• No results found

“Onafhankelijkheid nog maar het begin!” Van solidariteit met antikoloniale strijd, naar betrokkenheid bij de socialistische wederopbouw van Mozambique De Eduardo Mondlanestichting als case study, 1969-1978

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "“Onafhankelijkheid nog maar het begin!” Van solidariteit met antikoloniale strijd, naar betrokkenheid bij de socialistische wederopbouw van Mozambique De Eduardo Mondlanestichting als case study, 1969-1978"

Copied!
64
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterscriptie

Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen Universiteit van Amsterdam

Student: Hans Scholtens Studentnummer: 10247351

Scriptiebegeleider: dr. Vincent Kuitenbrouwer Tweede lezer: dr. Rimko van der Maar

Aantal woorden: 20.543 Inleverdatum: 01-07-2018

“Onafhankelijkheid nog maar het begin!”

Van solidariteit met antikoloniale strijd,

naar betrokkenheid bij de socialistische

wederopbouw van Mozambique

De Eduardo Mondlanestichting als case study,

1969-1978

(2)

Abstract

This thesis explores the motivations for a small Dutch organisation initially responsible for fundraising to support Southern African liberation movements, to become directly involved in the construction of socialism in Mozambique. A process is traced in which several socialist or marxist employees of the Eduardo Mondlane Foundation (EMS) contributed to the spread of a ‘socialist consciousness’ in the Netherlands in several ways during, and after Mozambican colonialism. By spreading socialist ideas underlying Mozambican development in the Netherlands, the EMS hoped to bring home a change of mentality in favour of

socialism. Mozambican independence in 1975 drastically influenced the activities of the EMS, then committing to a radical path of spreading socialism in the Netherlands, by creating a programme of so called cooperants. The EMS was responsible for the ‘political education’ of these volunteers assisting socialist development in post-colonial Mozambique. With this transnational network between Mozambique and the Netherlands, the EMS had a specific, but overambitious goal in mind: bringing the socialist revolution to the

Netherlands. By drawing upon several recent findings, this thesis accentuates the importance of transnational perspectives for Dutch historiography on relations with the Third World, especially in regard to the transnational nature of the struggle against apartheid and colonialism.

(3)

Inhoudsopgave

Inleiding 1

Hoofdstuk 1 Historiografisch kader: 7

Internationale solidariteit met Zuidelijk-Afrikaanse bevrijdingsoorlogen

Hoofdstuk 2 De Eduardo Mondlanestichting 23

solidair met Mozambique, 1969-1975

Hoofdstuk 3 De Eduardo Mondlanestichting betrokken bij 39

de opbouw van het socialisme in Mozambique, 1975-1978

Conclusie 55

(4)

Inleiding

In een grootschalig maatschappelijk engagement met de Derde Wereld, stonden talloze Nederlanders in de ‘Derde Wereldbeweging’ op voor de slachtoffers van witte

minderheidsregimes in Zuidelijk-Afrika. Naast de apartheid, het beleid van maatschappelijke en juridische rassenscheiding dat tussen 1948 en 1993 werd gevoerd door de

Zuid-Afrikaanse regering, kwamen aan het begin van de jaren ’60 ook diverse bevrijdingsoorlogen in (Zuidelijk-)Afrika onder de publieke aandacht. In onder andere Angola en Mozambique stonden bevrijdingsbewegingen op tegen het Portugese koloniale regime, dat eeuwenlang stand had weten te houden. De Angolese MPLA (Movimento Popular de Libertação de Angola, Volksbeweging voor de bevrijding van Angola) ging in 1961 de militaire strijd aan met de overheerser en maakte daarbij dankbaar gebruik van internationale persaandacht om haar missie van steun te voorzien.1 In 1964 ontketende het FRELIMO (Frente de Libertação de Moçambique, Bevrijdingsfront van Mozambique) in de noordelijke provincies Cabo Delgado en Niassa de bevrijdingsoorlog van Mozambique.

Een handvol Nederlandse activisten opperden reeds in 1961 het idee voor een Nederlands actiecomité dat diverse koloniale wanpraktijken, waaronder moorden door kolonisten, uitbuiting en met slavernij vergelijkbare omstandigheden, openlijk moesten worden bestreden. Ook trachtte dit Angola-Comité de passieve, onverschillige houding van de Nederlandse regering ten aanzien van Portugal drastisch te veranderen. Joseph Luns, tussen 1956 en 1971 minister van Buitenlandse Zaken, hield stevig vast aan het

bondgenootschap met Portugal in de NAVO. Zich hiertegen verzettend zag het Angola-Comité haar primaire doelstelling dan ook als “het doorbreken van het zwijgen rond het Portugese kolonialisme en de medeplichtigheid van het Westen aan de Portugese onderdrukking.”2

Halverwege de jaren ’60 rekende het Angola-Comité ook de financiële en materiële fondswerving voor diverse bevrijdingsbewegingen in Zuidelijk-Afrika tot haar takenpakket. Zij kreeg het eerste verzoek hiertoe in 1964 van de intellectueel Eduardo Mondlane, leider van het Mozambikaanse FRELIMO. Deze deed in het kader van een strategie van

buitenlandbezoeken ter kweking van internationale solidariteit met de antikoloniale strijd, ook Nederland aan.3

1 Jos van Beurden en Chris Huinder, De vinger op de zere plek. Solidariteit met Zuidelijk-Afrika 1961-1996

(Amsterdam 1996) 15.

2 Hans Beerends, De Derde Wereldbeweging. Geschiedenis en toekomst (Utrecht 1992) 49.

3 Zie voor een uitgebreide uiteenzetting van deze strategie Daniel Kaiser, ‘Makers of bonds and ties.’

Transnational socialisation and National Liberation in Mozambique’, Journal of Southern African Studies 43:1 (2017) 29-48.

(5)

Door de intensivering van haar politieke werkzaamheden binnen Nederland, droeg het Angola-Comité de taak van fondswerving voor de Mozambikaanse bevrijding in 1968 over aan de Werkgroep Regeringssteun Mozambique-Instituut.4 Waar het Angola-Comité met informatieverspreiding, demonstraties en later boycots de Nederlandse regering politiek onder druk zette, vergaarde deze kleine zusterorganisatie vooral financiële en materiële steun voor het FRELIMO en andere bevrijdingsbewegingen. Mozambique werd vervolgens gesteund door tegemoetkomingen aan het in 1964 opgerichte Mozambique-Instituut. Dit opleidingsinstituut van het FRELIMO, waarvan Janet Mondlane, vrouw van Eduardo Mondlane directeur was, lag verwijderd van de militaire strijd in Dar es Salaam, hoofdstad van noordelijk buurland Tanzania. Hier werd het toekomstig kader van het FRELIMO opgeleid dat het land moest leiden wanneer het tijdperk van onafhankelijkheid was

aangebroken. Toen in 1969 Eduardo Mondlane werd vermoord door de Portugezen, werd de Werkgroep Regeringssteun Mozambique-Instituut uit eer omgedoopt in de Eduardo Mondlanestichting (EMS).

Hans Beerends, een activist binnen de Derde Wereldbeweging en medeoprichter van de Wereldwinkels die uit die beweging voortkwamen, heeft de EMS in zijn boek De Derde

Wereldbeweging omschreven als een organisatie die “zich enkel zou bezighouden met

fondswerving ten behoeve van de bevrijdingsbewegingen.”5 Daarmee wordt echter een onvolledig beeld geschetst van de EMS en haar werkzaamheden. Uit de archieven van deze kleine organisatie, gelegen in het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) te Amsterdam, blijkt dat zij zich niet alleen solidair betoonde met de koloniale bevrijding van Zuidelijk-Afrikaanse landen, maar dat zij zich tevens ontfermde over

politiek-ideologische ideevorming over de grondslagen van de postkoloniale staten. Na het

aanbreken van de koloniale onafhankelijkheid, raakte de EMS bovendien direct betrokken bij de opbouw van op marxisme-leninisme geschoeide socialistische samenlevingen. Dit vond aanvankelijk plaats in Mozambique, maar later ook in andere landen als Guinee-Bissau en Kaapverdië.

In Mozambique werd de Nederlandse betrokkenheid bij de postkoloniale fase voor het eerst gematerialiseerd in een zogenaamd ‘coöperantenprogramma’. Deze coöperanten waren vrijwilligers die na selectie door de EMS werden uitgezonden naar de voormalige koloniën, om het hoofd te bieden aan de ‘overgangsproblematiek’. De EMS bemiddelde tussen de coöperant en de revolutionaire regering waarvoor deze werkzaam werd. Tevens was zij verantwoordelijk voor de ‘politieke vorming’ van deze coöperanten.

4 Van Beurden en Huinder, De vinger op de zere plek, 69. 5 Beerends, De Derde Wereldbeweging, 180.

(6)

Deze case study onderzoekt met welke motieven de EMS, een kleine Nederlandse

organisatie aanvankelijk belast met het werven van fondsen voor bevrijdingsbewegingen in Zuidelijk-Afrika, zich vanaf 1969 tevens bezighield met ideevorming over de postkoloniale samenlevingen aldaar. Aanvullend wordt onderzocht waarom deze betrokkenheid na koloniale onafhankelijkheid in 1975 werd geïntensiveerd met de organisatie van het

Nederlandse coöperantenprogramma. Deze ontwikkeling van solidariteit met Mozambique tijdens en na koloniale bevrijding, wordt op basis van de volgende hoofdvraag onderzocht: ‘Met welke politiek-ideologische motieven ontwikkelde solidariteit van de Eduardo

Mondlanestichting met de koloniale bevrijding van Mozambique, zich tussen 1969 en 1978 tot directe betrokkenheid bij de opbouw van de postkoloniale socialistische samenleving?’

Dit onderzoek behandelt na een historiografisch kader twee perioden, met als scheiding 1975, het jaar waarin Mozambique formeel onafhankelijk werd. De eerste periode bestrijkt de periode 1969, het jaar waarin de EMS werd opgericht, tot aan 1975. Met het bereiken van onafhankelijkheid, maakten de ideologie en de werkzaamheden van de EMS drastische veranderingen door. De tweede periode bespreekt 1975 tot 1978, waarin die veranderingen plaatsvonden. Om de focus te houden op de ideologische onderbouwing van het

coöperantenprogramma, dat heel duidelijk in relatie stond tot de opbouw van de

socialistische samenleving in Mozambique direct na onafhankelijkheid, bakent dit onderzoek zich af tot 1978. In dit jaar voltrok zich een bestuurlijke crisis in de EMS en werd

Mozambique geconfronteerd met nieuwe problematiek.

De rol van Nederland in de antiapartheidsbeweging (de strijd tegen zowel de Zuid-Afrikaanse apartheid, als tegen verscheidene koloniale regimes in Zuidelijk-Afrika) heeft in de Nederlandse historiografie veelvuldig de revue gepasseerd. Talloze solidariteitscomités of antiapartheidsorganisaties als het Angola-Comité, de Antiapartheidsbeweging Nederland (AABN), Stichting Sjaloom, de Werkgroep Kairos en meer werden uitvoerig besproken, met acties als het verstoren van de NAVO-taptoe in 1963, sit-downacties, boycots van

respectievelijk Angolakoffie en Albert Heijn, het opzetten van Wereldwinkels, demonstraties en meer.6 Deze acties zijn vooral te zien in relatie tot Nederlandse solidariteit met

antikoloniaal verzet, of verzet tegen de apartheid. Door in deze scriptie aandacht te besteden

6 Zie Hans Beerends, De Derde Wereldbeweging. Geschiedenis en toekomst (Utrecht 1992); Hans Beerends en Marc

Broere, De bewogen beweging. Een halve eeuw mondiale solidariteit (Amsterdam 2004); Jos van Beunden en Chris Huinder, De vinger op de zere plek. Solidariteit met Zuidelijk-Afrika 1961-1996 (Amsterdam 1996); Maarten Kuitenbrouwer, De ontdekking van de Derde Wereld. Beeldvorming en beleid in Nederland 1950-1990 (Utrecht 1994)

(7)

aan betrokkenheid van de EMS bij de postkoloniale fase van Mozambique, wordt een onderbelicht aspect van solidariteit met de Derde Wereld inzichtelijk gemaakt.

Nederlandse historiografische werken over de antiapartheidsbeweging zijn echter veelal geschreven vanuit een sterk nationaal perspectief. In het proefschrift Aan de goede kant:

Een geschiedenis van de Nederlandse anti-apartheidsbeweging 1960-1990 van 2013, wees auteur

Roeland Muskens nog op de manier waarop de Nederlandse antiapartheidsbeweging erin slaagde het Nederlandse publiek te mobiliseren en het Nederlandse beleid ten aanzien van apartheid te beïnvloeden.7 Hij benaderde de antiapartheidsbeweging als een sociale

beweging en onderbouwde zijn these met een sociologische invalshoek. Hoewel Muskens vanuit nationaal perspectief bekeken een omvangrijke en overtuigende studie deed naar de Nederlandse bestrijding van de Zuid-Afrikaanse apartheid, deed zijn studie geen recht aan het transnationale karakter van de Nederlandse en mondiale antiapartheidsbeweging.8 Onder andere Zweedse socioloog Håkan Thörn opperde de antiapartheidsbeweging niet alleen als een sociale beweging te beschouwen, maar als een transnationaal anti-apartheidsnetwerk. Dit werd gevormd door talloze solidariteitscomités, kerken,

belangengroeperingen en meer.9 Thörn noemde de antiapartheidsbeweging dan ook één van de meest significante transnationale sociale bewegingen in de naoorlogse wereld, debet aan de totstandkoming van een ‘global civil society’.10 Binnen dit netwerk bekommerden belangstellenden op alle continenten zich om de bestrijding van de Zuid-Afrikaanse

apartheid en het kolonialisme in omliggende landen in Zuidelijk-Afrika. Er vonden dan ook talloze transnationale interacties plaats, met bovendien uiteenlopende ideologische

motieven.

Dit transnationale perspectief vindt steeds meer weerklank in de historiografie over betrokkenheid bij de verscheidene Zuidelijk-Afrikaanse bevrijdingsoorlogen. In een speciaal issue van The Journal of Southern African Studies (JSAS) van 2017 passeerden deze uitgebreid de revue. Hierin worden inzichten gegeven die van toepassing zijn op deze case study. Zo besteedt deze scriptie aandacht aan de totstandkoming van een zogenaamd ‘transnationaal sociaal veld’ tussen Mozambique en Nederland. Deze term ontleen ik aan een artikel van Daniel Kaiser, die het transnationale sociale veld in de speciale uitgave van JSAS uit 2017

7 Roeland Muskens, Aan de goede kant. Een geschiedenis van de Nederlandse anti-apartheidsbeweging 1960-1990

(Amsterdam 2013) online versie proefschrift via htpps://pure.uva.nl/ws/files/4498175/127372_01.pdf

8 Zie voor recente transnationale inzichten in de Nederlandse antiapartheidsbeweging: Caspar Dullemond,

Barbara Henkes en James Kennedy (reds.), ‘Maar we wisten ons door de Heer geroepen’. Kerk en apartheid in

transnationaal perspectief (Hilversum 2017)

9 Håkan Thörn, Anti-Apartheid and the Emergence of a Global Civil Society (Basingstoke 2006) 5-11.

10 Håkan Thörn, ‘The Emergence of a Global Civil Society: The Case of Anti-Apartheid’, Journal of Civil Society

(8)

noemde met betrekking tot de internationaal georiënteerde strategie van het FRELIMO om solidariteit met de bevrijdingsoorlog te kweken en deze van financiële en materiële steun te voorzien.11 Kaiser definieert het transnationale sociale veld als “tijdelijke, relatief stabiele relaties tussen de levens van mensen die geografisch gezien nationale grenzen en

identiteiten overschrijden.”12

Voor de levensvatbaarheid van het FRELIMO en het succes van de

bevrijdingsoorlog, was de bevrijdingsbeweging genoodzaakt van landen wereldwijd financiële en materiële steun te vergaren. Mondlane deed in 1964 vanuit die noodzaak ook het Angola-Comité aan, waarmee het FRELIMO de eerste aanzet deed tot de stichting van dit sociale veld. Zodoende had deze niet-Nederlandse actor een rol bij de totstandkoming van dit transnationale netwerk, een voorbeeld van ‘Third World agency.’ De Belgische historicus Kim Christiaens toonde vergelijkbaar hiermee in 2014 aan dat Chileense ballingen via een transnationaal netwerk een significante rol hebben gespeeld bij de mobilisering van Belgen, ter bestrijding van het Pinochetregime in Chili, kort na de coup van 1973.13

Christiaens wees hier op het feit dat de historiografie nog relatief weinig rekenschap geeft aan Third World agency.14

In deze scriptie komen specifieke transnationale interacties aan de orde die in het sociale veld tussen Nederland en Mozambique plaatsvonden. Enerzijds door deze Third World agency, door de wijze waarop het FRELIMO vanuit directe belangen Nederlandse activisten mobiliseerde. Er is in deze casus echter te wijzen op een wisselwerking van uiteenlopende motieven. De EMS had eigen politiek-ideologische ontwikkelingen in Nederland voor ogen, die zij op basis van haar netwerk met Mozambique trachtte te bewerkstelligen. Aanvankelijk ontfermde zij zich over de werving van fondsen voor de bevrijdingsbewegingen, een taak die zij in 1968, dan nog onder de naam Werkgroep Regeringssteun Mozambique-Instituut, overnam van het Angola-Comité. Geleidelijk breidden de werkzaamheden zich al in de tijd van kolonialisme uit naar betrokkenheid bij de totstandkoming van de socialistische samenleving in Mozambique. Ideeën ten grondslag aan de socialistische wederopbouw, werden via dit netwerk op verscheidene manieren terug naar Nederland geëxporteerd, in de hoop hiermee op termijn in het eigen land een soortgelijke ontwikkeling als in Mozambique in de hand te werken: de socialistische omwenteling.

11 Daniel Kaiser, ‘Makers of Bonds and Ties’: Transnational Socialisation and National Liberation in

Mozambique, Journal of Southern African Studies 43:1 (2017) 29-48, aldaar 29-32.

12 Kaiser, ‘Bonds and Ties’, 31.

13 Kim Christiaens, ‘Belgium: The Chilean Factor and the Changing Dimensions of Solidarity Activism’, in Kim

Christiaens, Idesbald Goddeeris, Magaly Rodríguez García (reds.), European solidarity with Chile, 1970s-1980s (Frankfurt am Main 2014)

(9)

Alvorens deze case study uit te voeren, krijgt de EMS een plaats in een historiografisch kader. Solidariteit met Zuidelijk-Afrika kende diverse ‘raamwerken’, zoals de

internationalisering van kritiek op de apartheid, die van fundamenteel belang is geweest voor de wereldwijde mobilisering van mensen voor volkeren aldaar. Ook het kader ‘Global Cold War’, dat internationale belangstelling voor Zuidelijk-Afrikaanse bevrijdingsoorlogen plaatst tegen de achtergrond van het bipolaire conflict tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie, komt aan de orde.15 Eerder genoemde transnationale perspectieven en de verhouding tussen Nederlandse en internationale solidariteit met Zuidelijk-Afrika, passeren de revue op basis van toonaangevende historiografische werken. De totstandkoming van de EMS volgt uiteindelijk als opstap voor de case study.

Het werk van de EMS tussen 1969 en 1975, het jaar van formele koloniale

onafhankelijkheid van Mozambique, staat in het tweede hoofdstuk centraal. Ik traceer een proces van de verspreiding van socialistische bewustwording, dat al in deze fase, nog op betrekkelijk gematigde wijze, vorm kreeg. Dit gebeurt op basis van het archief van de EMS in het IISG. Een analyse van verscheidene documenten, waaronder correspondentie binnen Nederland van de EMS zelf, maar ook rondzendbrieven van Nederlandse docenten in Tanzania die via de EMS voor het Mozambique-Instituut werkzaam werden voor de totstandkoming van politiek, socialistisch onderwijs, komen aan bod. Hier komen tevens de eerste tekenen van radicalere, marxistische solidariteit met Mozambique naar voren, na onafhankelijkheid leidend voor het beleid van de EMS. De EMS verspreidde deze

rondzendbrieven in Nederland, om op bescheiden wijze de Nederlandse maatschappij kennis te laten nemen van de opbouw van het socialisme in Mozambique.

In het derde hoofdstuk staat een analyse van de documenten voortgekomen uit de totstandkoming van het coöperantenprogramma centraal. Dit maakt duidelijk dat een marxistische tak binnen de EMS het coöperantenprogramma op een specifieke wijze wilde inzetten, om een radicale vorm van socialistische bewustwording binnen Nederland te funderen. Door de periode 1975-1978 expliciet te belichten, wordt inzichtelijk waarom de EMS betrokken bleef bij postkoloniaal Mozambique en welke implicaties dit met zich meebracht voor haar politiek-ideologische missie binnen Nederland.

15 Zie bijvoorbeeld Odd Arne Westad, The Global Cold War. Third World Interventions and the Making of our

(10)

1 Historiografisch kader: Internationale solidariteit met Zuidelijk-Afrikaanse bevrijdingsoorlogen

Verscheidene problematische ontwikkelingen in de Derde Wereld brachten in de jaren ’50 ook Zuidelijk-Afrika in de internationale belangstelling. De diverse wijzen waarop landen wereldwijd zich solidair betoonden met de lotgenoten van arme Afrikaanse landen gebukt gaande onder koloniale regimes, apartheid en zware onderontwikkeling, verdienen een zorgvuldige wetenschappelijke benadering. Het is enerzijds gemakkelijk solidariteit met de ‘distant other’ te zien in termen van grootschalig maatschappelijk grensoverschrijdend engagement zoals dat ook in Nederland, in de jaren ’50 en ’60, daadkrachtig van de grond kwam. Anderzijds is het problematisch solidariteit enkel te zien op eenzijdige wijze, waarbij financiële, militaire en materiële hulp op altruïstische wijze ten goede kwam aan de landen die uit waren op nationale bevrijding van kolonialisme, of apartheid. De prangende

relevantie van overkoepelende thema’s als de ‘Global Cold War’, internationalisering van de kritiek op de apartheid, aangevuld met individuele belangen van actoren om solidair te zijn met de Derde Wereld, maken het begrip ‘solidariteit’ een veelzijdige, complexe term. In dit hoofdstuk zal uiteen worden gezet hoe Nederlandse solidariteit met de bevrijding van Zuidelijk-Afrika enerzijds is te plaatsen als onderdeel van een bredere Nederlandse ‘Derde Wereldbeweging’. Door aanvullend daarop recentere, internationale literatuur te bespreken, waarin dieper wordt ingegaan op verscheidene diverse politiek-ideologische motivaties ten grondslag aan internationale solidariteit met Zuidelijk-Afrika, kan de plaats van Nederland en daarmee de EMS beter worden begrepen. Op basis van deze ideologische raamwerken wordt in het vervolg van deze scriptie de

politiek-ideologische inslag en het beleid van de EMS geplaatst.

Internationale solidariteit met de diverse Zuidelijk-Afrikaanse ‘liberation struggles’ is grotendeels gestoeld geweest op de internationale veroordeling van de Zuid-Afrikaanse apartheidspolitiek. Deze zwengelde mondiale mobilisering voor Zuidelijk-Afrika aan, gevoed door grensoverschrijdende politieke en morele steun van de ‘gewone burger’.16 De

internationalisering van de kritiek op apartheid begon feitelijk toen deze reeds in 1946, nog vóór officiële implementatie, voor het eerst werd veroordeeld door de VN. Toen de apartheid vervolgens in 1948 officieel werd geïmplementeerd, werd Zuid-Afrika een bijwoord voor ‘regressief racisme’.17 Dit beleid van maatschappelijke en juridische rassenscheiding werd

16 Hilary Sapire, ‘Liberation Movements, Exile, and International Solidarity: An Introduction’, Journal of

Southern African Studies 35:2 (2009) 271-286, 271.

(11)

vanaf dit jaar meer dan vier decennia gevoerd door de Zuid-Afrikaanse regering, vanaf de bewindsaanvaarding van premier Daniël Malan, tot aan de ratificatie van de eerste

democratische grondwet in de geschiedenis van Zuid-Afrika in 1993.18 Apartheid was een grove schending van fundamentele mensenrechten. zoals deze waren opgenomen in de belangrijkste internationale verdragen zoals de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948 en meer.19 Door de schending van internationaal vastgelegde rechten kende de veroordeling van de apartheid decennialang een internationaal karakter.

Historica Hilary Sapire ziet de Britse antiapartheidsbeweging als cruciale instigator voor de wereldwijde mobilisering van solidariteitsbewegingen met betrekking tot Zuidelijk-Afrika. Nationale grenzen werden overschreden, binnenlandse verdeeldheid werd

overbrugd, maar bovenal was het een moment waarbij de ‘gewone burger’ massaal betrokken was, op basis van politieke en morele gronden. In lijn met Sapire stelt Håkan Thörn dan ook dat de antiapartheidsbeweging één van de meest significante sociale

bewegingen in de naoorlogse wereld is geweest, die in zekere mate heeft bijgedragen aan de opkomst van een ‘global civil society’. Deze transnationale antiapartheidsbeweging is meer dan drie decennia operationeel geweest op alle continenten en heeft daarom volgens Thörn bijgedragen aan de schepping van een mondiale politieke cultuur in de tijd van de Koude Oorlog.20

In de context van deze globale politieke cultuur dient ook de solidariteit met de overige bevrijdingsoorlogen te worden bekeken: de strijd tegen de apartheid en de

solidariteit met de ‘liberation struggles’ zijn in één frame aan elkaar verbonden, omdat Zuid-Afrika naast het Portugese kolonialisme door degenen die opkwamen voor Zuidelijk-Zuid-Afrika, werd beschouwd als grootste bedreiging van de vrijheid van volkeren aldaar. Met de term ‘antiapartheid’ wordt zodoende niet per se alleen de directe strijd tegen de Zuid-Afrikaanse rassenpolitiek bedoeld, maar ook de strijd tegen koloniale regimes in omliggende Zuidelijk-Afrikaanse landen.

De transnationale antikoloniale- en antiapartheidsstrijd, is echter slechts één kader waarbinnen solidariteit met Zuidelijk-Afrika kan worden geplaatst. Een tweede is de ‘global Cold War’, met daarbinnen ook weer verschillende politiek-ideologische motieven voor solidariteit van internationale actoren. Zo was Zuidelijk-Afrika enkele decennia een

18 Stefan de Boer, Van Sharpeville tot Soweto. Nederlands regeringsbeleid ten aanzien van apartheid, 1960-1977 (Den

Haag 1999) 13.

19 De Boer, Van Sharpeville tot Soweto, 14.

20 Thörn, ‘The Emergence of a Global Civil Society’, 249. Zie ook Maud Anne Bracke en James Mark, ‘Between

Decolonization and the Cold War: Transnational Activism and its Limits in Europe, 1950s-1990s’, Journal of

(12)

brandpunt door de oprichting van marxistisch-leninistische regeringen in de voormalige Portugese koloniën, maar bijvoorbeeld ook door activiteit van Cuba in Angola in 1975. In het Westen kreeg eind jaren ’60, begin jaren ’70, een fervent anticommunisme voeten aan de grond, waardoor de betrokkenheid van landen aldaar werd beïnvloed door een politiek-ideologische agenda.21 Net als elders in de ‘Derde Wereld’, een term die niet toevallig is voortgekomen uit de Koude Oorlog, streden Washington en Moskou ook in (Zuidelijk-) Afrika om een belangrijke invloedspositie. De dekolonisatieoorlogen en ‘state-building’ projecten van beide supermachten vonden zodoende voortdurend plaats tegen de

achtergrond van het bipolaire, geopolitieke conflict, dat uiteindelijk ging om “the very soul of mankind.”22

Volgens historicus Odd Arne Westad was het vooral de marxistische oriëntatie van veel van de Afrikaanse bevrijdingsbewegingen die de belangen voor zowel de Sovjet-Unie, als de VS bepaalde: door de VS werden deze bewegingen gezien als een uitdaging van radicale Sovjetgeoriënteerde regimes in de Derde Wereld. De Sovjet-Unie beschouwde de opkomst van deze bewegingen op haar beurt juist als het begin van een nieuwe fase in de socialistische ontwikkeling van de Derde Wereld, waarin ‘wetenschappelijk marxisme’ door Afrikaanse leiders werd aangegrepen.23

Het was dan ook laatstgenoemde supermacht die reeds aan het einde van de jaren ’50, al enkele jaren voordat het FRELIMO in het leven werd geroepen, contacten aanknoopte met Mozambikaanse nationalistische leiders. Sovjetsupport voor Mozambique kwam niet slechts voort uit rivaliteit met de Verenigde Staten, maar ook degelijk als antwoord op de roep voor emancipatie van deze Mozambikaanse nationalisten. Dit beleid kwam voort uit de aanname van Nikita Chroesjtsjov aan het begin van de jaren 1950, die toen uitging van het idee dat een golf van dekolonisatie kansen bood voor de verspreiding van het socialisme en het vinden van nieuwe bondgenoten onder de nieuwe generatie radicale Afrikaanse leiders.24 Dit kader van ‘Global Cold War’ en verscheidene ideologische motivaties om solidair te zijn met de Zuidelijk-Afrikaanse bevrijdingsoorlogen, werden in een speciaal issue van

The Journal of Southern African Studies van 2017 uitgebreid uiteengezet. In het bijzonder

werd stilgestaan bij nieuwe, transnationale perspectieven op deze betrokkenheid. In lijn met Hilary Sapire veronderstelden de auteurs dat bevrijdingsbewegingen en internationale

21 Sapire, ‘Liberation Movements’, 272.

22 Zoals geciteerd in Robert McMahon (red.), The Cold War in the Third World (New York 2013) 2.

23 Odd Arne Westad, The Global Cold War. Third World Interventions and the Making of our Times (New York

2007) 207-237.

24 Natalia Telepneva, ‘Mediators of Liberation: Eastern-Bloc Officials, Mozambican Diplomacy and the Origins

(13)

solidariteit in één frame besproken moeten worden.25 Deze onderzoekers wezen op het belang van het in één narratief gieten van interne en externe dimensies van de ‘liberation struggles’. Veel van het externe werk van nationale bevrijding, vond dan ook plaats in ruimtes die categorisch verschilden van het nationale raamwerk.

Reeds in 2014 spraken Luise White en Miles Larmer over deze zogenaamde ‘unnational’ dimensie van de bevrijdingsoorlogen. Zij introduceerden deze term om de complexiteit aan te kaarten van wat al dan niet als ‘nationaal’ aspect van ‘national liberation’ kan worden gemarkeerd. Dit komt voort uit hun kritiek op de dominantie van het narratief over Zuidelijk-Afrikaanse ‘national liberation’, dat gedurende 40 jaar aan onderzoek een raamwerk heeft gecreëerd, waarin te weinig recht wordt gedaan aan de wisselwerking tussen interne en externe actoren en daarmee dan ook verschillende motivaties. Deze motivaties konden onder meer bredere, ideologische noties van ‘verandering’ in de koloniën zijn die bewerkstelligd konden worden door participatie in de ‘liberation struggles’,

participatie op basis van (etno-)religieus verwantschap, of op basis van persoonlijk gewin.26 Het is op volgens hen op basis van deze insteek te kortzichtig om de bevrijdingsoorlogen uitsluitend te zien in termen van een transitie van tirannie, naar onafhankelijkheid. Deze stellingname problematiseert de notie van ‘solidariteit’ op een wijze die ook in deze scriptie aan de orde komt: een onlosmakelijk verband tussen solidariteit met koloniaal- en

postkoloniaal Mozambique enerzijds en de politiek-ideologische missie van de EMS binnen Nederland anderzijds.

Nederlandse betrokkenheid bij Zuid-Afrika

In de historiografie over de relatie tussen Nederland en Zuid-Afrika wordt wel gesproken van een ‘stamverwantschap’. Historici die dit niet onomstreden fenomeen bespraken, onder wie Gerrit Schutte en Chris van Koppen, veronderstellen dat het stamverwantschap feitelijk is terug te voeren naar de tijd van Jan van Riebeeck die in 1652 voet aan wal zette op Kaap de Goede Hoop.27 De gemeenschap die hier door Van Riebeeck werd gesticht raakte al na enkele decennia raciaal gesegregeerd.28 Apartheid was vanaf 1948 dan ook geen geheel nieuw verschijnsel.

25 Jocelyn Alexander, JoAnn McGregor en Blessing-Miles Tendi, ‘The Transnational Histories of Southern

African Liberation Movements: An Introduction’, Journal of Southern African Studies 43:1 (2017) 1-12, aldaar 2.

26 Luise White en Miles Larmer, ‘Introduction: Mobile Soldiers and the Un-National Liberation of Southern

Africa, Journal of Southern African Studies 40:6 (2014) 1271-1274.

27 Zie onder andere Gerrit Schutte, Nederland en de Afrikaners: adhesie en aversie (Franeker 1986) 28 Muskens, Aan de goede kant, 28.

(14)

Het duurde na de komst van Van Riebeeck enkele honderden jaren tot het vermeende stamverwantschap tot wasdom kwam. Hiervoor was vooral de eerste Anglo-Boerenoorlog van 1881 van belang.29 De Britten hadden reeds in 1877 Transvaal geannexeerd, aansluitend op hun verlangen naar een Zuid-Afrikaanse confederatie onder Engelse heerschappij. De Transvalers kwamen in december 1880 in bewapend verzet en slaagden er twee maanden later in een Brits legertje te verslaan. In augustus 1881 werd Transvaal weer onafhankelijk. Het tot dan toe negatieve Nederlandse beeld van de Afrikaners (VOC-kolonisten die zich in de 17e eeuw vestigden in Zuid-Afrika, later ook wel Boeren genoemd), die veelal “dom, lui en achterlijk” werden bevonden, maakte door deze oorlog een omslag door. De overwinning op de Britten en daarmee de onafhankelijkheid van Transvaal, bood onder meer uitzicht op Nederlandse materiële expansie in de zuidpunt van Afrika. Van Koppen en Schutte spreken van een nationalistisch sentiment binnen Nederland na de Anglo-Boerenoorlog geïnspireerd door de eensgezindheid, moed en overwinning van de Boeren. Deze werden ook wel eens de ‘geuzen van de negentiende eeuw’ genoemd.30

Stamverwantschapssentimenten werden nog verder versterkt door het bezoek van Paul Kruger -destijds president van Transvaal- aan Nederland in 1884, nadat zijn eerste bezoek vrijwel onopgemerkt was gebleven. De tweede Anglo-Boerenoorlog van 1899-1902 droeg eveneens bij aan de nationalistische gevoelens van stamverwantschap binnen

Nederland. Vanaf het begin van de 20e eeuw werkten ook Zuid-Afrikanen van Engelse komaf aan de totstandkoming van een gesegregeerde samenleving. Segregatie zorgde ervoor dat aan gemarginaliseerde blanken verscheidene tegemoetkomingen konden worden gedaan.31 Ook de Nederlandse antirevolutionaire politicus Abraham Kuyper had in de 19e eeuw indirect een aandeel aan verdere segregatie. Hij nam als een van de weinigen stelling tegen de annexatie van Transvaal in 1877 en uitte weinig kritiek op de onderdrukking van de zwarte bevolking. Op basis van het idee dat het blanke ras superieur was, verzette Kuyper zich tegen ‘bloedmenging’ tussen rassen.32 Kuyperianisme werd uiteindelijk een belangrijke inspiratiebron voor de apartheidsideologie.33

In 1914 richtte James Hertzog in Zuid-Afrika de Nasionale Party op, nadat hij eerder door eerder uit de Suid-Afrikaanse Party (SAP) was gezet, de partij van de premiers Jan Smuts en Louis Botha die een pro-Britse koers voeren. De nationalist Hertzog verzette zich

29 De Boer, Van Sharpeville tot Soweto, 22.

30 Chris van Koppen, De geuzen van de negentiende eeuw. Abraham Kuyper en Zuid-Afrika (Wormer 1992) 31 Muskens, Aan de goede kant, 29.

32 De Boer, Van Sharpeville tot Soweto, 26-27.

33 Ibidem. Muskens wijst op pagina 29 van Aan de goede zijde op het feit dat het tot op heden onderwerp van

discussie blijft of het Hollandse calvinisme, met het idee van soevereiniteit in eigen kring, of juist het Duitse nazisme, de belangrijkste inspiratiebron vormde voor de apartheidsideologie.

(15)

tegen de koers van de SAP en uitte zijn ongenoegen over welvaartsverschillen tussen Britten en Boeren. Hij wilde tevens geen vereniging van beiden tot één blank Zuid-Afrikaans volk. Ondanks dat de partijen in 1934 weer verenigden, waren reeds extreme partijen aan beide kanten ontstaan op basis van tegenstellingen tussen de Boeren en Britten. Daniel Malan richtte in 1934 de Gesuiwerde Nasionale Party op, gezuiverd van Afrikaner nationalisten.34 De Tweede Wereldoorlog betekende vervolgens een grote verdeeldheid onder de Afrikaners. Smuts en de zijnen kozen voor de Geallieerden en daarmee voor directe betrokkenheid bij de strijd tegen de Duitsers, maar Malan hield een sterk pro-Duitse koers aan. Onderwijl had Malan tijdens de jaren ’30 de apartheidsideologie verder ontwikkeld. Vervolgens vonden Hertzog en Malan elkaar wederom in 1940 in de Herenigde Nasionale Party (HNP). Zij wezen samen de oorlogspolitiek van Smuts af en propageerden neutraliteit ten aanzien van Duitsland. Zij werden bijgestaan door de Zuid-Afrikaanse fascistische partij.35

Geluiden over de pro-Duitse houding van veel Afrikaners, die in de vorm van antidemocratische en antisemitische boodschappen tijdens en na de Tweede Wereldoorlog naar buiten kwamen, maakten het voor veel Nederlanders gemakkelijker de apartheid af te wijzen. Dit deden zij op basis van hun eigen ervaring met bezetting en de Jodenvervolging. Voor veel van hen was het dan ook een grote schok toen de HNP van Malan in 1948 de verkiezingen won, het jaar waarin tevens de apartheid formeel werd geïmplementeerd. Vanaf 1948 werd dit beleid door Nederlanders dan ook steeds meer veroordeeld, mede omdat de wetten ervan overeenkomsten vertoonden met de Neurenberger rassenwetten.36

De formele veroordeling door de Nederlandse regering liet langer op zich wachten. De dominante opvatting was aanvankelijk dat apartheid een binnenlandse, Zuid-Afrikaanse aangelegenheid was. De periode van 1949 tot 1959 kan in zekere zin juist kunnen worden beschouwd als een periode van verbroedering tussen Zuid-Afrika en Nederland. Willem Drees omschreef bij een bezoek aan Zuid-Afrika in 1953 de band tussen de twee landen als “Nederland de moeder en Zuid-Afrika de opgegroeide dochter”. Prins Bernhard zei na het zijne een jaar later dat het spreken over raciale relaties slechts mogelijk was, als iemand gedurende een langere tijd in het land zou wonen.37

In tegenstelling tot dit formele standpunt, werden onder het Nederlandse publiek wel degelijk aanzetten gedaan tot de bestrijding van de apartheid. Van belang was hier vooral

34 Muskens, Aan de goede zijde, 29. 35 Ibidem.

36 Klein, ‘De strijd tegen de apartheid’, 14.

37 Sietse Bosgra, From Jan van Riebeeck to Solidarity with the Struggle (Online publicatie 2008), beschikbaar via

(16)

het werk van de Nederlands-Hervormd predikant Johan Buskes. Zijn boek, Zuid-Afrika’s

apartheidsbeleid: onaanvaardbaar! schreef hij in 1955, na een bezoek aan Zuid-Afrika begin dat

jaar. Het kan worden beschouwd als één van de eerste publicaties in de Nederlandse anti-apartheidsliteratuur. Buskes trachtte hierin Nederlanders te informeren over de in zijn ogen zorgwekkende situatie in Zuid-Afrika. Via zijn werk voor het Nederlandse Kerk en Vrede raakte Buskes direct in contact met het Brits-Zuid-Afrikaanse netwerk dat al eerder in de jaren ’50 opstond voor de bestrijding van de apartheid. Kerk en Vrede was in 1946

toegetreden tot het Britse Fellowship of Reconciliation. Vanuit dit samenwerkingsverband ondernam Buskes zijn reis naar Zuid-Afrika, om aldaar de ongelijkheid tussen zwarte en witte bevolkingsgroepen en de rol van kerken hierbij te bestuderen.38 Deze ongelijkheid veroordeelde Buskes in zijn boek ten zeerste vanuit zijn christelijke en pacifistische

overtuiging. Later werd hij één van de oprichters van de eerste antiapartheidsbeweging in Nederland, het Comité Zuid-Afrika (CZA).39 Kort na het verschijnen van Buskes’ boek werd een groot aantal tegenstanders van de apartheid gearresteerd, leden van de Zuid-Afrikaanse bevrijdingsbeweging African National Congress (ANC). In navolging van de oprichting van steuncomités in Zuid-Afrika en Groot-Brittannië in verzet tegen deze arrestaties, werd door Buskes in Nederland hetzelfde gedaan.40

Het beruchte bloedbad in Sharpeville van 1960 vormde voor Nederland, net als voor veel andere landen, een belangrijk keerpunt in de houding ten aanzien van de

Zuid-Afrikaanse apartheid. De Zuid-Zuid-Afrikaanse politie doodde hier 69 tegen een pasjeswet demonstrerende zwarte inwoners. Tot aan 1959 had de Nederlandse regering de apartheid niet daadkrachtig veroordeeld en bleef het terzijde blijven schuiven als een ‘binnenlandse aangelegenheid’. Zelfs na Sharpeville bleef deze houding even aan. Onder Nederlanders groeide echter het besef dat de vermeende ‘bloedband’ van Nederlanders met witten in Zuid-Afrika, die daar de donkere bevolking onderdrukten, juist als negatieve zaak moest worden beschouwd.41

Ondertussen werden steeds meer voormalige koloniën lid van de VN. Onder andere onder druk van de eigen overzeese gebieden, Suriname en de Nederlandse Antillen, was het toch ook aan Nederland de apartheid te veroordelen en niet meer uitsluitend als

binnenlandse aangelegenheid te beschouwen. De kritiek was dat dit door de schendingen

38 Wouter Marchand, ‘In navolging van ‘de Grote Grensoverschrijder’. Jan Buskes, John Collins en de vroege

anti-apartheidsbeweging als onderdeel van een global civil society, 1956-1965, in Caspar Dullemond, Barbara Henkes en James Kennedy (reds.), ‘Maar we wisten ons door de Heer geroepen’. Kerk en apartheid in transnationaal

perspectief (Hilversum 2017) 23-42, aldaar 29-30.

39 Klein, ‘De strijd tegen apartheid’, 18-19.

40 Van Beurden en Huinder, Solidariteit met Zuidelijk-Afrika, 20-21. 41 Bosgra, From Jan van Riebeeck to Solidarity with the Struggle, 10.

(17)

van verdragen als de UVRM niet meer voort kon gaan. Naast de morele dimensie van de kwestie had Nederland als handelsnatie tevens directere, economische belangen bij een goede verstandhouding met de landen in het Afro-Aziatische blok. Het Zuid-Afrikaanse regime werd zodoende na Sharpeville een belangrijk mikpunt van Nederland en van de wereldopinie. Antiracisme was na de Tweede Wereldoorlog voor een groot deel van de wereld de zedelijke norm geworden. Sharpeville was destijds een climax in de

tegenovergestelde beweging waarin Zuid-Afrika zich ten aanzien van die norm leek te ontwikkelen. Als logisch gevolg daarop kon de Zuid-Afrikaanse regering op veel internationale kritiek rekenen.42

Het is noemenswaardig dat er voor Nederland zelf specifiekere factoren ten grondslag aan verscheidene manieren van betrokkenheid bij Zuidelijk-Afrika. Historicus Maarten Kuitenbrouwer wees op specifieke eigen Nederlandse ervaringen en invloeden daarvan op de visie van Nederland op de Derde Wereld. De soevereiniteitsoverdracht van Nederlands-Indië in 1949 en het afstand doen van Nieuw-Guinea in 1962 zijn

toonaangevende gebeurtenissen die de belangstelling voor de Derde Wereld in Nederland sterk hebben beïnvloed, al werd de aanzet tot latere belangstelling al gedaan met de Nederlandse dekolonisatie in de jaren vijftig.43 Deze factoren hebben bijgedragen aan

Nederlandse ontwikkelingshulp en het ontstaan van diverse vormen van belangstelling voor nieuwe staten in Azië en Afrika, onder directe invloed van de dekolonisatie van Indonesië.44 Nederlanders in de Derde Wereldbeweging die opgroeiden in de tijd van de dekolonisatie van Indonesië, zetten zich mede op basis van de kennis over het Nederlandse kolonialisme aldaar, dat vergaande implicaties had betekend voor het Indonesische volk, later fanatiek in voor de bestrijding van kolonialisme op wereldwijde schaal. Onder invloed van deze houding naar het kolonialisme groeide tevens het sociale plichtsbesef om ‘mensenrechten’, inclusief ‘volksrechten’, te beschermen en om onderdrukte volkeren te helpen.

De Nederlandse Zuidelijk-Afrikabeweging

Sietse Bosgra, één de bekendste en invloedrijkste Nederlandse activisten die zich gedurende een lange tijd intensief heeft beziggehouden met de bevrijding van Zuidelijk-Afrika,

onderschrijft de punten die hierboven met betrekking tot Nederlandse solidariteit worden gemaakt. Hij sprak in een publicatie over de politiek-culturele golf van protest en

42 De Boer, Van Sharpeville tot Soweto, 14.

43 Kuitenbrouwer, De ontdekking van de Derde Wereld, 24. 44 Ibidem.

(18)

vernieuwing van de jaren ’60 en ’70, die plaatsvond na een lange periode van naoorlogse reconstructie. Een nieuwe generatie Nederlanders kwam op voor een betere wereld met minder conflict, meer rechtvaardigheid en grotere persoonlijke vrijheid. Het waren vooral relatief jonge mensen, waaronder kerkgangers en leden van de Partij van de Arbeid die gedurende de opkomst van Nieuw Links met tal van buitenparlementaire acties

protesteerden op basis van de daarin besloten ‘democratiserende kwaliteiten’.45 Bosgra vond zelf via de in 1957 opgerichte Pacifistisch-Socialistische Partij (PSP), een belangrijke vroege uitdrager van Nieuw Links in Nederland, aansluiting bij de Derde Wereldbeweging. Als voorman maakte hij zich vanaf begin jaren ’60 jarenlang hard voor de koloniale bevrijding van Zuidelijk-Afrika en de bestrijding van de apartheid.

Bosgra fundeerde zijn verzet op drie specifieke zaken. De eerste was apartheid, een onacceptabel rassenbeleid. Ten tweede noemde hij de onthulling aan het eind van de jaren ‘60 van Nederlandse excessen en oorlogsmisdaden in Indonesië, die waren begaan tijdens de tweede helft van de jaren 1940. Deze gaven Nederlands antikoloniaal verzet een flinke impuls. Als laatste ‘strijd’ noemde Bosgra de dan heersende Oost-Westspanningen.46 Wat betreft dit laatste punt maakte hij duidelijk dat voor degenen die zich engageerden met de Derde Wereld, geen sprake was van een ‘zwart-witperspectief’ op de bipolariteit van de Koude Oorlog. Veel landen van de zogenaamde ‘vrije’ wereld waren betrokken bij diverse onderdrukkende oorlogen in de Derde Wereld. Sommige landen werden bovendien veroordeeld om het feit dat zij dictatoriale regimes steunden.47

De jaren ’60, bloeiperiode van de Zuidelijk-Afrikabeweging, werden getekend door een op grote schaal plaatsvindende verschuiving van een materieel, naar een postmaterieel waardepatroon. Hierin was veel belangstelling voor humanitaire aangelegenheden.

Kuitenbrouwer heeft aangedragen dat evenals bij de doorwerking van de Tweede

Wereldoorlog, de verwerking van de dekolonisatie onder invloed van de Koude Oorlog deze omslag in de jaren ’60 in de hand werkte.48 Dit was mogelijk door specifieke veranderingen die zich in deze tijd afspeelden in de Nederlandse samenleving. Vooral de ‘culturele

revolutie’ was van belang, waarbinnen zes belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen te plaatsen zijn: de opkomst van een nieuwe generatie, groeiende welvaart, grotere

onderwijsmogelijkheden, nieuwe massamedia, de democratisering en de secularisering.49 Om

45 Rob Kroes, New Left, Nieuw Links, New Left. Verzet, beweging, verandering in Amerika, Nederland, Engeland

(Alphen aan den Rijn/Brussel 1975) 45-46.

46 Bosgra, From Jan van Riebeeck to Solidarity with the Struggle, 13. 47 Ibidem.

48 Kuitenbrouwer, De ontdekking van de Derde Wereld, 252. 49 Ibidem.

(19)

voortkomend uit deze nieuwe ontwikkelingen de verzetsgeest tegen de westerse inmenging in de Derde Wereld deels te kunnen verklaren, voegt Stefan de Boer, puttend uit historici Von der Dunk en Kossmann, ook toe dat nieuwe belangstelling voor de Tweede

Wereldoorlog een zekere idealisering van het verzet tegen de gevestigde orde in Nederland in de hand werkte.50

Al in 1957 maakten Sietse Bosgra en zijn vriendin To van Albada deel uit van de Actie Informatie Algerije. Voorlopend op hun latere kritiek op de Portugese koloniale praktijken in vooral Angola en Mozambique, spraken zij dan al hun sterke afkeur uit tegen de Nederlandse ‘steun’ aan de Franse onderdrukking van Algerije, op basis van het

bondgenootschap van Nederland en Frankrijk in de NAVO.51 Vanaf de Algerijnse oorlog en protest tegen de westerse betrokkenheid daarbij, intensiveerden de werkzaamheden van Bosgra en gelijkgezinden om Nederlandse steun voor de diverse koloniale oorlogen in Zuidelijk-Afrika van de grond te krijgen. De ontketende koloniale oorlog in Angola in 1961 leidde niet alleen tot de naamgeving van het Actiecomité Angola, later het Angola-Comité, maar bepaalde ook de grondslagen waarop de koloniale praktijken van Portugal werden bestreden binnen Nederland. Vanuit dit Angola-Comité ontstond in 1969 de EMS.

In dit onderzoek wordt het Angola-Comité door haar werkwijze en als onderdeel van de bredere antiapartheidsbeweging, beschouwd als onderdeel van een ‘transnationale civil society’. ‘Civil society’ wordt in algemene termen veelal gebruikt voor de benaming van een ‘derde systeem’ van actoren, vaak zelfgeorganiseerde burgers die zich onderscheiden van regerings- of winstzoekende actoren.52 Deze zelfgeorganiseerde groeperingen ondernemen vrijwillige collectieve actie over staatsgrenzen heen, met betrekking tot zaken die in hun ogen bredere publieke belangen hebben. De aantrekkingskracht ligt voor velen in het feit dat het de burger in staat stelt zich te engageren ten behoeve van een specifiek doel, zonder deel uit te maken van een gewapende groep en daarmee te vervallen in geweld.

In het veelomvattend onderzoek naar de transnationale civil society hebben onderzoekers als Margaret Keck en Kathryn Sikkink enkele karakteristieke doeleinden genoemd, die ook van toepassing zijn op solidariteit van het Angola-Comité met Zuidelijk-Afrika: Een specifieke kwestie op de internationale agenda krijgen, het zover krijgen dat internationale actoren hun traditionele positie en institutionele procedures met betrekking tot die kwestie veranderen, en in bredere zin het uitoefenen van invloed op beleid en

50 De Boer, Van Sharpeville tot Soweto, 48.

51 Van Beurden en Huinder, Solidariteit met Zuidelijk-Afrika, 13.

52 Richard Price, ‘Transnational Civil Society and Advocacy in World Politics’, World Politics 55 (2003)

(20)

actorengedrag.53 In de civil society worden vaak buitenparlementaire acties als

democratische basisrechten geïnstrumentaliseerd om mensen te mobiliseren tot actievoering en het politieke bestel te beïnvloeden, door het te destabiliseren.54 In Nederland was het noodzaak de Nederlandse houding ten aanzien van Portugal ten gunste van koloniale bevrijding, drastisch te veranderen. Dit deed het Angola-Comité aanvankelijk met informatieverspreiding, later volgden protesten en verscheidene boycots.

De Duitse socioloog Dieter Rucht kaartte aan dat er met de opkomst van Nieuw Links in de jaren ’60, een renaissance plaatsvond van grootschalige sociale kritiek. Deze werd onttrokken aan onder andere klassieke marxistische en psychoanalytische theorieën. De ‘harde kern’ van internationaal Nieuw Links hield er veelal sterke antikapitalistische standpunten op na en prees vanuit deze invalshoek dan ook de diverse

bevrijdingsbewegingen in de Derde Wereld.55 Het Nederlandse Nieuw Links was verdeeld ten aanzien van deze oudere theorieën. Het Angola-Comité droeg deze stroming op

betrekkelijk gematigde wijze uit. De EMS propageerde echter na koloniale onafhankelijkheid wel degelijk sterk antikapitalistische, marxistische ideeën.

Het Angola-Comité zag haar primaire taak als “het doorbreken van het zwijgen rond het Portugese kolonialisme en de medeplichtigheid van het Westen aan de Portugese

onderdrukking.”56 Transparantie in deze informatieverspreiding werd van belang geacht, omdat de daadwerkelijke misdaden in de koloniën veelal door Portugese autoriteiten werden verhuld. Dit gebeurde onder andere bij de Veiligheidsraad van de VN. Portugese

afgevaardigde Vasco Garin gaf daar op 3 maart 1961 een eigen versie van een gebeurtenis die een maand na de Luandaopstand, het begin van de koloniale oorlog, plaatsvond. De Portugezen doodden als vergelding voor een Angolese aanval 3000 Afrikanen. Dit werd door Garin ontkend, omdat “nergens in zijn land een onderwerping van volken aan vreemde heerschappij was, daar wij een multiraciale gemeenschap vormen. Wij konden nimmer mensenrechten schenden, omdat de Portugese natie van het allereerste begin af in

verschillende delen van de wereld het ideaal van een broederlijke gemeenschap van mensen in een christelijke beschaving heeft hooggehouden.”57

53 Price, ‘Transnational Civil Society’, 583.

54 Ingo K. Richter, Sabine Berking en Ralf Müller-Schmid (reds.), Building a Transnational Civil Society. Global

Issues and Global Actors (New York 2006) 11.

55 Dieter Rucht, ‘Critique of Capitalism in the Era of Globalization? – Old Wine in New Bottles?’, in Richter et

al., Building a Transnational Civil Society, 110.

56 Beerends, De Derde Wereldbeweging, 50.

57 Zoals geciteerd in Sietse Bosgra en A. Dijk, Angola, Mozambique, Guinee. De strijd tegen het Portugese

(21)

De veroordeling van de Nederlandse ‘betrokkenheid’ van de kant van Bosgra en

gelijkgezinden was vooral op grond van het (militaire) bondgenootschap tussen Portugal en Nederland in de NAVO. Het stilzwijgen van toenmalig minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns met betrekking tot de koloniale mentaliteit van Portugal was hen een doorn in het oog. Historicus Duco Hellema ziet Luns’ houding als typerend voor het Nederlandse ‘atlanticisme’, dat in de jaren ’60 een bloeiperiode doormaakte.58 Hij beschouwt, net als de politicoloog Van Staden, de handhaving van de eenheid in de NAVO als allesbeheersend uitgangspunt voor de buitenlandse politiek van Nederland in die tijd.59 Veel Nederlandse politici gingen in deze tijd uit van de bereidheid van de VS om West-Europa te verdedigen, waarmee de zogenaamde ‘Amerikaanse nucleaire garantie’ met de beoogde bedreiging van de Sovjet-Unie, ook hier een belangrijk element van buitenlandpolitiek werd. Om dit

vooruitzicht te behouden was volledige coöperatie met de NAVO een noodzaak. Als kleine mogendheid kon Nederland op het internationale toneel zonder lidmaatschap van de NAVO überhaupt geen doorslaggevende rol spelen wat betreft veiligheidsbeleid, waardoor deze noodzaak des te meer werd benadrukt. Openlijke kritiek op NAVO-bondgenoten zagen veel politici dan ook als schadelijk voor de eenheid binnen de NAVO.60 De PvdA en de VVD zagen Portugal bovendien als militaire hoeksteen in het Europese veiligheidsbeleid.61

De beschuldigingen van het Angola-Comité aan de adressen van Portugal, Nederland en de NAVO, fundeerden het verzet tegen de eigen regering, in solidariteit met de door kolonialisme en apartheid getroffen landen. Hans Beerends, zelf jarenlang activist in de Derde Wereldbeweging, typeert het Angola-Comité dan ook als onderdeel van de ‘landen-solidariteitsbeweging’, één van de drie hoofdstromingen binnen de Nederlandse Derde Wereldbeweging. Diverse organisaties die hieronder vielen werkten aan ‘de bevordering van politieke, mentale en financiële steun voor specifieke verzets- en bevrijdingsorganisaties in de Derde Wereld.’62

Naarmate het Angola-Comité in de jaren ’60 meer aanhang verkreeg en de

aanvankelijke voorzichtigheid van het opereren verminderde, verbreedde haar werkterrein zich van enkel informatieverspreiding, naar het voeren van ‘hardere’ (maar toch vaak ludieke) acties. Zij zetten hiermee de koloniale problematiek in Zuidelijk-Afrika op de kaart en veroordeelden openlijk de westerse betrokkenheid daarbij. De directe

58 Duco Hellema, Nederland in de wereld. De buitenlandse politiek van Nederland (Houten 2014) 218. 59 Hellema, Nederland in de Wereld, 218.

60 Ibidem, 219.

61 Hans Beerends en Marc Broere, De bewogen beweging. Een halve eeuw mondiale solidariteit (Amsterdam 2004)

45.

(22)

medeverantwoordelijkheid van het Westen en Nederland werd onder andere gebaseerd op de beschuldiging dat de NAVO het toestond dat Portugal NAVO-troepen en wapens gebruikte in de koloniale oorlog.63 In de historiografie zijn de vele acties van het Angola-Comité om het verzet uit te voeren uitgebreid besproken door onder meer Beerends en Kuitenbrouwer en zullen hier niet uitvoerig de revue passeren. De eerste grote actie van het Angola-Comité was het verstoren van de NAVO-taptoe in juli 1963 in het Olympisch Stadion in Amsterdam, waaraan een orkest van de Portugese Nationale Garde deelnam. Deze actie kon rekenen op een strenge veroordeling van Lissabon.64 Onderwijl zou de belangstelling voor Zuidelijk-Afrika in Nederland gestaag groeien, waaruit tal van protesten ontsproten. Aan het begin van de jaren ’70 zouden de boycots van respectievelijk

Angolakoffie en Albert Heijn de Nederlandse gemoederen flink bezig houden.

De acties van het Angola-Comité zijn -niet onterecht- zaken die in de Nederlandse historiografie, maar ook zeker in de collectieve, sociale geschiedenis van Nederland, als emblematisch voor de Derde Wereldbeweging worden getypeerd. In de loop van de jaren ’60 vonden er echter ook andere ontwikkelingen plaats, die voor dit onderzoek van groter belang zijn: het aanknopen van betrekkingen tussen het Angola-Comité en de diverse

bevrijdingsbewegingen in Zuidelijk-Afrika. Vooral de Mozambikaanse verzetsbeweging, het FRELIMO, zou veel invloed uitoefenen op het Comité. Naarmate de werkzaamheden van het Angola-Comité zich in de jaren ’60 uitbreidden, met vanaf 1964 ook de financiële en materiële fondswerving voor het FRELIMO in haar takenpakket, werd in 1968 besloten de Werkgroep Regeringssteun Mozambique-Instituut in het leven te roepen.65 Deze

Werkgroep zou zich aanvankelijk uitsluitend richten op de fondswerving. Eind 1969 werd de Werkgroep omgedoopt in de Eduardo Mondlanestichting, de naam dragend van de in datzelfde jaar vermoorde leider van het FRELIMO.

De Mozambikaanse intellectueel Eduardo Mondlane wordt tot op het heden in Mozambique beschouwd als de aartsvader van de onafhankelijkheid. In 1962 slaagde hij erin diverse kleinere nationalistische bewegingen te verenigen tot één front. Een interview van 1965 maakt duidelijk waar zijn persoonlijke aversie jegens het Portugese koloniale regime vandaan kwam. Mondlane werd geboren in 1920 in N’wajahani, gelegen in de provincie Gaza in Mozambique. Al in zijn kindertijd kwam hij in aanraking met de koloniale praktijken van Portugal. Zo overleed zijn oom na 25 jaar in een Portugese gevangenis te hebben gezeten en kwam zijn vader om bij de bestrijding van het regime. Op aandringen van

63 Ibidem, 178.

64 Zie onder andere Van Beurden en Huinder, Solidariteit met Zuidelijk-Afrika, 29-33; Kuitenbrouwer, De

ontdekking van de Derde Wereld, 219.

(23)

zijn moeder volgde hij onderwijs om in de voetsporen van zijn vader te treden. Gedurende zijn schooltijd kwam hij erachter hoe moeilijk het was verzet te bieden tegen het systeem waarin zwarten werden onderdrukt. Toen hij vervolgonderwijs volgde in Zuid-Afrika werd hij, omdat hij in het buitenland geboren was, het land uitgezet.66

Bij terugkeer in Mozambique was hij vastberaden zijn volk te bevrijden. Onderwijs volgend aan de Universiteit van Lissabon, kwam hij in aanraking met toekomstige leiders van nationalistische bewegingen in Afrika. Onder hen waren Agostinho Neto van Angola, later president van de daar belangrijkste bevrijdingsbeweging MPLA, en Amilcar Cabral, later secretaris-generaal van de PAIGC, de nationalistische beweging van de Kaapverdische Eilanden.67 Ook werkte Mondlane enkele jaren als professor aan de Universiteit van Syracuse in de Verenigde Staten en was hij tevens werkzaam bij de Verenigde Naties.68 Via een geleidelijk uitgebreid netwerk van antikoloniale activisten, werd in 1961 de Conferentie van Nationalistische Organisaties tegen het Portugese Kolonialisme opgericht. Dit samenwerkingsverband opereerde aanvankelijk vanuit Rabat, Marokko en vanaf 1962 vanuit Dar es Salaam. Dit was tot 1974 de hoofdstad van Tanzania, het noordelijke buurland van Mozambique. Dar es Salaam was gedurende de koloniale oorlog van Mozambique een cruciale uitvalbasis.69 Hier was ook het Mozambique-Instituut, het opleidingsinstituut van het FRELIMO. Het Mozambique-Instituut zou later voor de EMS een belangrijke focus worden voor allocatie van geld en goederen ten gunste van de strijd van het FRELIMO. In Dar es Salaam verenigde Mondlane in 1962 drie kleinere, ongeorganiseerde bewegingen tot het FRELIMO. De beweging vestigde allereerst een bureaucratische

structuur in Dar es Salaam, om een actieprogramma voor Mozambique leven in te blazen en een programma om soldaten te trainen voor de militaire strijd. Deze werd in Mozambique op 25 september 1964 ontketend in de noordelijke provincies Niassa en Cabo Delgado, waar al spoedig substantiële territoriale winsten werden behaald op de Portugezen.

Het FRELIMO realiseerde zich dat buitenlandse politieke en financiële steun onontbeerlijk was voor een langdurige militaire strijd tegen de Portugezen. Vanuit deze noodzaak voerde zij een internationaal beleid, waarin leiders van de beweging overal ter wereld buitenlandbezoeken deden om financiële en materiële steun te vergaren en een gevoel van solidariteit met de Mozambikaanse ‘liberation struggle’ op te wekken. Daniel Kaiser

66 Richard H. Chilcote, ‘Eduardo Mondlane and the Mozambique Struggle’, Africa Today 12:9 (1965) 4. 67 Chilcote, ‘Eduardo Mondlane’, 4.

68 Herbert Shore, ‘Remembering Eduardo: Reflections on the Life and Legacy of Eduardo Mondlane’, Africa

Today 39:1 (1992) 42.

69 Zie onder andere George Roberts, ‘The assassination of Eduardo Mondlane: FRELIMO, Tanzania, and the

(24)

heeft deze strategie van het FRELIMO uiteengezet in het speciale issue van JSAS van 2017, dat aandacht besteedde aan transnationale perspectieven op participatie aan de

bevrijdingsoorlogen. Geïnspireerd op Pierre Bourdieu, die conceptualiseerde hoe de

socialisatie van bewegingsactivisten in transnationaal verband plaatsvond, besteedde Kaiser aandacht aan de wijze waarop leiders van het FRELIMO wereldwijd ‘sociaal en cultureel kapitaal’ accumuleerden via informele, transnationale contacten.70 Socialisatie van sociale bewegingen die plaatsvindt op transnationaal niveau, ving Kaiser met het concept

‘transnationaal sociaal veld’, wat hij definieerde als “tijdelijke, relatief stabiele relaties tussen de levens van mensen die geografisch nationale grenzen en identiteiten overstijgen.”71 Het vergaren van sociaal- en cultureel kapitaal, door het onderhouden van een grootschalig transnationaal netwerk van antikoloniale activisten, is essentieel geweest voor de

levensvatbaarheid van het FRELIMO. Feitelijk begon het opbouwen van dit transnationale, politieke netwerk al aan het begin van de jaren ’50, toen Afrikaanse studenten in Portugal zich verenigden in wat Kaiser noemt ‘academisch activisme.’ Reeds daar werd het fundament gelegd voor toekomstig antikoloniaal gewapend verzet en een gevoel van een collectieve strijd tegen het imperialistische en fascistische regime in Lissabon.72

Natalia Telepneva merkte in dezelfde uitgave van JSAS op dat het FRELIMO in dit netwerk heel bewust gebruik maakte van de bipolaire verhoudingen in de wereld destijds. Zo eigende zij zich zoveel mogelijk financiële en materiële sponsoring toe uit zowel het Oost- als het Westblok.73 Dit punt onderschrijvend wees Mondlane reeds in 1965 op de

inhoudelijke irrelevantie van deze ideologische strijd voor de bevrijding van Mozambique. Het doel was een vrij Mozambique, met Mozambikaans beleid wat in dienst moest staan van Mozambique zelf. Er werd juist afgezet tegen iedere inmenging van supermachten in andere landen, met de eigen ervaringen met het kolonialisme, de oorlog in Vietnam en buitenlandse interventie in Congo als aangedragen voorbeelden.74

Kaisers concept van het ‘transnationale sociale veld’ is zoals eerder gesteld een bruikbaar middel om het netwerk tussen het FRELIMO en het Angola-Comité, later de EMS, te beschrijven. Voor een effectief en efficiënt transnationaal netwerk, wordt echter een welwillendheid van zowel de ontvanger als de donor verondersteld. Deze kwam zoals

genoemd van beide kampen die participeerden aan de mondiale ideologische strijd. Maar ook

70 Kaiser, ‘Makers of bonds and ties’, 30. 71 Ibidem.

72 Ibidem, 36.

73 Natalia Telepneva, ‘Mediators of Liberation: Eastern-Bloc Officials, Mozambican Diplomacy and the Origins

of Soviet Support for Frelimo, 1958-1965’, Journal of Southern African Studies 43:1 (2017) 67-81, aldaar 68.

(25)

in landen waar de Koude Oorlogsmentaliteit absoluut niet leidend was voor financiële of materiële steunverlening aan de Derde Wereld, was deze welwillendheid aanwezig en won gedurende de jaren ’60 behoorlijk aan kracht. Zo ook in Nederland, waar het Angola-Comité dan ook debet was aan de creatie van dit transnationale veld. In het vervolg wordt deze term gebruikt ten aanzien van de betrekkingen tussen de EMS en het FRELIMO

Toen in het kader van de strategie van het FRELIMO Mondlane met zijn vrouw in 1964 dan ook Nederland aandeed, verzochten zij het Angola-Comité om de Nederlandse regering te overtuigen om, in navolging van de Scandinavische regeringen, hulp te bieden aan het FRELIMO: “Jullie moeten niet langer alleen radicaal-links mobiliseren, maar ook het parlement, de regering en het maatschappelijk middenveld voor onze zaak winnen.”, herinnerde Bosgra zich.75

Het Angola-Comité ging in 1964 direct in op dit verzoek en intensiveerde daarmee in Nederland haar steun aan de koloniale bevrijding van Zuidelijk-Afrika. Ook werd het

vergaren van financiële steun voor het Mozambique-Instituut in Dar es Salaam opgepakt. Een strategische overweging was dat mogelijke steun van de Nederlandse regering aan het instituut, de driehoeksverhouding tussen Nederland, de NAVO en Portugal in diskrediet kon brengen.76

Door het verzoek van de Mondlanes werd Mozambique een belangrijk focusland voor het Angola-Comité. Na een tweede bezoek van Janet Mondlane in 1968 riep het Angola-Comité de Werkgroep Regeringssteun Mozambique-Instituut in het leven. De Werkgroep had, anders dan het Angola-Comité, nog geen politiek besmette naam. Zij was een nieuwe organisatie die zich niet zoveel op het politieke terrein bewoog als haar

zusterorganisatie. Zij slaagde er mede hierdoor in (financiële) steun voor het Mozambique-Instituut te krijgen van christelijke partijen als de KVP, ARP en CHU. Zo vond het Comité nu ook via een omweg donoren in een andere hoek dan radicaal-links.77

In februari 1969 werd Eduardo Mondlane met een in een boek verstopte bom vermoord in Dar es Salaam. Vermoedelijk is de Portugese geheime dienst hier schuldig aan geweest. Na contact tussen de Werkgroep Regeringssteun Mozambique-Instituut en de weduwe van Mondlane, werd de Werkgroep in het najaar van 1969 uit eer voor de

overleden leider van het FRELIMO formeel omgedoopt tot de Eduardo Mondlanestichting. Deze kleine organisatie ontwikkelde in een intensieve verstandhouding met Mozambique, die in het vervolg wordt onderzocht.

75 Zoals geciteerd in Van Beurden en Huinder, Solidariteit met Zuidelijk-Afrika, 67. 76 Ibidem, 68.

(26)

2 De Eduardo Mondlanestichting solidair met Mozambique, 1969-1975

De EMS ontfermde zich vanaf 1969 aanvankelijk over de fondswerving voor het FRELIMO en later enkele andere bevrijdingsbewegingen als de MPLA en PAIGC.78 De omvorming van de Werkgroep tot een stichting werd besloten op basis van financiële en juridische overwegingen als rechtspersoonlijkheid, vrijstelling van inkomstenbelasting over giften aan de stichting en het wegnemen van financieel risico.79 De naamgeving werd halverwege 1969 intern besproken en werd in de herfst van dat jaar officieel gemaakt na correspondentie met Janet Mondlane, uit eer voor haar dat jaar vermoorde echtgenoot.

Tezamen met andere apartheidsorganisaties ijverden het Angola-Comité en de EMS tot het breekjaar 1975, waarin wereldwijd veel koloniën onafhankelijk werden, voor het lot van de Derde Wereld. Zij werden bijgestaan, of in sommige gevallen ideologisch

beconcurreerd, door onder andere de radicaalmaatschappelijke Stichting Sjaloom, de christelijke antiapartheidsbeweging Werkgroep Kairos en de in 1971 opgerichte Anti- Apartheidsbeweging Nederland (AABN), waarin ook het CZA opging.80 Vooral vanaf 1973 wierp de collectieve strijd voor de Derde Wereld vruchten af. Politieke betrokkenheid van de Nederlandse regering bij het lot van onder andere Zuidelijk-Afrika werd in dit jaar

aanzienlijk vergroot en geïntensiveerd. Hier moet worden opgemerkt dat daaraan ook een kabinets- en ministerwisseling debet was. In het in 1973 aantredende kabinet Den Uyl, in de boeken ook wel het meest links-progressieve kabinet in de Nederlandse parlementaire geschiedenis genoemd, kwam minister Jan Pronk van Ontwikkelingssamenwerking de Derde Wereldbeweging flink tegemoet.81

Pronks beleid staat bekend als progressief, dat nadrukkelijk anders was dan ontwikkelingsbeleid in de voorgaande confessionele kabinetten. Zo knoopte Pronk

ontwikkelingsrelaties aan met het communistische Vietnam en verleende humanitaire steun aan marxistische bevrijdingsbewegingen in Zuidelijk-Afrika.82 Later ontving ook Cuba onder Castro hulp vanuit Nederland. Tevens subsidieerde hij linksradicale Derde

Wereldgroepen via de Nationale Commissie Ontwikkelingsstrategie (NCO). Er vond vanaf

78 MPLA en PAIGC waren de voornaamste bevrijdingsbewegingen van respectievelijk Angola en Kaapverdië

en kregen ook steun via de EMS. Deze zijn met het oog op relevantie in deze scriptie achterwege gelaten.

79 Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, archief Eduardo Mondlanestichting (voortaan

IISG-EMS), inventarisnr. 44 Brief van Tjitte de Vries aan de heer Van Krimpen, 2 juli 1969. Tjitte de Vries was tot ca. halverwege 1969 secretaris van de EMS, maar werd vervangen door Elias Voet.

80 Marchand, ‘Jan Buskes’, 29.

81 Maarten Kuitenbrouwer, ‘Max van der Stoel. Een realistische idealist’, in Duco Hellema, Bert Zeeman en

Bert van der Zwan (reds.), De Nederlandse ministers van Buitenlandse Zaken in de twintigste eeuw. Vijfde jaarboek

voor de geschiedenis van de Nederlandse buitenlandse politiek in de twintigste eeuw (Den Haag 1999) 247.

82 J.A. Nekkers en P.A.M. Malcontent (reds.), De Geschiedenis van Vijftig Jaar Nederlandse

(27)

1973 een zekere samenvloeiing plaats tussen officiële en onofficiële hulp aan Zuidelijk-Afrika.

In de jaren vóór dat deze steun aan Zuidelijk-Afrika intensiveerde, verrichtte de EMS naast fondswerving ook een taak van gematigd, socialistisch bewustwordingswerk binnen Nederland. Dit deed zij door onder andere rondzendbrieven binnen het eigen land te

verspreiden, waarin de directe ervaringen werden gedeeld van enkele Nederlandse docenten die werkzaam werden in Tanzania, voor het Mozambique-Instituut. De EMS achtte dit bewustwordingswerk van fundamenteel belang voor een mentaliteitsverandering in Nederland, die ten gunste moest zijn van socialistische solidariteit met de Derde Wereld. Met dit doel voor ogen hield zij zich al vóór het aanbreken van de onafhankelijkheid op een betrekkelijk gematigde wijze bezig met het verspreiden van informatie over de

totstandkoming van een socialistische samenleving in Mozambique. Daarmee liep zij voor op haar werkzaamheden in de postkoloniale fase, waarin socialistische bewustwording op radicale wijze binnen Nederland moest plaatsvinden. Deze postkoloniale fase staat in het volgende hoofdstuk centraal.

Solidariteit met Mozambique, 1969-1972

De Mondlanestichting werd in het leven geroepen juist op het moment dat er in de Mozambikaanse strijd tegen het kolonialisme een politiek-ideologische koerswisseling gaande was. Na de dood van Eduardo Mondlane werd Samora Machel, de bevelhebber van het bevrijdingsleger, gekozen als zijn opvolger. Op de Derde zitting van het Centrale Comité van het FRELIMO in april 1969, en op de vierde zitting in mei 1970, kwam onder hem de nieuwe eenheid in het FRELIMO als revolutionaire organisatie tot stand.83 Deze zette zich fel af tegen iedere vorm van kolonialisme en trachtte dan ook koloniale

infrastructuren te vervangen voor socialistische.

De overwinning van de revolutionaire stroming had belangrijke consequenties. Zo werd landbouwproductie niet alleen maar gezien als een noodzakelijke activiteit voor overleving, maar werd het een fundamentele factor bij het hervormen van de samenleving. Daarnaast ontstonden in reeds bevrijde gebieden, vooral in het noorden van Mozambique, nu ook tal van coöperaties voor zaken als landbouw en visvangst. Ook werd onder andere aan fabricage van eenvoudige landbouwwerktuigen gedaan. Aanvullend op de hervormingen op het gebied van landbouw, werd op de tweede conferentie van het Departement voor

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Oudere vrouwen die één tot twee glazen al- cohol per dag drinken, ontdekte Beulens, hebben der- tig procent minder kans op diabetes-2 dan vrouwen die geen alcohol

Gat in Zeylen, komende van benoorden soo myd de Noord-Wal, en Seylt by het Zuyd Eylant in en daar digt by langs, soo laat gy de Blinde aan Bak-Boort en hout soo u Koerts tot dight

For instance, even if an assessment of a generic course indicates that students improved over a range of academic literacy abilities (by means of, for example, a pre- and

fulvum, en dat deze effec- tor in staat is een aantal cysteïne-proteasen te remmen die vereist zijn voor de basale afweer van tomaat tegen verscheidene schimmels.. Ook voor de

Om Mijn Zorg Log in te kunnen zetten in een praktijkproef voor de kraamzorg, is de blockchain gezamenlijk met alle betrokken partijen verder uitgewerkt en ingericht door

pleziervaartuigen voor een aantal prioritaire stoffen uit het Nederlandse milieubeleid. Het aanvullend scenario scoort vooral tussen 2000 en 2020 aanmerkeliik beter dan het IMEC-

Bij het vergelijken van de omzettingscapaciteiten van het slib uit de chemische straat en uit de biologische straat blijkt het van groot belang hoe deze capaciteiten

Houdt moed want de Heer brengt verlossing voor jou. Want dit is de strijd van