• No results found

Tekstbegrip

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Tekstbegrip"

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

EN VOLKSONTWIKKELING EXAMENBUREAU

UNIFORM EINDEXAMEN MULO tevens

TOELATINGSEXAMEN VWO/HAVO/NATIN 2009

VAK : NEDERLANDS – TEKSTBEGRIP

DATUM: VRIJDAG 03 JULI 2009 TIJD : 07.45 – 09.15 UUR

DEZE TAAK BESTAAT UIT 2 TEKSTEN EN 35 VRAGEN.

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 Tekst I BLOEDDORST

I Wezens die op een dieet van bloed leven, moeten wel monsters zijn. Ze komen voor in talloze volksverhalen, horrorfilms en natuurlijk in verschillende computerspelletjes. Maar hoe gevaarlijk is de echte vampier, een vleermuis van een paar centimeters groot? Dat zien we in het vervolg van dit verhaal wel; zijn uiterlijk heeft hij in ieder geval niet mee.

II Om meteen met de deur in huis te vallen: vampiervleermuizen vormen niet de oorzaak van de legenden over verschrikkelijke bloeddrinkers. Het geloof in

vampirisme is heel oud en wijdverbreid. Al op Assyrische vazen zijn afbeeldingen van vampiers te bewonderen. In het oude China vreesde men de giang shi, een bloed- drinkende boze geest.

III De kenmerken van de vampier zoals die bij ons bekend staan, zijn vooral afkomstig uit Roemenië en Bohemen: de dode die niet naar het hiernamaals kan en op aarde kwaad aanricht, de onzichtbaarheid van de vampier in een spiegel, de afkeer bij vampieren van knoflook en kruisbeelden, het komt allemaal uit de folklore van die streken. In het oude China werden al verhalen over dat soort monsters verteld. In Oost-Europa zijn ze bekend vanaf de Middeleeuwen.

IV Vampiers zijn populair gemaakt door de roman Dracula van de negentiende-eeuwse schrijver Bram Stoker. Graaf Dracula is gebaseerd op Vlad Tepes, een nogal onaangenaam heerschap. Stoker kende wel de legenden rond Vlad Tepes, maar maakte er verder nauwelijks gebruik van. Wel wordt in zijn boek de bloedzuigende ‘ondode’ voor het eerst in verband gebracht met vleermuizen. Hoe dan ook, voor de moderne horrorfan zijn vampiers en vleermuizen niet meer los van elkaar te zien. Stoker schreef het boek toen hij na het eten van bedorven mosselen een nachtmerrie over bloeddorstige vrouwen kreeg. En zo vonden de vampiers hun weg naar talloze films en naar computerspelletjes.

V Maar vampiervleermuizen komen alleen in Midden- en Zuid-Amerika voor, dus in de tijd dat de legenden ontstonden had niemand in Europa en Azië er ooit eentje gezien. Er zijn drie soorten en alle drie komen ze alleen in Midden- en Zuid-Amerika voor. Twee van de drie zijn zeldzaam en leven vooral van vogelbloed. De vleermuis waar we het in deze tekst over hebben, is verreweg de talrijkste van de drie, de gewone vampiervleermuis. Gewone vampiervleermuizen wegen vijftien tot vijftig gram. Hun lichaam is ongeveer acht centimeter lang, de spanwijdte van hun vleugels een kleine veertig centimeter.

VI Deze vleermuizen leven in tropische regenwouden, maar ook ver daarbuiten. Vooral de uitbreiding van de veeteelt heeft de dieren naar de bewoonde wereld gelokt. Ze zijn zelfs in steden gesignaleerd. Vampiervleermuizen leven in kolonies van enige

(2)

37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86

tientallen dieren. Er zijn ook wel kolonies van zo’n tweeduizend exemplaren bekend, maar die vormen een uitzondering. Grotere kolonies zijn altijd onderverdeeld in groepen, bestaande uit een mannetje met zijn vrouwtjes en hun kinderen. Het zijn erg interessante diertjes, hoewel hun gedrag misschien wat teleurstellend is voor horror-fans. Zo doden vampiervleermuizen hun slachtoffers niet. Ze bijten wel de ader van een prooi open om zijn bloed te drinken, maar de vleermuis zelf is klein en zijn prooi is bij voorkeur groot: vaak runderen, paarden, ezels. Nu kan een vampiervleermuis zijn halve lichaamsgewicht aan bloed naar binnen werken, maar aan die paar theelepels zal een groot dier echt niet bezwijken.

VII Op mensen jaagt onze vampier nauwelijks, en om het erger te maken: hij heeft ook volstrekt geen voorkeur voor de halsslagader van zijn prooi. Hij bijt een hoefdier net zo lief in de enkel, waar ook een ader vlak onder de huid ligt. Hij gebruikt geen geweld, want daar is hij helemaal niet toe in staat. Dat is ook de voornaamste reden waarom hij ʼs nachts opereert; uit slapende dieren drinkt het makkelijker dan uit wakkere. Er zit een stof in zijn speeksel die voorkómt dat het bloed van de onvrijwillige donor stolt, zodat hij rustig door kan drinken. Daarbij veroorzaakt hij zo weinig pijn dat het slachtoffer vaak gewoon doorslaapt. Is de vampier verzadigd, dan kan hij meteen na de maaltijd een ongelooflijke hoeveelheid plassen, om weer gewicht te verliezen. Als dat gelukt is, springt hij recht omhoog en kiest zo het luchtruim. Hij is het enige vliegende dier dat een dergelijke verticale start kan maken en de enige vleermuis die zich op de grond waagt en kan lopen en springen.

VIII Echt bijzonder is het sociale leven van de vampiervleermuis. De vleermuizen jagen niet in opdracht van een bazig mannetje, maar lessen ieder hun eigen bloeddorst. In bepaalde opzichten blijkt de vampier een erg aardig dier te zijn. Tenminste het vrouwtje. In een vampiervleermuizenkolonie gaan vrouwtjes banden met elkaar aan, de mannetjes niet. Die hebben een harem en letten hoogstens op de andere mannetjes om ervoor te zorgen dat die uit de buurt blijven. De vrouwtjes binnen zo’n harem ‘vlooien’ elkaar vaak langdurig, net als apen. Het gaat daarbij overigens nauwelijks om het wegplukken van ongedierte, en veel meer om het sluiten en aanhalen van vriendschappen.

IX Vampiervleermuizen hebben een ontzettend goede neus en kunnen elkaar aan hun geur herkennen en aan hun stem. Kolonies zijn soms groot, en de vleermuizen wisselen elke dag van slaapplaats, maar toch hangt een vampiervrouwtje vaak naast dezelfde metgezel. Dat kan van levensbelang zijn. Want niet alle vleermuizen lukt het elke nacht bloed te bemachtigen. Eén op de drie heeft een slechte jacht en twee nachten zonder bloed kunnen al fataal zijn. Gelukkig schiet een ander vrouwtje dan te hulp. Vampiervrouwtjes braken bloed op voor hun kinderen zolang die nog niet goed genoeg kunnen jagen om voor zichzelf te zorgen. Ook helpen ze regelmatig een moeder, zuster of volwassen dochter in nood met opgebraakt bloed. Op zich niet zo bijzonder, het is heel gewoon dat dieren hun verwanten helpen. Interessant wordt het pas als een vrouwtje bloed voert aan een vrouwtje dat geen familie is, en ook dat blijkt voor te komen. Onderzoekers hebben het DNA van verschillende proefdieren bekeken en kwamen tot die verrassende conclusie. Daar moest een verklaring voor zijn. Want een dier doet iets alleen als het bijdraagt aan de overleving van zichzelf of zijn genen. X Die verklaring was snel gevonden. Uit nader onderzoek bleek dat vampiervleermuizen wel goed zijn, maar niet gek. Een vrouwtje dat de ene nacht meer dan genoeg bloed verovert, kan een andere nacht minder geluk hebben in de jacht en omgekeerd kan een pechvogel een andere nacht wel meer dan genoeg bloed bemachtigen. De ene dienst is de andere waard. Wie ooit bloed van een ander vrouwtje gekregen heeft, zal dat vrouwtje bloed geven op een nacht dat zij dat nodig

(3)

88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108

deze griezels een begin van sociaal gedrag te hebben ontwikkeld.

XI Jammer genoeg hebben de Midden-Amerikaanse boeren daaraan geen boodschap. Die gedragen zich wanneer ze maar kunnen als echte vampire slayers*, omdat de vleermuizen hun vee bedreigen. Dat beetje bloed is het punt niet. Evenmin brengen de vleermuizen vampirisme over (ze blijven ons teleurstellen!). Maar helaas verspreiden ze wel besmettelijke ziektes. Hondsdolheid is berucht; door hondsdolle vleermuizen zijn zelfs doden gevallen. Ook vanwege mond- en klauwzeer zijn veel veeboeren bang voor de vleermuizen, want je kunt geen enkel isolatiebeleid tegen ze voeren.

XII Aardig nieuws voor de mensheid is dan wel weer dat geleerden een medicijn hebben ontwikkeld op basis van de anti-stollingsstof in het speeksel van de vleermuizen. Die stof is twintig keer zo sterk als soortgelijke middelen! De medicijn wordt gebruikt bij hartklachten en heet natuurlijk Draculin.

XIII Al met al lijkt het nogal mee te vallen met het monsterlijke van deze monsters. Dat we griezelen bij het horen van verhalen over bloedzuigende monsters heeft te maken met onszelf. De menselijke cultuur doet er telkens een schepje bovenop en fantaseert allerlei zaken eromheen: jonge meisjes van wie alle bloed in één nacht werd opgedronken, rammelende grafstenen van ondoden die zich klaarmaken voor de jacht op vers bloed waaraan ze verslaafd zouden zijn, venijnige gaatjes in de hals van onschuldige slachtoffers. Wie de tijd neemt en zich in het gedrag van vampiervleermuizen verdiept, komt tot een heel andere conclusie over deze dieren. * r. 90: vampire slayers = vampierslachters

Vragen bij Bloeddorst: 1

Lees de inleiding nog eens. Het gaat om een inleiding

A die het thema horrorfilm en volksverhalen aankondigt.

B die de hoofdzaken van de tekst in het kort weergeeft.

C die de lezers nieuwsgierig maakt door een angstig voorbeeld.

D die de lezers prikkelt door een centrale vraag te stellen.

2

Het bloeddrinkende monster is in de literatuur populair geworden door:

A afbeeldingen op Assyrische vazen. B een legende uit de Bohemen. C de roman Dracula van Bram Stoker D middeleeuwse verhalen

3

Zie regel 4-5: “ Dat ... niet mee.”

Informatie over zijn uiterlijk krijgen we in alinea ... A II B III C IV D V 4

Het geloof in het vampirisme is .... ontstaan. Op de plaats van de puntjes moet staan:

A vóór de Middeleeuwen B na de Middeleeuwen C door Dracula

(4)

5 Zie r.11-12:

Wat zijn vampiers oorspronkelijk geweest? A doden

B geesten C vleermuizen

D bloeddorstige Roemenen 6

Alinea II bestaat uit :

A één kernzin en drie voorbeelden B twee kernzinnen en twee voorbeelden C geen kernzin maar vier voorbeelden D een kernzin, twee voorbeelden en een slotzin

7

Welk kenmerk van de vampier wordt niet genoemd in alinea III ?

A Onzichtbaarheid in de spiegel B Angst voor knoflook

C Angst voor kruisen

D Angst voor het hiernamaals 8

Zie r. 40-41:. „hoewel ... horrorfans.” Waarom is hun gedrag teleurstellend? A Ze doden hun slachtoffer niet. B Ze bijten de ader van de prooi open. C Ze jagen niet op mensen.

D Ze bijten hun prooi ook in de enkel.

9

Uit de tekst komen we het een en ander te weten over vampiervleermuizen.

Wat is niet juist?

A Ze leven in kleine kolonies.

B Ze zijn er op uit om hun slachtoffers te doden. C Ze hebben geen belangstelling voor de hals- slagader van hun prooi.

D Ze jagen het liefst ’s nachts. 10

In deze tekst komen feiten en meningen voor. Welke combinatie is juist?

11 Zie alinea IX.

Een duidelijk voorbeeld van de gemeenschaps- zin van de vleermuis is:

A het voeden van vreemde vleermuizen. B het geven van bloed aan verwanten. C het slapen naast een vaste metgezel.

D het geven van opgebraakt bloed aan jongen. 12

Zie alinea X : De vleermuizen kunnen ook wel wraak nemen.

Dat lezen we in:

A regel 81-82 : „Uit ... gek.” B regel 85 : „De ... waard.” C regel 87 : „ En ... geholpen.” D regel 87 – 88 : „Zo ... ontwikkeld.”

A Regel 58: Echt bijzonder ... vampiervleermuis. feit

B Regel 58-59: De vleermuizen ... bloeddorst. feit

C Regel 67 -68: Vampiervleermuizen ... stem. mening

(5)

Zie alinea VII en XI.

I Vleermuizen vallen zelden mensen aan. II De beet van een vleermuis kan fataal zijn voor mensen. A I is juist. B II is juist. C I en II zijn juist. D I en II zijn onjuist. 14

Zie regel 89-90: „ ... hebben ... de Midden-Amerikaanse boeren daaraan ...”

„Daaraan” verwijst naar ...

A de ene dienst is de andere waard.

B vampiervleermuizen zijn goed maar niet gek. C vampiervleermuizen zijn griezels.

D vampiervleermuizen vertonen sociaal gedrag.

15 Lees alinea’s XI en XII.

Wat is het verband tussen deze twee alinea’s? Er is sprake van een

A opsomming B tegenstelling C reden + verklaring D oorzaak + gevolg

Lees alinea VII nog eens.

De kernzin is r. 46-47: „Op mensen ... prooi.” De slotzin van deze alinea

I herhaalt de kernzin enigszins en

II beweert dat de vampier het enige vliegende dier is dat kan springen.

A I is juist. B II is juist. C I en II zijn juist. D I en II zijn onjuist.

17

Lees alinea XI: De veeboeren jagen op de vleermuizen.

De alinea noemt daarvoor één reden. Waar staat die reden?

A r. 89-90: „Jammer genoeg ... boodschap.” B r. 91 : „ ... de vleermuizen bedreigen.” C r. 91 : „Dat beetje bloed ... niet.” D r. 91-92: „Evenmin brengen ... over.”

18

De hoofdgedachte van de tekst is:

A vampiervleermuizen vormen de oorzaak van legenden over verschrikkelijke bloed- zuigers.

B vampiervleermuizen zijn bloeddorstig. C vampiervleermuizen zijn minder gevaarlijk dan men denkt.

D vampiervleermuizen vormen een gevaar voor de mensheid.

19 Wat is het doel van de tekst? A informeren

B overtuigen C overhalen D amuseren

(6)
(7)

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48

I Apenhersenen met ketjap. Wij geven bijna over als we eraan denken, maar in China is die grijze blubberige massa een delicatesse. In een Koreaans kookboek staat een recept voor hond. Gebakken insecten schijnen erg gezond te zijn, maar zelfs met een heel grote reclamecampagne zullen die beesten door de meesten van ons toch niet snel gegeten worden. Smaken verschillen. Niet alleen per land of cultuur, maar ook per mens. De een voelt de rillingen over zijn rug lopen als hij aan antroea denkt, terwijl je een ander er ’s nachts wakker voor kunt maken. Terwijl de landbouwers ‘milde’ sopropo kweken omdat de meeste Surinamers deze groente anders te bitter vinden, wordt er tegelijkertijd een actiegroep opgericht door mensen die bang zijn dat de echte smaak van sopropo verdwijnt. Het is maar wat je lekker vindt ... over smaak valt niet te twisten.

II Smaak is waarschijnlijk de meest ingewikkelde waarneming die er is. Alle zintuigen zijn erbij betrokken: proeven, ruiken, horen, zien en voelen. Probeer maar eens een kom pindasoep te eten met gesloten ogen en een dichtgeknepen neus; je proeft bijna niks. Met smaak bedoelt men vaak alleen de waarneming van de smaakpapillen, die smaakstoffen in zenuwimpulsen omzetten. Iedereen kent de basissmaken zoet, zuur, zout en bitter. Alle smaken die we kunnen proeven, zijn een combinatie van deze vier. Denk maar aan een sinaasappel: die is zoet maar ook een beetje zuur. De smaakpapillen voor zoet en zout liggen voor op de tong, die voor bitter liggen achteraan, en die voor zuur vooral links en rechts. Als je smaakpapillen geprikkeld worden, gaat de informatie via drie zenuwbundels naar het smaakcentrum ergens in de hersenen. Waar precies is niet bekend. Zo kun je dus proeven. Dat is de wetenschappelijke uitleg, maar over smaak is beslist nog meer te zeggen.

III „Lekker bestaat niet”, beweert Bob Cramwinckel. Hij is directeur van het Centrum voor Smaakonderzoek (CSO) in Wageningen – Nederland. „Producten zijn helemaal niet lekker, maar worden lekker gevonden. Je moet er toch niet aan denken om ’s ochtends vroeg bij het ontbijt al cola te moeten drinken? Maar ’s avonds voor de tv met een groot pak chips is het wel lekker.” Het gaat dus om de waardebeleving, niet alleen om de smaak. Het tijdstip, de omgeving, de temperatuur; alles speelt een rol bij het bepalen of een product lekker wordt gevonden of niet. Er wordt onderzocht hoe het kan dat sommige mensen wel van een bepaald product houden en andere mensen niet.

IV Bij het CSO wordt regelmatig ‘grondhoudingenonderzoek’ verricht. „Eten is voor een belangrijk deel emotie,” zegt Cramwinckel. „En emoties zijn voor een groot deel verbonden met grondhoudingen. Een grondhouding is een opvatting van hoe de wereld volgens jou in elkaar zit. Je kunt er bijvoorbeeld van overtuigd zijn dat dieren niet opgegeten moeten worden. Het zien van vlees in de slagerij roept dan een negatieve emotie op; je denkt ‘bah, wat vies’.”Grondhoudingen zijn dus ideeën waar- over je niet meer nadenkt,omdat iets voor jou gewoon zois. Een bekende Surinaamse grondhouding is dat je na het eten moet rusten. Je voelt je na de maaltijd een beetje loom en voldaanen gaatvaak een uurtje liggen. Als we mensen na hun maaltijd direct in volle actie zien, dan vinden we dat een vreemd gezicht.

V Tijdens productontwikkeling moet je dus goed op de grondhoudingen van de doelgroep letten. Hoe denkt men over een bepaald gerecht? Hoe denken mensen over genieten? Hoe denken ze over snoep? Wat is gezond? Als snoepen en je schuldig voelen samengaan, is het interessant om zoiets als duiveltjeschocolaatjes te maken. Zo geef je de mensen de kans om lekker duiveltjes te bijten! Je moet dus erg consumentgericht denken.

(8)

49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76

VI Bovendien is smaak ook nog eens trendgevoelig. Is een nieuw product vernieuwend? Zit er een leuke verpakking omheen? Is het gemakkelijk te gebruiken? Dat soort dingen zijn bijna net zo belangrijk als het product zelf. Hier komt de food-designer om de hoek kijken. In dit beroep maak je het tot jouw taak om succesvolle nieuwe producten te bedenken. Het werk bestaat niet alleen uit het verzinnen van geur, kleur en smaak, maar ook uit het bedenken van een identiteit voor een nieuw artikel. Dat is ook heel belangrijk. Je ontwikkelt het hele concept, vanaf het idee tot de smaak en bedenkter natuurlijk ook een pakkende,nieuwe naam voor. Er komt veel research bij kijken; kranten en tijdschriften lezen, reizen naar andere landen om te zien hoe het daar toegaat, schetsen en tekenen om aan het product de juiste vorm te geven, enzovoort. Nadat het uitgewerkte concept door de opdrachtgever wordt aanvaard, gaan er nog talloze mensen naar kijken: productontwikkelaars, marketingmensen, proevers, enzovoort. Het is dan ook niet verwonderlijk dat er nogal wat tijd kan zitten tussen het moment waarop een product bedacht wordt en het moment waarop het daadwerkelijk in de winkels ligt.

VII Natuurlijk is productontwikkeling niet alleen creatief. Er komt ook een hoop techniek om de hoek kijken. Soms moeten er zelfs nieuwe machinesgemaakt worden. Allemaal heel tijdrovend en kostbaar. Zo duurt het ongeveer een jaar voordat een nieuw ijsje op de markt komt. Je moet voortdurend vooruitkijken en bij het ontwikkelen van nieuwe smaken op trends in de samenleving letten.

VIII Dankzij productontwikkelingen kunnen we telkens weer genieten van nieuwe producten. Zonder die nieuwe etenswaren zou het voedselaanbod steeds saaier worden. Op een gegeven moment raak je wel uitgekeken op alweer dezelfde popsicle. Nee, wij willen iets anders! En de moderne mens geeft tegenwoordig vaak de voorkeur aan het extreme: de taart met de meeste kleuren, de meest exotische kruiden en de grootste lollipop ter wereld worden een gegarandeerd succes. Zolang het maar in de smaak valt, want ‘vieze’ dingen als apenhersenen met ketjap, daar willen we toch echt niet aan beginnen.

Vragen bij Over smaak valt niet te twisten: 20

In alinea I gaat het voornamelijk over: A niet lekkere groenten.

B culturen en hun eetgewoonten. C culturen en hun delicatesse. D smaakverschillen.

21

Beoordeel de volgende beweringen.

I In de eerste alinea worden de hoofdzaken van de tekst weergegeven.

II. De eerste alinea geeft een uitleg van de titel. A I is juist.

B II is juist.

C I en II zijn juist. D I en II zijn onjuist.

(9)

Welk zintuig wordt niet genoemd als je de beschrijving van het experiment met de kom pindasoep (r. 14) leest? A smaak B geur C gehoor D zicht 23

In alinea II en III wordt er verteld over de smaak. Wat is niet juist?

A Smaak gaat samen met de andere zintuigen. B Smaak ontstaat in feite in de hersenen. C Smaak heeft te maken met waardebeleving. D Smaak wordt bepaald door de food-designer.

24

Beoordeel de volgende beweringen.

I Je grondhouding bepaalt of je iets wel of niet lekker vindt.

II Het uur van de dag bepaalt of de cola lekker smaakt. A I is juist. B II is juist. C I en II zijn juist. D I en II zijn onjuist. 25

Zie alinea IV. Wat is de kerngedachte van deze alinea?

A Eten is een emotie.

B Wat je eet, wordt bepaald door emoties en grondhoudingen

C Grondhoudingen waarschuwen je dat iets niet lekker is.

D Grondhoudingen geven aan dat iets gewoon is.

Een grondhoudingenonderzoek is belangrijk, omdat: A de producent moet weten wat goed verkocht zal worden.

B de producent moet weten hoe hij zijn producten uitstalt.

C de consument moet weten hoe de wereld in elkaar zit.

D de consument moet letten op de smaak van het product.

27

Hoeveel voorbeelden van grondhoudingen staan in alinea IV? A een B twee C drie D vier 28

Zie regel 47: „Zo geef .... bijten!”

Waarom zou er sprake zijn van „lekker duiveltjes bijten”?

A De mensen snoepen dan zonder schuld- gevoelens.

B De mensen houden van duiveltjes. C De mensen zijn consumenten. D De mensen houden van chocola.

29 Het onderwerp van alinea VI is:

A de trendgevoeligheid van de smaak. B de taken van de food-designer. C de smaak van de consument.

(10)

30

Regel 55: „Dat is ook heel belangrijk”

Dat verwijst naar:

A het werk.

B het verzinnen van geur, kleur en smaak. C het bedenken van een nieuwe identiteit. D een nieuw artikel.

31

Zie alinea VI. Zijn de volgende beweringen juist? I De voornaamste taak van een food-designer is om succesvolle nieuwe producten te ontwerpen.

II De food-designer bepaalt op welk moment een product in de handel wordt geplaatst. A I is juist.

B II is juist. C I en II zijn juist. D I en II zijn onjuist.

32

Er zijn verschillende aspecten waarop men moet letten als een nieuw product wordt gemaakt. Aan welk aspect besteedt alinea VI de meeste aandacht?

A het creatieve aspect B het technische aspect C het tijdsaspect

D het kostenaspect

33 Zie regel 64-65:

„Natuurlijk is productontwikkeling niet alleen creatief. Er komt ook een heleboel techniek om de hoek kijken.”

Welke zin duidt op het technische aspect? A r. 55-56: „Je ontwikkelt ... voor.”

B r. 56-59: „Er komt ... geven, enzovoort.” C r. 65-67: „Soms ... worden.”

D r. 67-68: „Je moet ... letten.” 34

Wat is het verband tussen alinea VI en VII ? A Alinea VII is een vervolg op alinea VI. B Alinea VII is een conclusie bij alinea VI. C Alinea VI is tegengesteld aan alinea VII. D Alinea VII is een voorbeeld bij alinea VI.

35

De tekst is als volgt ingedeeld: Inleiding Kern Slot A I II -VII VIII

B I en II III-VI VII en VIII C I II-VI VII en VIII D I en II III-VII VIII

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In de eerste plaats heeft die namelijk tot ge- volg dat lager opgeleiden minder goed worden gerepresenteerd: ‘De stem van hoger opgeleiden legt meer gewicht in de schaal

Ruben (14 jaar) vertelt: “Omdat ik niet meer thuis ga wonen, ben ik bang dat ik straks opa niet meer zie.” 1 On- dertussen zijn hulpverleners ontevreden over wat ze kunnen doen

Meer zelfs, het lijkt er sterk op dat we vandaag datgene wat ouders doen, en waar- voor ze verantwoordelijk zijn, lijken te beperken tot de zorg voor de (meest

Ook is het soms zo dat bepaalde kinderen andere interesses hebben en binnen de klas of de school geen aansluiting vinden met de andere kinderen (die bijvoorbeeld allemaal van

Door in kinderen te investeren en zowel hun persoon- lijke groei als de ontwikkeling van hun verhalen over hun leven in hun eigen tempo te stimuleren, wordt het zelfvertrouwen

Uw kind is zojuist opgenomen omdat het door braken, diarree of het weigeren van drinken en voedsel kans loopt op uitdroging.. Uitdroging is te zien aan de diepliggende donker

Bij scenario 3, waarbij we uitgaan van een sterke extramuralisering, neemt deze groep sterker toe dan in scenario 1, doordat er dan minder ouderen dan nu een indicatie krijgen

Het Permavoid Capillair Irrigatie Systeem Het reduceren van dit effect kan worden verbeterd door het regenwater onder de groeiplaats van de boom op te slaan en te zorgen dat het