• No results found

De gemengde huur- en zorgovereenkomst

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De gemengde huur- en zorgovereenkomst"

Copied!
83
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE GEMENGDE HUUR- EN ZORGOVEREENKOMST

Beëindiging van de gemengde huur- en zorgovereenkomst in de rechtspraak en

rechtszekerheid en -bescherming van de huurder/zorgbehoevende

In de rechtspraak doet zich een complicatie voor bij het voornemen tot beëindiging van

gemengde huur- en zorgovereenkomsten. Daar waar een zorgovereenkomst in beginsel zonder

problemen kan worden beëindigd is een huurovereenkomst met betrekking tot woonruimte aan

een strikt regime onderhevig. De vraag komt dientengevolge geregeld naar voren welke

beëindigingsbepalingen in dat geval geldend zijn: de bepalingen van de zorgovereenkomst of

de bepalingen van de huurovereenkomst? De Hoge Raad heeft ten aanzien van gemengde

overeenkomsten overwogen dat de bepalingen van de overeenkomst die zodanig centraal staat

en overheerst in een dergelijk geval dienen te worden toegepast. Welke overeenkomst dat is

hangt af van de omstandigheden van het geval. Omwille de rechtszekerheid en -bescherming

van de huurder/zorgbehoevende is het antwoord op deze vraag van groot belang. Het dient voor

de huurder/zorgbehoevende bij aanvang van de gemengde huur- en zorgovereenkomst immers

duidelijk te zijn of hem/haar al dan niet een beroep op huurbescherming toekomt.

Doel van onderhavig onderzoek is te bezien of de wijze waarop in de recente rechtspraak met

de beëindigingsproblematiek rondom de gemengde huur- en zorgovereenkomst wordt

omgegaan wenselijk is met het oog op de rechtszekerheid en -bescherming van de

huurder/zorgbehoevende. Ten behoeve hiervan is een klassiek juridisch onderzoek verricht.

Daarbij is in overwegende mate gebruik gemaakt van de parlementaire geschiedenis en recente

jurisprudentie. Door jurisprudentieonderzoek van de afgelopen tien jaar is inzichtelijk gemaakt

hoe met de geconstateerde beëindigingsproblematiek in de rechtspraak wordt omgegaan.

Vervolgens is bezien welke gevolgen de huidige rechtspraak meebrengt voor de

rechtszekerheid en -bescherming van de huurder/zorgbehoevende.

Met het oog op de rechtszekerheid van de huurder/zorgbehoevende is gebleken dat sprake is

van een duidelijke, door de Hoge Raad geformuleerde, rechtsregel. Toepassing van deze

rechtsregel in de rechtspraak brengt mee dat in geval van een gemengde huur- en

zorgovereenkomst een beroep op huurbescherming van de huurder/zorgbehoevende doorgaans

niet op gaat. Deze mate van voorzienbaarheid laat onverlet dat het maatschappelijk gezien

ongewenst is dat een huurder/zorgbehoevende zich in sommige gevallen niet op

huurbescherming kan beroepen. Dit is des te meer bezwaarlijk gezien het tekort aan geschikte

huisvesting. Er blijkt sprake te zijn van een spanningsveld tussen de rechtsbescherming van de

huurder/zorgbehoevende en de bedrijfseconomische noodzakelijkheid van het aangaan van een

gemengde huur- en zorgovereenkomst van de verhuurder/zorgverlener. De crux van de

beëindigingsproblematiek

blijkt

dan

ook

te

zitten

in

de

doorstroom

van

huurders/zorgbehoevenden naar de reguliere woningmarkt. Het moet voor hen gemakkelijk

zijn om bij beëindiging van de gemengde huur- en zorgovereenkomst een betaalbare en

passende woning te vinden. Gezien de omstandigheid dat hen huurbescherming wordt

ontnomen is het redelijk dat zij daarin voorrang krijgen ten opzichte van andere

woningzoekenden.

(2)

UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM

Amsterdam Graduate School of Law

DE GEMENGDE HUUR- EN

ZORGOVEREENKOMST

Beëindiging van de gemengde huur- en zorgovereenkomst in de rechtspraak en

rechtszekerheid en -bescherming van de huurder/zorgbehoevende

Door:

K.M.G. (Kristel) Verkleij

E-mailadres:

kristelverkleij@hotmail.com

Studentnummer:

12059552

Instelling:

Universiteit van Amsterdam

Mastertrack:

Privaatrechtelijke rechtspraktijk

Inleverdatum:

9 juli 2019

Scriptiebegeleider:

M.I. (Mirella) Peereboom-van Drunick

(3)

Inleiding

4

Hoofdstuk 1 De gemengde huur- en zorgovereenkomst

7

1.1

Scheiden wonen en zorg

7

1.1.1

Gevolgen extramuralisatie

7

1.1.2

Gevolgen gemengde huur- en zorgovereenkomst

8

1.2

De huurovereenkomst

8

1.2.1

Dwingend woonruimte-huurrecht

9

1.2.2

Beëindiging huurovereenkomst

9

1.3

De zorgovereenkomst

11

1.3.1

Overeenkomst van opdracht

11

1.3.2

Dienstverleningsovereenkomst

12

1.3.3

Beëindiging zorgovereenkomst

12

1.4

Artikel 6:215 BW

14

1.5

Doel van de gemengde huur- en zorgovereenkomst

15

1.6

Varianten

15

Hoofdstuk 2 De beëindigingsproblematiek

18

2.1

Een gemengde overeenkomst

18

2.1.1

Koppelbeding

18

2.2

Artikel 6:215 BW

20

2.2.1

Onverenigbare beëindigingsbepalingen

20

2.2.1.1

Ontbinding

20

2.2.1.2

Opzegging

20

2.2.1.3

Verstrijken bepaalde tijd

21

2.2.2

Het overheersende element

21

2.3

Rechtszekerheid

22

2.3.1

Artikel 6:215 BW

22

2.3.2

Probleem?

22

2.4

Rechtsbescherming

23

2.4.1

Huurbescherming

23

2.4.2

Artikel 8 EVRM

23

2.4.3

Probleem?

24

Hoofdstuk 3 De rechtspraak

25

(4)

3.1.1

Koppelbeding

25

3.1.2

Geen gemengde overeenkomst

26

3.2

Artikel 6:215 BW

27

3.3

Onverenigbare beëindigingsbepalingen

27

3.4

Het overheersende element

28

3.4.1

Overheersend verzorgingselement

28

3.4.2

Overheersend woonelement

29

3.4.3

Ander criterium?

30

3.5

Ontbinding

31

3.6

Opzegging

31

3.6.1

Zorgplicht zorgverlener

32

3.7

Verstrijken bepaalde tijd

32

3.8

Varianten

33

3.9

Kort geding

33

3.10

Opzeg-/ontruimingstermijn

34

3.11

Scheiden wonen en zorg

34

Hoofdstuk 4 Gevolgen rechtszekerheid en -bescherming

35

4.1

Rechtszekerheid

35

4.1.1

Rechtsregel

35

4.1.1.1

Ontbreken cumulatietheorie

35

4.1.2

Overheersend verzorgingselement

36

4.2

Rechtsbescherming

37

4.2.1

Ontbreken huurbescherming

37

4.2.1.1

Ontbinding

37

4.2.1.2

Opzegging

38

4.2.1.3

Verstrijken bepaalde tijd

38

4.2.1.4

Artikel 8 EVRM

38

4.2.2

Scheiden wonen en zorg

39

4.2.3

Vrije zorgkeuze

39

4.2.4

Doorstroming

39

4.2.4.1

Verschillend gemeentelijk beleid

40

4.2.4.1.1 Artikel 12 Huisvestingswet

40

(5)

Literatuurlijst

45

Jurisprudentieregister

48

(6)

Inleiding

Aanleiding onderzoek

Mensen met een zorgbehoefte vereisen vaak aangepaste woonruimte of woonruimte waar zorg

binnen handbereik is. Om zorgbehoevenden van beide te kunnen voorzien werken

woningcorporaties en zorgverleners geregeld samen waarbij wonen en zorg door hen

gecombineerd wordt aangeboden. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de zogenoemde

gemengde huur- en zorgovereenkomst: een overeenkomst waar huur en zorg worden

gekoppeld. De gemengde huur- en zorgovereenkomst is sinds het overheidsbeleid om wonen

en zorg te scheiden in belang toegenomen.

1

Bij het voornemen tot beëindiging van de gemengde huur- en zorgovereenkomst doet zich een

complicatie voor.

2

Daar waar een zorgovereenkomst in beginsel zonder problemen kan worden

beëindigd is een huurovereenkomst met betrekking tot woonruimte aan een strikt regime

onderhevig (hierna: het dwingend woonruimte-huurrecht). De Hoge Raad heeft recentelijk

overwogen dat in een dergelijk geval door uitleg van de gemengde overeenkomst dient te

worden beoordeeld welke bepaling (bepalingen) in het concrete geval dient (dienen) te

prevaleren.

3

De bepalingen van de overeenkomst die zodanig centraal staat en overheerst

dienen in dat geval te worden toegepast. In lijn met dit arrest lijkt uit de rechtspraak van de

feitenrechters te volgen dat indien sprake is van een overheersend verzorgingselement de

bepalingen van het huurrecht buiten toepassing worden gelaten.

4

Bij beëindiging van de

zorgovereenkomst eindigt de huurovereenkomst in dat geval eveneens, zonder dat het

dwingend woonruimte-huurrecht hieraan in de weg staat. Of er al dan niet sprake is van een

overheersend verzorgingselement is afhankelijk van de casuïstiek. Dit kan er in resulteren dat

op het moment van sluiten van een gemengde huur- en zorgovereenkomst niet duidelijk is of

de huurder/zorgbehoevende huurbescherming toekomt.

Onderzoeksvraag

Er lijkt zich een situatie voor te doen waarin een huurder die tevens zorgbehoevend is (en

gevoelsmatig nóg zwakker staat) in sommige gevallen geen huurbescherming toekomt. Dit lijkt

niet in overeenstemming te zijn met het doel en de strekking van het dwingend

1

Overheidsbeleid aangekondigd in begrotingsakkoord 2013.

2

Zie het jurisprudentieonderzoek in hoofdstuk 3 en bijlage I.

3

HR 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:405, r.o. 3.3.2 - 3.3.5.

4

Zie het jurisprudentieonderzoek in hoofdstuk 3 en bijlage I.

(7)

huurrecht. Dit beoogd de huurder als zwakkere partij immers bescherming te bieden. Met deze

omstandigheid in het achterhoofd behandelt dit onderzoek de gemengde huur- en

zorgovereenkomst en de daar bijkomende beëindigingsproblematiek in de rechtspraak. De

problematiek wordt benaderd vanuit het oogpunt van de rechtszekerheid en -bescherming van

de huurder/zorgbehoevende. De hoofdvraag die in de conclusie wordt beantwoord is dan ook:

is de wijze waarop in de recente rechtspraak met de beëindigingsproblematiek rondom de

gemengde huur- en zorgovereenkomst wordt omgegaan wenselijk met het oog op de

rechtszekerheid en -bescherming van de huurder/zorgbehoevende?

Methodologie

De hoofdvraag zal worden onderzocht door middel van een klassiek juridisch onderzoek. In

overwegende mate zal daarbij gebruik worden gemaakt van de parlementaire geschiedenis en

recente jurisprudentie. Aan de hand hiervan zal in de verscheidene hoofdstukken de deelvragen

worden beantwoord. In hoofdstuk 1 wordt de gemengde huur- en zorgovereenkomst in het

algemeen behandeld: wat is het belang en doel van de overeenkomst, waar bestaat het uit en

welke varianten zijn er? In hoofdstuk 2 wordt de beëindigingsproblematiek besproken: hoe

ontstaat deze problematiek en waarom kan dit problematisch zijn ten aanzien van de

rechtszekerheid en -bescherming van de huurder/zorgbehoevende? In hoofdstuk 3 wordt de

rechtspraak behandeld aan de hand van het jurisprudentieonderzoek uit bijlage I: hoe wordt er

in de recente rechtspraak met de beëindigingsproblematiek rondom de gemengde huur- en

zorgovereenkomst omgegaan? In hoofdstuk 4 worden de bevindingen uit de voorgaande

hoofdstukken geannalyseerd. Hierbij wordt gekeken welke gevolgen de huidige rechtspraak

omtrent beëindiging van de gemengde huur- en zorgovereenkomst meebrengt voor de

rechtszekerheid en -bescherming van de huurder/zorgbehoevende. In de conclusie wordt de

hoofdvraag beantwoord en een aantal aanbevelingen voorgedragen.

Afbakening onderzoek

Het onderzoek richt zich op omstandigheden en jurisprudentie van de afgelopen tien jaar. Deze

periode is gekozen om te bezien of er verschillen waarneembaar zijn van voor en na het

doorvoeren van het overheidsbeleid om wonen en zorg te scheiden.

Ten behoeve van het jurisprudentieonderzoek in hoofdstuk 3 en bijlage I is gekeken naar de

rechtspraak vanaf 1 januari 2009. In dit kader is gezocht in de database van Legal Intelligence

met combinaties van de volgende zoektermen: beëindiging, artikel 6:215 BW, overheersend

(8)

verzorgingselement, overheersend woonelement, gemengde huur- en zorgovereenkomst,

gemengde

huur-

en

begeleidingsovereenkomst,

gemengde-

huur-

en

dienstverleningsovereenkomst. De verschillende combinaties van zoektermen resulteren bij

elkaar in circa 200 resultaten. Voor het overgrote deel zijn deze resultaten echter irrelevant of

komen dubbel voor. Hiervan is een selectie gemaakt hetgeen heeft geresulteerd in 33 bruikbare

uitspraken.

In het kader van dit onderzoek wordt er vanuit gegaan dat de zorgbehoevende in staat is zijn

eigen

belangen

te

behartigen.

Maatregelen

ten

aanzien

van

meerderjarige

handelingsonbekwaamheid worden dan ook buiten beschouwing gelaten.

Leeswijzer

Ten aanzien van de persoon die de gemengde huur- en zorgovereenkomst aangaat wordt

gesproken over “de huurder/zorgbehoevende”. Ten aanzien van de woningcorporatie en/of

zorgverlener die de gemengde huur- en zorgovereenkomst aangaat wordt gesproken over “de

verhuurder/zorgverlener”.

Belang van het onderzoek

Omstreeks de doorvoering van het overheidsbeleid om wonen en zorg te scheiden zijn er in de

literatuur verschillende publicaties verschenen die de beëindigingsproblematiek rondom de

gemengde huur- en zorgovereenkomst bespreken.

5

Hierbij wordt de rechtsregel omtrent

beëindiging van deze gemengde overeenkomst summier besproken met slechts enkele

verwijzingen naar (oude) rechtspraak. Opvallend is dat na het doorvoeren van het gewijzigd

overheidsbeleid het in de literatuur stil is gebleven omtrent deze beëindigingsproblematiek. De

concrete toepassing van de rechtsregel in de rechtspraak alsmede de rechtszekerheid en

-bescherming van de huurder/zorgbehoevende hieromtrent lijken nimmer dan wel nauwelijks te

zijn besproken. Gezien het grote maatschappelijk belang dat met het wegvallen van

huurbescherming van zorgbehoevenden is verbonden is dit opmerkelijk. Een en ander maakt

een bestudering van de geldende rechtsregel in recente rechtspraak en de gevolgen daarvan

voor de rechtszekerheid en -bescherming van de huurder/zorgbehoevende des te meer

interessant.

(9)

Hoofdstuk 1

De gemengde huur- en zorgovereenkomst

In dit hoofdstuk wordt het belang en doel van de gemengde huur- en zorgovereenkomst

besproken. Beide overeenkomsten en hun wijze van beëindiging worden afzonderlijk

behandeld. Aansluitend wordt gekeken hoe, en in welke varianten, de overeenkomsten samen

komen tot één.

1.1

Scheiden wonen en zorg

In het begrotingsakkoord van 2013 heeft de overheid aangekondigd om wonen en zorg meer te

gaan scheiden. Dit heeft onder andere met zich meegebracht dat, waar voorheen zowel wonen

als zorg werd gefinancierd door de overheid, mensen met een lagere zorgbehoefte voortaan

zelf verantwoordelijk zijn voor het vinden én financieren van (aangepaste) woonruimte. Dit

proces wordt extramuralisatie genoemd. Beoogd wordt dat zorgbehoevenden langer de regie

over hun eigen leven kunnen voeren en er een meer gevarieerd extramuraal woon- en

zorgaanbod zal ontstaan.

6

In dit kader is per 1 januari 2015 de Hervorming langdurige zorg

ingevoerd.

7

De zorg van de geëxtramuraliseerde zorgbehoevenden is daarbij overgeheveld van

de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ) naar de Wet maatschappelijke

ondersteuning 2015 (hierna: Wmo) en de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw).

8

De

basisverzekering uit de Zvw voorziet in extramurale verzorging en verpleging. De Wmo beoogt

maatschappelijke ondersteuning te bieden door middel van toegankelijke en passende zorg. De

taken en verantwoordelijkheid voor deze maatschappelijke ondersteuning liggen bij de

gemeente (artikel 2.2.1 Wmo). Daarbij geeft de Wmo de gemeente de rol van intermediair

tussen burgers die ondersteuning behoeven en de markt van aanbieders van deze

ondersteuning.

9

1.1.1 Gevolgen extramuralisatie

De extramuralisatie van lagere zorgprofielen maakt de beschikbaarheid van betaalbare

woonzorgvoorzieningen noodzakelijk. Deze toename in reguliere huishoudens in samenhang

6

Kamerstukken II 2012/13, 30597, 266 (Brief van de Staatssecretaris van VWS, Uitwerking extramuraliseren

lichte zorgzwaartepakketten). In de zin van de AWBZ werd de zorgbehoefte uitgedrukt in zorgzwaartepakketten

van 1 tot en met 8. De zorgzwaartepakketten 1 tot en met 4 zijn geleidelijk geëxtramuraliseerd (periode 2013 –

2016). De zwaardere zorgzwaartepakketten (5 tot en met 8) blijven intramuraal. Tegenwoordig wordt er gesproken

over “zorgprofielen” in de zin van de Wlz. Deze term wordt in het vervolg gehanteerd.

7

De Hervorming langdurige zorg is gericht op het bieden van meer zorg en ondersteuning in de eigen omgeving

en eigen keuzevrijheid van de zorgbehoevende. De hervorming heeft geleid tot de nieuwe Wmo, Zvw en Wlz. De

intramurale zorgprofielen zijn overgeheveld naar de Wlz. De AWBZ is vervallen.

8

Stb. 2014, 281; Stb. 2014, 417.

(10)

met de beperktere toelating tot intramurale zorg heeft geresulteerd in een tekort aan geschikte

huisvesting.

10

De extramuralisatie heeft het voor zorgverleners daarnaast belangrijk(er)

gemaakt om na te denken over de kwaliteit van de geboden woonzorgvoorzieningen.

11

Er kan

namelijk leegstand in zorgwoningen ontstaan doordat de instroom van mensen met een lagere

zorgbehoefte stopt. Zij kunnen er enerzijds voor kiezen om enkel nog intramurale

zorgbehoevenden te behandelen, anderzijds kunnen zij de vrijgekomen woonruimte gaan

verhuren aan extramurale zorgbehoevenden. Gezien de omstandigheid dat zij geen bijdrage

meer ontvangen op grond van de Wet langdurige zorg (hierna: Wlz) zullen zij genoodzaakt zijn

om in dat geval bepaalde voorzieningen af te bouwen of bijvoorbeeld een eigen bijdrage te

vragen aan de desbetreffende zorgbehoevenden.

12

De aanvullende woonkosten die de

huurder/zorgbehoevende hierdoor dient te maken komen als gevolg van het scheiden van

wonen en zorg voor hun eigen rekening. In ruil daarvoor krijgen zij, indien voldaan aan de

vereisten, recht op huurtoeslag.

13

1.1.2 Gevolgen gemengde huur- en zorgovereenkomst

Sinds het gewijzigd overheidsbeleid zijn geëxtramuraliseerde zorgbehoevenden veelal

genoodzaakt zelfstandig huurovereenkomsten aan te gaan. Zij zijn immers zelf

verantwoordelijk voor hun huisvesting. Wanneer een huurovereenkomst wordt gesloten met

een zorgverlener, dan wel met een verhuurder die een samenwerkingsverband heeft met een

zorgverlener, resulteert dit vrijwel altijd in een gemengde huur- en zorgovereenkomst. Het doel

en de verschillende varianten die daarbij gehanteerd worden komen aan bod in paragraaf 1.5

en 1.6.

1.2

De huurovereenkomst

Titel 4 van Boek 7 BW behandelt de huurovereenkomst. Of een overeenkomst als

huurovereenkomst in de zin van artikel 7:201 lid 1 BW dient te worden aangemerkt hangt af

van de omstandigheden van het geval en de inhoud van het overeengekomene. Beslissend is of

10

Monitor investeren voor de Toekomst 2012 – 2013;

https://vng.nl/onderwerpenindex/maatschappelijke-ondersteuning/beschermd-wonen-maatschappelijke-opvang/nieuws/actieprogramma-weer-thuis-van-start.

11

Kamerstukken II 2012/13, 30597, 368 (Brief van de Staatssecretaris van VWS Toekomst AWBZ).

12

Van Ginneken, Aedes-Actiz 2012.

13

In geval van verhuur van zelfstandige woonruimte is er beginsel recht op huurtoeslag ex artikel 11 lid 1 sub a

Wet op de huurtoeslag. Ten aanzien van onzelfstandige woonruimten ligt dit genuanceerder. Zie hieromtrent

artikel 11 lid 1 sub b Wet op de huurtoeslag juncto artikel 3 Besluit op de huurtoeslag. Zie ook Rb. Den Haag 26

februari 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:2049, en Rb. Amsterdam 30 mei 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:5625,

waar werd overwogen dat het bestaan van een gemengde huur- en zorgovereenkomst niet in de weg hoeft te staan

aan het recht op huurtoeslag.

(11)

in de gegeven omstandigheden, gelet op hetgeen partijen ten tijde van het sluiten van de

overeenkomst voor ogen stond, de inhoud en strekking van de overeenkomst van dien aard zijn

dat deze in hun geheel beschouwd als huurovereenkomst kan worden aangemerkt.

14

Afhankelijk van de kwalificatie van het gehuurde wordt er vervolgens onderscheid gemaakt

tussen huur van woonruimte, huur van 290a-bedrijfsruimte, en huur van een

230a-bedrijfsruimte. Elke kwalificatie neemt zijn eigen rechtsregels met zich mee. Bepalend hierbij

is het gebruik dat partijen, met inachtneming van de inrichting van het gehuurde, bij het sluiten

van de overeenkomst voor ogen stond.

15

De benaming van het gebruik is niet doorslaggevend.

Gezien het onderwerp van dit onderzoek wordt enkel de huurovereenkomst met betrekking tot

woonruimte behandeld.

1.2.1 Dwingend woonruimte-huurrecht

De huurovereenkomst is een belangrijke maatschappelijke materie waar behoefte bestaat aan

duidelijke regels en voldoende bescherming.

16

Wanneer het gehuurde kwalificeert als

woonruimte is het (semi-)dwingend woonruimte-huurrecht op de overeenkomst van

toepassing. Van de meeste van deze regels kan niet ten nadele van de huurder worden

afgeweken.

17

1.2.2 Beëindiging huurovereenkomst

Een huurovereenkomst kan op vier manieren eindigen:

i) met wederzijds goedvinden;

18

ii) door ontbinding;

19

iii) door opzegging ;

20

en

iv) door verstrijken van de bepaalde tijd.

21

14

HR 22 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9673, r.o. 4.3 - 4.4 (Timeshare-arrest).

15

HR 10 augustus 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW6737, r.o. 3.5 (Utopia-arrest); HR 24 december 1993,

ECLI:NL:HR:1993:ZC1198, r.o. 3.2.

16

Kamerstukken II 1997/98, 26089, 3 (Memorie van Toelichting); Abas 2007, nr. 188.

17

Rossel & Heisterkamp 2017, nr. 178 en 407. Indien in strijd met een semi-dwingende bepaling wordt gehandeld

kan de huurder de vernietigbaarheid daarvan inroepen. In een aantal gevallen werkt de bescherming ten aanzien

van beide partijen en is een beding ambtshalve nietig ex artikel 3:40 lid 2 BW.

18

Artikel 7:271 lid 8 BW.

19

Artikel 7:231 juncto 6:265 BW.

20

Artikel 7:271 juncto 7:274 BW.

21

Artikel 7:271 juncto 7:228 BW.

(12)

In geval van wederzijds goedvinden komen huurder en verhuurder gezamenlijk overeen de

huurovereenkomst te beëindigen.

22

Deze beëindigingsmogelijkheid behoeft dientengevolge

geen nadere toelichting. De andere drie mogelijkheden zullen hieronder worden toegelicht.

Ontbinding

Hoofdregel is dat iedere tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst de wederpartij

de bevoegdheid geeft om te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of

geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt (artikel 6:265 BW).

23

Een huurovereenkomst kan alleen door de rechter worden ontbonden (artikel 7:231 lid 1 BW).

24

Deze verplichte tussenkomst strekt ertoe dat ontbinding van de huurovereenkomst enkel op

verantwoorde wijze kan plaatsvinden.

25

Het is daarbij aan de feitenrechter om te beoordelen of

de tekortkoming, gelet op de omstandigheden van het geval, waaronder het concrete belang

van de huurder bij het voortduren van de huurovereenkomst, van voldoende gewicht is om de

overeenkomst te ontbinden.

26

Of hier sprake van is hangt af van de casuïstiek.

Opzegging

Opzegging door de verhuurder van een huurovereenkomst aangegaan voor onbepaalde tijd, dan

wel aangegaan voor bepaalde tijd voor de duur van langer dan twee jaar bij zelfstandige

woonruimten en langer dan vijf jaar bij onzelfstandige woonruimten, is ingevolge het dwingend

woonruimte-huurrecht aan strikte vereisten onderhevig en slechts op grond van een aantal door

de wet gegeven limitatieve opzeggingsgronden mogelijk.

27

Tevens gelden er strikte regels met

betrekking tot de opzegtermijn, afhankelijk van de looptijd van de huurovereenkomst (artikel

7:271 juncto 7:274 BW). Opzegging door de verhuurder is dan ook niet zomaar mogelijk.

Opzegging door de huurder is daarentegen niet aan dergelijke vereisten onderhevig.

28

Verstrijken bepaalde tijd

Een huurovereenkomst voor bepaalde tijd die is aangegaan op grond van de Wet doorstroming

huurmarkt 2015 eindigt na het verstrijken van de overeengekomen duur van rechtswege mits

22

Rossel & Heisterkamp 2017, nr. 430.

23

Hartkamp & Sieburgh 2014, nr. 681.

24

Semi-dwingend recht ex artikel 7:231 lid 3 BW.

25

Kamerstukken II, 1978/79, 14249, 11 (Nadere Memorie van Antwoord), p. 3.

26

HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810, r.o. 3.9 (Tenzij-arrest); HR 30 november 1984,

ECLI:NL:HR:1984:AG4914, r.o. 3.5.

27

Rossel & Heisterkamp 2017, nr. 413.

(13)

een geldige kennisgeving is verstrekt (artikel 7:271 lid 1 BW).

29

Het dwingend

woonruimte-huurrecht inzake opzegging van de huurovereenkomst is in dat geval niet van toepassing. Het

ontbreken van een geldige kennisgeving resulteert in een voortzetting van de

huurovereenkomst voor onbepaalde tijd. Een huurovereenkomst aangegaan voor bepaalde tijd

voor de duur langer dan twee jaar bij zelfstandige woonruimten en langer dan vijf jaar bij

onzelfstandige woonruimten eindigt daarentegen niet van rechtswege na het verstrijken van de

desbetreffende termijn (artikel 7:271 lid 1 juncto 7:228 lid 1 BW). De strikte regels met

betreking tot opzegging zijn in dat geval wel van toepassing.

1.3

De zorgovereenkomst

Een zorgovereenkomst kan gekwalificeerd worden als algemene of bijzondere overeenkomst

van opdracht dan wel als onbenoemde dienstverleningsovereenkomst.

1.3.1 Overeenkomst van opdracht

Titel 7 van Boek 7 BW behandelt de overeenkomst van opdracht. Of een overeenkomst als

opdracht in de zin van artikel 7:400 lid 1 BW dient te worden aangemerkt hangt, vergelijkbaar

als met de huurovereenkomst, af van wat partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor

ogen stond, mede in aanmerking genomen de wijze waarop zij feitelijk aan de overeenkomst

uitvoering hebben gegeven en aldus daaraan inhoud hebben gegeven.

30

De zorgverlener treedt

in dat geval op als opdrachtnemer en de zorgbehoevende als opdrachtgever. Daarbij zal

doorgaans sprake zijn van een algemene overeenkomst van opdracht. Het kan echter

voorkomen

dat

de

zorgovereenkomst

kwalificeert

als

een

geneeskundige

behandelingsovereenkomst.

31

Ingevolge artikel 7:446 lid 1 juncto lid 3 BW is daar sprake van

in geval van verpleging en verzorging van een patiënt in het kader van handelingen op het

gebied van de geneeskunst. Het verplegen en verzorgen van een zorgbehoevende valt enkel

onder deze bijzondere vorm van opdracht indien zij onderdeel uitmaken van een geneeskundige

behandeling.

32

Afhankelijk van de concrete situatie kan het verlenen van extramurale zorg dan

ook worden aangemerkt als een algemene dan wel bijzondere vorm van opdracht.

29

De huurovereenkomst mag niet zijn aangegaan voor een termijn van langer dan twee jaar bij zelfstandige

woonruimten en niet langer dan vijf jaar bij onzelfstandige woonruimte.

30

HR 14 november 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2495, r.o. 3.4; Rb. Den Haag 19 september 2018,

ECLI:NL:RBDHA:2018:11193, r.o. 4.3.

31

Tjong Tjin Tai 2018, nr. 387.

32

Zie bijvoorbeeld Rb. Oost-Brabant 9 maart 2018, ECLI:NL:RBOBR:2018:1125, r.o. 4.3, en Rb. Groningen 6

juni 2002, ECLI:NL:RBGRO:2002:AE3823, r.o. 4, waar het verlenen van ADL-assistentie werd aangemerkt als

een geneeskundige behandelingovereenkomst.

(14)

1.3.2 Dienstverleningsovereenkomst

Een zorgovereenkomst kan ook kwalificeren als een dienstverleningsovereenkomst. Dit is een

onbenoemde overeenkomst die niet wordt behandeld in Boek 7 BW.

33

Bij beantwoording van

de vraag hoe de verhoudingen tussen zorgverlener en zorgbehoevende in dat geval zijn

geregeld komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer

redelijkerwijs aan de bepalingen van de overeenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij te

dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.

34

1.3.3 Beëindiging zorgovereenkomst

Een zorgovereenkomst kan op vier manieren eindigen:

i) met wederzijds goedvinden;

ii) door ontbinding;

35

iii) door opzegging;

36

en

iv) door verstrijken van de bepaalde tijd.

In geval van wederzijds goedvinden komen opdrachtgever en opdrachtnemer gezamenlijk

overeen

de

overeenkomst

te

beëindigen.

Dientengevolge

behoeft

deze

beëindigingsmogelijkheid wederom geen nadere toelichting. De andere drie mogelijkheden

zullen hieronder worden toegelicht.

Ontbinding

Hoofdregel is dat iedere tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst de wederpartij

de bevoegdheid geeft om te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of

geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt (artikel 6:265 BW).

Tussenkomst van de rechter is, in tegenstelling tot bij de huurovereenkomst, niet vereist.

37

Opzegging overeenkomst van opdracht

Opzegging van de zorgovereenkomst door de zorgbehoevende, als overeenkomst van opdracht,

is te allen tijde mogelijk (artikel 7:408 lid 1 BW). Opzegging door de zorgverlener kan,

behoudens gewichtige redenen, enkel indien deze voor onbepaalde duur geldt en niet door

33

Houben 2015, nr. 3.

34

Vgl. Rb. Overijssel 6 juni 2018, ECLI:NL:RBOVE:2018:2476, r.o. 4.5.

35

Artikel 6:265 BW.

36

Artikel 7:408 en 7:460 BW

(15)

volbrenging eindigt (artikel 7:408 lid 2 BW). Dit brengt met zich mee dat een

zorgovereenkomst aangegaan voor bepaalde tijd in beginsel niet door de zorgverlener

tussentijds kan worden opgezegd. Deze bepaling is echter van regelend recht. Dientengevolge

is een eventueel in de zorgovereenkomst opgenomen afwijkende regeling geldend.

38

Een

zorgovereenkomst aangegaan voor onbepaalde tijd kan door zowel de zorgverlener als de

zorgbehoevende op elk moment worden opgezegd. Wederom kunnen er in de

zorgovereenkomst vereisten aan de opzegging door de zorgverlener worden gesteld. Er kunnen

geen vereisten aan de opzegging door de zorgbehoevende worden gesteld: dit is te allen tijde

mogelijk.

Ten aanzien van de geneeskundige behandelingsovereenkomst kan de zorgverlener, behoudens

gewichtige redenen, niet overgaan tot opzegging (artikel 7:460 BW). Wat een voldoende

gewichtige reden voor opzegging is, hangt af van de omstandigheden van het geval.

39

In

tegenstelling tot de reguliere overeenkomst van opdracht is hier sprake van dwingend recht

(artikel 7:468 BW). Opzegging door de zorgverlener kan dus niet contractueel gemakkelijker

worden gemaakt. Voor de zorgbehoevende geldt geen bijzondere opzeggingsbepaling

waardoor wordt teruggevallen op de algemene bepaling van artikel 7:408 lid 1 BW.

40

Opzegging dienstverleningsovereenkomst

Kwalificeert de zorgovereenkomst als dienstverleningsovereenkomst dan heeft te gelden dat

indien de overeenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd deze in beginsel opzegbaar is. Is de

overeenkomst daarentegen aangegaan voor bepaalde tijd dan is deze in beginsel niet opzegbaar,

behoudens eventuele overeengekomen opzegmogelijkheden. Op grond van artikel 6:248 lid 1

BW kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de

overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk

is indien daarvoor een voldoende zwaarwegende grond bestaat en/of een opzegtermijn in acht

moet worden genomen en/of de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van

een schadevergoeding.

41

38

Tjong Tjin Tai 2018, nr. 166.

39

Kamerstukken II 1990/91, 21561, 3 (Memorie van Toelichting), p. 42. Zie onder andere Rb. Noord-Nederland

22

december

2017,

ECLI:NL:RBNNE:2017:5005,

r.o.

4.4;

Rb.

Utrecht

16

mei

2012,

ECLI:NL:RBUTR:2012:BW6298, r.o. 4.1, waar wordt bepaald dat een zorgverlener zorgvuldigheid moet

betrachten in (de aanloop naar) opzegging.

40

Tjong Tjin Tai 2018, nr. 446.

41

HR 2 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:141, r.o. 3.6.1 – 3.6.5; Van Duijn-Koopman en Van de Pas,

(16)

Verstrijken bepaalde tijd

Een zorgovereenkomst aangegaan voor bepaalde tijd eindigt, tenzij anders is overeengekomen,

van rechtswege bij het verstrijken van die bepaalde tijd. Het is aan partijen overgelaten of zij

al dan niet een verlenging overeen wensen te komen, en zo ja, onder welke voorwaarden. Indien

partijen uitvoering blijven geven aan de zorgovereenkomst kan dit worden opgevat als een

stilzwijgende verlenging voor onbepaalde tijd.

1.4

Artikel 6:215 BW

Artikel 6:215 BW bepaalt dat wanneer een overeenkomst voldoet aan twee door de wet

geregelde bijzondere soorten overeenkomsten elk van die soorten gegeven bepalingen naast

elkaar op de overeenkomst van toepassing zijn, behoudens voor zover deze bepalingen niet

verenigbaar zijn of de strekking daarvan met de aard van de overeenkomst zich tegen

toepassing verzet. Dit artikel gaat dientengevolge uit van de zogenoemde cumulatietheorie: de

bepalingen van beide overeenkomsten zijn cumulatief op de gemengde overeenkomst van

toepassing, behoudens een van bepaling tot bepaling te beoordelen onverenigbaarheid of een

zich tegen toepasselijkheid verzettende strekking.

42

Het artikel waarborgt dan ook dat het

dwingend woonruimte-huurrecht niet zomaar kan worden ontdoken door in de overeenkomst

mede elementen van andere bijzondere overeenkomsten op te nemen. Het artikel sluit echter

niet uit dat regels van dwingend recht opzij kunnen worden gezet: een dwingende regel is niet

toepasselijk daar waar dit door de gemengde aard van de overeenkomst de ratio van die regel

te buiten zou gaan.

43

Indien een huur- en zorgovereenkomst, als overeenkomst van opdracht, niet in twee van elkaar

onafhankelijke overeenkomsten kunnen worden gesplitst is artikel 6:215 BW op de

overeenkomst van toepassing.

44

Het opnemen van een bepaling in de overeenkomst(en) waarin

uitdrukkelijk wordt verwezen naar het onderling afhankelijke verband tussen de huur en zorg

vormt een duidelijke aanwijzing voor de constatering dat zij als één geheel dienen te worden

gezien. Dergelijke bepalingen worden aangeduid als koppelbedingen. Ingeval de

rechtsverhouding daarentegen kan worden gesplitst is sprake van twee los naast elkaar

bestaande overeenkomsten met elk hun eigen toepasselijke bepalingen.

42

Voor de eenvoud wordt in het vervolg enkel gesproken over onverenigbaarheid van bepalingen.

43

Kamerstukken II 1997/98, 26089, 3 (Memorie van Toelichting), p. 8.

(17)

Artikel 6:215 BW is strikt gezien niet van toepassing indien sprake is van een gemengde huur-

en zorgovereenkomst, als dienstverleningsovereenkomst. Het artikel spreekt immers over: twee

of meer door de wet geregelde bijzondere soorten van overeenkomsten. Echter ook in dat geval

lijkt de maatstaf van artikel 6:215 BW eveneens van toepassing te zijn.

45

Wanneer in het

vervolg van dit onderzoek wordt gesproken over de toepasselijkheid van artikel 6:215 BW zal

dan ook tevens worden gedoeld op analoge toepassing van dit artikel ingeval van een gemengde

huur- en dienstverleningsovereenkomst.

1.5

Doel van de gemengde huur- en zorgovereenkomst

Een gemengde huur- en zorgovereenkomst wordt doorgaans op initiatief van de

verhuurder/zorgverlener aangegaan. De huurder/zorgbehoevende wordt daarbij verplicht

zowel huur als zorg af te nemen. Hiermee wordt onder andere beoogd zekerheid te

bewerkstelligen dat investeringen die zijn gedaan om woningen geschikt te maken voor een

bepaald type zorgverlening ook daadwerkelijk kunnen worden terugverdiend. Het doel van de

gemengde huur- en zorgovereenkomst ziet dan ook met name op een bedrijfseconomisch

aspect: op het moment dat de zorgverlening stopt en de woning niet wordt ontruimt mist de

verhuurder/zorgverlener omzet en kan de continuering van eventuele projecten in gevaar

komen. Daarnaast kan een gemeentelijk vastgesteld volkshuisvestingsbeleid meebrengen dat

een woningcorporatie als verhuurder verplicht is de woning beschikbaar te houden voor een

bepaalde doelgroep.

46

Het gebruik van een gemengde huur- en zorgovereenkomst maakt het

mogelijk om beide doelen te behalen.

1.6

Varianten

De gemengde huur- en zorgovereenkomst komt in grofweg drie varianten met drie partijen

voor: de huurder/zorgbehoevende, de zorgverlener en de woningcorporatie, als verhuurder. De

verschillende varianten worden hieronder toegelicht en geïllustreerd aan de hand van

afbeeldingen.

45

Houben 2015, nr. 12. Zie ook de conclusie van A/G Wissink bij HR 10 maart 2017, ECLI:NL:PHR:2016:1328,

onder 2.3.2, waar werd overwogen dat bij de samenval van een onbenoemde overeenomst en een

huurovereenkomst eenzelfde maatstaf dient te worden aangehouden. Tevens past het gerechtshof Den Haag 16

december 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:4103, r.o. 3.2, een vergelijkbare redenering toe bij een gemengde huur-

en franchiseovereenkomst.

46

Ingevolge artikel 19 juncto 42 Woningwet is een verhuurder die tevens een toegelaten instelling is als bedoeld

in deze artikelen gehouden in redelijkheid bij te dragen aan een door de gemeente opgesteld

volkhuisvestingsbeleid.

(18)

Variant 1

De zorgverlener is eigenaar van de woning. Naast het verlenen van zorg treedt zij tevens op als

verhuurder. De zorgverlener sluit een gemengde huur- en zorgovereenkomst met de

huurder/zorgbehoevende. De gemengde overeenkomst kan worden vormgegeven door middel

van één overeenkomst waar zowel de huurovereenkomst als de zorgovereenkomst in tot

uitdrukking komen of door middel van twee separate overeenkomsten (een huur-

respectievelijk zorgovereenkomst) welke vervolgens met elkaar zijn verbonden door middel

van een koppelbeding. De woningcorporatie is hierbij niet in beeld.

47

Variant 2

De woningcorporatie is eigenaar van de woning. De zorgverlener huurt de woning van de

woningcorporatie.

Wederom

treedt

de

zorgverlener

ten

aanzien

van

de

huurder/zorgbehoevende tevens op als verhuurder. Echter in deze variant is in feite sprake van

onderverhuur.

48

De (onder)huurder/zorgbehoevende heeft slechts met één partij de maken: de

zorgverlener. Ook hier kan de gemengde huur- en zorgovereenkomst worden vormgegeven

door middel van één overeenkomst waar zowel de huurovereenkomst als de zorgovereenkomst

in tot uitdrukking komen of door middel van twee separate overeenkomsten (een huur-

respectievelijk zorgovereenkomst) welke vervolgens met elkaar zijn verbonden door middel

van een koppelbeding.

47

Afbeelding afkomstig uit Rijpstra en Janssen, Vastgoedrecht 2013/2.

48

Het komt voor dat er discussies ontstaan over de vraag welk huurregime op de hoofdhuurovereenkomst tussen

de woningcorporatie en zorgverlener van toepassing is. Gezien de vraagstelling van dit onderzoek is er geen ruimte

om hier nader op in te gaan.

(19)

49

Variant 3

De woningcorporatie is eigenaar van de woning. De huurder/zorgbehoevende sluit twee

separate overeenkomsten: een huurovereenkomst met de woningcorporatie en een

zorgovereenkomst met de zorgverlener. De woningcorporatie en de zorgverlener werken

samen door middel van een samenwerkingsovereenkomst. De huur- respectievelijk

zorgovereenkomst worden vervolgens door middel van een koppelbeding met elkaar

verbonden.

50

49

Afbeelding afkomstig uit Rijpstra en Janssen, Vastgoedrecht 2013/2.

50

Afbeelding afkomstig uit Rijpstra en Janssen, Vastgoedrecht 2013/2.

(20)

Hoofdstuk 2

De beëindigingsproblematiek

In dit hoofdstuk komt de beëindigingsproblematiek rondom de gemengde huur- en

zorgovereenkomst aan bod. Besproken wordt hoe de problematiek ontstaat en waarom dit

problematisch kan zijn ten aanzien van de rechtszekerheid en -bescherming van de

huurder/zorgbehoevende.

2.1

Een gemengde overeenkomst

Allereerst is van belang of er sprake is van een gemengde overeenkomst in de zin van artikel

6:215 BW (zie paragraaf 1.4). Volgens A-G Wissink in zijn conclusie bij het arrest van de

Hoge Raad van 10 maart 2017 is voor het aannemen van een gemengde overeenkomst van

belang wat de essentie van de voorliggende overeenkomst is: wat hadden partijen ten tijde van

het sluiten van de overeenkomst voor ogen en wat is de inhoud en strekking van de

overeenkomst?

51

Dit vergt een waardering van het feitencomplex. Het oordeel kan vervolgens

zijn dat de overeenkomst in essentie niet als huur kan worden beschouwd of dat de

overeenkomst mede als huur moet worden beschouwd. Indien in het laatste geval de

overeenkomst niet kan worden gesplitst in twee afzonderlijke overeenkomsten is er sprake van

een gemengde overeenkomst.

52

In dat geval resulteert een rechtsgeldige beëindiging van de ene

overeenkomst in beëindiging van de andere overeenkomst: de een kan niet voortbestaan zonder

de ander.

2.1.1 Koppelbeding

Zoals reeds ter sprake is gekomen is het opnemen van een koppelbeding een duidelijke

aanwijzing dat de overeenkomst(en) als één geheel dienen te worden gezien. Zie hieronder een

voorbeeld van zo een dergelijk bedoelde koppeling bij een gemengde huur- en

zorgovereenkomst.

53

51

Conclusie van A/G Wissink bij HR 10 maart 2017, ECLI:NL:PHR:2016:1328, onder 2.3.2 - 2.3.3.

52

HR 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:405, r.o. 3.3.5.

53

Voorbeeld huurcontract zelfstandige woonruimte met zorgbepaling (“koppelbeding”), VBTM Advocaten, ter

beschikking

gesteld

aan

het

Aedes-Actiz

Kenniscentrum

Wonen-Zorg.

Te

raadplegen

via

https://www.kcwz.nl/thema/scheidenwonenenzorg/voorbeeld_individueel_huurcontract_met_koppelbeding. Dit

koppelbeding ziet op variant 2 (zie paragraaf 1.6).

(21)

Het koppelbeding verplicht de huurder/zorgbehoevende zorg af te nemen van de zorgverlener

die in het beding wordt genoemd. Door in de considerans onder andere te benadrukken dat de

desbetreffende woonruimte beschikbaar wordt gesteld in het kader van het verlenen van zorg

en dat de zorgverlening en het in huur geven van de woonruimte onverbrekelijk met elkaar zijn

verbonden wordt bewerkstelligd dat de koppeling tussen beide overeenkomsten bij aanvang

van de gemengde overeenkomst duidelijk kenbaar is voor de huurder/zorgbehoevende. De

(22)

koppeling rechtvaardigt zichzelf door duidelijk te maken dat de zorgverlener genoodzaakt is

haar investeringen terug te verdienen en zorgafname hiervoor vereist is.

54

2.2

Artikel 6:215 BW

In geval van beëindiging van de gemengde huur- en zorgovereenkomst brengt toepassing van

artikel 6:215 BW met zich mee dat dient te worden bezien of sprake is van onverenigbare

beëindigingsbepalingen (zie paragraaf 2.2.1). Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord

dient te worden bezien welke bepalingen in een concreet geval prevaleren (zie paragraaf 2.2.2).

2.2.1 Onverenigbare beëindigingsbepalingen

De beëindigingsmogelijkheden van de huur- respectievelijk zorgovereenkomst verschillen (zie

paragraaf 1.2.2 en 1.3.3). Per beëindigingsmogelijkheid zullen de onverenigbaarheden worden

toegelicht. Beëindiging met wederzijds goedvinden wordt niet besproken.

2.2.1.1

Ontbinding

Ontbinding van een huur- respectievelijk zorgovereenkomst op vordering van een van de

partijen is – kort gezegd – mogelijk op het moment dat er sprake is van een tekortkoming van

de andere partij. Hier kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie dat de

huurder/zorgbehoevende het koppelbeding niet naleeft doordat zij geen zorg afneemt van de in

het koppelbeding genoemde zorgverlener. Dit resulteert in een tekortkoming. Een bepaling

gelijk aan artikel 7:271 BW mist in de regeling van de overeenkomst van opdracht

respectievelijk dienstverleningsovereenkomst. Ten aanzien van deze overeenkomsten wordt

dientengevolge teruggevallen op de hoofdregel uit artikel 6:265 BW. Buitengerechtelijke

ontbinding van de zorgovereenkomst is dan ook mogelijk, van de huurovereenkomst niet. Er

is sprake van een onverenigbaarheid.

2.2.1.2

Opzegging

Als uitgangspunt heeft te gelden dat de bepalingen omtrent opzegging van een

huurovereenkomst enerzijds en de bepalingen omtrent opzegging van een overeenkomst van

opdracht anderzijds, onverenigbaar zijn.

55

Dit geldt ook ten aanzien van opzegging van de

dienstverleningsovereenkomst. Op het moment dat een van de partijen overgaat tot opzegging

van de gemengde huur- en zorgovereenkomst is dientengevolge van groot belang te bezien

54

Dit kan voorkomen dat een koppelbeding als onredelijk bezwarend wordt aangemerkt in de zin van artikel 6:231

onder a BW. Zie Rijpstra en Janssen, Vastgoedrecht 2013/2; De Groot, Nieuwsbrief Huurrecht 2013/5.

(23)

welke opzeggingsbepalingen prevaleren. Afhankelijk hiervan kan immers worden bepaald

wanneer en in welke vorm opzegging mogelijk is dan wel of een reeds gedane opzegging

rechtsgeldig is geschied. Er is sprake van een onverenigbaarheid.

2.2.1.3

Verstrijken bepaalde tijd

Een huurovereenkomst aangegaan voor bepaalde tijd op grond van de Wet doorstroming

huurmarkt 2015 verstrijkt van rechtswege na het verstrijken van de overeengekomen duur, mits

er een geldige kennisgeving is verstrekt. De huurovereenkomst aangegaan voor bepaalde tijd

niet op grond van de Wet doorstroming huurmarkt 2015 verstrijkt niet van rechtswege maar is

enkel mogelijk op grond van de limitatieve opzeggingsgronden uit Boek 7 BW.

56

De

zorgovereenkomst die is aangegaan voor bepaalde tijd eindigt daarentegen wel van rechtswege

bij het verstrijken van die bepaalde tijd. Er is sprake van een onverenigbaarheid.

2.2.2 Het overheersende element

Reeds in 1985 heeft de Hoge Raad overwogen dat bij samenloop van een huurovereenkomst

van woonruimte en een zorgovereenkomst het huurrecht niet van toepassing is op het moment

dat het verzorgingselement duidelijk overheerst.

57

Deze rechtsregel komt neer op de

zogenoemde absorptietheorie: de bepalingen van de overeenkomst die het meest op de

voorgrond treden worden toegepast. Het later ingevoerde artikel 6:215 BW is niet geheel in

lijn met deze rechtsregel. Haar uitgangspunt is immers, behoudens een onverenigbaarheid,

cumulatie van bepalingen.

Zoals in de inleiding ter sprake is gekomen heeft de Hoge Raad zich recentelijk uitgelaten over

de toepassing van artikel 6:215 BW.

58

Om te beoordelen welke bepalingen in geval van een

onverenigbaarheid geldend zijn lijkt de Hoge Raad de rechtsregel uit 1985 te herhalen doch

met de juiste nuancering die voortvloeit artikel 6:215 BW. Overwogen wordt namelijk dat in

geval van een onverenigbaarheid van bepalingen door middel van uitleg van de gemengde

overeenkomst dient te worden beoordeeld welke bepaling (bepalingen) in het concrete geval

dient (dienen) te prevaleren. Vraag die daarbij dient te worden gesteld is welk element centraal

staat en overheersend is. De uitkomst hiervan is afhankelijk van de concrete situatie hetgeen

56

De Wet doorstroming huurmarkt 2015 ziet op huurovereenkomsten die zijn aangegaan voor de duur van niet

langer dan twee jaar bij zelfstandige woonruimten en niet langer dan vijf jaar bij onzelfstandige woonruimten (zie

paragraaf 1.2.2).

57

HR 19 februari 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC8975, r.o. 3.1.

58

HR 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:405, r.o. 3.3.2 en 3.3.5.

(24)

per geval beoordeeld zal moeten worden. In tegenstelling tot de rechtsregel uit 1985 wordt dus

niet overwogen dat, in geval van een overheersend element van een van beide overeenkomsten,

de bepalingen van de andere overeenkomst buiten toepassing blijven. Een en ander heeft tot

gevolg

dat

indien

het

verzorgingselement

centraal

staat

en

overheerst

de

beëindigingsbepalingen van de zorgovereenkomst prevaleren en vice versa.

2.3

Rechtszekerheid

De rechtszekerheid is een fundamenteel beginsel in zowel de Nederlandse als de internationale

rechtsorde.

59

Het komt tot uiting in de duidelijkheid van het recht en de voorzienbaarheid van

de toepassing daarvan. De wetgever dient rechtszekerheid te bewerkstelligen door duidelijk

recht te scheppen. Daarbij dient een balans te worden gevonden tussen enerzijds het opstellen

van duidelijke wetten en anderzijds het overzichtelijk houden van het geheel aan wetten.

2.3.1 Artikel 6:215 BW

Het overzichtelijk houden van het geheel aan wetten brengt met zich mee dat niet alle situaties

in de wet verdisconteerd kunnen worden. Dit doet zich voor bij artikel 6:215 BW. De wetgever

heeft ten aanzien van dit artikel namelijk uitdrukkelijk bepaald dat zich bij gemengde

overeenkomsten veel uiteenlopende gevallen kunnen voordoen waarbij het in laatste instantie

behoort aan te komen op uitleg van de voor toepassing in aanmerking komende

wetsbepalingenen van de overeenkomst in het kader waarvan zij worden ingeroepen.

60

Deze

uitlegproblemen behoren te zijn voorbehouden aan de rechter, aldus de wetgever. In zekere zin

heeft de wetgever het bewerkstelligen van rechtszekerheid dan ook bij de rechter gelegd. De

rechter dient artikel 6:215 BW op een wijze toe te passen zodat rechterlijke uitspraken

voorzienbaar zijn. Om dit te realiseren dient de rechter zich gebonden dient te achten aan

uitspraken van zichzelf en van andere, met name hogere, rechters.

61

Hierin zit een

precedentwerking verborgen.

2.3.2 Probleem?

De beëindigingsproblematiek omtrent de rechtszekerheid van de huurder/zorgbehoevende

ontstaat op het moment dat er sprake is van onduidelijkheid: is er ten aanzien van de huur-

respectievelijk zorgovereenkomst sprake van een gemengde overeenkomst en zo ja, welk

element is overheersend? Een wettelijke regeling omtrent dit punt zou de rechtszekerheid ten

59

De rechtszekerheid komt onder andere tot uitdrukking in artikel 6 EVRM.

60

Kamerstukken II, 1999/20, 26932, 3, p. 3 (Memorie van Toelichting).

61

Teuben 2004, § 4.4.3.2.

(25)

goede komen. De omstandigheid dat dit momenteel ontbreekt behoeft evenwel nog geen

probleem te zijn op het moment dat een rechterlijke beslissing in deze situatie voorzienbaar is.

Of hier al dan niet sprake van is komt in de navolgende hoofdstukken aan bod.

2.4

Rechtsbescherming

De rechtsbescherming van een huurder komt tot uitdrukking in zowel het nationale recht (zie

paragraaf 2.4.1) als in het internationale recht (zie paragraaf 2.4.2).

2.4.1 Huurbescherming

Het dwingend woonruimte-huurrecht beoogt huurbescherming aan de huurder te bieden (zie

paragraaf 1.2.1). De ratio hiervan is voornamelijk gericht op het bieden van rechtsbescherming

aan de zwakkere partij. Veelal is er immers sprake van ongelijkwaardigheid tussen de

verhuurder, als professionele partij, en de huurder, als particulier. Daar komt bij dat een huurder

ten aanzien van de huur van woonruimte extra kwetsbaar is: wonen is immers een eerste

levensbehoefte. In dit kader beschermen onder andere de artikelen 7:231, 7:271 en 7:274 BW

de huurder tegen tussentijdse beëindiging van de huurovereenkomst.

2.4.2 Artikel 8 EVRM

De bescherming van huurders tegen tussentijdse beëindiging van de huurovereenkomst vloeit

ook voort uit het internationale recht. Artikel 8 EVRM waarborgt namelijk het recht op respect

voor privéleven. Uit de rechtspraak blijkt dat op grond van dit artikel een huurder procedurele

rechtsbescherming dient te worden geboden indien hij wordt geconfronteerd met het

(dreigende) verlies van zijn woning.

62

In dit kader moet het voor een huurder mogelijk zijn om

de proportionaliteit en redelijkheid tussen dit recht en het (dreigende) verlies door een

onafhankelijke rechter te laten toetsen. Een inmenging op het recht op respect voor het

privéleven is daarbij slechts toegestaan indien deze bij wet is voorzien en een in artikel 8 lid 2

EVRM genoemd doel nastreeft. Een inmenging kan dientengevolge mogelijk worden gegrond

op de bescherming van rechten en vrijheden van anderen. Hierbij kan worden gedacht aan het

eigendomsrecht van de verhuurder.

63

62

HR

28

oktober

2011,

ECLI:NL:HR:2011:BQ9880,

r.o.

3.5.3;

EHRM

13

mei

2008,

ECLI:NL:XX:2008:BD3994, r.o. 50 (McCann t. VK).

(26)

2.4.3 Probleem?

Indien

het

verzorgingselement

centraal

staat

en

overheerst

prevaleren

de

beëindigingsbepalingen

van

de

zorgovereenkomst

(zie

paragraaf

2.2.2).

De

huurder/zorgbehoevende kan zich in dat geval niet beroepen op de huurbescherming die het

dwingend woonruimte-huurrecht hem biedt. Indien de procedurele toets op grond van artikel 8

EVRM ontbreekt wordt evenmin voldaan aan de rechtsbescherming die voortvloeit uit het

internationale recht. Het ontbreken van deze rechtsbescherming creërt een problematische en

kwetsbare situatie voor de huurder/zorgbehoevende. Hij loopt immers het risico op tussentijdse

beëindiging van de huurovereenkomst. Dit is des te meer bezwaarlijk gezien de omstandigheid

dat er sprake is van een tekort aan geschikte huisvesting.

64

Het kan voor de

huurder/zorgbehoevende dientengevolge moeilijk zijn om een passende en betaalbare woning

op de reguliere woningmarkt te vinden. Of en in welke mate de rechtsbescherming van de

huurder/zorgbehoevende wordt ontnomen komt in de navolgende hoofdstukken aan bod.

(27)

Hoofdstuk 3

De rechtspraak

Dit hoofdstuk staat in het teken van beëindiging van de gemengde huur- en zorgovereenkomst

in de rechtspraak. Door middel van grondig jurisprudentieonderzoek wordt getracht inzichtelijk

te maken hoe met de beëindigingsproblematiek in de rechtspraak wordt omgegaan. Ten

behoeve van dit onderzoek zijn er 33 uitspraken van gerechtshoven en rechtbanken

geanalyseerd. Deze uitspraken zijn gewezen gedurende de afgelopen tien jaar. De analyse van

deze uitspraken is te vinden onder bijlage I van dit onderzoek. De uitspraken zijn daarbij

genummerd van 1 tot en met 33. Indien in onderhavig hoofdstuk wordt verwezen naar een

uitspraak wordt deze nummering aangehouden. De bevindingen worden per aspect van de

beëindigingsproblematiek besproken. Tevens worden een aantal overige opvallendheden

besproken.

3.1

Een gemengde overeenkomst

De aanname van een gemengde overeenkomst is afhankelijk van de inhoud en strekking van

de overeenkomst en van hetgeen partijen ten tijde van het sluiten van de overeenkomst voor

ogen hadden. Uit de rechtspraak blijkt dat over het aannemen van een dergelijk gemengde

overeenkomst niet al te lastig wordt gedaan. Zo volstond in uitspraak 10 de overweging dat:

het hof van oordeel is dat de overeenkomst tussen partijen een gemengd karakter heeft; de

overeenkomst strekt niet alleen tot het verschaffen van woonruimte, maar ook tot begeleiding

van huurder/zorgbehoevende. In uitspraak 20 volstond de overweging: gelet op het

onlosmakelijke verband tussen het zorgkarakter en het huurkarakter van de overeenkomst kan

de rechtsverhouding tussen partijen niet worden gesplitst in twee afzonderlijke

overeenkomsten.

3.1.1 Koppelbeding

Ondanks dat een gemengde overeenkomst gemakkelijk blijkt te worden aangenomen is het

opnemen van een koppelbeding van groot belang. In veel gevallen wordt namelijk onder

verwijzing naar de koppeling overwogen dat de overeenkomst(en) gelet op hun opzet en inhoud

niet los van elkaar kunnen worden gezien.

65

Koppelbedingen komen daarbij in vele vormen en

hoedanigheden voor. Het ene koppelbeding lijkt niet beter te zijn dan de ander. Van belang is

dat uit het beding blijkt dat de overeenkomsten onlosmakelijk met elkaar samenhangen

66

: hoe

meer er is omschreven, hoe sterker de koppeling.

65

Vgl. uitspraken 12, 14, 25 en 29.

66

Vgl. uitspraken 12, 20, 25, 29, 32.

(28)

3.1.2 Geen gemengde overeenkomst

Slecht in twee uitspraken wordt overwogen dat geen sprake is van een gemengde

overeenkomst. Zo zag uitspraak 3 op de situatie dat huurder/zorgbehoevende en verhuurder

vanaf 2002 huurder casu quo verhuurder van elkaar waren. Pas vanaf 2012 werd de reguliere

huurovereenkomst gecombineerd met een samenwerkingsovereenkomst. Volgens het

gerechtshof ’s-Hertogenbosch was gezien de tekst in de verschillende overeenkomsten altijd

sprake geweest van een overeenkomst waarbij het blijven beschikken over woonruimte op een

wijze die voor verhuurder, huurder/zorgbehoevende en de omgeving aanvaardbaar was voorop

stond. Het aflopende traject van de samenwerkingsovereenkomst en de huurovereenkomst die

voor onbepaalde tijd was aangegaan was daarbij voor het gerechtshof aanleiding om te

oordelen dat de huur- en samenwerkingsovereenkomst niet onverbrekelijk met elkaar waren

verbonden.

67

Ten aanzien van uitspraak 24 komt de rechtbank Midden-Nederland tot het oordeel dat de

koppeling onvoldoende was met inachtneming van onderstaande overweging:

“4.3 De koppeling tussen de zorgovereenkomst en de huurovereenkomst is echter niet

van dien aard dat opzegging van de zorgovereenkomst er reeds toe leidt dat de

huurovereenkomst

eindigt.

Indien

een

dergelijke

koppeling

tussen

de

huurovereenkomst en de zorgovereenkomst was beoogd, had dit expliciet in de

huurovereenkomst moeten worden opgenomen. Dat is niet het geval. Slechts in de

preambule van de huurovereenkomst is opgenomen dat de huurder zich verplicht

gedurende de duur van de huurovereenkomst de zorg uitsluitend van verhuurder af te

nemen. Voort blijkt uit (...) dat verhuurder/zorgverlener huurder/zorgbehoevende niet

heeft gewaarschuwd dat opzegging van de zorgovereenkomst beëindiging van de

huurovereenkomst tot gevolg heeft.”

Uit zowel uitspraak 3 als uitspraak 24 blijkt het belang van een duidelijk en voorzienbaar

geformuleerd koppelbeding om tot de aanname van een gemengde huur- en zorgovereenkomst

te komen. Het is evenwel niet geheel duidelijk hoe bovenstaande overweging uit uitspraak 24

67

Vgl. gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 15 april 2008, ECLI:NL:GHSHE:BD3944, en gerechtshof Amsterdam 10

januari 2008, ECLI:NL:GHAMS:2008:BC3118, waar geen gemengde overeenkomst werd aangenomen vanwege

het aflopende traject van de begeleidingsovereenkomsten terwijl de huurovereenkomsten voor onbepaalde tijd

waren aangegaan. Deze uitspraken zijn niet in onderhavig jurisprudentieonderzoek meegenomen vanwege het feit

dat zij langer dan tien jaar geleden zijn gewezen.

(29)

is te verenigen met de overweging van de rechtbank ‘s-Gravenhage in uitspraak 33. Daar

wordt namelijk het volgende overwogen:

“5.13 Gezien de omstandigheid dat de huurovereenkomst is geëindigd door opzegging

van de ADL-overeenkomst is niet van belang dat huurder/zorgbehoevende en

verhuurder niet expliciet zijn overeengekomen dat huurder/zorgbehoevende de woning

dient te ontruimen als de ADL overeenkomst eindigt.”

Deze tegenstrijdigheid zit hem wellicht daarin dat het enerzijds ging om een serviceflat voor

ouderen (uitspraak 24) en anderzijds om een ADL-woning (uitspraak 33). Dit laat evenwel

onverlet dat beide overwegingen haaks op elkaar staan. De rechter had dit moeten toelichten.

3.2

Artikel 6:215 BW

Na aanname van een gemengde overeenkomst blijkt uit de geanalyseerde uitspraken dat de

toepasselijkheid van artikel 6:215 BW in veel gevallen niet wordt benoemd.

68

Reden hiervoor

is wellicht dat de rechter niet wil overgaan tot kwalificatie van de zorgovereenkomst als

overeenkomst van opdracht dan wel als dienstverleningsovereenkomst. Een analoge toepassing

van artikel 6:215 BW lijkt evenwel te worden gehanteerd. Echter in plaats van de daarin

voorgeschreven cumulatietheorie toe te passen wordt direct overgegaan tot de vaststelling van

welk element al dan niet overheerst en welke bepalingen prevaleren. De nuance dat een

onverenigbaarheid onverlet laat dat overige bepalingen van de huur- respectievelijk

zorgovereenkomst wél naast elkaar van toepassing zijn wordt doorgaans niet benoemd. Zo

wordt in de uitspraken 7, 21 en 25 enkel overwogen dat bij een overheersend

verzorgingselement de huurbeschermingsbepalingen niet van toepassing zijn. Dit komt in feite

neer op de absorptietheorie.

3.3

Onverenigbare beëindigingsbepalingen

In de uitspraken wordt geen, dan wel nauwelijks, aandacht besteed aan de vraag of er sprake is

van onverenigbare beëindigingsbepalingen.

69

In lijn met de uitspraak van de Hoge Raad van

10 maart 2017 valt evenwel te stellen dat dit als uitgangspunt heeft te gelden en dientengevolge

niet expliciet hoeft te worden benoemd.

70

68

Vgl. uitspraken 7, 12, 14, 18, 26, 27, 29 en 31.

69

Enkel in de uitspraken 13 en 20 wordt de onverenigbaarheid van beëindigingsbepalingen benoemd.

70

HR 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:405, r.o. 3.3.5.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Door berekening over alle ziektegevallen in Nederland levert dit per ziekte een maat voor de ernst van de aan- doening (in DALY), en tegelijkertijd een indicatie van de

Het eigen risico moet worden afgeschaft, ook als mensen zich daardoor minder bewust zijn van de kosten van de zorg. Je moet zelf meebetalen aan de zorg die

Bestaande constructies waarvan door enig rechtens toegelaten bewijsmiddel wordt aangetoond dat ze gebouwd werden in de periode vanaf 22 april 1962 tot de eerste

Van de groep die de € 2.000,- zou besteden aan woningisolatie heeft een deel ook al plannen gemaakt om de eigen woning (verder) te isoleren: dit geldt voor 17 procent van de

Bouwplan BBI voor v/m Texacolocatie: bouw 23 woningen waarvan 16 worden toegevoegd Bouwplan Mulder Obdam voor Palermo: bouw 11 woningen waarvan 11 worden toegevoegd In totaal

[r]

versie AV/HH gebruikers

Consequentie voor de Bronnen is dat omvang en fasering nader bezien zal moeten worden... Deel 2: Concept