• No results found

De bescherming van vennootschappelijke medezeggenschap in het geval van een grensoverschrijdende juridische fusie en een grensoverschrijdende omzetting

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De bescherming van vennootschappelijke medezeggenschap in het geval van een grensoverschrijdende juridische fusie en een grensoverschrijdende omzetting"

Copied!
56
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

De bescherming van vennootschappelijke

medezeggenschap in het geval van een

grensoverschrijdende juridische fusie en

een grensoverschrijdende omzetting

Naam: Alec Runderkamp

E-mail: alecrunderkamp14@gmail.com Studentnummer: 10449191

Master: Privaatrecht: Commerciële rechtspraktijk Naam begeleider: mw. dr. J. Roest

Naam tweede lezer: dhr. prof. dr. H.J. de Kluiver Inleverdatum: 26-07-2019

(2)

2

Abstract

Wat gebeurt er met vennootschappelijke medezeggenschapsrechten van werknemers van bijvoorbeeld een Nederlandse NV als deze zich grensoverschrijdend omzet in een Duitse AG? Behouden werknemers de rechten zoals die golden voor de omzetting, of zal het Duitse medezeggenschapsrecht voortaan van toepassing zijn?

Centraal in deze scriptie staat de bescherming van vennootschappelijke medezeggenschap in het geval van een grensoverschrijdende juridische fusie en een grensoverschrijdende omzetting binnen Europa. Richtlijnvoorstel 2018/241 staat aan de vooravond van haar inwerkingtreding. In het voorstel krijgt de grensoverschrijdende omzetting voor het eerst een eigen regeling op Europees niveau. Daarnaast is de regeling aangaande de

grensoverschrijdende juridische fusie op enkele punten aangepast.

Het leek mij interessant om middels een klassiek juridisch onderzoek een analyse te maken van de bescherming van vennootschappelijke medezeggenschap bij beide

grensoverschrijdende herstructureringen en te kijken of deze bescherming toereikend is of dat er nog lacunes in de regelgeving zitten die de aandacht van de Europese Commissie verdienen.

Uit mijn analyse is gebleken dat de huidige fusieregeling uit Richtlijn 2017/1132 vaak wordt misbruikt om vennootschappelijke medezeggenschapsregels te omzeilen, waar deze juist bescherming zou moeten bieden. Het valt te verwachten dat hetzelfde zal gebeuren met de regeling van de grensoverschrijdende omzetting. De bepalingen uit Richtlijn 2017/1132 en Richtlijnvoorstel 2018/241 die dit probleem moeten verhelpen dekken de lading niet. Verder wijst de hoogst-aantal doctrine, het model volgens welke vennootschappelijke medezeggenschapsrechten tegen elkaar worden afgewogen, niet altijd de

medezeggenschapsregeling van het hoogste niveau aan.

Tenslotte is het mechanisme omtrent de bescherming van vennootschappelijke

medezeggenschap wegens de vele verwijzingen voor werknemers onoverzichtelijk en kan een eventuele uitkomst praktische problemen met zich meebrengen, wat zijn weerslag kan hebben op de bescherming van vennootschappelijke medezeggenschap.

Bovengenoemde punten hebben er toe geleid dat door mij geconcludeerd moet worden dat de bescherming van vennootschappelijke medezeggenschap in het geval van een

grensoverschrijdende juridische fusie en een grensoverschrijdende omzetting niet toereikend is.

Met een aantal aanpassingen zou de Europese Commissie eventueel misbruik kunnen tegengaan en de bescherming van vennootschappelijke medezeggenschap doen toenemen.

(3)

3

Inhoudsopgave

Hoofstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot het onderzoek...6

1.2 Doelstelling van het onderzoek...7

1.3 Methode en opbouw van het onderzoek...8

1.4 Afbakening van het onderzoek...8

Hoofstuk 2 Vennootschappelijke medezeggenschap 2.1 Inleiding...10

2.2 Wat is vennootschappelijke medezeggenschap?...10

2.2.1 Begripsbepaling...10

2.2.2 Gelijkstelling vennootschappelijke medezeggenschapsrechten...11

2.3 Waar in Europa komt vennootschappelijke medezeggenschap voor?...11

2.3.1 Het Europese vennootschappelijke medezeggenschapslandschap...11

2.3.2 De verschillende invullingen van vennootschappelijke medezeggenschap...11

2.4 Nederlandse vennootschappelijke medezeggenschapsrechten...12

2.4.1 Nederlandse vennootschappelijke medezeggenschap...12

2.4.2 Criteria structuurregeling...12

2.4.3 Het algemene aanbevelingsrecht...13

2.4.4 Het versterkte aanbevelingsrecht...13

2.4.5 Het spreekrecht...14

2.5 Duitse vennootschappelijke medezeggenschapsrechten...15

2.5.1 Duits vennootschapsrecht...15

2.5.2 Het Mitbestimmungsgesetz...15

2.5.3 Het Drittelbeteiligungsgesetz...17

2.6 Nederlandse vs. Duitse vennootschappelijke medezeggenschapsrechten...18

Hoofdstuk 3 Grensoverschrijdende juridische fusie en grensoverschrijdende omzetting 3.1 Inleiding...19

3.2 Grensoverschrijdende juridische fusie...19

3.2.1 Begripsbepaling...19

3.2.2 Achtergrond………..19

(4)

4 3.3 Grensoverschrijdende omzetting...20 3.3.1 Begripsbepaling...21 3.3.2 Achtergrond…...21 3.4 Formele procedures...21 3.4.1 Drie fasen...21 3.4.2 Voorwaarden...22 3.4.3 Schriftelijk voorstel...22 3.4.4 Verslag…...22 3.4.5 Openbaarmakingsverplichting...23 3.4.6 Goedkeuring AVA...23

3.4.7 Bescherming rechten werknemers...23

3.5 De rol van de bevoegde instantie...24

Hoofstuk 4 De bescherming van vennootschappelijke medezeggenschap 4.1 Inleiding...26

4.2 Hoofdregel ...26

4.3 Aantal uitzonderingen...27

4.4 Uitzondering 1: Gemiddeld aantal werknemers van tenminste 4/5de van de toepasselijke nationale drempel...27

4.5 Uitzondering 2: Lager niveau van vennootschappelijke medezeggenschap in land van bestemming...29

4.5.1 Bepaling………..29

4.5.2 De hoogst-aantal doctrine...29

4.5.3 Kritiek...30

4.5.4 Alternatieve manieren van wegen...31

4.6 Uitzondering 3...32

4.6.1 Gelijkheidsbeginsel...32

4.6.2 TUI-arrest……….32

4.6.3 Onvolledige implementatie art. 16 lid 2 Fusierichtlijn...33

4.6.4 Berisping Hof van Justitie EU...33

Hoofdstuk 5 De BOG 5.1 Inleiding...35

5.2 Instelling en samenstelling BOG...35

(5)

5

5.4 Mogelijke uitkomsten BOG...36

5.4.1 Onderhandelingen leiden tot een overeenkomst...36

5.4.2 De BOG besluit niet te onderhandelen of onderhandelingen te staken...37

5.4.3 Onderhandelingen leiden niet tot een overeenkomst...37

Hoofdstuk 6 Referentievoorschriften 6.1 Inleiding...39

6.2 Wat zijn referentievoorschriften?...39

6.3 Wanneer zijn de referentievoorschriften van toepassing?...39

6.4 Hoe pakken de referentievoorschriften uit bij een grensoverschrijdende juridische fusie en een grensoverschrijdende omzetting? ...40

6.4.1 Referentievoorschriften bij een grensoverschrijdende juridische fusie...40

6.4.2 Referentievoorschriften bij een grensoverschrijdende omzetting...41

Hoofstuk 7 Cases 7.1 Inleiding...42

7.2 Case I: Nederlandse NV wordt omgezet in Duitse AG...42

7.3 Case II: Duitse AG wordt omgezet in Nederlandse NV...44

Hoofstuk 8 Conclusie...45

Literatuurlijst...47

Bijlage………....54

Bijlage I: Annex 10 Impact Assessment………54

(6)

6

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot het onderzoek

Vennootschappelijke medezeggenschap (medezeggenschap) is in Europa lange tijd een obstakel geweest bij de totstandkoming van Europese wetgeving omtrent

grensoverschrijdende herstructureringen. Politieke onenigheid tussen lidstaten over óf en de wijze waarop medezeggenschap dient te worden beschermd heeft als gevolg gehad dat regelgeving omtrent grensoverschrijdende herstructureringen lang op zich heeft laten wachten.1 De onenigheid komt met name voort uit de kloof die er bestaat tussen landen

waar betrokkenheid van werknemers binnen de vennootschap gebruikelijk is, zoals

Nederland en Duitsland, en landen waar geen medezeggenschap bestaat, zoals Engeland en België.2 Daar komt bij dat medezeggenschap in vele maten en vormen voorkomt, waardoor

de lidstaten die vormen van medezeggenschap kennen allerminst homogeen te noemen zijn.3

In 2001 kwam de Europese Commissie (Commissie) middels de SE-Verordening en bijbehorende SE-Richtlijn4 met een doorbraak in het wetgevingsproces omtrent

grensoverschrijdende herstructureringen. Ze introduceerde een regeling die de medezeggenschap van werknemers moest beschermen. De regeling omtrent

medezeggenschap uit de SE-Richtlijn maakte de weg vrij voor meer Europese regelgeving en deze kwam er in 2005 middels de Fusierichtlijn, die inmiddels met enkele andere richtlijnen opnieuw is gecodificeerd in Richtlijn 2017/1132 (Richtlijn). De medezeggenschapsregeling uit de SE-Richtlijn diende als blauwprint voor de medezeggenschapsregeling uit de

Fusierichtlijn,5 die na een moeilijk onderhandelingsproces werd gevonden in het compromis

van artikel 16, tegenwoordig art. 133 Richtlijn.6 Tot op de dag van vandaag geldt dit

compromis als uitgangspunt voor grensoverschrijdende mobiliteit.

Waar het proces om tot Europese regelgeving te komen maar moeilijk van de grond kwam, wees het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof)een aantal baanbrekende arresten waarin de mogelijkheid tot grensoverschrijdend herstructureren werd geboden. Zo stelde het in 2005 al dat grensoverschrijdende fusies en tevens andere omzettingen van

vennootschappen behoren tot de economische activiteiten waarvoor lidstaten de in art. 49 VWEU bedoelde vrijheid van vestiging moeten eerbiedigen.7 In de jaren daarna gaf het Hof

de mogelijkheid tot grensoverschrijdend omzetten nader vorm. In de arresten Cartesio en Vale werden achtereenvolgens de grensoverschrijdende outbound- en inbound omzetting door het Hof gefaciliteerd.8 De overgebleven beperkingen die aan de grensoverschrijdende

1 Laagland 2010, p. 51

2 Lennarts & Roest 2012, p. 18-19 3 Laagland 2010, p. 51

4 Richtlijn 2001/86/EG van de Raad van 8 oktober 2001 tot aanvulling van het statuut van de Europese

vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers

5 Richtlijn 2005/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende

grensoverschrijdende fusies van kapitaalvennootschappen

6 Laagland 2010, p. 52 7 HvJ-EU Sevic, r.o. 31

(7)

7

omzetting kleefden, werden tenslotte met het Polbud arrest uit 2017 van de hand gedaan. Zo is het niet langer vereist dat een vennootschap economische activiteiten ontplooit in de lidstaat van bestemming.9 Als gevolg van deze arresten is de grensoverschrijdende mobiliteit

flink toegenomen.

Toch geniet regelgeving met het oog op rechtszekerheid de voorkeur.10

De Commissie heeft daarom een nieuwe Richtlijn11 voorgesteld die moet zorgen voor

bovengenoemde rechtszekerheid en thans de grensoverschrijdende mobiliteit binnen Europa moet verbeteren. Tegelijkertijd wil zij stakeholders, waaronder werknemers,

passende bescherming bieden in het geval van een grensoverschrijdende herstructurering.12

De grote aandacht voor de bescherming van de stakeholders valt dan ook op. Verbrugh spreekt in dat kader zelfs van een nieuwe benadering in het harmonisatieproces, waarbij de bescherming van stakeholders hoogtij viert over de facilitering van ondernemerschap.13

Naast het feit dat er een regeling omtrent de grensoverschrijdende omzetting (omzetting) ontbreekt is er kritiek op de bestaande regeling van de grensoverschrijdende juridische fusie (fusie). Zo zouden werknemers onvoldoende worden geïnformeerd over de details en de gevolgen van een fusie en menen vakbonden dat de medezeggenschap bij een fusie onvoldoende wordt beschermd.14 De Commissie heeft met enkele wijzigingen proberen

gehoor te geven aan deze kritiek. Het wetsvoorstel ligt momenteel ter goedkeuring bij de Raad van Ministers. In deze scriptie ga ik uit van de Engelse versie van het wetsvoorstel die door het Europees Parlement is aangenomen op 18 april 2019.

Het leek mij gezien de invoering van de regeling omtrent de omzetting en de wijzigingen met betrekking tot de regeling van de fusie interessant om een analyse te maken van de systematiek rondom de bescherming van medezeggenschap bij beide vormen en eventuele lacunes in de regelgeving aan het licht te brengen.

1.2 Doelstelling van het onderzoek

De voornaamste doelstelling van dit onderzoek is om een analyse te maken van het mechanisme rondom de bescherming van medezeggenschap in het geval van een fusie en een omzetting, waarbij ik me zal afvragen of de bescherming bij de inwerkingtreding van Richtlijnvoorstel 2018/241 (Richtlijnvoorstel) voldoende zal zijn of dat er nog lacunes in de regelgeving bestaan die de aandacht van de Commissie verdienen. Het mechanisme is gezien het grote aantal verwijzingen naar andere richtlijnen complex en wil ik in deze scriptie inzichtelijk maken.

Verder wil ik de formele procedures van de beide vormen van grensoverschrijdende herstructureringen nader toelichten, waarbij ik de bepalingen voornamelijk zal bekijken vanuit het perspectief van medezeggenschap.

Afsluitend wil ik de probleemstelling beantwoorden en tot een conclusie komen. Zal de

9 HvJ-EU Polbud, r.o. 38

10 Van Eck & Roelofs 2018, p. 53 11 Richtlijnvoorstel 2018/241

12 Preambule 5 Richtlijnvoorstel 2018/241 13 Verbrugh 2018, p. 75

(8)

8

bescherming bij het aannemen van het Richtlijnvoorstel voldoende zijn of blijven er bepaalde punten die wringen en nadere aandacht verdienen?

1.3 Methode en opbouw van het onderzoek

In deze scriptie zal ik gebruik maken van de klassiek juridische methode. Ik maak

hoofdzakelijk gebruik van literatuur- en jurisprudentie onderzoek om tot een antwoord op mijn onderzoeksvraag te komen. Dit onderzoek betreft een juridisch dogmatisch onderzoek nu ik een algemene juridische kwestie met betrekking tot het geldende recht wil

onderzoeken. Aan de hand van Europese richtlijnen en rapporten, wetgeving,

jurisprudentie, kamerstukken en literatuur wil ik een bijdrage leveren aan de kennis over het geldende recht inzake de bescherming van medezeggenschapsrechten bij een fusie en een omzetting.

Om mijn scriptie helder en overzichtelijk te houden zal ik beginnen met de uitleg van het Europese medezeggenschapsbegrip en aangeven hoe er door lidstaten op verschillende manieren vorm aan wordt gegeven. Daarna zal ik bespreken wat een fusie en een omzetting precies inhouden.

Vervolgens zal ik stapsgewijs het mechanisme omtrent de bescherming van

medezeggenschap ontleden. Hierbij ga ik zowel op de bestaande als op de beoogde richtlijnen in. Aangezien de omzetting in het Richtlijnvoorstel voor het eerst een eigen regeling krijgt, zal ik twee cases maken waarin er aan de hand van het voorstel wordt omgezet om zo inzichtelijk te maken hoe het mechanisme werkt en wat er eventueel aan mankeert.

Ten slotte zal ik middels het beantwoorden van de probleemstelling tot een conclusie komen.

1.4 Afbakening van het onderzoek

In dit onderzoek staat de bescherming van medezeggenschap bij een fusie en omzetting centraal. Ik zal derhalve niet ingaan op de grensoverschrijdende juridische splitsing (splitsing). Dit doe ik met een aantal redenen. Allereerst is de splitsing vanuit het oogpunt van medezeggenschap minder interessant, nu er geen conflicterende

medezeggenschapsregelingen zijn zoals bij de fusie. Daar komt bij dat de splitsing een soort spiegelbeeld is van de fusie, aangezien er over de grens wordt opgesplitst in plaats van samengevoegd.15 De omzetting verschilt juist van deze twee vormen. Er vindt bij een

omzetting immers geen vermogensovergang plaats, nu de om te zetten rechtspersoon blijft bestaan.16 In het gehele herstructureringsproces is er dan ook maar één vennootschap

betrokken, terwijl er bij de fusie en splitsing ten minste twee vennootschappen betrokken zijn.

15 Cremers & Vitols 2019, p. 87 16 Buirma 2018, p. 41

(9)

9

Verder behandel ik in hoofdstuk 2 de Nederlandse en Duitse vennootschappelijke medezeggenschapsrechten apart aangezien zij in hoofdstuk 7 onderhevig zijn aan twee cases. Ik heb gekozen voor Nederland en Duitsland omdat beide landen worden gekenmerkt door een hoog niveau van medezeggenschap.17 In de cases zal ik twee situaties schetsen

waarin wordt omgezet, te weten de situatie waarin een Nederlandse NV zich omzet in een Duitse AG en andersom. Hierin zullen alle elementen van het mechanisme omtrent de bescherming van medezeggenschap behandeld worden.

Ten slotte merk ik op dat allerlei andere aspecten van werknemersbescherming buiten toepassing blijven. Ook de mate van efficiëntie van de bescherming van

medezeggenschapsrechten en de kosten van de te volgen procedures spelen in deze scriptie geen rol.

(10)

10

Hoofdstuk 2 Vennootschappelijke medezeggenschap

2.1 Inleiding

Om een helder beeld te scheppen van de bescherming omtrent medezeggenschap moet men eerst weten wat medezeggenschap in Europa precies inhoudt. De verschillende vormen van medezeggenschap zullen de revue passeren. Verder is het gezien de

grensoverschrijdende dimensie van de fusie en omzetting van belang om te weten waar in Europa medezeggenschap voorkomt én waar juist niet. Lidstaten geven daarnaast ieder op hun eigen manier invulling aan medezeggenschap. Daarop zal ik de belangrijkste verschillen bespreken. Tenslotte staan Nederland en Duitsland bekend om hun hoge niveau van

medezeggenschapsrechten, maar wordt aan deze rechten wel hun ware kracht toebedeeld?

2.2 Het Europese vennootschappelijke medezeggenschapsbegrip

2.2.1 Begripsbepaling

Met medezeggenschap wordt de invloedsuitoefening van werknemers op de samenstelling van het toezichthoudend orgaan in een dualistisch bestuursmodel, en het bestuursorgaan in een monistisch bestuursmodel bedoeld.18 De definitie van het begrip vinden we terug in art.

2 sub k SE-Richtlijn: ‘de invloed van het orgaan dat de werknemers vertegenwoordigt en/of van de werknemersvertegenwoordigers op de gang van zaken bij een vennootschap via het recht om een aantal leden van het toezichthoudend of het bestuursorgaan van de

vennootschap te kiezen of te benoemen, of het recht om met betrekking tot de benoeming van een aantal of alle leden van het toezichthoudend of het bestuursorgaan van de

vennootschap aanbevelingen te doen of bezwaar te maken.’ In Nederland is het begrip geïmplementeerd in art. 1:1 van de Wet rol werknemers bij Europese rechtspersonen.

2.2.2 Gelijkstelling vennootschappelijke medezeggenschapsrechten

Opvallend aan het Europese begrip is dat er geen onderscheid gemaakt wordt tussen de verschillende manieren waarop medezeggenschap tot uiting kan komen. Het recht om een aantal leden van het toezichthoudend of bestuursorgaan te kiezen of te benoemen wordt gelijkgesteld aan het recht om bij de benoeming van een aantal of alle leden van het toezichthoudend of bestuursorgaan van de vennootschap aanbevelingen te doen of bezwaar te maken.19 De verschillende soorten invloed worden op deze manier niet tegen

elkaar afgewogen, waardoor de rechten niet kwalitatief worden benaderd. Het doen van een aanbeveling en het maken van bezwaar hoeven immers geen gevolgen te hebben voor de uiteindelijke benoeming van de leden van het toezichthoudend of bestuursorgaan, nu er simpelweg geen gehoor aan hoeft te worden gegeven. Kingma meent dan ook dat er op deze manier appels met peren worden vergeleken.20

Dat er geen kwalitatief onderscheid wordt gemaakt in de verschillende soorten medezeggenschapsrechten is van groot belang bij de hoogst-aantal doctrine, die

18 Roest 2007, p. 709 19 Kingma 2013, p. 4 20 Kingma 2013, p. 4

(11)

11

medezeggenschapsrechten bij een eventuele fusie of omzetting tegen elkaar afweegt, maar hierover later meer.

2.3 Waar in Europa komt vennootschappelijke medezeggenschap voor?

2.3.1 De Europese vennootschappelijke medezeggenschapskaart

Zoals eerder vermeld geven de Europese lidstaten niet bepaald op dezelfde manier vorm aan medezeggenschap. Het medezeggenschapslandschap valt te onderscheiden in 3

categorieën.21 Allereerst zijn er landen die geen enkele vorm van medezeggenschap kennen.

Deze groep bestaat uit 10 lidstaten, waarvan België, Italië en het Verenigd Koninkrijk voorbeelden zijn.22 Daarnaast zijn er landen waar medezeggenschap alleen voorkomt in de

publieke sector. Deze categorie, waar als gevolg van privatiseringsoperaties de

medezeggenschap aan het eroderen is,23 bestaat uit Spanje, Tsjechië, Portugal, Ierland en

Griekenland.24 Als laatst is er een groep van 13 lidstaten die wél vormen van

medezeggenschap kent. Naast ons eigen land vallen o.a. Duitsland, Oostenrijk en de Scandinavische landen hieronder.25 Zoals gezegd verschilt medezeggenschap in deze

lidstaten in veel opzichten van elkaar.

2.3.2 Verschillende vormen van vennootschappelijke medezeggenschap

Een eerste verschil in de vormgeving van medezeggenschap is te bespeuren in de vennootschappelijke stelsels die lidstaten aanhangen. Duitsland en Oostenrijk kennen bijvoorbeeld een duaal bestuursmodel, waardoor zij invloed uitoefenen op het

toezichthoudend orgaan. In Zweden wordt de invloed juist uitgeoefend op het bestuursorgaan, aangezien daar het monistische bestuursmodel van toepassing is.

Daarnaast is er een groep landen waarin beide bestuursmodellen worden gehanteerd, zoals Denemarken, Frankrijk en Nederland.26

Verder kan een tweede onderscheid worden gemaakt in de kracht van de invloed die werknemers kunnen uitoefenen, hetgeen in de SE-Richtlijn dus niet gebeurt.

Vervolgens kan er een derde onderscheid gemaakt worden in het aantal toezichthoudende dan wel bestuursleden dat voor verkiezing of benoeming in aanmerking komt.27 Daar komt

nog bij dat gekozen leden verschillende verantwoordelijkheden en bevoegdheden hebben, wat de invloed van de werknemersvertegenwoordigers op zijn beurt weerspiegelt.28

Ten slotte is er een grote variatie te zien in de drempelwaarde van het aantal werknemers dat vereist is om medezeggenschapsrechten te verwerven. Zo kennen landen als

Denemarken, Zweden en Slowakije bijvoorbeeld een lage drempelwaarde, variërend tussen de 25 en 50 werknemers. Daarnaast is er een middengroep van landen waar het aantal vereiste werknemers varieert tussen de 50 en 500 werknemers. Hieronder vallen onder anderen Oostenrijk, Finland, Hongarije en Nederland. Als laatst zijn er landen waar een

21 Van het Kaar 2016, p. 182

22 Impact assessment 2018, annex 10 23 Van het Kaar 2016, p. 182

24 Impact assessment 2018, annex 10 25 Impact assessment 2018, annex 10 26 Impact assessment 2018, annex 10 27 Impact assessment 2018, annex 10 28 Bechbruun & Lexidale 2013, p. 51

(12)

12

relatief hoog aantal werknemers vereist is, waaronder Duitsland, Frankrijk en Luxemburg.29

2.4 Nederlandse vennootschappelijke medezeggenschapsrechten

2.4.1 Nederlandse vennootschappelijke medezeggenschap

In 2004 is de structuurregeling aangepast om de positie van werknemers te versterken.30

Aan de OR, die optreedt als vertegenwoordiger van de werknemers, komt naast het al bestaande algemene aanbevelingsrecht nu ook een versterkt aanbevelingsrecht toe. Deze twee rechten vormen in ons land de medezeggenschap. Naast de invoering van het

algemene aanbevelingsrecht, kreeg de OR in 2010 vervolgens ook een aantal spreekrechten, waaronder het spreekrecht ten aanzien van de benoeming, schorsing of het ontslag van een bestuurder of een commissaris (art. 2: 134a/2:144a lid1 BW). Ook dit recht valt volgens enkele auteurs onder medezeggenschap, maar hierover meer in paragraaf 2.4.5.

In Nederland bestaat medezeggenschap uit de bevoegdheid om invloed uit te oefenen op de samenstelling van de Raad van Commissarissen (RvC) in een duaal bestuursmodel, en de niet-uitvoerende bestuurders in een monistisch bestuursmodel (art. 2:268 lid 5 BW, art. 2:239a lid 1 BW).31 In het vervolg ga ik uit van het duale bestuursmodel, nu deze meestal

wordt gehanteerd. Voordat ik inga op de rechten van de OR, zal ik eerst aangeven wanneer de structuurregeling van toepassing is en de OR zijn rechten verkrijgt.

2.4.2 Criteria structuurregeling

De structuurregeling is van rechtswege van toepassing als aan een drietal wettelijke criteria wordt voldaan. De criteria van de structuurvennootschap zijn vastgesteld in art. 2:263 (153) lid 2 BW. Onder sub a vinden we het eerste criterium, wat behelst dat het geplaatste

kapitaal samen met de reserves volgens de balans met toelichting ten minste €16 miljoen bedraagt.32 Verder volgt uit sub b dat de vennootschap of een afhankelijke maatschappij

krachtens wettelijke verplichting een ondernemingsraad (OR) moet hebben ingesteld. Dit is het geval wanneer er ten minste 50 personen werkzaam zijn in de onderneming (art. 2 lid 1 WOR). Als laatst moeten er krachtens sub c bij de onderneming en haar afhankelijke

maatschappijen samen in de regel ten minste 100 werknemers werkzaam zijn. Het zinsdeel ‘in de regel’ ziet er op dat vennootschappen niet met incidentele uitschieters onder de drempel van 100 werknemers gaan zitten en zo het structuurregime proberen te omzeilen.33

Wanneer aan bovengenoemde criteria is voldaan moet de vennootschap krachtens art. 2:263 (153) lid 1 BW verplicht opgaaf doen bij het handelsregister van het feit dat zij kwalificeert als ‘grote’ vennootschap. Op het moment dat de opgaaf gedurende drie

onafgebroken jaren ingeschreven is geweest, worden de bijzondere structuurbepalingen op de vennootschap van toepassing en moet er een RvC worden ingesteld (art. 2:264 (154) lid 1 jo. Art 2:268 (158) lid 1 BW).

De termijn van 3 jaar is voor dit onderzoek uiteraard van groot belang. Mocht er sprake zijn een fusie waarbij een Nederlandse vennootschap optreedt als verkrijgende vennootschap

29 Impact assessment 2018, annex 10 30 Van Schilfgaarde 2017, p. 493

31 Art. 63k Wetsvoorstel bestuur en toezicht 32 Van Schilfgaarde 2017, p. 493

(13)

13

en er ná die fusie wordt voldaan aan de criteria van art. 2:263 (153) lid 2 BW, dan verkrijgen werknemers pas na drie jaar medezeggenschapsrechten. De fuserende vennootschappen kunnen dit overigens oplossen door vrijwillig het structuurregime van toepassing te laten zijn (art. 2:267 (157) lid 1 BW).34

Het voornaamste gevolg van het van toepassing worden van het structuurregime is dat de RvC een aantal vitale bevoegdheden van de algemene vergadering van aandeelhouders (AVA) overneemt. Zo benoemt en ontslaat de RvC krachtens art. 2:272 (162) BW de bestuurders van de vennootschap en dient hij krachtens art. 2:274 (164) BW belangrijke bestuursbesluiten goed te keuren.35 Dit is uiteraard alleen van belang voor een Nederlandse

vennootschap.

2.4.3 Het algemene aanbevelingsrecht

De invloed van werknemers op de samenstelling van de RvC wordt uitgeoefend door de OR en bestaat uit twee aanbevelingsrechten, het algemene- en het versterkte

aanbevelingsrecht. Het algemene aanbevelingsrecht uit art. 2:268 (158) lid 5 BW houdt in dat de OR, net als de AVA, aan de RvC personen kan aanbevelen om als commissaris te worden voorgedragen.36 De RvC hoeft deze aanbevelingen echter niet over te nemen en kan

zijn eigen kandidaten voordragen, zonder dat de OR daartegen in rechte kan opkomen.37

Gezien dit feit meent Roest dan ook dat het algemene aanbevelingsrecht vrij krachteloos is.38 Met het algemene aanbevelingsrecht spreekt de OR eigenlijk zijn mening uit over een

geschikte kandidaat. Wordt deze mening door de RvC niet gedeeld, dan blijft een rechtsgevolg uit.

2.4.4 Het versterkte aanbevelingsrecht

Waar er van het algemene aanbevelingsrecht weinig kracht lijkt uit te gaan, is dat bij het versterkte aanbevelingsrecht anders. Het recht werd bij de invoering van het nieuwe structuurregime opgenomen om tegengas te geven aan het terugbrengen van de benoemingsbevoegdheid bij de AVA.39

De OR heeft het recht om voor een derde van het aantal leden van de RvC een persoon op voordracht aan de AVA te plaatsen (art. 2:268 (158) lid 6 BW). Belangrijk detail is dat wanneer het ledenaantal niet door drie deelbaar is, telkens naar beneden wordt afgerond. Bij een RvC van vijf leden, heeft de OR dus slechts voor één lid een versterkt

aanbevelingsrecht.40

De ‘versterking’ van het aanbevelingsrecht zit in de beperkte mogelijkheden van de RvC om tegen de aanbeveling bezwaar te maken.41 Een dergelijk bezwaar kan enkel op de twee

gronden worden gebaseerd (art. 2:268 (158) lid 6 ). De eerste grond is dat de RvC de

verwachting heeft dat de aanbevolen persoon ongeschikt zal zijn voor de vervulling van zijn taak. De tweede grond is dat de RvC bij benoeming van de aangedragen persoon niet naar

34 Asser, Maeijer, Van Solinge & Nieuwe Weme 2013, par. 523 35 Van Schilfgaarde 2017, p. 499

36 Van Schilfgaarde 2017, p. 500

37Asser, Maeijer, Van Solinge & Nieuwe Weme 2013, par. 562 38 Roest 2007, p. 711

39 Van Schilfgaarde 2017, p.503

40Asser, Maeijer, Van Solinge & Nieuwe Weme 2013, par. 563 41 De Nijs Bik 2013, p.70

(14)

14

behoren zal zijn samengesteld. Uit oude jurisprudentie volgt dat er voor ‘ongeschiktheid’ en ‘niet naar behoren samen gesteld’ voldoende objectieve gronden aan te voeren moeten zijn.42 Wanneer de RvC daadwerkelijk bezwaar heeft tegen een door de OR aanbevolen

kandidaat, dient hij in overleg te gaan met de OR om alsnog overeenstemming te bereiken. Komen zij binnen vier weken niet tot een overeenstemming, dan kan de RvC de

Ondernemingskamer (OK) verzoeken het bezwaar gegrond te verklaren. Doet de OK dit vervolgens, dan kan de OR een nieuwe aanbeveling doen. Verklaart de OK het bezwaar ongegrond, dan moet de RvC de aanbevolen persoon op de voordracht plaatsen (art. 2:268 (158) lid 7 BW). Tegen de uitspraak staat geen hoger beroep of cassatie open (art. 2:268 (158) lid 8 BW).

Feit blijft dat de AVA de voordracht van de RvC kan afwijzen. Wanneer dit gebeurt, begint de aanbevelingsprocedure weer van vooraf aan(art. 2:268 (158) lid 9 BW).

De medezeggenschapsrechten in ons land komen dus toe aan de OR (art. 2:268 (158) lid 11). Nu kan er zich een situatie voordoen waarbij er binnen een onderneming meerdere

ondernemingsraden zijn. In dat geval is er vaak één centrale ondernemingsraad (COR) aan wie de betreffende bevoegdheden dan toekomen. Wanneer er geen COR is ingesteld dienen de ondernemingsraden afzonderlijk hun recht uit te oefenen. Dat is anders bij het versterkte aanbevelingsrecht, waar OR-en gezamenlijk hun recht uit dienen te oefenen (art. 2:268 (158) lid 11). Er zouden anders immers meerdere personen bindend kunnen worden voorgedragen.43

2.4.5 Het spreekrecht

Zoals net al even aangehaald heeft de OR in 2010 ook een aantal spreekrechten verworven. De OR heeft een spreekrecht ten aanzien van de benoeming, ontslag of schorsing van een bestuurder of commissaris (art. 2:134a / 2:144a lid 1 BW).

Laagland is van mening dat dit spreekrecht ook onder het Europese

medezeggenschapsbegrip valt.44 Als argument geeft zij dat zij verwacht dat het Hof een

ruime interpretatie van de medezeggenschapsrechten zal toepassen en de rechten niet juridisch afdwingbaar hoeven te zijn.

Vervolgens beweert Laagland dat dit spreekrecht evenals het algemene aanbevelingsrecht bij Roest niet onder het Europese medezeggenschapsbegrip zou vallen, refererend naar de uitspraak van Roest dat het versterkte aanbevelingsrecht als uitgangspunt zou moeten worden genomen bij de weging van vennootschappelijke medezeggenschapsrechten.45 In

mijn ogen haalt Laagland hier echter twee discussies door elkaar, te weten de discussie over of een bepaald recht onder het Europese medezeggenschapsbegrip valt en de discussie over of het kwalitatief zwakke algemene aanbevelingsrecht als uitgangspunt zou moeten worden genomen bij de weging van medezeggenschapsrechten.

42Asser, Maeijer, Van Solinge & Nieuwe Weme 2013, par. 562 43 Van Schilfgaarde 2017 2017, p. 501

44 Laagland 2013, p. 142

(15)

15

2.5 Duitse vennootschappelijke medezeggenschapsrechten

2.5.1 Duits vennootschapsrecht

In tegenstelling tot Nederland hanteert Duitsland alleen de duale bestuursstructuur in de vennootschappelijke organisatie. De medezeggenschap wordt dus uitgeoefend op het toezichthoudend orgaan, te weten de Aufsichtsrat.46 De drie kapitaalvennootschappen die

onder de Richtlijn vallen zijn de Aktiengesellschaft (AG), vergelijkbaar met de Nederlandse NV, de Komanditgesellschaft auf Aktien (KGaA), vergelijkbaar met de Nederlandse

commanditaire vennootschap, en de Gesellschaft mit beschränkter Haftung (GmbH), vergelijkbaar met de Nederlandse BV.47

Duitsland kent drie wetboeken met betrekking tot medezeggenschap: het

Mitbestimmungsgesetz (MitbestG), het Drittelbeteiligungsgesetz (DrittelbG) en het Montan-Mitbestimmungsgesetz (Montan-MitbestG). Laatstgenoemde ziet op

kapitaalvennootschappen die zich voornamelijk bezig houden met de productie van steenkool, bruinkool en ijzererts en zal ik om die reden niet apart behandelen.48 Aan de

hand van het aantal werknemers dat in dienst is van de vennootschap wordt de reikwijdte van de medezeggenschap bepaald.

2.5.2 Het Mitbestimmungsgesetz

Wanneer er bij een AG, KGaA of een GmbH in de regel ten minste 2000 werknemers in dienst zijn moet er een Aufsichtsrat worden ingesteld en hebben de werknemers een medezeggenschapsrecht ten aanzien van de leden daarvan (§ 1 MitbestG jo § 6 Abs. 1 MitbestG). Voor de AG en KGaA komt deze verplichting al voort uit hun rechtsvorm.49

De grootte van de Aufsichtsrat wordt volgens § 7 Abs. 1 MitbestG bepaald aan de hand van het aantal werknemers van de vennootschap.50 In de statuten kan worden afgeweken van

de grootte van de Aufsichtsrat. De wettelijke omvang van de Aufsichtsrat mag echter nooit kleiner worden.51

Onder het MitbestG komt er veel gewicht toe aan medezeggenschap. Werknemers hebben krachtens § 7 Abs. 1 MitbestG telkens het recht om de helft van de leden van de

Aufsichtsrat te benoemen. De andere helft wordt benoemd door de aandeelhouders.52

Werknemers hebben een rechtstreeks benoemingsrecht: ze benoemen zonder tussenkomt de leden van de Aufsichtsrat en hoeven hierbij geen rekening te houden met welk orgaan dan ook. Het dwingende karakter van § 7 MitbestG heeft als gevolg dat afwijking van het werknemersaantal op geen enkele manier mogelijk is.53

Uit § 7 Abs. 2 MitbestG volgt dat van de helft van de leden die door de werknemers worden benoemd, een deel wordt gekozen uit werknemers van de onderneming en een deel uit vakbondsvertegenwoordigers. Zij hebben als taak om de arbeidsrechtelijke verhoudingen 46 Laagland 2013, p. 173 47 Bijlage II Richtlijn 2017/1132 48 Laagland 2013, p, 189 49 Habersack 2018, p. 222 50 Henssler 2018, p. 276 51 Raiser & Jacobs 2015, p. 169 52 Raiser & Jacobs 2015, p. 167 53 Raiser & Jacobs 2015, p. 168

(16)

16

tussen werknemers en werkgevers in het collectief vorm te geven.54

De verkiezingsprocedure in Duitsland verschilt naar gelang van het aantal werknemers dat in dienst is van de vennootschap. Bij een vennootschap met in de regel meer dan 8000

werknemers worden de leden van de Aufsichtsrat gekozen door gedelegeerden (§ 9 Abs. 1 MitbestG). De werknemers kiezen dan per bedrijf eerst de gedelegeerden (§ 10 Abs. 1 MitbestG). Per 90 werknemers wordt er 1 gedelegeerde gekozen (§ 11 Abs. 1 MitbestG). De werknemers en de leitende Angestellte worden daarbij naar evenredigheid gekozen (§ 11 Abs. 2 MitbestG). Een leitende Angestellte is een soort senior werknemer die werknemers mag aannemen en ontslaan en daarnaast binnen het bedrijf belangrijke taken zelf mag vervullen.55 Uiteindelijk kiezen de gedelegeerden de leden van de Aufsichtsrat (§ 15 Abs. 1

MitbestG). Er is gekozen voor bovengenoemd systeem omdat werknemers bij

ondernemingen van deze grootte vaak niet weten wie de kandidaten voor de Aufsichtsrat zijn.56

Zijn er bij een vennootschap minder dan 8000 werknemers in dienst dan kiezen de

werknemers in beginsel rechtstreeks de leden van de Aufsichtsrat (§ 9 Abs. 2 MitbestG). De bepalingen omtrent de verkiezingsprocedure via gedelegeerden zijn dan van

overeenkomstige toepassing, met als verschil dat nu de leden van de Aufsichtsrat worden gekozen in plaats van gedelegeerden (§ 18 MitbestG).

De besluiten van de Aufsichtsrat dienen met een meerderheid van de stemmen te worden genomen (§ 29 Abs. 1 MitbestG). Aangezien zowel de aandeelhouders als de werknemers de helft van de leden van de Aufsichtsrat benoemen kan het nog wel eens voorkomen dat de stemmen staken. De voorzitter van de Aufsichtsrat heeft dan een beslissende stem (§ 29 Abs. 2 MitbestG). De uiteindelijke macht komt middels deze weg toe aan de aandeelhouders aangezien zij krachtens § 96 Abs. 2 AktG de voorzitter van de Aufsichtsrat benoemen,

wanneer er in de eerste stemronde niemand met twee derde meerderheid van de stemmen is gekozen.57 Het geluid van de werknemers kan op deze manier dus worden onderdrukt,

wat in mijn ogen afdoet aan de kracht van hun medezeggenschapsrecht.

Naast het toezichthoudend orgaan heeft de Duitse wetgever ook het bestuursorgaan onderworpen aan medezeggenschap.58 Krachtens § 33 Abs. 1 MitbestG wordt er in het

bestuursorgaan een Arbeidsdirektor benoemd. Dit geldt niet voor de KGaA. De taken van de Arbeidsdirektor zijn niet in de wet opgenomen, maar men gaat er vanuit dat deze

voornamelijk bestaan uit verantwoordelijkheden in personele- en sociale kwesties.59 Raiser

omschrijft de taken in mijn ogen het best: de Arbeidsdirektor dient het werknemersbelang te alle tijden in het oog te houden en dit belang kenbaar te maken bij de plannen en beslissingen van de vennootschap. Daarbij heeft hij een soort bemiddelende functie tussen het bestuursorgaan en de werknemers(vertegenwoordigers).60

54 Raiser & Jacobs 2015, p. 174 55 Henssler 2018, p. 139 56 Laagland 2013, p. 185 57 Laagland 2013, p. 183 58 Laagland 2013, p. 187 59 Henssler 2018, p. 728 60 Raiser 2015, p. 444

(17)

17

Het is goed dat de Duitse wetgever met het oog op het hoge aantal werknemers ook het bestuursorgaan heeft voorzien van medezeggenschap. De Arbeidsdirektor is echter

onderdeel van het bestuursorgaan en dient zijn taken in nauw overleg met de overige leden van het bestuursorgaan uit te voeren (§ 33 Abs. 2 MitbestG) . Onafhankelijk is de

Arbeidsdirektor dus niet, wat mij doet twijfelen aan zijn vermogen om als bemiddelaar op te treden.

Aangezien de leden van het bestuursorgaan overeenkomstig § 31 MitbestG benoemd, hebben de aandeelhouders in principe de langste adem hebben in het benoemingsproces.61

Ik vraag me dan ook af hoeveel waarde er moet worden gehecht aan de medezeggenschap via de Arbeidsdirektor. De Arbeidsdirektor heeft als taak om het werknemersbelang kenbaar te maken, maar is onderdeel van het bestuursorgaan, waardoor het mij onwaarschijnlijk lijkt dat hij of zij objectief zal zijn bij een eventueel geschil met werknemers.

2.5.3 Het Drittelbeteiligungsgesetz

Zijn er bij de drie kapitaalvennootschappen in de regel meer dan 500 personen werkzaam, dan dient er een Aufsichtsrat te worden ingesteld en verkrijgen de werknemers ten aanzien van die Aufsichtsrat een medezeggenschapsrecht (§ 1 Abs. 1 Drittelb G jo § 1 Abs. 1 satz 3 DrittelbG).

De Aufsichtsrat bestaat volgens § 95 AktG in de regel uit 3 leden. Dit aantal kan middels de statuten naar boven worden bijgesteld tot een maximum van 21 leden. Het aantal leden van de Aufischtsrat moet gezien het medezeggenschapsrecht van de werknemers door drie deelbaar zijn.62 De Aufsichtsrat moet bij een vennootschap van meer dan 500 werknemers

voor een derde uit werknemersvertegenwoordigers bestaan (§ 4 Abs. 1 DrittelbG).63 Van dit

aantal kan bij de AG en de KGaA niet worden afgeweken (§ 23 Abs. 5 AktG).64

In de literatuur zijn de meningen verdeeld over de vraag of uitbreiding van de

medezeggenschap hij de GmbH wel mogelijk is.65 Aan de ene kant meent Habersack dat

uitbreiding van werknemersinvloed niet mogelijk is aangezien § 96 AktG van toepassing is op de samenstelling van de Aufsichtsrat. Daarnaast kan de mogelijkheid om via statuten af te wijken van dit aantal niet uit het DrittelbG kan worden afgeleid.66 Aan de andere kant is

Henssler van mening dat er wél een uitbreiding mogelijk is. Hij meent dat de dwingende bepaling van § 4 Abs. 1 DrittelbG enkel geldt voor een derde van de leden van de

Aufsichtsrat. Andere werknemersvertegenwoordigers zouden middels vrij gehouden verkiezingen ook een plek in de Aufsichtsrat kunnen bemachtigen. Daar komt bij dat de aandeelhouders in zijn ogen middels een wijziging van de statuten een sterkere

vertegenwoordiging van werknemers kunnen bewerkstelligen.67 De beredenering van

Henssler komt op mij niet heel sterk over nu aandeelhouders niet snel bereid zullen zijn om in de Aufsichtsrat meer macht aan werknemers te geven, of dit nou via een verkiezing of een wijziging van de statuten gebeurd.

61 Laagland 2013, p. 187 62 Veil 2015, p. 499 63 Henssler 2018, p. 810 64 Henssler 2018, p. 812 65 Laagland 2013, p. 180 66 Habersack 2018, p. 76 67 Henssler 2018, p. 812

(18)

18

De verkiezingsprocedure van het DrittelbG verschilt ten opzichte van het MitbestG.

Krachtens § 5 Abs. 1 DrittelbG moet de verkiezing algemeen, gelijk en onmiddellijk zijn. De leden worden bij meerderheid gekozen door werknemers die tenminste 18 jaar oud zijn. Het voordrachtsrecht komt krachtens § 6 DrittelbG toe aan Duitse ondernemingsraden, genaamd de Betriebsräte, en de werknemers. Het voorstel van de werknemers moet dan wel door minstens een tiende of honderd werknemers ondertekend zijn.

2.6 Nederlandse vs. Duitse vennootschappelijke medezeggenschapsrechten

Wanneer we de Nederlandse en Duitse medezeggenschapsrechten naast elkaar leggen zijn er meer verschillen dan overeenkomsten te bespeuren. Allereerst kennen de

medezeggenschapsregelingen andere toepassingscriteria. Zo moet er in Nederland bij een vennootschap een geplaatst kapitaal van €16 miljoen bestaan en moet er daarnaast een OR zijn ingesteld. Deze vereisten gelden in Duitsland niet. Vervolgens is er een verschil in de drempelwaardes om medezeggenschapsrechten te verwerven. Het structuurregime hanteert dezelfde grens als het Drittelbeteiligungsgesetz, te weten 500 werknemers, maar vanaf 2000 werknemers gaat in Duitsland het Mitbestimmungsgesetz gelden.

Verder kent Nederland vanaf het moment dat aan de drie criteria is voldaan een

inlooptermijn van drie jaar om de medezeggenschapsregeling te laten gelden. In Duitsland geldt deze termijn niet.

Tenslotte zit het belangrijkste onderscheid tussen beide landen hem in het type recht. Waar in Nederland een algemeen aanbevelingsrecht geldt ten aanzien van alle commissarissen en een versterkt aanbevelingsrecht ten aanzien van een derde, heeft Duitsland een direct benoemingsrecht ten aanzien van een derde van de leden de Aufsichtsrat onder het Drittelbeteiligungsgesetz en de helft onder het Mitbestimmungsgesetz. Besluiten van de Aufsichtsrat kunnen onder het Mitbestimmungsgesetz dus staken, iets wat in Nederland niet kan voorkomen.

Al met al gaat er van de Duitse medezeggenschapsrechten meer kracht uit, nu zij bestaan uit directe benoemingsrechten, waar wij het moeten doen met aanbevelingsrechten.

(19)

19

H3 Grensoverschrijdende juridische fusie en grensoverschrijdende omzetting

3.1 Inleiding

Ik zal dit hoofdstuk beginnen met wat meer achtergrond informatie over beide

grensoverschrijdende herstructureringen. Daarna zal ik kort behandelen op welke manieren er gefuseerd en omgezet kan worden. Vervolgens zal ik bepalingen uit de formele

procedures van beide vormen behandelen, waarop ik me voornamelijk zal toespitsten op de bepalingen die voor de medezeggenschap interessant zijn. Tenslotte sta ik stil bij de rol die aan de ‘bevoegde instantie’ is toebedeeld in de verschillende processen.

3.2 De grensoverschrijdende juridische fusie

3.2.1 Begripsbepaling

Bij een (nationale) fusie gaat het vermogen van een of meer vennootschappen, met inbegrip van de rechten en de verplichtingen, onder algemene titel over op de verkrijgende

vennootschap. De verdwijnende vennootschap(pen) word(t)(en) dan beëindigd zonder in vereffening te gaan, waarbij de aandeelhouders van deze vennootschap(pen) aandelen krijgen uitgereikt in de verkrijgende vennootschap.68 Bij een grensoverschrijdende fusie gaat

het om een fusie waarbij ten minste twee vennootschappen onder het recht van andere lidstaten vallen.

3.2.2 Achtergrond

In paragraaf 1.1 liet ik al vallen dat het compromis van art. 16 Fusierichtlijn het resultaat was van een moeilijk onderhandelingsproces. Het duurde meer dan twintig jaar voordat het compromis en daarmee de Fusierichtlijn tot stand kwam. Het uiteindelijke art. 16

Fusierichtlijn (art. 133 Richtlijn) is zoals eerder genoemd gebaseerd op de SE-Richtlijn.69 Dit

terwijl de systematiek van beide richtlijnen sterk van elkaar verschilt. Kenmerkend aan de SE-Richtlijn is dat het een communautaire regeling is, terwijl de Fusierichtlijn juist aansluit bij nationale bepalingen.70 Wel zijn er veel bepalingen uit de SE-Richtlijn van

overeenkomstige toepassing, wat het artikel een lastig te doorgronden bepaling maakt.71

Een wijziging van het artikel inzake de bescherming van medezeggenschap zal echter niet snel doorgang vinden, nu dit in de ogen van meerdere auteurs de opening van de doos van Pandora als gevolg zal hebben met een jarenlange impasse als gevolg.72

3.2.3 Fusievarianten

Een vennootschap kan middels de Richtlijn op drie verschillende manieren fuseren, te weten via een fusie door overneming, door oprichting of door de bijzondere moeder-dochterfusie (art. 119 lid 2 Richtlijn).73 Daarnaast kent het Nederlandse recht nog twee bijzondere

69 Laagland 2010, p. 52 69 Laagland 2010, p. 52 70 Laagland 2010, p. 52 71 Roest 2007, p. 710

72 Schmidt 2016, p. 21, Reynolds, Scherrer & Truli 2016, p. 46 73Asser, Maeijer & Kroeze 2015, par. 448

(20)

20

fusievarianten, te weten de zusterfusie en de driehoeksfusie. Dat deze fusievormen niet in de Richtlijn zijn opgenomen betekent niet dat het onmogelijk is om middels deze vormen te fuseren. Lidstaten mogen indien gewenst, behoudens enkele voorwaarden, de werking van de Richtlijn uitbreiden.74

3.3 De grensoverschrijdende omzetting

3.3.1 Begripsbepaling

Simpel gezegd is er sprake van een omzetting als een rechtspersoon haar statutaire zetel verplaatst van het ene naar het andere land en zich daarmee omzet in een vergelijkbare of een andersoortige rechtspersoon naar het recht van dat andere land.75 Kenmerkend aan de

omzetting is dat een vennootschap onderhevig wordt aan het recht van een andere lidstaat zonder daarbij haar identiteit te verliezen.76

3.3.2 Achtergrond

Waar de fusie wel al op Europees niveau is gecodificeerd en er ook veel gebruik van wordt gemaakt,77 komt de potentie van de omzetting nog niet volledig tot bloei.78 Dit heeft een

aantal redenen. Allereerst is de omzetting niet op Europees niveau gereguleerd. Als gevolg daarvan wordt er veelal aangesloten bij nationale regels.79 In meer dan de helft van de

lidstaten bestaan er echter geen bepalingen omtrent de omzetting.80 Bij het ontbreken

daarvan zoeken vennootschappen aansluiting bij de regeling betreffende de fusie, hetgeen problemen met zich meebrengt als het gaat om de medezeggenschap. Verder zijn er in de landen die wél een regeling hebben grote verschillen met betrekking tot de bescherming van stakeholders.81

Toch is er wel een stijgende lijn te bespeuren als het gaat om het gebruik van de omzetting. Waar Europese regelgeving tot op heden ontbreekt, is omzetten zoals eerder aangegeven wel al mogelijk op basis van de rechtspraak van het Hof. Voornamelijk na het Vale arrest, waarin werd geoordeeld dat een inbound omzetting moet worden toegestaan als de lidstaat van ontvangst voorziet in een regeling van nationale omzettingen,82 vinden er regelmatig

omzettingen plaats.83 In 2017 steeg het aantal omzettingen in Europa zelfs met ruim 120%,

wat uiteraard verband houdt met de uitspraak van het Hof in het Polbud-arrest, waarin werd geoordeeld dat een vennootschap geen economische activiteit hoeft uit te oefenen in de lidstaat van ontvangst om zich om te zetten naar het recht van die lidstaat middels de vrijheid van vestiging.84

74 Van Veen & Bongard 2015, p. 28

75 Schmieman & Snijder-Kuipers 2018, p. 67 76 Schmidt 2016, p. 35

77 Biermeyer & Meyer 2018, p. 4-5 78 Biermeyer & Meyer 2018, p. 60 79 Schmidt 2016, p. 34

80 Koster 2018, p. 170 81 Schmidt 2016, p. 33 82 HvJ-EU Vale, r.o. 33

83 Rensen & Bakker 2018, p. 148 84 HvJ-EU Polbud r.o. 30

(21)

21

Wanneer een vennootschap zich omzet, dient er aan de hand van nationale bepalingen invulling gegeven te worden aan de omzetting. Dit zorgt voor de nodige problemen. Zoals eerder genoemd kan het voorkomen dat de omzetting in een bepaalde lidstaat niet in de wet is opgenomen. Een vennootschap zou dan moeten liquideren om vervolgens een nieuwe vennootschap op te richten in de gewenste lidstaat van bestemming. Het voordeel van de omzetting is juist dat een vennootschap haar rechtspersoonlijkheid behoudt en niet hoeft te liquideren. Daarnaast kunnen nationale omzettingsbepalingen met elkaar botsen en wacht er eventueel een lang en kostbaar proces.

Vennootschappen hebben een manier gevonden om te anticiperen op bovengenoemde problemen. Zij richten een nieuwe, kunstmatige, vennootschap op in de gewenste lidstaat van bestemming, die vervolgens optreedt als verkrijgende vennootschap bij een fusie met de reeds bestaande vennootschap. Probleem is dat middels deze ‘brievenbusfirma’ een vennootschap kan zorgen dat zij onder een gunstigere nationale regeling valt, terwijl zij in die lidstaat verder geen economische activiteit uitvoert, hetgeen immers niet meer vereist is sinds het Polbud-arrest.85

De European Trade Union Confederation (ETUC) heeft grote zorgen geuit als het gaat om brievenbusfirma’s. Vennootschappen gaan zich vestigen in een lidstaat door enkel en alleen te kijken wat voor hen het best is, ook wel forumshopping genoemd. Het geeft

vennootschappen de mogelijkheid zich om te zetten in een rechtspersoon met minder of zelfs geen medezeggenschap.86 De ETUC is logischerwijs van mening dat de werkelijke

zetelleer als kernbeginsel zou moeten gelden bij een grensoverschrijdende herstructurering, wat als gevolg heeft dat de voornaamste activiteiten van de vennootschap ook naar het land van bestemming zullen moeten worden verplaatst. Alleen op die manier kunnen dit soort praktijken de kop in worden gedrukt.87 In het beoogde Richtlijnvoorstel heeft lange tijd een

bepaling gezeten die ervoor moest zorgen dat dit soort kunstmatige constructies werden tegengegaan, maar deze is na veel kritiek geschrapt.88 Feit is dat tot dat het Richtlijnvoorstel

wordt aangenomen, we niet zeker weten of een vergelijkbare bepaling in de richtlijn zal worden opgenomen. Aangezien het Polbud-arrest de grensdeuren wagenwijd open heeft gezet, lijkt het mij dat er wel degelijk een bepaling moet komen om kunstmatige

constructies tegen te gaan.

3.4 Formele procedures

3.4.1 Drie fasen

Er zijn drie fasen die worden onderscheiden in een formele procedure als er grensoverschrijdend wordt geherstructureerd, te weten de voorbereidende, de

besluitvormende en de uitvoerende fase.89 De voorbereidende fase is voor dit onderzoek

het meest interessant, nu de Europese wetgever de werknemers hierin meer heeft willen beschermen.

85 Picard 2019, p. 79

86 Cremers & Vitols 2019, p. 15 87 Picard 2019, p. 79

88 Hofman & Vitols 2018, p. 3, Koster 2018, p. 173 89 Verbrugh 2018, p. 234

(22)

22

3.4.2 Voorwaarden

Nog voordat er een voorstel wordt gedaan tot een fusie of omzetting is het allereerst van belang om te weten welke voorwaarden hieraan worden gesteld. Kijken we naar de fusie, dan zien we dat deze krachtens art. 119 lid 1 sub a Richtlijn jo Bijlage II Richtlijn alleen mogelijk is tussen vennootschappen die krachtens het nationale recht van de betreffende lidstaten mogen fuseren. In Nederland zijn dit de BV en de NV (art. 2:333c lid 1 BW).

Daarnaast moeten de deelnemende vennootschappen krachtens art. 121 lid 1 sub b Richtlijn ook voldoen aan bepalingen en formaliteiten van de nationale wetgeving die op haar van toepassing zijn.

Ook een omzetting kan vanuit Nederlands perspectief alleen worden uitgevoerd door een BV of een NV (art. 86a lid 1 jo art. 86b lid 1 Richtlijnvoorstel jo Bijlage II Richtlijn).

Verder volgt uit art. 86c lid 2 Richtlijnvoorstel dat de lidstaten er zorg voor dragen dat een vennootschap geen omzetting aangaat wanneer er een procedure tot ontbinding is ingesteld. Daarnaast wordt een omzetting geblokkeerd wanneer een vennootschap onderworpen is aan een preventieve herstructureringsprocedure omdat insolventie waarschijnlijk is. Verder kunnen lidstaten krachtens lid 3 een omzetting blokkeren in het geval er een surseance van betaling loopt, wanneer er een procedure voor ontbinding is ingesteld of de vennootschap onderworpen is aan crisispreventiemaatregelen.

3.4.3 Schriftelijk voorstel

Nadat aan de voorwaarden is voldaan stelt het leidinggevend of bestuursorgaan van de vennootschap die voornemens is om te fuseren of om te zetten een schriftelijk voorstel op waarin de details van de fusie of omzetting worden behandeld. Bij de fusie is dit een gemeenschappelijk voorstel. (art. 122 Richtlijn, art. 86d lid 1 Richtlijnvoorstel). Details waaraan gedacht kan worden zijn bijvoorbeeld de rechtsvorm en de plaats van de statutaire zetel van de vennootschap. Relevanter voor het hoofddoel van dit onderzoek is dat er in het voorstel informatie moet worden verstrekt over de procedures volgens welke

medezeggenschapsregelingen worden vastgesteld (art. 122j Richtlijn, art. 86d lid 1 sub k Richtlijnvoorstel). Dit komt later uiteraard uitgebreid aan bod, voor nu is het goed om te weten dat deze informatie moet worden opgenomen in het schriftelijke voorstel.

3.4.4 Verslag aan aandeelhouders en werknemers

Een van de wijzigingen waaruit blijkt dat de Europese wetgever de werknemers meer bescherming heeft willen bieden is het verslag dat het leidinggevend of bestuursorgaan moet opstellen voor aandeelhouders en werknemers bij een beoogde fusie of omzetting. In dit verslag worden de wettelijke en economische aspecten van de grensoverschrijdende herstructurering toegelicht en verantwoord en wordt er daarnaast aan de werknemers uitgelegd wat de gevolgen van de herstructurering zijn (art. 124 lid 1 Richtlijnvoorstel, art 86e lid 1 Richtlijnvoorstel).

Waar het verslag voorheen enkel was gericht aan de aandeelhouders van de vennootschap, moet deze nu dus ook gericht zijn aan de werknemers. Er was kritiek op het feit dat

werknemers voorheen onvoldoende werden geïnformeerd over de details en gevolgen van een grensoverschrijdende herstructurering.90 In het wetgevingsproces rondom het

Richtlijnvoorstel bestond lange tijd zelfs het idee om twee verslagen te laten opstellen, één

(23)

23

voor de aandeelhouders en één voor de werknemers, maar hier is toch vanaf gezien. De OR geeft namens de werknemers haar mening over het rapport, waarna de

aandeelhouders van die mening op de hoogte worden gesteld en deze wordt toegevoegd aan het rapport. Bij het ontbreken van een OR, komt dit recht toe aan de werknemers zelf (art. 124 lid 4aa Richtlijnvoorstel).

3.4.5 Openbaarmakingsverplichting

Ook ten aanzien van de openbaarmakingsverplichting is de Commissie de werknemers tegemoet gekomen. Lidstaten dragen er zorg voor dat er, naast het schriftelijke voorstel, een kennisgeving aan de vertegenwoordigers van de werknemers van de vennootschap, of bij het ontbreken daarvan aan de werknemers zelf, wordt opgenomen waaruit blijkt dat zij bij de vennootschap en de bevoegde instantie eventuele opmerkingen kunnen indienen over de inhoud van het voorstel (art. 123 lid 1, art. 86h lid 1 Richtlijnvoorstel). De AVA dient deze vervolgens te hebben bestudeerd alvorens zij het voorstel eventueel goedkeurt.

3.4.6 Goedkeuring AVA

Naast de opmerkingen van de werknemers dient de AVA, voordat zij goedkeuring verleent, ook het eerder genoemde verslag (3.4.4) en het rapport van de onafhankelijke deskundige, dat ziet op de financiële gevolgen van de grensoverschrijdende herstructurering aan de orde te stellen. Pas dan besluit zij of zij akkoord gaat met het schriftelijke voorstel (art. 126 lid 1, art. 86i lid 1 Richtlijnvoorstel). Uit lid 2 van dezelfde bepalingen volgt dat de AVA van de deelnemende vennootschap(pen) af kan zien van het recht om aan de totstandkoming van de fusie of omzetting de voorwaarde te verbinden dat er een regeling betreffende

medezeggenschap door de AVA’s wordt geratificeerd. In het kader van de bescherming van medezeggenschap is dit geen wenselijke bepaling. De AVA kan simpel gezegd doorgaan met een fusie of omzetting zonder dat er een regeling inzake medezeggenschap wordt

beklonken. In de SE-Richtlijn was dit niet mogelijk en werden werknemers zodoende beter beschermd.91

3.4.7 Bescherming rechten werknemers

De Commissie heeft nóg een artikel geïntroduceerd om de werknemers verder in

bescherming te nemen. Volgens het artikel dienen lidstaten er zorg voor te dragen dat het recht op informatie en consultatie van de werknemers wordt gerespecteerd (art. 86ka lid 1, art. 126c lid 1 Richtlijnvoorstel). Werknemers dienen dus, eventueel via hun

vertegenwoordigers, in de gelegenheid te worden gesteld om een bijdrage te leveren aan de totstandkoming van het besluit tot een fusie of omzetting. Bovengenoemde invloed is onder te brengen in een andere vorm van medezeggenschap, te weten de

ondernemingsrechtelijke medezeggenschap, waarbij werknemers (vertegenwoordigers) invloed kunnen uitoefenen op belangrijke bestuursbesluiten.92 In Nederland kennen wij al

geruime tijd een dergelijk recht. Op grond van art. 25 WOR heeft de OR een adviesrecht ten aanzien van belangrijke besluiten, als opgesomd in lid 1. De bepaling lijkt dan ook vooral gericht op lidstaten waar dit recht niet in het nationale stelsel is verankerd.

91 Cremers & Vitols 2019, p. 20 92 Van Schilfgaarde 2017, p. 274

(24)

24

In het initiële Richtlijnvoorstel was bovengenoemde bepaling overigens niet opgenomen, hetgeen de Commissie op kritiek kwam te staan.93 Kritiek is er overigens nog steeds. De

bepaling is immers minder streng dan de bepaling uit de SE-Richtlijn, die voorschreef dat er een internationaal orgaan met betrekking tot de informatie en consultatie van werknemers moest worden opgericht.94

Naast alle bovengenoemde formaliteiten moet er uiteraard nog worden gekeken naar de bepaling omtrent medezeggenschap. Deze bepaling zal ik uitgebreid behandelen in hoofdstuk 4. Verder zijn er nog de bepalingen omtrent de bevoegde instantie die moet nagaan of alle formaliteiten juist zijn doorlopen. Gezien het belang van deze bevoegdheid wil ik hier in de volgende paragraaf apart bij stilstaan en kijken wie er in Nederland de rol van de bevoegde instantie vervult.

3.5 De rol van de bevoegde instantie

De taak van de bevoegde instantie is tweeledig in het Richtlijnvoorstel. Dit heeft te maken met de outbound en inbound procedure. Bekijken we een fusie of omzetting vanuit het perspectief van de lidstaat van vertrek, dan spreken we van een outbound fusie of

omzetting. Wordt een fusie of omzetting bekeken vanuit de lidstaat van bestemming, dan spreken we van een inbound fusie of omzetting.

Wanneer een vennootschap voornemens is te fuseren of zich om te zetten, moeten de lidstaten allereerst de bevoegde instantie aanwijzen om de rechtsgeldigheid van de fusie of omzetting onder de loep te nemen wat betreft het deel van de procedure dat valt onder het recht van de lidstaat van vertrek. Dit ziet dus op de outbound procedure. De bevoegde instantie overlegt een pre-fusie- of pre-omzetting attest waaruit blijkt dat aan alle voorwaarden is voldaan en dat alle procedures en formaliteiten in de lidstaat van de vertrekkende vennootschap zijn doorlopen (art. 127 lid 1, art. 86m lid 1 Richtlijnvoorstel). Belangrijk voor de medezeggenschap is lid 5, wat voorschrijft dat de bevoegde instantie zal verifiëren of de informatie aangaande de procedures met betrekking tot de

medezeggenschapsregeling is opgenomen bij de algemene bepalingen van de grensoverschrijdende herstructurering.

Vervolgens wordt de bevoegde instantie ook aangewezen om de rechtsgeldigheid van de fusie of omzetting wat betreft het deel van de procedure dat valt onder het nationale recht van de lidstaat van bestemming onder de loep te nemen en de grensoverschrijdende herstructurering goed te keuren als alle voorwaarden en formaliteiten aldaar naar behoren zijn vervuld. Dit betreft dus de inbound procedure. Belangrijk hierbij is dat de bevoegde instantie moet aantonen of de medezeggenschapsregelingen zijn vastgesteld aan de hand van de eerdergenoemde procedures (art. 133, art. 86 l Richtlijnvoorstel).

Nu duidelijk is welke taak de bevoegde instantie in het Richtlijnvoorstel heeft toebedeeld gekregen, wil ik iets meer inzicht geven in wie die bevoegde instantie daadwerkelijk is. In de

93 Hoffmann & Vitols 2018, p. 2 94 Cremers & Vitols 2019, p. 21

(25)

25

Richtlijn artikelen worden de rechtbank en notaris als bevoegde instantie genoemd, maar kunnen dit ook andere bevoegde instanties zijn. In Nederland is de taak van de bevoegde instantie als het gaat om de fusie toebedeeld aan de notaris. Dit geldt zowel voor de outbound als de inbound procedure (art. 2:333i lid 3 BW, art. 2:333i lid 5 jo art. 2:318 lid 1 BW). De taak is toebedeeld aan de notaris gezien zijn ervaring met rechtspersonen.95

Aangezien de omzetting in het Richtlijnvoorstel voor het eerst een regeling heeft gekregen, kunnen we nog niet met zekerheid zeggen wie de rol van de bevoegde instantie gaat invullen bij een omzetting. Het lijkt zeer voor de hand liggend dat ook dit de notaris zal zijn, nu deze in de huidige praktijk een belangrijke rol speelt bij omzettingen.96 Daarnaast komen

de bepalingen uit het Richtlijnvoorstel neer op hetzelfde toezicht als bij de fusie, wat het raar zou maken als deze taak bij de omzetting door iemand anders wordt vervuld.

95 Van Boxel 2011, p. 100 96 Oranje 2018, p. 112-113

(26)

26

H4 De bescherming van vennootschappelijke medezeggenschap

4.1 Inleiding

Zoals eerder genoemd is de regeling betreffende de medezeggenschap bij de

totstandkoming van de Fusierichtlijn van 2005 het voornaamste obstakel geweest.97 Een

compromis kwam er uiteindelijk in het toenmalige artikel 16 van de Fusierichtlijn (inmiddels art. 133 Richtlijn). Wegens de vele verwijzingen naar de SE-Richtlijn is het artikel bepaald niet eenvoudig te doorgronden.98 In dit hoofdstuk zal ik allereerst de hoofdregel

betreffende de bescherming van medezeggenschap bij een fusie en omzetting analyseren. Vervolgens doe ik hetzelfde met de uitzonderingen op de hoofdregel, waarbij ik eerst de discussie over het aantal uitzonderingen zal aanstippen. Verder zal ik een aparte paragraaf wijden aan de hoogst-aantal doctrine, aangezien deze een grote rol speelt in de

bescherming van medezeggenschapsrechten.

4.2 Hoofdregel vennootschappelijke medezeggenschap

De uit het compromis voortgekomen hoofdregel inzake medezeggenschap houdt in dat de uit de fusie of omzetting ontstane vennootschap onderworpen is aan de regels van

medezeggenschap van de lidstaat van ontvangst (art. 133 lid 1 Richtlijn, art. 86l lid 1 Richtlijnvoorstel). Dat wil zeggen de lidstaat waar de statutaire zetel wordt gevestigd. Fuseert een Engelse Ltd. met een Oostenrijkse Aktiengesellschaft, waarbij de vennootschap zich in Londen vestigt, dan worden de Engelse regels inzake medezeggenschap op de vennootschap van toepassing. Zet de Engelse Ltd. zich om in de Oostenrijkse

Aktiengesellschaft, dan zijn voortaan de Oostenrijkse regels omtrent medezeggenschap op de vennootschap van toepassing.

De medezeggenschap wordt niet bepaald beschermd door de hoofdregel. Wanneer een vennootschap met een hoog niveau van medezeggenschap zich vestigt in een land waar minder krachtige of zelfs geen regels inzake medezeggenschap bestaan, heeft dit een aftakeling van bestaande medezeggenschapsrechten tot gevolg. Op die manier zullen vennootschappen geprikkeld worden om te forumshoppen.99

De Commissie heeft een aantal uitzonderingen op de hoofdregel opgenomen om

bovengenoemde praktijken te voorkomen. Doet een uitzondering zich voor, dan treedt een alternatief systeem omtrent de vaststelling van medezeggenschap in werking.

Volgens dat systeem dient er dan te worden onderhandeld over medezeggenschap door een bijzondere onderhandelingsgroep (BOG). Leiden deze onderhandelingen niet tot een

regeling, dan moeten referentievoorschriften uitkomst bieden. De BOG en referentievoorschriften zal ik aansluitend in hoofdstuk 5 en 6 behandelen.

97 Laagland 2010, p. 51 98 Roest 2007, p. 710

(27)

27

4.3 Aantal uitzonderingen

De Europese wetgever heeft bij het opstellen van het toenmalige art. 16 lid 2 Fusierichtlijn, het huidige art. 133 lid 2 Richtlijn bepaald niet uitgeblonken in helderheid. Zo bestaat er onduidelijkheid over het aantal uitzonderingen dat van toepassing kan zijn op de

hoofdregel. Ik heb het betreffende artikel opgenomen in Bijlage II.

Wanneer men het artikel vluchtig leest zal de gedachte kunnen ontstaan dat er sprake is van twee uitzonderingen, zoals die worden vermeld onder a en b van art. 133 lid 2 Richtlijn. Deze uitzonderingen kunnen zich dan voordoen als er bij één van de deelnemende vennootschappen tenminste 500 werknemers in dienst zijn én er een stelsel van

werknemersmedezeggenschap van toepassing is.100 In dat geval worden beide elementen

gezien als voorwaardes om één van de uitzonderingen van toepassing te kunnen laten zijn en niet als een afzonderlijke uitzondering.101 Preambule 66 Richtlijn versterkt deze gedachte

aangezien de situatie dat er 500 werknemers zijn én er een stelsel van

werknemersmedezeggenschap bestaat wordt afgedaan als een ‘omstandigheid’ waarbinnen de twee uitzonderingen zich kunnen voordoen.102

In de literatuur gaat de meerderheid van de auteurs uit van drie afzonderlijke

uitzonderingen. Een eerste argument daarvoor is het woord ‘of’ dat is opgenomen tussen de eerste uitzondering en het verdere verloop van het artikel. Een zuiver taalkundige uitleg brengt met zich mee dat de eerste uitzondering apart dient te gelden en niet geldt als voorwaarde voor de andere twee.103 Daarnaast lijkt het in de gedachte van de bescherming

van medezeggenschap niet logisch dat deze regeling beperkt blijft tot vennootschappen die meer dan 500 werknemers hebben.104

4.4 Uitzondering I: Gemiddeld aantal werknemers van tenminste 4/5de van de

toepasselijke nationale drempel

De eerste uitzondering doet zich bij een fusie momenteel voor indien er bij ten minste één van de fuserende vennootschappen in de zes maanden voorafgaand aan de

openbaarmaking van het voorstel tot een fusie gemiddeld meer dan 500 werknemers in dienst zijn én de vennootschap werkt met een stelsel van werknemersmedezeggenschap (art. 133 lid 2 Richtlijn). Het gemiddelde aantal van 500 werknemers ziet alleen op het aantal werknemers bij de fuserende vennootschappen zelf.105 Daarnaast is de mate van

medezeggenschap niet relevant.106

In het beoogde Richtlijnvoorstel wil de Commissie een wijziging doorvoeren in deze uitzondering. In het voorstel gaat het immers niet meer over het aantal van 500

werknemers, maar over een gemiddeld aantal werknemers dat gelijk is aan 4/5de van de

100 Laagland 2013, p. 91 101 Clarke 2019, p. 35

102 Preambule 66 Richtlijn 2017/1132

103 Clarke 2019, p. 36, Picard 2019, p. 80, Laagland 2013, p. 92 104 Clarke 2019, p. 36

105 Roest 2007, p. 710 106 Laagland 2013, p. 92

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze vraag zal met name rijzen indien het recht dat van toepassing is op de niet-Nederlandse NV-achtige, die partij is bij een GOF, een identieke regeling kent (de betreffende

Aangezien de beide hoofden onderworpen zullen zijn aan verschillende belastingregimes, zal de egalisatieovereenkomst ook een regeling moeten bevatten voor de verschillen die

Hoewel de rechter niet zonder meer een publieke taak kan worden toegedicht, kunnen voor de invulling van zijn taak aanknopingspun- ten worden gevonden in de hierboven reeds

‘Moeten de artikelen 43 EG en 48 EG aldus worden uitgelegd dat het in strijd is met de vrijheid van vestiging van vennootschappen, wanneer het een buitenlandse Europese

This is a report about the findings (commendations, recommendations and conditions) of the institutional reviews carried out by the IUQB, HETAC and the NQAI, the legacy

De Franse of Napoleontische invloed reflecteert zich in de Staatsregelingen van 1801, 1805 en 1806 waarin de godsdienstvrijheid, evenals een aantal andere grondrechten, niet

MicroRNA Levels as Prognostic Markers for the Differentiation Potential of Human Mesenchymal Stromal Cell Donors (doi: 10.1089/scd.2014.0534).. This article has been peer-reviewed

Marieke Bosma Doctoraalscriptie Technische Planologie Milieuplanning en Waterbeheer Augustus 2005.. GRENSOVERSCHRIJDENDE SAMENWERKING