• No results found

On Shaping and Composing the World - A comparison of the emancipatory philosophies of science of Bruno Latour and Karen Barad in light of postcolonial studies

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "On Shaping and Composing the World - A comparison of the emancipatory philosophies of science of Bruno Latour and Karen Barad in light of postcolonial studies"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Over het vormen en componeren

van de wereld

Een vergelijking tussen Bruno Latours en Karen Barads

emancipatoire wetenschapsfilosofieën in het licht van

postkoloniale studies.

Naam: Jonathan Luger Studentnummer: 10741283

Opleiding: Future Planet Studies Universiteit: Universiteit van Amsterdam Scriptiebegeleider: Boris Demarest

Datum: 26 juni 2018 Woorden: 8797

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding 3

1. Karen Barad 4

1.1 Intra-actie, apparatussen, diffractie 5

1.2 Ethico-onto-epistemologie 6 1.3 Emancipatoire wetenschapsfilosofie 7 2. Kritiek 8 2.1 Onschuld 9 2.2 Privilege 11 2.3 Politieke subjectiviteit 12 2.4 Postkoloniale studies 14 3. Bruno Latour 15 3.1 Kosmopolitiek 15 3.2 Politieke subjectiviteit 16 3.3 Privilege en onschuld 19 Conclusie 20 Bibliografie 21

(3)

Inleiding

Nieuw materialisme (new materialism) is ontstaan als een materialistische cultuurtheorie in de jaren negentig. Het werd gekarakteriseerd door onderzoekingen naar een monistisch perspectief op de mens en de wereld en staat in een langere monistische traditie (Van der Tuin & Dolphijn, 2010). Van der Tuin en Dolphijn benadrukken dat nieuw materialisme wordt gekenmerkt door het tijdstip waarop het is ontstaan, als reactie op het constructivisme en realisme. Nieuw materialisme presenteert vaak een historiografie van een Cartesiaans, dualistisch gedachtengoed waarbij materie een passieve, lichamelijke substantie is. Dit wordt gecontrasteerd met een actieve, immateriële subjectiviteit (Coole & Frost, 2010). Zowel het realisme als het constructivisme veronderstellen een kloof tussen de wereld en de taal waardoor die wereld begrepen wordt. Volgens nieuw materialisme is die kloof het gevolg van het Cartesiaans dualisme tussen passieve materie en actief discours (Van der Tuin & Dolphijn, 2010). Het constructivisme had als kritiek op het realisme dat het de rol van taal miskende bij de constructie van onze werkelijkheid (Ellenzweig & Zammito, 2017). De ontologische focus verschoof daarmee van de dingen in de wereld naar de taal waarmee de wereld omschreven werd, ook al bleef de kloof tussen de wereld en taal intact.

Coole en Frost (2010) benadrukken dat zowel vanuit filosofische als natuurwetenschappelijke perspectieven deze Cartesiaanse kloof de afgelopen eeuwen, vooral de afgelopen decennia, is geproblematiseerd. Bruno Latour (2011) verwoordt het specifieker als de onmogelijkheid om tegenwoordig te denken dat mensen en niet-mensen los staan van elkaar. Hij neemt als voorbeeld klimaatverandering, om aan te tonen dat menselijk handelen onlosmakelijk verbonden is met de natuur en het klimaat. Met andere woorden is de vraag aan het licht gekomen in hoeverre het materiële en immateriële vervlochten zijn, of het onderscheid tussen de twee überhaupt bestaat. Nieuw materialisme stelt daarom dat materie, net als discours, actief onze werkelijkheid constitueert (Van der Tuin & Dolphijn, 2010).

De opkomst van nieuw materialisme in de afgelopen jaren heeft een debat aangewakkerd over hoe mensen en niet-mensen verwikkeld zijn in de wetenschappelijke praktijk. Deze verwikkeling heeft ook geleidt tot een herziening van de relatie tussen wetenschap en politiek (Coole & Frost, 2010). Dit plaatst nieuw materialisme in een breder debat over hoe wetenschap en politiek verwikkeld zijn, wat al decennia gevoerd wordt, bijvoorbeeld vanuit feministische invalshoeken (Longino, 1997). Een van de voornaamste theorieën die binnen het kader van nieuw materialisme ontwikkeld werd, is Karen Barads

agential realism. Barad (2003) wil haar materialistische wetenschapsfilosofie integreren met inzichten uit

emancipatoire wetenschappen zoals feminisme, gender studies en postkoloniale studies. Ze wil recht doen aan hun emancipatoire karakter, ondanks dat ze diezelfde wetenschappen bekritiseert als constructivistisch. Barad herziet met agential realism de relaties tussen mensen, niet-mensen, wetenschap en politiek. Latour doet dit ook, maar plaatst zichzelf niet in de nieuw materialistische traditie. Hij is wel invloedrijk geweest voor nieuw materialisme (Dolphijn & Van der Tuin, 2012) en wordt er soms in één adem mee genoemd (zie bijvoorbeeld: Krause, 2011). Latour (2007) ontwikkelde net als Barad een

(4)

wetenschapsfilosofie waarin de activiteit van materie in de wetenschappelijke praktijk centraal staat. En Latour (2011) kan, net als Barad, tot op een zekere hoogte garant staan voor emancipatoire wetenschappen (Watson, 2011).

Beide auteurs hebben materialistische wetenschapsfilosofieën ontwikkeld die tot op een zekere hoogte verenigbaar zijn met inzichten emancipatoire wetenschappen. Ondanks zowel contextuele en inhoudelijke overeenkomsten tussen Barad en Latour, verschillen de auteurs op fundamentele punten in hun uitwerking (Barad, 2007). Eén verschil is bijzonder relevant in het licht van postkoloniale studies. Bij Latours kosmopolitiek (cosmopolitics) staat de erkenning van een pluraliteit aan ontologieën centraal (Delchambre & Marquis, 2013). Barad wordt daarentegen vanuit postkoloniale studies bekritiseerd die pluraliteit niet te erkennen (Sundberg, 2014). Maar ook Latour wordt vanuit postkoloniale studies bekritiseerd dat zijn ontologische pluraliteit noodzakelijk maar niet voldoende is om in te kunnen staan voor emancipatoire wetenschappen (Watson, 2011). De postkoloniale kritieken zijn belangrijk aangezien zo vraagtekens worden geplaatst bij de politieke dimensies van de wetenschapsfilosofieën van Latour en Barad.

In het licht van hun gelijkaardige doch verschillende projecten, is de hoofdvraag van deze thesis hoe Barads agential realism en Latours kosmopolitiek elkaar kunnen aanvullen als emancipatoire wetenschapsfilosofieën. Dit wordt gedaan in het licht van postkoloniale studies. Allereerst zal Barads

agential realism uiteen worden gezet en wordt er onderzocht hoe de ethische en politieke dimensies ervan

zich verhouden tot postkoloniale studies. In het daaropvolgende hoofdstuk komt de kritiek erop aan bod, om aan te tonen dat agential realism tegen grenzen aanloopt waar Barad zelf niet of onvoldoende op reflecteert. Dit maakt agential realism problematisch als emancipatoire wetenschapsfilosofie vanuit het perspectief van postkoloniale studies. Het derde hoofdstuk introduceert Latours kosmopolitiek, om vervolgens Latour en Barad te vergelijken op basis van de kritieken die op Barad zijn gegeven. Er zal worden aangetoond dat dat agential realism en kosmopolitiek op verschillende manieren onderhevig zijn aan dezelfde kritieken. Dit betekent niet dat de kritieken destructief zijn voor agential realism en kosmopolitiek; veel critici in deze thesis sympathiseren uiteindelijk met de projecten van Latour en Barad om een wetenschapsfilosofie qua politieke filosofie voor te stellen. Toch is het belangrijk en juist vruchtbaar om bij die synthese vraagtekens te plaatsen.

1. Karen Barad

Nieuw materialisme gaat in tegen het dualisme tussen passieve materie en actief discours. Karen Barad (2003) benadrukt dat dit dualisme representationalisme in stand houdt. Representationalisme veronderstelt dat er min of meer accuraat te representeren individuele entiteiten bestaan, voorafgaand aan representatie. Deze metafysische veronderstelling is onderliggend aan politieke, linguïstische en epistemologische vormen van representatie. Hierbij is representatie een actief proces, terwijl datgene wat gerepresenteerd wordt als passief wordt gezien, alsof het niet bijdraagt aan het proces van representatie. De gevaren van representationalisme zijn volgens Barad terecht bekritiseerd door

(5)

kritische sociale wetenschappers (Barad, 2007, p. 57). Foucault beschreef bijvoorbeeld hoe macht, discours en materie vervlochten zijn. Volgens hem produceren discursief en materieel bepaalde machtsstructuren subjecten, in tegenstelling tot dat er subjecten bestaan voorafgaand aan politieke representatie. Representationalisme zou ons blind maken voor de producerende werking van discours en materie. Ondanks deze kritiek op representationalisme van Foucault, stelt Barad dat Foucault de actieve rol, de agency, van materie miskent. Dat is een kritiek die ze ook op andere kritische of emancipatoire wetenschappers toepast. In dit hoofdstuk zal daarom allereerst worden besproken hoe Barad zich met agential realism richt op de activiteit van materie. Daarna wordt ingegaan op de ethische en politieke consequenties ervan en hoe die in lijn liggen met emancipatoire wetenschappen en specifieker postkoloniale studies.

1.1 Intra-actie, apparatussen, diffractie

Rouse (2004) geeft inzicht in hoe we Barads project kunnen interpreteren. Hij positioneert agential

realism als een poging om twee vormen van naturalisme samen te brengen, namelijk metafysisch

naturalisme enerzijds en wetenschapsfilosofisch naturalisme anderzijds. Metafysisch naturalisme stelt dat wetenschappelijke normativiteit alleen kan worden uitgelegd in termen van natuurwetenschappelijke wetten. Wetenschapsfilosofisch naturalisme stelt dat de wetenschappelijke praktijk, wat wetenschappers zeggen en doen, als basis moeten worden genomen voor wetenschapsfilosofische reflectie. Barad voegt de twee stromingen volgens Rouse samen door een onto-epistemologie voor te stellen die de wetenschappelijke praktijk als uitgangspunt neemt én haar situeert als onderdeel van de natuur. De wetenschappelijke praktijk is net zozeer een natuurlijk fenomeen als de fenomenen die ze haar onderzoeksobject maakt, in plaats van het representationalistische beeld dat de wetenschappelijke praktijk natuurlijke fenomenen representeert. Dit volgt uit de kritiek van Barad (2007) op het representationalisme. In het eerste hoofdstuk van Meeting the Universe Halfway presenteert Barad andere auteurs die de representationalistische kloof impliciet dan wel expliciet opheffen, zoals Bruno Latour, Judith Butler en Michel Foucault. In elk van de auteurs identificeert ze pogingen om voorbij dualismen te raken of om agency te herzien, maar die zijn volgens haar incompleet. Ze missen volgens Barad een radicaal posthumanisme dat ethiek, ontologie en epistemologie met elkaar verweeft en dualismen vervaagt.

Als basis voor Barads posthumanistische wetenschapsfilosofie, dat ze agential realism noemt, neemt ze de relationele ontologie van Niels Bohr (Barad, 2007). Bohr stelt dat theoretische concepten tot stand komen binnen specifieke samenstellingen van laboratoria, wetenschappers, instrumenten, concepten, etc. Deze samenstellingen noemt hij materiële-discursieve apparatussen. Voor Bohr, en voor Barad, komen binnen apparatussen niet ‘de’ dingen in de wereld, voorafgaand aan de fenomenen, tot uiting. Apparatussen zijn echter alleen constitutief voor fenomenen. Op basis van specifieke fenomenen komen we vervolgens tot theoretische concepten. Barad (2007, p. 140) verheldert Bohr’s relationele ontologie door een onderscheid te maken tussen interactie en intra-actie. Interactie

(6)

vooronderstelt dat er individuele lichamen zijn die bestaan of waargenomen worden voordat ze met andere lichamen in contact komen, maar objecten zijn niet zonder of los van elkaar waar te nemen. Intra-actie, daarentegen, omhelst dat fenomenen worden geconstitueerd door de relaties tussen entiteiten, die we niet kunnen afzonderlijk kunnen lokaliseren. Fenomenen, geen individuele entiteiten in de wereld, zijn de ontologische basiseenheden die tot uiting komen in materiële-discursieve apparatussen. Dit is kenmerkend voor Barads posthumanisme; zowel menselijke als niet-menselijke lichamen intra-acteren namelijk bij de vorming van fenomenen.

Als materie intra-acteert in plaats van inter-acteert, en we geen individuele entiteiten kunnen vooronderstellen, kunnen we ook niet veronderstellen dat er verschillen bestaan tussen entiteiten voorafgaand aan de waarneming. Het is dan de vraag hoe de verschillen die we waarnemen moeten worden begrepen. Barad maakt hiervoor een onderscheid tussen de cartesian cut en de agential cut. De

cartesian cut naturaliseert verschil en schept elkaar uitsluitende, absolute categorieën. Met andere

woorden, entiteiten verschillen absoluut van elkaar; ze zijn elkaars ontkenning. Dit is volgens haar kenmerkend voor het Cartesiaanse gedachtengoed dat aan de basis staat van het constructivisme en realisme. Het Cartesiaans gedachtengoed veronderstelde namelijk volgens nieuw materialisme een absoluut onderscheid tussen een waarnemen subject en het waargenomen object. Barad gaat hier tegenin. Binnen materiële-discursieve apparatussen worden volgens Barad scheidingslijnen opgesteld waar bepaalde dingen wel en niet binnen vallen. Met andere woorden, apparatussen veroorzaken door de

tijd heen verschillen tussen de dingen die we waarnemen. Verschillen ontstaan in plaats van dat ze zijn

(Barad, 2007). Dit betekent niet dat de verschillen die we waarnemen niet bestaan als zodanig. In onze dagelijkse realiteit nemen we wel degelijk verschillen waar, bijvoorbeeld op basis van gender, klasse of ras, of tussen subject en object. Deze zijn echter nooit absoluut, maar het gevolg van agential cuts die door de tijd heen worden gemaakt. Het feit dat agential cuts gecreëerd worden, in tegenstelling tot

cartesian cuts, impliceert dat de materie die een agential cut veroorzaakt daar verantwoordelijk voor kan

worden gehouden. Hier wordt in het volgende deel op ingegaan.

1.2 Ethico-onto-epistemologie

Barad (2007) gebruikt quantumtheorie om te onderbouwen dat materie altijd al verwikkeld is en dat verschillen in de wereld ontstaan in plaats van zijn. Volgens quantumtheorie is materie altijd verwikkeld in een oneindigheid van mogelijke intra-actie. De Freitas (2017) benadrukt dat, voor Barad, intra-actie daarom een materiële intimiteit omhelst van mogelijke toekomsten. Altijd al bestaande mogelijkheden van intra-actie zorgen ervoor dat verschillende materiële agencies altijd al elkaar impliceren. Er is altijd een kans dat materie op allerlei mogelijke manieren intra-acteert. Anders gezegd, materie is altijd al verwikkeld. Toch intra-acteert materie uiteindelijk op een specifieke manier. Materie draagt zo bij aan een bepaald verloop van de geschiedenis. Met andere woorden ligt het volgens Barad in de quantumtheoretische aard van materie dat het verantwoordelijk (accountable) is voor datgene wat in de wereld wel en niet ontstaat, voor de agential cuts die worden gemaakt. Barad (2007, p. 141) noemt het de

(7)

‘iteratieve constitutie van de wereld’ of ‘de wereld in haar wording’ waaraan materie bijdraagt: materie vormt steeds opnieuw de wereld door de cuts die wel of niet worden gemaakt. Omdat materie de wereld vormt, heeft materie volgens Barad agency. Dit is niet een ‘klassiek’ beeld van agency dat individuele entiteiten passief verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor hun daden. Agency voor Barad ligt niet bij individuele entiteiten, maar bij de activiteit van materie in het algemeen, omdat het in haar aard ligt dat ze de wereld op een specifieke manier vormt.

Het samengaan van verantwoordelijkheid en materie maakt Barads agential realism een ethico-onto-epistemologie (ethico-onto-epistemology). Doordat alle materie verantwoordelijk is (ethico-) voor de

cuts die worden gemaakt als onderdeel van apparatussen (epistemologie), is ethiek inherent aan Barads

opvatting van materie (onto-). Het doet er ethisch toe welke cuts er worden gemaakt en welke niet. Ook de wetenschappelijke praktijk doet er ethisch toe doordat ze bestaat uit experimentele apparatussen waardoor bepaalde agential cuts wel en niet worden gemaakt. Barad (2007, p. 393) contrasteert haar opvatting van ethiek met een ‘traditionele’ opvatting ervan, die zou stellen dat ethiek gaat over hoe een subject zou moeten handelen ten opzichte van anderen: “Ethics is therefore not about right response to a radically exterior/ized other, but about responsibility and accountability for the lively relationalities of becoming of which we are a part.” Barads ethiek gaat daarentegen over de verantwoordelijkheid die materie draagt voor de wereld die materie voor zichzelf constitueert. Een bepaalde agential cut vormt de wereld namelijk op een specifieke manier óók voor degene die verantwoordelijk is voor diezelfde cut. Verantwoordelijkheid (responsability) wordt door haar ook wel response-ability genoemd; materie heeft verantwoordelijkheid omdat het de capaciteit (ability) heeft om de wereld te vormen.

1.3 Emancipatoire wetenschapsfilosofie

Samengevat gebruikt Barad een quantumtheoretische opvatting van materie om de vervlechting van materie en de verantwoordelijkheid die daaruit voortvloeit aan te tonen. Ik wil hier benoemen dat de ethische dimensies van agential realism overeenkomstig zijn met de emancipatoire doelen van postkoloniale studies, en hoe agential realism daarom als een emancipatoire wetenschapsfilosofie kan worden gezien. Volgens Harding (1995) bekritiseren emancipatoire wetenschappen ‘traditionele’ wetenschap omdat het dualistisch gefundeerde machtsverhoudingen in stand houdt. McClintock (1995) bespreekt bijvoorbeeld hoe genaturaliseerde dualismen koloniale overheersing rechtvaardigden. Zoals we zagen ontkracht Barads agential realism genaturaliseerde dualismen en gaat daarmee ook tegen politiek, linguïstisch en epistemologisch representationalisme in. Dit ligt bijvoorbeeld tevens in lijn met Spivak (2003), die bespreekt hoe een politiek representationalisme mensen kan onderdrukken en hoe zo raciale en klasse verhoudingen in stand worden gehouden. Met andere woorden zoekt Barad een oplossing voor de politieke problematiek die emancipatoire wetenschappen aankaarten in het herzien van wetenschap. Dit staat ook in lijn met hoe emancipatoire wetenschappen al decennia aankaarten dat er een sterk verband is tussen wetenschap, moraliteit en politiek (Longino, 1997). Zoals Thiele (2014, p. 202) benadrukt doet het er volgens Barad politiek toe hoe we wetenschappelijk theoretiseren: “… it

(8)

matters deeply … how we theorize … ‘differences’, ‘otherness’ or ‘the commons’”. Het doet er bijvoorbeeld toe of de wetenschap ‘verschil’ ziet, als een cartesian cut of een agential cut, aangezien dat bepaalt in hoeverre wetenschappers een ethische dan wel politieke verantwoordelijk hebben voor de cuts die ze maken.

Dat Barads wetenschapsfilosofie lijkt in te kunnen staan voor de politieke problemen die emancipatoire wetenschappen aankaarten, wordt door Rekret (2016) omschreven als ontologisch activisme. Barad is activistisch in de zin dat ze door het herdenken van ontologie, epistemologie en ethiek een volgens haar destructief dualistisch gedachtengoed wil ontkrachten. Rekret (2016) omschrijft, in lijn met Barad, hoe een dualistisch gedachtengoed ten grondslag ligt aan het kapitalisme en zijn destructieve gevolgen. Inherent aan het kapitalisme zou een vervreemding zijn van de natuur voor de mens door het productieproces. De scheiding tussen actieve productie en passieve materie, respectievelijk cultuur en natuur, leidt ertoe dat een politiek ongeremde exploitatie van de natuur mogelijk wordt gemaakt. De natuur is namelijk niet meer onderdeel van de mens, of visa versa. De mate van exploitatie is afhankelijk van wat er onder cultuur of natuur verstaan wordt. Bijvoorbeeld, het naturaliseren van gekleurde mensen en vrouwen tot onderdeel van de natuur was een rechtvaardiging van kolonialisme (McClintock, 1995). Specifieke historische en sociale betekenissen van cultuur en natuur leidden tot koloniale overheersing, de exploitatie van mensen. Volgens Barad zou agential realism aan het licht brengen dat de wetenschap verantwoordelijk is voor de cuts die ze maakt en de bijdrage die ze daarmee levert aan de vorming van de wereld waar het zelf onderdeel van is. Het herdefiniëren van wetenschap zou inzicht kunnen geven in de destructieve gevolgen van wetenschappelijk theoretiseren, bijvoorbeeld het definiëren van natuur en cultuur.

2. Kritiek

Volgens agential realism representeert de wetenschap niet de wereld, maar vormt het de wereld. De wetenschap is daarom, in Barads terminologie, verantwoordelijk voor de ‘iteratieve’ constitutie van de wereld. De wetenschap theoretiseert, met de politieke consequenties van dien. Barads wetenschapsfilosofie staat tot een zekere hoogte in een traditie van emancipatoire wetenschappen die tegen destructieve gevolgen van dualistisch denken strijden (Harding, 1995). Agential realism vereist echter de aanname van een radicaal posthumanisme en de waarheid van quantumtheorie. Met andere woorden vereist het radicaal anders denken. In dit hoofdstuk wil ik aantonen dat agential realism dusdanig anders denken vereist dat het enerzijds voorbijgaat aan centrale concepten uit postkoloniale studies en anderzijds niet kan reflecteren op hoe het zelf onderhevig is aan structuren en processen die het wil ontkrachten. Agential realism loopt tegen grenzen aan waar Barad zelf niet op reflecteert. Door dit wel te doen kan met terugwerkende kracht worden bepaald wat de waarde is van agential realism als emancipatoire wetenschapsfilosofie. Allereerst zal kritiek worden besproken die theoretische gebreken van Barads posthumanisme expliciteert. Vervolgens wordt er ingegaan op hoe postkoloniale kritieken op nieuw materialisme en Barad hiermee verbonden zijn, en wil ik bevragen of Barads

(9)

wetenschapsfilosofie überhaupt waardig zou kunnen zijn als politieke theorie. Omdat een deel van de kritieken algemeen geformuleerd is en niet specifiek vanuit postkoloniale studies wordt geleverd, sluit dit hoofdstuk af met het koppelen van de kritieken aan kernbegrippen van postkoloniale wetenschap.

2.1 Onschuld

Rekret (2016) maakt een onderscheid tussen een gerichtheid op en een afkeer van materie. Barads

agential realism roept op tot een gerichtheid op materie in de wetenschappelijke praktijk. De afkeer van

materie zou volgens Barad inherent zijn aan het realisme en constructivisme door het representationalisme dat eraan ten grondslag ligt. Dit onderscheid tussen gerichtheid en afkeer wordt op twee manieren geproblematiseerd. Ten eerste is het gebaseerd op een stereotypering van ‘traditionele’ objectiviteit als een afkeer van materie (Calvert-Minor, 2013). Calvert-Minor prijst Barad om haar poging om onterecht veronderstelde dualismen, wat hij apriorisme noemt, te ontkrachten. Hij bekritiseert haar echter omdat ze als gevolg iedere vorm van epistemologisch humanisme afkeurt. Met andere woorden stelt Barad humanisme en apriorisme onterecht gelijk. Volgens hem is de wetenschappelijke praktijk namelijk noodzakelijkerwijs humanistisch. Elk verschil of elke afwijking die wordt geïdentificeerd in de wereld, zo stelt Calvert-Minor, is alleen vanuit een menselijk perspectief afwijkend. Disambiguatie, het categoriseren of theoretiseren van dingen onder eenzelfde noemer, is per definitie humanistisch omdat het alleen voor mensen betekenisvol is. Door dit te ontkennen loopt Barad volgens Calvert-Minor het gevaar te miskennen welke rol de mens speelt in de wetenschappelijke praktijk (idem, p. 135). Ook Rekret (2016, p. 227) benadrukt dit punt van Calvert-Minor: “[it] licences the eschewal of analysis of social relations and forces mediating thought’s acces to the world, and so grants the theorist leave to sidestep any epistemic questions over the conditions of [human] thought.” Met andere woorden vereist Agential realism een radicale herziening van epistemologie en ontologie. Rekret en Calvert-Minor bevragen in hoeverre dat mogelijk is gezien de epistemologische, sociale en historische context waarbinnen mensen denken.

Het onderscheid tussen gerichtheid en afkeer is niet alleen problematisch door een stereotypering van afkeer. Ten tweede wordt, mede door die stereotypering, gerichtheid op materie ethisch geprivilegieerd (Lettow, 2017; Rekret, 2016). Ontologische speculatie over de aard van materie leidt tot een normatieve conclusie dat we gericht zouden moeten zijn op materie (Rekret, 2016, p. 229): “[New materialism] solicit[es] an ethical demand for ‘attentivenes’, ‘accountability’, and ‘responsibility’”. Barad poogt om absolute dualismen te ontmantelen en het menselijke niet langer te privilegiëren over het niet-menselijke. Toch benadrukt Rekret dat de relaties tussen het menselijke en niet-menselijke nog steeds verlopen volgens de logica van abstractie, commensurabiliteit en afbakening, inherent aan het kapitalisme. Volgens deze logica verwordt de natuur voor mensen iets abstracts als mensen een loon ontvangen in plaats van het eindproduct zelf. Dit leidt tot een acquisitief perspectief, inherent aan het kapitalisme, van waaruit alleen materie die accumulatie van welvaart bevordert waarde heeft. Het is cruciaal om te erkennen dat de relaties tussen het menselijke en niet-menselijke nog altijd verlopen

(10)

volgens deze logica. Een theoretische oplossing, zoals die van Barad, zou weinig doen voor de dagelijkse realiteit waarin de wetenschappelijke praktijk plaatsvindt: “We may no longer be Cartesian … in theory, but in many important ways, we continue to be in practice” (idem, p. 240). Dit staat haaks op Thiele (2014) die benadrukt dat voor Barad de manier hoe we theoretiseren aan de basis staat van welke verschillen er toe doen in onze dagelijkse realiteit, een ontologisch activisme. Rekret waakt er echter voor dat onze gedachtegang niet als onschuldig kan worden gezien. Onze gedachtengang kan niet worden ontkoppelt van de dagelijkse realiteit (Rekret, 2016, p. 240):

Recent calls on the left for adopting new materialist speculations as a means of articulating an ontological ‘resistance’ to capitalism in nature would thus seem to be misguided insofar as they ask us to disavow the historicity of our own speculations and categories.

Door de ethische gerichtheid op materie voor lief te nemen, riskeert Barad het menselijke denken als onschuldig te zien, als verlost van kapitalistische logica (zie ook: Choat, 2017). Samengevat kaart Rekret allereerst aan dat nieuw materialisme gebaseerd is op een ethische voorkeur voor gerichtheid op materie, en dat daarnaast die gerichtheid faalt als het ontologisch activisme dat het pretendeert te zijn. De menselijke gedachtegang wordt als onschuldig geacht in een wetenschappelijke praktijk waarvan we juist zouden moeten bevragen of en hoe die volgens kapitalistische logica verloopt. Dit staat tevens in lijn met hoe Barad het menselijk denken onschuldig lijkt te achten bij de totstandkoming van kennis (Calvert-Minor, 2013).

Barad zou, zoals in het vorige hoofdstuk werd besproken, hierop kunnen antwoorden dat mensen bewust en verantwoordelijk zijn voor de agential cuts die gemaakt worden, net zoals materie dat is: “A posthumanist account calls into question the givenness of the differential categories of “human” and “nonhuman,” examining the practices through which these differential boundaries are stabilized and destabilized” (Barad, 2003, p. 808). Onze gedachtegang is wel degelijk schuldig aan exclusies en

agential realism deconstrueert juist aprioristische categorieën. Ondanks dit punt van Barad kaart Rekret

iets anders aan. Hij identificeert een veronderstelling in agential realism dat een wetenschapper zich kan loskoppelen (to abandon) van een wereld waarin humanisme, kapitalistische logica en dualismen in het algemeen constitutief zijn voor de wetenschappelijke praktijk. Hinton en Lui (2015, p. 141) suggereren op dezelfde manier dat die veronderstelling agential realism pervers maakt: [agential realism is a] perverse ontology … that both affirms and negates the identities it involves.” Anders gezegd erkent en miskent Barad tegelijkertijd de invloed van humanisme, kapitalistische logica en dualismen die ze wil overkomen. Barad erkent namelijk dat er structuren en processen in de wereld waargenomen kunnen worden, maar ze miskent hoe agential realism daar zelf aan onderhevig is.

(11)

2.2 Privilege

Hierboven heb ik aangetoond dat critici wijzen op een gebrek aan reflexiviteit inherent aan agential

realism. Met andere woorden, ze wijzen op een zekere onschuld van de menselijke gedachtegang in hoe

kennis in de wetenschappelijke praktijk tot stand komt. Ook postkoloniale studies wijzen op een gebrek aan reflexiviteit van Barad op de specifieke ontologische en epistemologische wereld die ze creëert (Sundberg, 2014).

Binnen nieuw materialisme, en specifiek in Barads Meeting the Universe Halfway, wordt de westerse wetenschappelijke traditie afgeschilderd als een proces dat wordt gekenmerkt door dualistisch denken. Allereerst verwijt Sundberg (2014) Barad dat dit een generaliserend beeld is. Dualistische opvattingen zijn namelijk door de eeuwen heen zowel geconstrueerd als bekritiseerd. Volgens haar wordt nieuw materialisme echter vaak geportretteerd als een vernieuwende, materialistische stroming die tegen ‘de’ dualistische grondbeginselen van ‘het’ menselijk denken ingaat. Daarnaast stelt Barads onto-epistemologie alle materie gelijk aan een westerse, quantumtheoretische opvatting. Het aannemen van die opvatting is noodzakelijk voor agential realism. Dus enerzijds reageert Barad op een gestereotypeerde historiografie van wetenschap. Anderzijds is er binnen agential realism louter ruimte voor één specifieke onto-episemologie. Volgens Sundberg ontkent of miskent agential realism zo impliciet het bestaan en de waarde van alternatieve ontologieën en epistemologieën, door de geschiedenis heen en geografisch verspreid.

Met Vázquez’ (2011) omschrijving van de grenzen van het modernistische gedachtengoed kan deze kritiek op Barad beter worden begrepen. Vázquez beschrijft hoe de grenzen van het modernistische gedachtengoed reiken tot aan datgene wat begrijpelijk is binnen modernistisch discours. Dit komt door de grenzen van vertaling. Datgene dat binnen de grenzen van vertaling valt is alles wat begrijpelijk is, en dus alles wat bestaat. Datgene buiten de grenzen, andere denk-/leefwerelden, wordt slechts selectief vertaald naar en gecategoriseerd door het modernistische discours (idem, p. 35): “Concurrently, through classification those experiences outside and in excess of modernity’s territory are deprived from reality; they remain erased, unnamed or discredited as myth.” Bij deze vertaling en categorisering worden andere denk-/leefwerelden enerzijds onzichtbaar gemaakt en anderzijds verkeerd gerepresenteerd binnen modernistisch discours. Het beperken tot datgene wat begrijpelijk is binnen het modernistisch gedachtengoed en veronderstellen dat vertaling onproblematisch is, noemt Vázquez een epistemische onrechtvaardigheid (epistemic violence). De denk-/leefwerelden die buiten de modernistische hegemonie vallen worden namelijk onterecht geweigerd of vervormd tot de realiteit. Barad beperkt zich tot de grenzen van het modernisme door het miskennen of ontkennen van alternatieve ontologieën en epistemologieën, en het privilegiëren van haar eigen onto-epistemologie. Agential realism bevordert zo epistemisch onrechtvaardigheid.

Het bevorderen van epistemische onrechtvaardigheid gaat in tegen haar eigen bedoelingen. Barad (2007) wil juist instaan voor emancipatoire wetenschappen in het algemeen, en postkoloniale studies specifiek. Deze paradox neemt Willey (2016, 1005) waar binnen nieuw materialisme als geheel:

(12)

Where Science might be powerfully destabilized as a dominant and dominating worldview […] new materialist’ storytelling conventions have far more often participated in strengthening its status as a singular and inherently value-free project[.]

Willey ziet deze paradox echter niet als destructief voor nieuw materialisme. Willey benadrukt namelijk dat bij Barad verantwoordelijkheid voor de cuts die worden gemaakt centraal staat. Volgens Barad zou het modernistische gedachtengoed verantwoordelijk zijn voor de grenzen en exclusies die het zelf bepaald. Ze gaat tegen aprioristisch dualistisch denken in dat koloniale ongelijkheden en machtsverhoudingen heeft genaturaliseerd. Zo zou uiteindelijk ook agential realism in lijn liggen met postkoloniale studies. Alsnog wil ik hier mijn twijfels bij trekken. Barad lijkt namelijk zelf geen verantwoordelijkheid te nemen voor de specifieke onto-epistemologische wereld die ze creëert met haar quantumtheoretische opvatting van materie: “the goal is … to take responsibility for the epistemological and ontological worlds we enact throught the paths we walk and talk” (Sundberg, 2014, p. 40, cursief zelf toegevoegd). Door zo een verantwoordelijkheid te nemen zou Barad de grenzen van het modernistische gedachtengoed waarin ze zelf denkt, schrijft en spreekt op zijn minst kunnen erkennen (Vázquez, 2011). Dit zou een eerste stap zijn in het ontmantelen van de onschuld van het menselijke gedachtengoed in, een perverse loskoppeling van, de wetenschappelijke praktijk (Rekret, 2016).

2.3 Politieke subjectiviteit

Tot nu toe ben ik ingegaan op een gebrek aan reflexiviteit inherent aan agential realism, op hoe het de menselijke gedachtegang een zekere onschuld gunt. Dit brengt een ontkenning en onmogelijkheid van alternatieve epistemologieën en ontologieën met zich mee, en het generaliseert agential realism. Hiermee is aangetoond wat er problematisch is aan agential realism als geheel. Daarnaast, zoals we zagen, staat in

agential realism een herziening van het concept van agency centraal. Barad (2007) gaat in tegen de

individualistische metafysica van politiek representationalistische systemen. Ze ruilt een metafysica van individualisme in voor de altijd al bestaande verwikkeling van materie en een concept van agency dat staat voor het vormen van de wereld, in plaats van dat materie in de wereld agency kan bezitten. Zo ontkent agential realism het bestaan van vastomlijnde individuele entiteiten, tijden en plekken (Hinton et al., 2015; Calvert-Minor, 2013). Met andere woorden, agencies zijn niet individueel te lokaliseren en zijn altijd verwikkeld met elkaar. Toch is de politieke theorie van democratie, als organiserend principe van veel staten, gebaseerd op een individualistisch concept van agency en verantwoordelijkheid (Krause, 2011). Daarom wil ik bevragen in hoeverre agential realism waarde heeft als politieke theorie, in het licht van de herziening van agency.

Wat is met Barads agential realism de basis voor politiek handelen als representatie en individuele verantwoordelijkheid onmogelijk zijn? Met andere woorden (Hinton et al., 2015, p. 5): “What does it mean for emancipatory politics that … entities can always break with their relations and entanglements

(13)

and enter into (become part of) new relations and entanglements?” Barad zou hierop antwoorden dat we juist naar een nieuwe vorm van politiek moeten gaan gebaseerd op de altijd al bestaande verantwoordelijkheid van materie in plaats van representationalisme. Krause (2011) denkt echter in tegenstelling tot Barad pragmatisch na over wat de gevolgen van een nieuw materialistische agency, zoals die van Barad, zouden zijn voor onze dagelijkse politieke realiteit. Ze benadrukt dat een individualistisch concept van agency, anders dan die van Barad, aan de basis staat van persoonlijke verantwoordelijkheid, cruciaal in een democratie. Ze zoekt zo de grenzen op van nieuw materialisme als politieke theorie.

Krause stelt dat binnen nieuw materialisme subjectiviteit vaak wordt bekritiseert omdat het gelijk zou staan aan een autonoom, soeverein subject. Barads quantumtheoretische opvatting van materie ondermijnt die opvatting van subjectiviteit. Subjectiviteit bestaat volgens Krause echter ook zonder autonomie of soevereiniteit. Subjectiviteit is nu eenmaal een (sociaal) psychologisch onvermijdelijke ervaring (zie ook: Strawson, 1980). Subjectiviteit wordt belichaamd in de ervaring ervan door een individu, binnen sociale relaties en in contrast met niet-menselijke materie. Menselijke subjectiviteit verschilt van niet-menselijke subjectiviteit door de kenmerkende vormen van reflexiviteit en normativiteit die vele malen complexer zijn dan Barad’s response-ability, de capaciteit om de wereld te vormen. Krause (2011, p. 316) kaart het gevaar aan van het miskennen van zowel de unieke kenmerken van menselijke subjectiviteit als een metafysica van individualisme, omdat zo persoonlijke verantwoordelijkheid, fundamenteel voor democratie, wordt ondermijnd:

[B]ecause the exercise of individual agency retains a certain singularity as the affirmation of a particular subject, it does not collapse into undifferentiated collectivism in a way that would dissolve the grounds of personal responsibility. What we do as individuals matters, and this fact is crucial to sustaining the possibility of personal responsibility among citizens that is so vital to democratic life.

Krause beargumenteert dat Barad (2007) expliciet een vorm van (fysisch) universalisme in stand houdt. Barad trekt namelijk de verantwoordelijkheid van alle soorten materie gelijk. Barad miskent dat menselijke subjectiviteit wezenlijk verschilt van die van niet-menselijke materie. Persoonlijke verantwoordelijkheid zou daarom oplossen of niet meer te lokaliseren zijn door anderen. Ook Lettow (2016, p. 107) neemt Barads universalisme waar:

[A] strong posthumanism … equates all forms of material agency – be it the agency of worms, bacteria, bicycles, humans or matter itself. As a consequence, relations of domination, power and difference within and among human societies are ignored, and the structural problems of philosophical anthropology, in particular its false universalism, are reproduced on a more abstract level.

(14)

Ook al roept Barad op tot een ethische gerichtheid op materie (Lettow, 2017; Rekret, 2016), het blijft onduidelijk is wie het subject is van haar politieke theorie. Barads agency blijft beperkt tot anonieme concepten als materie, posthumanisme en verantwoordelijkheid. Verantwoordelijkheid is er voor een altijd al verwikkelde materie, een posthumanistisch ‘wij’ (Lettow, 2017, p. 111). Barads agential realism kan volgens Lettow hierdoor geen relevante verschillen identificeren van verantwoordelijkheden tussen menselijke en niet-menselijke agencies, of tussen mensen, en zo gedifferentieerde machtsstructuren. Krause stelt zelfs dat agential realism democratisch burgerschap bedreigt, omdat geïndividualiseerde persoonlijke verantwoordelijkheid en menselijke subjectiviteit fundamenteel zijn voor de werking van een democratie. Dus, omdat Barads universalisme persoonlijke verantwoordelijkheid oplost is agential

realism volgens haar problematisch als politieke theorie.

In lijn met de postkoloniale kritiek op de impliciete generalisering van een twintigste eeuwse, westerse, quantumtheoretische opvatting van materie, kaart ook Choat (2017) de historische variabiliteit aan van de opvattingen van materie en de relaties tussen mensen en niet-mensen. Deze opvattingen zijn historisch en geografisch uiterst divers en complex. Ze zijn constitutief voor wat wordt gezien als een politiek subject. Barads generaliserende agential realism verdoezeld dit. In Lettows (2017, p. 111) woorden: “The concepts of the human, the nonhuman and the posthuman are all far too general with respect to the complex realities they seek to articulate.” Agential realism gebruikt volgens Lettow generaliserende, niet-specifieke concepten om de dagelijkse realiteit te omschrijven.

2.4 Postkoloniale studies

Krause, Lettow en Choat kaarten een belangrijk punt aan dat in lijn ligt met de kritiek die eerder naar voren kwam over een gebrek aan reflexiviteit binnen Barads wetenschapsfilosofie. Agential realism gaat ook als politieke theorie voorbij aan hoe onze dagelijkse realiteit in elkaar steekt. Dat Barad oproept tot een ander soort verantwoordelijkheid en agency gaat voorbij aan fundamentele concepten die onze dagelijkse realiteit structureren, of dat nu kapitalisme is (Rekret, 2016), complexe machtsstructuren in het algemeen (Lettow, 2017), of democratie (Krause, 2011). Dit is op zichzelf problematisch voor

agential realism, maar ook voor de synthese tussen agential realism en postkoloniale studies. Namelijk,

fundamentele concepten van postkoloniale studies zijn juist de concepten waar agential realism aan voorbijgaat. De vraag komt aan het licht hoe agential realism kan instaan voor postkoloniale studies, als

agential realism niet aansluit bij de meest fundamentele concepten ervan. Ter illustratie hiervan zal ik

ingaan op een paper van Moore-Gilbert (2000). Hij omschrijft hoe Gayatri Spivak en Homi Bhabba zich verhouden tot Edward Saids boek Orientalism, drie van de meest invloedrijke auteurs van postkoloniale studies. Spivak, Bhabba, en Said, gebruiken verschillende concepten van politieke subjectiviteit, representatie en agency om onderdrukking en exclusie aan te tonen binnen historische en geografisch specifieke omstandigheden van (post)kolonialisme, om te bepalen hoe en of emancipatie mogelijk is. Barad verschilt radicaal met de concepten die in hun werk centraal staan. Ze stelt een

(15)

radicale herziening voor die wellicht te ver verwijderd is van een dagelijkse realiteit waar politieke verantwoordelijkheid, subjectiviteit, historische en geografische omstandigheden en complexe machtsstructuren begrijpelijk moeten blijven. Daarnaast, zoals in paragraaf 3.2 werd uitgelicht, ontkent of miskent agential realism de waarde en invloed van andere ontologieën en epistemologieën en privilegieert ze haar eigen onto-epistemologie. Dit gaat ook in tegen een ontologisch en epistemologisch pluralisme dat centraal staat in postkoloniale studies (Sundberg, 2014). In het licht hiervan stel ik dat agential realism in haar huidige vorm niet kan instaan voor inzichten uit postkoloniale studies omdat het een te radiaal andere manier van denken vereist.

3. Bruno Latour

Net als Barad stelt Bruno Latour een materialistische wetenschapsfilosofie en de uitbreiding van agency tot het niet-menselijke voor. Hij heeft veel invloed gehad op nieuw materialisme (Dolphijn & Van der Tuin, 2012), heeft Barad geïnspireerd (2007) en wordt soms in één adem met nieuw materialisme genoemd (zie bijvoorbeeld: Krause, 2011). Barads agential realism en Latours kosmopolitiek verschillen echter op fundamentele punten. Namelijk, in tegenstelling tot Barad behoudt Latour met zijn kosmopolitiek een individualistische metafysica en politieke representatie (Barad, 2007) en is Latour in de kern ontologisch pluralistisch (Latour, 2011; Watson, 2011). In het vorige hoofdstuk is aangetoond dat er vraagtekens kunnen worden geplaatst bij agential realism als emancipatoire wetenschapsfilosofie vanuit het perspectief van postkoloniale studies. Omdat Latours kosmopolitiek overeenkomstig is met

agential realism maar ook verschilt op fundamentele punten, wil ik onderzoeken hoe kosmopolitiek zich

verhoudt tot dezelfde postkoloniaal georiënteerde kritieken uit het vorige hoofdstuk. Het zal duidelijk worden dat kosmopolitiek op een andere manier als Barad kan instaan voor postkoloniale studies, ook al is dit niet onproblematisch. Als Barad en Latour verschillend onderhevig zijn aan dezelfde kritiek kan er worden onderzocht hoe ze elkaar kunnen aanvullen om voorbij de kritiek te gaan.

3.1 Kosmopolitiek

Volgens Latour (2004a) is een traditioneel, modernistisch beeld van de wetenschap dat het zich bezighoudt met matters of fact, het ‘ontdekken’ van de feiten van één mogelijke kosmos. Daarnaast contrasteert het modernisme de wetenschap (House of Science) met de politiek (House of Politics). Latour’s antropologische onderzoek naar de wetenschappelijke praktijk toonde de vervlechting aan van wetenschappers, laboratoria, onderzoeksobjecten, de beurzen die zij krijgen, etc. (Latour & Woolgar, 1979). Met vervlechting wordt de interactie bedoeld tussen zowel menselijke als niet-menselijke actoren. Een wetenschappelijke conclusie kan bijvoorbeeld mede worden bepaald door een financierder, het gedrag van een specifieke muis, of een beslechte relatie tussen twee collega’s. Alle soorten (niet-)menselijke actoren spelen mee. Het gevolg hiervan is dat we niet langer van matters of fact kunnen spreken, maar wel van matters of concern (Latour, 2004a). Met matters of concern wil Latour expliciteren dat de scheiding tussen politiek en wetenschap niet bestaat; wetenschappelijke feiten worden beïnvloed

(16)

door de belangen van wetenschappers, politici, de samenleving, en andere (niet-)levende actoren, die allemaal deel uitmaken van een wetenschappelijke praktijk (Latour, 2005; 2007). Feiten zijn onderdeel van een bredere politieke dynamiek, en het politieke houdt zich niet alleen bezig met het ‘sociale’: “These politics of concern for Latour reveal the political side of the multidimensional activity that ideally ends with making a fact ‘objective’ …” (François, 2010, p. 168). Een wetenschappelijk ‘feit’ is de uitkomst van een politieke, multidimensionale dynamiek tussen menselijke en niet-menselijke actoren.

Latour toont met matters of concern aan dat er geen a priori onderscheid is tussen het sociale, natuurlijke, wetenschappelijke of politieke. Hij stelt daarom een kosmopolitiek voor, waar zowel ‘wetenschap’ als ‘politiek’ aan bijdragen, waarbij het gaat om het gezamenlijk componeren (composing) van onze gedeelde, publieke (common) wereld: “A common world is not something we come to recognize, as though it had always been here (and we had not until now noticed it). A common world, if there is going to be one, is something we will have to build, tooth and nail, together.” (Latour, 2004b, p. 455). Latour herdefinieert hiermee een klassiek beeld van de politiek, waarbij het louter mensen representeert, die gescheiden is van de wetenschap. Latour stelt voor dat zowel mensen als niet-mensen binnen een politiek systeem worden gerepresenteerd, waarbij representatie staat voor het

vertegenwoordigen van mensen dan wel niet-mensen (François, 2010). Kosmopolitiek stelt de vraag hoe

‘wij’ (mensen en niet-mensen) vreedzaam een gedeelde wereld kunnen samenstellen. Dit gaat in tegen een beeld waarbij de wetenschap poogt ‘de’ wereld te ontdekken. Alsof er een universele waarheid is waar de wetenschap achter probeert te komen, ondanks haar gebondenheid aan louter de representaties van ‘de’ wereld. Universaliteit ligt volgens Latour echter aan het einde van een moeizaam, politiek proces van compositie: het construeren van relaties tussen menselijke en niet-menselijke entiteiten in een pluriversum (pluriverse) (Latour, 2011).

Inherent hieraan is de erkenning van een ontologisch pluralisme (Watson, 2011; 2014). Verschillende ontologieën kunnen naast elkaar bestaan en door compositie convergeren. Dit punt benoem ik omdat, zoals in het vorige hoofdstuk naar voren kwam, Barad alleen haar eigen onto-epistemologie toelaat. Onder andere op basis hiervan kreeg ze vanuit postkoloniale studies kritiek. Hieronder ga ik in op hoe kosmopolitiek zich verhoudt tot de kritieken die op agential realism geleverd zijn. Allereerst bespreek ik op basis van paragraaf 2.3 hoe kosmopolitiek de kritiek op de politieke dimensies van agential realism kan opvangen. Echter, Latour houdt alsnog geen rekening met de gevaren van politiek representationalisme. De erkenning van ontologisch pluralisme is noodzakelijk maar niet voldoende vanuit postkoloniaal wetenschappelijk perspectief. Dit punt wordt vervolgens versterkt door te kijken hoe Latour zich verhoudt tot paragraaf 2.1 en 2.2 over onschuld en privilege.

3.2 Politieke subjectiviteit

Allereerst ga ik in op het representationalisme dat Latour in stand houdt. Latour verwerpt representationalisme in de wetenschappelijke praktijk (het representeren van de natuur) (Latour, 2007) terwijl hij een representationalisme van politieke vertegenwoordiging behoudt (François, 2010).

(17)

Inherent aan een politiek representationalisme is een metafysica van individualisme, waar een specifieke wetenschapper een specifieke actor of groep van actoren kan representeren. Agential realism argumenteert tegen een individualistische metafysica omdat materie altijd al verwikkeld is (Barad, 2007). Zoals in paragraaf 2.3 werd benadrukt komt Barads agential realism als politieke filosofie in de problemen omdat het de unieke menselijke subjectiviteit en politieke vertegenwoordiging verdoezeld. Latours kosmopolitiek is net als agential realism posthumanistisch en erkent wellicht niet de unieke subjectiviteit van mensen, maar kosmopolitiek erkent juist wel een te lokaliseren politiek subject door haar politiek representationalisme. Zo staat kosmopolitiek dichter bij het erkennen van politieke subjectiviteit dan Barad, wat centraal is voor de werking van democratie (Krause, 2011). Maar Barad (2007) gaat in tegen Latour, in lijn met Krause, omdat volgens haar politiek representationalisme überhaupt problematisch is door de uitsluiting die het veroorzaakt. Barad stelt dat het niet genoeg is om ook niet-mensen te betrekken in een representationele politiek, of om louter rekening te houden met sociale variabelen als gender, ras, seksualiteit, klasse, etc. in een politieke theorie. Latour gaat namelijk niet in op het inzicht uit emancipatoire wetenschappen dat representationele politiek onderdrukking en exclusie in stand houdt: “Nonhumans are in, but the concerns of this motley crew of theorists and activists seem not to have been heard, let alone taken into account” (Barad, 2007, p. 38).

In het verlengde van Barad kaart Watson (2011; 2014) in detail aan hoe Latour geen rekening houdt met de gevaren van politiek representationalisme. Kosmopolitiek stelt de vraag hoe ‘wij’ (zowel mensen als niet-mensen) vreedzaam een gedeelde wereld kunnen componeren, zonder ontologische voorkeur te geven aan mensen of niet-mensen, of welk ander onderscheid dan ook. Het herziet politiek representationalisme zoals we dat kennen om in te staan voor een ontologisch pluralisme in de wereld, een pluriversum, maar de vraag is of Latours ‘open’ houding ten opzichte van verschillende leefwerelden wel genoeg is (Watson, 2011). Inherent aan kosmopolitiek is de erkenning dát er een grens zit aan wat er op een bepaald moment binnen de kaders valt van de gedeelde, publieke (common) wereld. Wetenschappelijke/politieke procedures bepalen volgens Latour hoe actoren kunnen bijdragen aan het collectief samenstellen van onze wereld, op basis van de relationaliteit en non-essentialiteit van alle actoren. Inherent hieraan is dat sommige actoren buitengesloten worden van het ‘componeren’, ook al wordt hun bestaan wel erkend. Zoals Watson (2011) expliciet maakt, portretteert Latour de externe actoren zelf als bedreigend voor de relationele publieke wereld. Het enige wat gemarginaliseerde actoren resteert is de mogelijkheid dat ze altijd in beroep kunnen gaan om toch nog harmonieus toe te treden tot het constitueren van de publieke wereld. Ten eerste legt Latour onterecht de verantwoordelijkheid voor het toetreden tot de publieke wereld bij de gemarginaliseerden. Gemarginaliseerde mensen en niet-mensen hebben echter vaak geen stem of deze wordt ze ontnomen (Spivak, 2003). Het feit dat ze gemarginaliseerd zijn is niet per definitie door hun eigen toedoen. Ten tweede ontneemt precies de gemarginaliseerde, ondergeschikte positie hun de kans om in beroep te gaan zoals Latour dat voorstelt (zie ook: Vázquez, 2011). Verantwoordelijkheid voor marginalisatie ligt dus niet alleen, of per definitie, bij de gemarginaliseerde groep.

(18)

Om te spreken in termen van verantwoordelijkheid is al per definitie problematisch. Het impliceert ten eerste dat er gehandeld moet worden volgens een bepaalde maatstaf. Latours kosmopolitiek stelt dat de standaard aan de hand waarvan gemarginaliseerde entiteiten beroep doen voor ‘zijn’ publieke wereld, bepaald wordt binnen de kaders van diezelfde publieke wereld (Savranski, 2012). Dit verdoezelt het ‘andere’ milieu waar gemarginaliseerde individuen zich in bevinden, een situatie van kennisverwerving, materiële omstandigheden, specifieke relaties van frictie en overeenkomst tussen entiteiten, etc. Waarom zou de maatstaf voor toetreding dan liggen in ‘de’ (Latours) gedeelde wereld? Ten tweede impliceert een taal van verantwoordelijkheid dat er überhaupt gehandeld moet worden, om het einddoel te behalen van een gedeelde wereld. Dat hoeft echter niet (Savranski, 2012, p. 365): “The challenge of cosmopolitics, thus, constitutes what is neither a descriptive nor a normative theory of global unification, but the experience of an unrealized possibility, of worlds yet to come.” Savranski stelt—in navolging van Isabelle Stengers—dat het inzicht van ontologisch pluralisme zou moeten zijn dat er nooit een compleet publieke wereld mogelijk is. Daar moeten we dan ook niet naar streven.

Dus, Latour legt enerzijds onterecht verantwoordelijkheid voor toetreding bij gemarginaliseerde groepen. Anderzijds legt hij druk op de gedeelde, publieke wereld om zich uit te breiden en miskent hij de waardigheid van ‘andere’ milieus. Dit ligt in lijn met de kritiek van Vázquez (2011) die ook op Barad van toepassing was. Latour erkent dan wel een ontologisch pluralisme in de wereld, hij miskent allereerst de problematiek van vertaling die mee zou kunnen spelen bij de onmogelijkheid van het representeren van actoren, waardoor ze gemarginaliseerd worden. De verantwoordelijkheid voor vertaling ligt daarnaast onterecht bij de gemarginaliseerde groep. Verder is het doel van uitbreiding van de gedeelde, publieke wereld epistemisch onrechtvaardig te noemen. Latour verdoezelt namelijk andere milieus; hij erkent louter hun bestaan. Toch gaan Delchambre & Marquis (2013) tegen deze kritiek in. Ze verdedigen dat Latours ontologisch pluralisme noch één ontologie bevoorrecht noch andere ontologieën marginaliseert. Latour zou nergens pretenderen hét antwoord te hebben. Maar Watson (2011) zou alsnog kunnen antwoorden dat Latours kosmopolitiek positief gefocust is op de compositie van onze gedeelde wereld, en dat de negatieve aspecten van representatie geen aandacht krijgen, net als de problemen van vertaling (Vázquez, 2011). Het is dan de vraag in hoeverre Latours kosmopolitiek daadwerkelijk openstaat voor een ontologisch pluralisme, als een conceptueel pluralisme onmogelijk wordt door het miskennen of ontkennen van de problematiek omtrent vertaling (Vázquez, 2011) én dat daar geen rekening mee wordt gehouden (Savranski, 2012).

Barad (2007) kaartte dus terecht aan dat Latour niet ingaat op de problematische aspecten van representatie in democratieën. Waar Barad Latour daarmee verwerpt, ziet Watson (2011; 2014) mogelijkheden voor Latours kosmopolitiek. Kosmopolitiek is in de kern ontologisch pluralistisch en dat kan een raamwerk zijn voor een beter begrip van gemarginaliseerde actoren, ook al gaat Latour daar niet genoeg op in (Watson, 2011, p. 71):

(19)

If we wish cosmopolitics to achieve broader comprehensible political relevance today, it is not sufficient to merely ascribe a certain ontological indeterminacy to the positions of those enrolled in the common world … We must extend this guarantee to actors in the exteriority, the margins, while recognizing that they may not hear our proposal or care.

Latours uitwerking van de marges van kosmopolitiek is incompleet als democratisch project, maar kan aangevuld worden door het samen te voegen met inzichten uit postkoloniale subalterne studies. In het vorige hoofdstuk was Sundbergs (2014) kritiek op Barad dat agential realism zelf noch verantwoordelijkheid neemt voor de epistemologische en ontologische wereld die ze constitueert noch een pluralisme van verschillende werelden erkent. Latours kosmopolitiek fungeert, incompleet als het nog is, als raamwerk waarbinnen dat wel kan. Latour neemt namelijk wel verantwoordelijkheid voor het specifiek componeren (composing) van de publieke wereld. Toch kan hij volgens Watson (2011) van Barad leren dat het maken van cuts, componeren, ook verantwoordelijkheid brengt voor de uitsluiting die eraan inherent is.

3.3 Privilege en onschuld

Een centraal punt uit Latours kosmopolitiek is de kritiek op het modernisme. Het modernisme is volgens Latour het idee dat de westerse wetenschap zich heeft onderscheiden met het inzicht dat ze een objectieve natuur kan omschrijven. Latour maakt duidelijk dat dit een specifieke historische en geografische manier van kennisverwerving is en hij wil westerse wetenschap begrijpen vanuit waar het is ontstaan (Latour, 2011, p. 7): “It offers a view of science in action, freed from the vices and virtues [modernistische mythes] that makes it impossible to compare with other modes of existence.” Met andere woorden, het ontkrachten van de modernistische mythe de Westerse wetenschap verandert de manier hoe we kijken naar de wetenschappelijke praktijk. Die praktijk is dan een specifiek samenspel van relaties tussen actoren, modes of existence, waarbij een a priori dualisme tussen natuur en cultuur niet wordt verondersteld bij het bekijken van die relaties (Latour, 2014).

De westerse wetenschap expliciet situeren als een specifieke mode of existence zorgt ervoor dat het niet impliciet geprivilegieerd wordt. Barad kreeg in paragraaf 3.1 en 3.2 kritiek dat ze haar eigen onto-epistemologie, gebaseerd op westerse, twintigste eeuwse wetenschap, een bepaalde onschuld toekent bij de totstandkoming van kennis. Barad miskent of ontkent ze andere ontologieën en epistemologieën en privilegieert haar eigen onto-episemologie. Latour situeert in tegenstelling tot Barad wetenschap expliciet als een mogelijke mode of existence. Het voorgaande punt verdient echter enige nuance. Latour privilegieert namelijk wel zijn eigen methodologie. Hij vooronderstelt dat het mogelijk is om een helder beeld te krijgen van wat er in verschillende wetenschappelijke praktijken gebeurd (Skirbekk, 2015). Verschillende modes of existence zullen echter worden gedefinieerd volgens specifieke Latouriaanse concepten, als die modes of existence buiten het begrippenkader van de gedeelde wereld blijven. Westerse wetenschap lijkt daarnaast binnen het begrippenkader van Latouriaanse concepten te vallen (zie

(20)

bijvoorbeeld: Latour & Woolgar, 1979), waarmee Latour indirect alsnog westerse wetenschap privilegieert. Latours eigen methodologie wordt dus een bepaalde onschuld toegekend, alsof het onproblematisch alle soorten modes of existence kan omschrijven. In het verlengde van Barad en Watson benadrukt Fortun (2014) dat deze onschuld van Latours methodologie voortkomt uit een louter positieve focus op representationalisme. Latour focust zich positief op hoe menselijke en niet-menselijke relaties kunnen worden gerepresenteerd als een samenspel van relaties tussen actoren binnen een kosmopolitiek systeem, als een bepaalde mode of existence. Maar met deze focus op positieve representatie verdoezelt Latour de negatieve aspecten van de kapitalistische praktijk (idem, p. 315):

This is not (only or necessarily) Capitalism as an abstraction; it is capitalism in practice, producing social inequality, overconsumption, and illegible subalterns through daily practices and relations between human and nonhuman actants.

Latours kosmopolitiek zou kunnen bestaan in een dagelijkse realiteit van kapitalisme dat menselijke en niet-menselijke subalterne groepen veroorzaakt, zonder daar oog voor te hebben. Het concept van onschuld brengt de problemen samen van representatie, marginalisatie en methodologie. Waar Watson de gevaren van politieke representatie bij Latour aan het licht bracht, stelt Fortun dat representationalisme an sich problematisch is voor Latour. Met Watson en Fortun kan gezegd worden dat Latour zijn methodologie een bepaalde onschuld toekent. Kosmopolitiek is gefocust op positieve compositie, terwijl het de negatieve aspecten van representatie negeert.

Conclusie

Barads agential realism en Latours kosmopolitiek zijn overeenkomstig in hun materialisme en vervlechting van wetenschap en politiek. Beide auteurs stellen emancipatoire wetenschapsfilosofieën voor. In het eerste hoofdstuk is agential realism uiteengezet. In het daarop volgende hoofdstuk zijn de kritieken daarop besproken en is agential realism vanuit postkoloniale studies geproblematiseerd. In het laatste hoofdstuk is aangetoond dat kosmopolitiek sommige punten van kritiek kan opvangen, maar dat het op andere manieren onderhevig aan dezelfde kritiek. Latour gaat überhaupt weinig expliciet in op inzichten uit emancipatoire wetenschappen (Watson, 2011; Barad, 2007). Barad (2007) doet dit juist wel, maar lijkt een dusdanig andere manier van denken voor te stellen dat ze niet aansluit bij fundamentele concepten van postkoloniale studies. Zowel Barad als Latour kunnen dus, elk om verschillende redenen, niet compleet instaan voor inzichten uit postkoloniale studies, waarbij onder andere een ontologisch pluralisme én epistemologisch pluralisme, de waarde van alternatieve leefwerelden, politieke subjectiviteit, complexe omstandigheden en machtsstructuren centraal staan. Zo zijn agential realism en kosmopolitiek beide geproblematiseerd als emancipatoire wetenschapsfilosofieën.

De hoofdvraag van deze thesis is hoe Barad en Latour elkaar zouden kunnen aanvullen in het verenigen van een wetenschapsfilosofie met inzichten uit emancipatoire wetenschappen. Allereerst is

(21)

een centraal punt van Barad dat ze aantoont dat alle materie verantwoordelijk is voor de exclusies die het veroorzaakt met de agential cuts die worden gemaakt. Volgens Watson (2011) is het precies dit punt dat Latour meer aandacht moet geven om inzicht te krijgen in de negatieve gevolgen van politieke representatie. Ook Willey (2016) benadrukt dat Barad vooral met haar concept van verantwoordelijkheid een belangrijke bijdrage kan leveren aan postkoloniale studies. Ook ik zie de notie van verantwoordelijkheid daarom als wellicht de belangrijkste bijdrage van Barad. Echter, in tegenstelling tot Barad toont Watson aan dat politieke representatie van Latours kosmopolitiek niet inherent destructief hoeft te zijn, wanneer de problematiek van marginalisatie wordt ondervangen. Daarnaast blijft het behoudt van politieke representatie (van zowel mensen als niet-mensen) binnen kosmopolitiek dichter bij een dagelijkse politieke realiteit van democratie dan agential realism dat doet. Die dagelijkse politieke realiteit is ook belangrijk binnen postkoloniale studies. Het verschil tussen Barad en Watson komt neer op een fundamentele discussie, in hoeverre de constructivistische kloof tussen taal en de wereld in de theorie dan wel praktijk behouden kan of moet worden. Als Rekret Barad terecht de onmogelijkheid van haar ontologische activisme aantoont, zou Watsons voorstel voor kosmopolitiek een uitweg kunnen bieden waarbij Barads verantwoordelijkheid geïntegreerd wordt met Latours (wellicht minder activistische) kosmopolitiek.

Tot slot wil ik voorstellen dat Barad agential realism historisch en geografisch situeert. Binnen andere denk-/leefwerelden dan die van Barad worden een gerichtheid op de materiële wereld en de altijd al bestaande verwikkeling van materie al besproken (Sundberg, 2014). Het is zonde dat Barad zich daar niet toe verhoudt. Het is wel belangrijk dat zo een situering niet de vorm aanneemt van hoe Latour dat doet, gezien de kritiek die ook daarop gegeven is in deze thesis. Al met al zijn zowel agential realism als kosmopolitiek geproblematiseerd in het licht van postkoloniale studies. Dit heeft niet als doel om in te gaan tegen emancipatoire wetenschapsfilosofie op zich. Juist door het vergelijken van Latour en Barad is duidelijk geworden op welke punten de twee auteurs verschillen en wat ze zouden kunnen (her)waarderen aan de politieke wetenschapsfilosofieën van de ander.

Bibliografie

Barad, K. (2003). Posthumanist Performativity: Toward an Understanding of How Matter Comes to Matter. Signs: Journal of Women in Culture and Society, 28(3), 801-831.

Barad, K. (2007). Meeting the universe halfway. Durham, N.C.: Duke University Press.

Barad, K. (2012). On Touching--The Inhuman That Therefore I Am. differences, 23(3), pp.206-223. Calvert-Minor, C. (2013). Epistemological Misgivings of Karen Barad’s ‘Posthumanism’. Human Studies, 37(1), pp.123-137.

(22)

Choat, S. (2017). Science, Agency and Ontology: A Historical-Materialist Response to Nieuw materialisme. Political Studies, p.003232171773192.

Coole, D., & Frost, S. (2010). Nieuw materialismes. Durham [NC]: Duke University Press.

De Freitas, E. (2017). Karen Barad’s Quantum Ontology and Posthuman Ethics: Rethinking the Concept of Relationality. Qualitative Inquiry, 23(9), pp.741-748.

Delchambre, J., & Marquis, N. (2013). Modes of existence explained to the moderns, or Bruno Latour's plural world. Social Anthropology, 21(4), 564-575.

Ellenzweig, S. and Zammito, J. (2017). The new politics of materialism. London: Routledge, Taylor & Francis group.

Fortun, K. (2014). From Latour to late industrialism. HAU: Journal of Ethnographic Theory, 4(1), 309-329. Haraway, D. (1988). Situated Knowledges: The Science Question in Feminism and the Privilege of Partial Perspective. Feminist Studies, 14(3), p.575.

Harding, S. (1995). ?Strong objectivity?: A response to the new objectivity question. Synthese, 104(3), pp. 331-349.

Hinton, P., & Liu, X. (2015). The Im/Possibility of Abandonment in New Materialist Ontologies.

Australian Feminist Studies, 30(84), 128-145.

Hinton, P., Mehrabi, T., & Barla, J. (2015). Nieuw materialismes/New colonialisms. Geraadpleegd op 23 mei 2018, van http://newmaterialism.eu/content/5-working-groups/2-working-group-2/position-papers/subgroup-position-paper-_-new-materialisms_new-colonialisms.pdf

Krause, S. (2011). Bodies in Action: Corporeal Agency and Democratic Politics. Political Theory, 39(3), pp.299-324.

Latour, B. (2004a). Why Has Critique Run out of Steam? From Matters of Fact to Matters of Concern.

(23)

Latour, B. (2004b). Whose Cosmos, Which Cosmopolitics?: Comments on the Peace Terms of Ulrich Beck. Common Knowledge, 10(3), pp.450-462.

Latour, B. (2007) A Textbook Case Revisited. Knowledge as mode of existence. In: Hackett, E. J., Lynch, M., Wajcman, J., Amsterdamska, Olga. The Handbook of Science and Technology Studies. Cambridge, Mass.: MIT Press, pp.83-112

Latour, B. (2011). Politics of nature: East and West perspectives. Ethics & Global Politics, 4(1), pp.71-80. Lettow, S. (2016). Turning the turn. Thesis Eleven, 140(1), pp.106-121.

McClintock, A. (1995). Imperial Leather: Race, Gender and Sexuality in the Colonial Contest. New York: Routledge.

Moore-Gilbert, B. (2000). In H. Swarz & S. Ray (Ed.), A Companion to Postcolonial

Studies (pp. 451-466). Oxford: Blackwell Publishers Ltd.

Rouse, J. (2004). Barad's Feminist Naturalism. Hypatia, 19(1), pp.142-161.

Savransky, M. (2012). Worlds in the making: social sciences and the ontopolitics of knowledge.

Postcolonial Studies, 15(3), 351-368.

Skirbekk, G. (2015). Bruno Latour’s anthropology of the moderns. A reply to Maniglier. Raidcal

Philosophy, 189, pp. 45-47.

Spivak, G. (2003). Can the Subaltern Speak?. Die Philosophin, 14(27), 42-58.

Thiele, K. (2014). Ethos of Diffraction: New Paradigms for a (Post)humanist Ethics. Parallax, 20(3), pp. 202-216.

Van der Tuin, I. and Dolphijn, R. (2010). The Transversality of Nieuw materialisme. Women: A Cultural

Review, 21(2), pp.153-171.

Vázquez, R. (2011). Translation as Erasure: Thoughts on Modernity's Epistemic Violence. Journal of

Historical Sociology, 24(1), pp.27-44.

(24)

Watson, M. (2014). Derrida, Stengers, Latour, and Subalternist Cosmopolitics. Theory, Culture & Society, 31(1), pp.75-98.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Agential realism is a performative perspective which aims to understand the complex processes constituted by a number of human and nonhuman forces and is a radical version of

vierings was in di~ dae 'n besondere leentheid. Deur die o8styd in aanmerking te neem, sou die skoolbesoek beslis daarby baat. Daar word en melding van enige

This clerk is the head of the civil service and nominates candidates for the position of deputy minister, a position similar to Secretary General in the Dutch system.. A

The heart longs for a little bit of hope O come, O come, Emmanuel A child prays for peace on earth And she's calling†out from a sea ofhurt O come, O come, Emmanuel. And can you

For classi fication we chose the optimal threshold that resulted in the highest classi fication accuracy to classify the estimated stress levels into the known rest and

Omdat ui een slechter wortelstelsel heeft dan stengelui kan men ver- wachten dat voor ui het effect van mycorrhiza mogelijk nog positiever is dan voor

Met andere woorden, we zijn niet zozeer geïnteresseerd in het percen - tage van de bedrijven in de steekproef waarin de streefwaarde wordt overschreden, maar in het percentage over

In hoeverre de kleinere afzetmarkten en de GMO-vrije teelt mogelijkheden bieden voor droog te oogsten sojabonen is nu niet