordt de term ‘rouwkaart’ voor beide varianten gebruikt. Deze term zal dan ook in deze scriptie aangehouden worden.

(23)

23 in de ruimte waar de dienst zelf gehouden werd, maar in een apart kamertje in het kerkgebouw. Tijdens zo een dienst werd er geen muziek orgel gespeeld.

Na de dienst droegen de buren de kist richting de begraafplaats. Ongehuwde mannen of vrouwen werden door ongehuwde mannen gedragen (‘jonge jongens’ [Eerzamen 1966: 137]). Later werd de kist in de rouwkoets geplaats, met paarden er voor. Zo werd de stoet naar de begraafplaats gevormd, een lopende rouwstoet. Het lopen vanaf de locatie waar de dienst gehouden was naar de begraafplaats is een van de meest besproken begrafenispraktijken tijdens het onderzoek, het sprak mensen blijkbaar veel aan. Deze traditie is al van toepassing zolang de respondenten weten, en werd altijd toegepast, hoe ver het ook lopen was. Tot zeker de jaren veertig van de vorige eeuw bestond de rouwstoet slechts uit mannen, vrouwen en kinderen bleven thuis of gingen na de dienst weer naar huis. ‘Ik weet nog van in de oorlog, toen is er een broertje van me overleden, en dan gingen de vrouwen niet mee naar het graf’ (Anoniem, 22-2-2018). De mannen droegen allemaal een hoge hoed. Later werd dit slechts nog door de dragers en begrafenisondernemers gedaan. Langs de route naar de begraafplaats waren alle gordijnen gesloten, ook van winkels. Iedereen die een stoet aan zag komen ging snel een winkel in of stond stil en wendde het hoofd af. Naar de stoet staren mocht niet. Tijdens het lopen luidden de kerkklokken. De rouwstoet zelf was stil.

Ook na de begrafenis ging de periode van rouw verder. Nabestaanden hielden hun

rouwkleding ook na de begrafenis nog aan. Directe nabestaanden bleven soms wel een jaar lang in zware rouw, waarbij ze zwart gekleed gingen en het huis in principe niet verlieten. Anderen

praktiseerden weliswaar niet zo een zware rouw, maar gingen nog wel in het zwart gekleed. Eén jaar, drie jaar, en soms wel voor altijd.17‘Ik heb een tante, […] haar zoon is in 1980 overleden, die loopt nog

steeds in zwarte kleding’ (Anoniem, 23-2-2018). ‘Van mijn zus is een zoontje overleden, 1958, en de familie van mijn zwager die wilde dat ze in het zwart ging, en dat duurde dan een jaar, liep ze in zwarte kleding. M’n zus. Ze is nu 89. Ze loopt niet in het zwart. Maar toen wilde die familie dat zij gewoon in het zwart ging’ (Pau Heerschap, 6-2-2018).

Hoewel de begrafenispraktijken vroeger algemeen waren voor het gehele eiland, hadden de katholieken nog extra begrafenispraktijken.18 Zo was er een avondwake op de avond voorafgaand aan

de dienst. Tijdens deze avondwake werd er, onder leiding van een pastor (pastoraal medewerker), gebeden voor de overledene. Tijdens deze dienst (meestal dienst van Woord en Gebed19) werd de

overledene persoonlijk herinnerd. Ook had een katholieke rouwkaart veelal een paars aspect, zoals een paars randje. De dienst zelf was in Oude-Tonge om 10.00 uur in de ochtend, dit was vaak een eucharistieviering.20 Bij de dienst was een koor aanwezig om gezangen ten gehore te brengen, en

werden er rituelen met wierook en wijwater uitgevoerd. Na de dienst werden bidprentjes uitgedeeld.

17 Klok-van den Blink (2002) noemt hierbij dat het vroeger, zeker voor ouderen na de 50, gebruikelijk was om altijd in het zwart

gekleed te gaan (klok-van den Blink 2002: 64).

18 Afgaande op de informatie die vier katholieke respondenten mij gegeven hebben.

19 Een Woord en Gebed viering, of Gebedsviering, is zonder typische rituelen. Deze viering is gevormd aan de hand van teksten

en gebeden.

20 Een eucharistieviering is een Heilige Mis. Deze wordt geleid door de priester, wat inhoudt dat alle sacramenten tijdens een

(24)

24 Rouwstoet door de Voorstraat in Ooltgensplaat, jaren zestig van de vorige eeuw

Bron: Peter Mans

Begrafenis in Ooltgensplaat, jaren zestig van de vorige eeuw Bron: Peter Mans

(25)

25 Klederdracht op Goeree-Overflakkee (eerste helft van 20e eeuw (voor 1940), precieze datering

onbekend) Bron: Peter Mans

(26)

26 Tijdens de begrafenis stond er een misdienaar21 bij het graf, waar het grafmonument zou komen, met

een kruis in handen. In de naloop van de dienst werd er nog tijdens zes kerkdiensten gebeden voor de overledene.22 Tijdens Allerzielen23 werden de overledenen van het voorgaande jaar herdacht.

Advertenties in de krant hadden gedurende de 20e eeuw al de rol om mee te delen dat iemand

overleden was. Dit was op Goeree-Overflakkee een kort bericht,24 met veelal slechts een notering van

de naam en leeftijd. Dit soort berichten waren eigenlijk nog geen advertenties te noemen, maar waren meer een mededeling. Dit was gebruikelijk rond de eeuwwisseling van de 19e en 20e eeuw.

Halverwege de 20e eeuw werd het gebruikelijker advertenties te plaatsen. Deze advertenties waren

duidelijk te onderscheiden van andere mededelingen doordat de advertenties omlijnd waren. Later in de 20e eeuw, het is niet bekend wanneer precies – wel al voordat de traditie van de aanzegger en het

aanzeggerskaartje helemaal verdwenen, aangezien de aanzegger op het einde al niet meer bij iedereen in het dorp langs ging –, werd het gebruikelijker om de advertentie uit te breiden, door bijvoorbeeld de dag en tijd van de begrafenis te noteren. Voorheen was dat ook niet nodig, omdat de aanzegger (eventueel door middel van een aanzeggerskaartje) de informatie in het dorp verspreidde.

Begrafenispraktijken nu

De eerder genoemde traditie van het lopen vanaf de dienst naar de begraafplaats, is vandaag de dag nog steeds gangbaar. Het lopen wordt gezien als respectvol en eerbiedig. Ook hedendaags stoppen veel mensen – die geen onderdeel van de rouwstoet zijn – nog met lopen, stappen ze van hun fiets, of stoppen de auto even als er een rouwstoet langs komt. Het is echter minder gebruikelijk dan vroeger. Ook is het tegenwoordig niet meer te voorkomen dat mensen naar de rouwstoet kijken. Zeker in het hoogseizoen, en de terrassen vol zitten met toeristen, is het lastig om de rustige

omgeving zoals vroeger te creëren. De rouwstoet loopt vandaag de dag achter een rouwauto aan, die voorgegaan wordt door de begrafenisondernemer. Deze rouwauto is, nadat deze de afgelopen jaren eigenlijk altijd zwart was, vandaag de dag vaak grijs van kleur. Een andere recente ontwikkeling is dat (professionele) dragers en de begrafenisondernemer niet altijd meer een hoge hoed dragen. Hier is ongeveer twee jaar geleden verandering in gekomen. Tijdens het lopen luiden nog altijd de

kerkklokken. In Ouddorp wordt op de dag van een begrafenis de molen tegenover de begraafplaats in rouwstand gezet.

Er wordt tegenwoordig veel aandacht besteed (voornamelijk door begrafenisondernemers) aan het vooraf opschrijven van de laatste wens van iemand. Op die manier kan er namelijk voor gezorgd worden dat de laatste wens goed bekend is, en dus ook goed uitgevoerd kan worden. Voor sommige mensen is het nog steeds een taboe, maar er wordt vandaag de dag al meer over de dood gepraat dan enkele decennia terug.

21 Een misdienaar is een kind dat de priester helpt bij de Heilige Mis.

22 Beide katholieke respondenten die dit genoemd hebben, noemden zonder twijfel dat het zes diensten betreft. Het is mogelijk

dat het standaard is, ook is het mogelijk dat er standaard voor zes keer betaald wordt, of dat er een vast bedrag berekend zit in de diensten van de pastor voor de begrafenis, waardoor er geen sprake is van een keuze voor een bepaald aantal diensten.

23 Allerzielen (2 november) is een gedenkdag waarbij de overledenen worden herdacht.

(27)

27 Als de begrafenisondernemer gebeld wordt dat iemand is overleden, is een van de eerste punten die ter sprake komt, of de overledene thuis of elders opgebaard zal worden. In Ouddorp is het gebruikelijk dat iemand thuis opgebaard wordt. Voor de andere dorpen is het thuis opbaren niet genoemd als gebruikelijker dan buitenshuis opbaren. Naast het thuis opbaren zijn er in Ouddorp ook nog steeds mensen die ‘sluiten’, al zijn dit er niet veel. Het sluiten wordt voornamelijk nog gedaan door oudere mensen, die dit gewend zijn van vroeger, en door mensen uit strengere protestantse kerken.25 Ook

dan zijn het vaak mensen van een oudere generatie. ‘Mijn vader is drie jaar geleden overleden, wij hebben niet de gordijnen nog gesloten of iets dergelijks, dat is niet… dat is niet onze manier van dat beleven. Maar bij mijn opa en oma ging dat nog wel zo’ (Henk van Oostenbrugge, 14-2-2018). In de Hersteld Hervormde Gemeente in Ouddorp is het nog gebruikelijk dat er elke avond een ouderling de dag komt afsluiten, als dit gewenst is door de nabestaanden. Of voorgenoemde begrafenispraktijken ook nog in de andere dorpen voorkomen is mij niet bekend. Aangezien door de andere respondenten geen van deze begrafenispraktijken genoemd zijn dat ze nog voorkomen, is dit niet de verwachting (en zo wel, dan zelden).

Vandaag de dag wordt de condoleance, afhankelijk van hoeveel mensen verwacht worden, thuis of in een zaaltje gehouden. Het condoleren gebeurt de avond voor de dienst. De tijdspanne tijdens welke er gecondoleerd kan worden is minder groot dan vroeger, simpelweg omdat er minder mensen komen. Vroeger kwam het hele dorp, dat is nu niet meer aan de orde. Meestal kennen mensen niet meer iedereen uit het dorp, omdat het dorp te groot is geworden, of omdat er veel ‘overkanters’26 zijn komen wonen. Tijdens de condoleance is het gebruikelijk dat de overledene nog te

zien is, de kist wordt pas vlak voor de dienst gesloten. Ook de rouwdiensten worden in de kerk of een verenigingsgebouw of -zaaltje gehouden. Hoe deze dienst eruit ziet is grotendeels afhankelijk van naar welke kerk mensen gaan (en of mensen naar de kerk gaan). Zo verschillen aspecten als wel of geen bloemen, en het wel of niet laten horen van muziek. Bij niet-kerkelijke, katholieke, en minder strenge27 protestantse stromingen is het tegenwoordig redelijk gebruikelijk om bloemen bij de dienst te

hebben. Sommige mensen willen echter geen bloemen bij de dienst. In de strengere protestantse stromingen komt dit laatste vaker voor, en willen bepaalde dominees ook expliciet geen bloemen in de kerk hebben. Opvallend is wel dat in twee van de drie districten,28 midden en oost, medewerkers van

het beheer en onderhoud van de begraafplaatsen aangegeven hebben dat bloemen nog niet

gebruikelijk zijn, ook al verandert dit wel. De beheerder van de begraafplaatsen in het westen van het eiland heeft aangegeven niet echt verschil te zien in of er meer bloemen neergelegd worden tijdens begrafenissen, maar geeft wel aan dat mensen uit minder strenge protestantse kerken wel bloemen neerleggen. Ook wat betreft muziek is er verschil te zien. Tijdens niet-kerkelijke, katholieke, en minder strenge protestantse diensten is er over het algemeen wel muziek. In de kerken wordt er wel altijd nog opgelet op wat voor soort muziek het is, niet alles is toegestaan. In de strengere protestantse diensten

25 Met deze benaming wordt hoofdzakelijk de Hersteld Hervormde Gemeente, en de Gereformeerde Gemeente bedoeld. De

keuze voor de term ‘strenger’ is gebaseerd op het ‘strenger in de leer’ zijn van deze kerken.

26 Iedereen van buiten het eiland, ongeacht of, en zo ja hoe lang al, je op Goeree-Overflakkee woont.

27 Met deze benaming wordt hoofdzakelijk de Doopsgezinde kerk, de Gereformeerde Kerk, en de Hervormde kerk bedoeld. 28 Voor het groenonderhoud, waar het beheer en onderhoud van de begraafplaatsen onder valt, is het eiland opgedeeld in drie

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor zover bij het project geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer wordt opgesteld, waarin de hierna volgende onderdelen zijn beschreven, worden

Gezien de afmetingen van het plan, een bouwvlakvergroting voor de uitbreiding van de melkveehouderij, is rijks- en provinciaal beleid niet van toepassing.. Er wordt alleen ingegaan

6.5 Voor het ruimen (schudden) van een graf op verzoek van de rechthebbende wordt geheven:. 6.5.1 direct voorafgaand aan een bijzetting in dit graf

Indien na het overlijden van de rechthebbende de aanvraag tot overschrijving aan het college niet wordt gedaan binnen de in het tweede lid van dit artikel gestelde termijn van

Op deze begraafplaatsen vindt u niet alleen traditionele graven, u kunt er ook urnen plaatsen en as uitstrooien.. Als in deze bro- chure wordt gesproken over begraven, wordt daar

Voor alle graven die sinds dat jaar zijn uitgegeven of verlengd geldt deze verplichting en worden er jaarlijkse nota’s verstuurd. Op de begraafplaats bevinden zich een urnentuin

Voor alle graven die sinds dat jaar zijn uitgegeven of verlengd geldt deze verplichting en worden er jaarlijkse nota’s verstuurd. Op de begraafplaats bevinden zich een urnentuin

LesSoort activiteitenRuimteTijdVoorbereidingExtra Les 1: In de havenDe leerlingen bekijken een filmpje en maken kennis met het vissersleven in een haven op Goeree-Overflakkee