• No results found

De invloed van het Inhibition of Return effect op vermijdings- en toenaderingsgedrag

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van het Inhibition of Return effect op vermijdings- en toenaderingsgedrag"

Copied!
46
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De invloed van het Inhibition of Return effect

op vermijdings- en toenaderingsgedrag.

Masterthese Sociale psychologie

Datum: 12 februari 2016 Naam: Zoë Ritfeld

Studentnummer: 10466495

Begeleider: dhr. dr. Mark Rotteveel

(2)

2

Abstract

Sinds het door Posner en Cohen (1984) gevonden Inhibition Of Return (IOR) effect, is dit binnen de psychologie veelvoudig onderzocht. Het IOR effect houdt in dat een respons op een stimulus makkelijker wordt verwerkt wanneer deze 300 milliseconden later op een andere locatie verschijnt (different trial), dan op dezelfde locatie als een eerder vertoonde stimulus (same trial). Onderzoek heeft uitgewezen dat een same trial mogelijk een negatief signaal afgeeft.Affect kan op zijn beurt weer van invloed zijn op actietendensen. Op basis van eerder onderzoek wordt verondersteld dat het IOR effect een affectieve staat kan oproepen, maar dat dit pas effect heeft op toenaderings- en vermijdingsgedrag wanneer er een bewuste affectieve evaluatie heeft plaatsgevonden. In het huidige onderzoek werd daarom de invloed van het IOR effect op toenaderings- en vermijdingsgedrag, naar aanleiding van het affectief evalueren van emotionele expressies, onderzocht. Verwacht werd dat arm-flexie en extensie sneller tot stand komen in combinatie met een different trial dan een same trial en in combinatie met een boos gezicht dan een blij gezicht. Vervolgens werd verwacht dat arm-flexie sneller tot stand komt in combinatie met een blij gezicht en arm-extensie in combinatie met een boos gezicht. Daarnaast werd verwacht dat arm-flexie sneller tot stand komt in combinatie met een different trial en extensie in combinatie met een same trial. Tot slot werd verwacht dat

arm-extensie het snelst tot stand komt in combinatie met een boos gezicht en een same trial en arm-flexie in combinatie met een blij gezicht en een different trial. De resultaten kwamen overeen met de eerste drie verwachtingen. Echter was het IOR effect, naar aanleiding van het affectief evalueren van emotionele expressies, niet van invloed op toenaderings- en

vermijdingsgedrag. Deze bevinding bevestigt de hypothese niet. De mogelijke verklaring op dit resultaat wordt besproken, evenals aanbeveling voor vervolg onderzoek.

(3)

3

Inhoudsopgave

1. Inleiding………..….…4 2. Methode. ……….………..12 2.1 Steekproefkarakteristieken……….….…..12 2.2 Ontwerp ………....12 2.3 Materiaal………..………..…13 2.4 Procedure………...…18 3. Resultaten ………19

3.1 Outliers en incorrecte responsen………...…19

3.2 Initiatietijd……….20 3.3 Bewegingstijd………..…………..22 4. Discussie………...……24 5. Literatuur………..28 Appendix I: Informed consent II: Informatie brochure

III: The Japanese and Caucasian Facial Expressions of Emotion (JACFEE) IV: The Averaged Karolinska Directed Emotional Faces (AKDEF) V: Exit interview

(4)

4

De invloed van het Inhibition of Return effect op vermijdings- en toenaderingsgedrag.

In een studie van Posner en Cohen (1984) wordt gesuggereerd, dat de mens een mechanisme heeft ontwikkeld dat de beweging van aandacht richting nieuwe locaties begunstigt (Chica, Taylor, Lupiáñez & Klein, 2009). Zo zou de snelheid waarmee een organisme de omgeving kan onderzoeken en een bepaald doel kan vinden, grote impact hebben op het vermogen van dat organisme om te overleven. Een manier om deze zoektocht efficiënter te maken, is om de hoeveelheid tijd waarin de zoektocht gericht is naar locaties die reeds zijn onderzocht te minimaliseren (Spalek & Hammad, 2005).

De menselijke neiging om aandacht richting nieuwe locaties te begunstigen, biedt een

verklaring voor het door Posner en Cohen (1984) gevonden Inhibition Of Return (IOR) effect. Zij stellen dat wanneer voor de tweede keer een stimulus (perifere visuele gebeurtenis)

verschijnt, de initiële respons op deze stimulus makkelijker wordt verwerkt wanneer deze 300 milliseconden later op een andere locatie verschijnt dan op dezelfde locatie als de eerste stimulus. Wanneer aandacht namelijk de tijd heeft om zich los te koppelen van de eerste stimulus en de tweede stimulus op dezelfde locatie verschijnt, wordt de initiële respons op de tweede stimulus belemmerd. Hierdoor ontstaat een remmend effect dat gemeten kan worden in de vertraagde respons op de tweede stimulus. De vertraagde respons, later benoemd door Posner, Rafal, Choate en Vaughan (1985), betreft het IOR effect (Chica, Taylor, Lupiáñez & Klein, 2009; Klein, 2000). Dit effect is in verscheidene onderzoeken gevonden (Spalek, Hammad, 2005; van Lent, 2015; van Weert, 2009).

Uit eerder ongepubliceerd onderzoek, blijkt dat het IOR effect van invloed kan zijn op affect (van Weert, 2009). In dit onderzoek werd de deelnemers gevraagd een IOR taak uit te voeren en daarbij geïnstrueerd om zo snel mogelijk op een target te reageren. Onderscheid werd gemaakt tussen een target die 300 milliseconden later op dezelfde locatie als een

(5)

5

cuestimulus werd weergeven (same trial) of op een nieuwe locatie (different trial). Tijdens de IOR taak werd ofwel een positief woord aangeboden ofwel een negatief woord. De

deelnemers werden dus niet geïnstrueerd om op de emotioneel geladen woorden te reageren, maar op een neutrale target. De emotioneel geladen woorden werden enkel kort getoond. Na de IOR taak, werd de deelnemers gevraagd om de emotioneel geladen woorden te evalueren (van Weert, 2009). Uit de resultaten is gebleken dat wanneer negatief geladen woorden

werden aangeboden in combinatie met een same trial, deze negatiever werden beoordeeld dan wanneer deze werden aangeboden in combinatie met een different trial (van Weert, 2009). Vergelijkbare resultaten werden gevonden met het evalueren van emotionele

gezichtsexpressies (van Lent, 2015). Volgens Van Weert (2009) en van Lent (2015) kwam negatief affect, afkomstig van de same trial, tot uiting in de devaluatie van de

woorden/gezichten. Hieruit kan worden afgeleid, dat een same trial negatief affectief geladen is.

Dat een same trial een negatief effect teweeg kan brengen, zou verklaard kunnen

worden door middel van de affective monitoring theorie. Deze stelt, dat een match- mismatch, congruent-incongruent, resonante-dissonante, vloeiend-onderbroken of vertrouwd-onbekend proces binnen een module in een neuraal netwerk een positief of negatief affectief signaal kan uitlokken (Phaf & Rotteveel, 2012). De richting van een pijl, bijvoorbeeld, roept positief affect op wanneer deze overeenkomt (congruent is) met de leesrichting en negatief affect wanneer deze niet overeenkomt (incongruent is) met de leesrichting (Phaf & Rotteveel, 2009). Verscheidene onderzoeken hebben de mogelijke werking van affective monitoring

onderschreven (Phaf & Rotteveel, 2012; Rotteveel & Phaf, 2004; Spalek & Hammad, 2005; Meier & Robinson, 2004; Chokron & De Agostini, 2000). Een same trial kan een negatief affect oproepen, omdat hier sprake is van een onderbroken, niet vloeiend cognitief proces binnen een module in een neuraal netwerk. Zo wordt bij het detecteren van de targetstimulus

(6)

6

de beweging van aandacht richting nieuwe locaties onderbroken, wat het uitlokken van een negatieve staat tot gevolg kan hebben (Phaf & Rotteveel, 2012). Hierdoor kan verondersteld worden dat een same trial een negatief signaal afgeeft en een different trial wellicht geen signaal of zelfs een positief signaal afgeeft.

Affect kan de functie hebben om organismen voor te bereiden op actie (Rotteveel &

Phaf, 2004). De evaluatie van een externe of interne stimulus op een positief-negatief affect dimensie, kan nauw worden gekoppeld aan actie om bijvoorbeeld stimuli te benaderen of vermijden (Rotteveel & Phaf, 2004). Dat affect van invloed kan zijn op toenaderings- en vermijdingsgedrag, is uit verscheidene onderzoeken gebleken. Zo vonden Cacioppo et al. (1993) dat affectieve evaluaties van nieuwe en neutrale stimuli, congruent werden beïnvloed door arm-flexie (geassocieerd aan toenaderingsgedrag) en arm-extensie (geassocieerd aan vermijdingsgedrag) (Cacioppo et al., 1993, aangehaald in Rotteveel & Phaf, 2004). Bij arm-flexie wordt de arm van een individu naar zich toe bewogen en bij arm-extensie van zich af (Rotteveel & Phaf, 2004). Tevens vonden Chen en Bargh (1999) dat affect van invloed is op arm-flexie en extensie. In hun onderzoek werden de deelnemers gevraagd op een attitude object te reageerden, door of aan een hendel te duwen extensie) of te trekken (arm-flexie). De deelnemers reageerden sneller op een negatieve attitude object in combinatie met arm-extensie ten opzichte van arm-flexie, maar waren sneller met reageren op een positieve attitude object in combinatie met arm-flexie ten opzichte van arm-extensie (Chen & Bargh, 1999, maar zie Rotteveel et al, 2015 en Phaf, Mohr, Rotteveel & Wicherts, 2014).

Rotteveel en Phaf (2004) vonden vergelijkbare resultaten in hun onderzoek. Hier werden, in plaats van een hendel te gebruiken, de deelnemers geïnstrueerd om knoppen op een verticale knoppenstandard in te drukken. Arm-extensie kwam tot stand door de onderste knop in te drukken en arm-flexie door de bovenste knop in te drukken. Verder werd hen geïnstrueerd gezichten te categoriseren op basis van hun emotionele expressie

(7)

(negatief-7

positief) met behulp van de knoppenstandard. Uit de resultaten bleek, dat arm-extensie sneller tot stand kwam bij het categorieën van boze gezichten ten opzichte van blije gezichten. Arm-flexie daarentegen kwam sneller tot stand bij het categorieën van blije gezichten ten opzichte van boze gezichten. Volgens Rotteveel en Phaf (2004) zijn de verschillen in reactietijd toe te wijzen aan het gegeven dat positief affect arm-flexie vergemakkelijkt en arm-extensie

inhibeert, terwijl negatief affect het tegenovergesteld effect heeft. Dit komt dan weer tot uiting in een verschil in reactietijd (Phaf & Rotteveel, 2009). Uit zowel het onderzoek van Chen en Bargh (1999) en Rotteveel en Phaf (2009), is tevens gebleken dat de deelnemers sneller reageerden op een negatieve attitude object dan op een positieve attitude object. Volgens Chen en Bargh (1999) wordt dit gezien als verder bewijs dat men een grotere automatische alertheid of gevoeligheid heeft voor negatief geladen informatie (Pratto & John, 1991; Taylor, 1991, aangehaald in Rotteveel & Phaf, 2004).

Zoals eerder benoemd lijkt het IOR effect van invloed te zijn op affect (van Weert, 2009): een same trial kan een negatief signaal afgeven, terwijl een different trial wellicht geen signaal of zelfs een positief signaal kan afgeven. Op basis van de affective monitoring theorie, zou logischerwijs kunnen worden gedacht, dat extensie sneller tot stand komt dan arm-flexie in combinatie met een same trial. Dit omdat arm-extensie en same trial beide negatief affect teweeg kunnen brengen. Dit zou dan weer tot uiting kunnen komen in een verschil in reactietijd tussen arm-extensie en arm-flexie in combinatie met een same trial. Uit een eerder ongepubliceerde studie, bleek deze redenering niet helemaal op te gaan.

In de studie van Croese (2015), werd de invloed van het Inhibition of Return effect op

arm-flexie en extensie onderzocht. In dit onderzoek werd de deelnemers gevraagd om tijdens de IOR taak zo snel mogelijk op een target (zwart vierkantje) te reageren, door de onderste knop van een paal in te drukken (arm-extensie) ofwel de bovenste knop (arm-flexie). Verwacht werd dat arm-flexie sneller tot stand zou komen in combinatie met een different

(8)

8

trial ten opzichte van een same trial en arm-extensie sneller in combinatie met een same trial. Uit de resultaten bleek echter dat zowel arm-flexie als extensie sneller tot stand kwam in combinatie met een different trial ten opzichte van een same trial. Dat het verwachte effect niet overeen kwam met de gevonden resultaten, zou verklaard kunnen worden door het gegeven dat in het onderzoek van Croese (2015) geen bewuste affectieve evaluatie heeft plaats gevonden. Hierdoor kan het affect, afkomstig van het IOR effect, mogelijk geen invloed hebben gehad op arm-flexie en extensie. Deze redenering komt overeen met de bevindingen van Rotteveel en Phaf (2004), die, in tegenstelling tot Chen en Bargh (1999), suggereren dat arm-flexie en arm-extensie enkel worden beïnvloed door affect wanneer er sprake is van een bewuste affectieve evaluatie. Dit wil zeggen dat een emotioneel geladen stimulus wel automatisch en onbewust een affectieve staat kan oproepen, maar dat dit pas effect heeft op arm-flexie en extensie wanneer er een bewuste en gecontroleerde affectieve evaluatie heeft plaatsgevonden (Rotteveel en Phaf, 2004).

In het onderzoek van Rotteveel en Phaf (2004) werden de deelnemers geïnstrueerd om blije en boze gezichten te categoriseren op een non-affectieve dimensie (geslacht). Dit met behulp van een knop, waarmee de deelnemers werden geforceerd een flexie of arm-extensie beweging te maken. Verwacht werd dat, wanneer geen bewuste affectieve evaluatie zou moeten worden gemaakt, arm-flexie sneller tot stand zou komen in combinatie met blije gezichten en arm-extensie sneller in combinatie met boze gezichten. Uit de resultaten bleek geen verschil in reactietijd te zijn gevonden. Rotteveel en Phaf (2004) concluderen dat wanneer de aandacht word gevestigd op non-actieve affectieve kenmerken van emotioneel geladen targets en er dus geen bewuste affectieve evaluatie plaats vindt, affect niet van invloed is op toenadering- of vermijding tendensen. Dit lijkt te suggereren dat affect, afkomstig van het IOR effect, enkel van invloed is op arm-flexie en arm-extensie, wanneer sprake is van een bewuste affectieve evaluatie.

(9)

9

Samenvattend kan naar aanleiding van eerder onderzoek (van Weert, 2009; van Lent, 2015) en de affective monitoring theorie worden verondersteld, dat het IOR effect van invloed kan zijn op affect: een same trial kan een negatief signaal afgeven en een different trial

wellicht geen signaal of zelfs een positief signaal. Vervolgens is uit verscheidene onderzoeken gebleken dat positief affect arm-flexie vergemakkelijkt en arm-extensie inhibeert (Chen & Bargh, 1999, maar zie Rotteveel et al, 2015 en Phaf, Mohr, Rotteveel & Wicherts, 2014; Rotteveel & Phaf, 2004). Dit is tevens terug te zien in de snelheid waarin arm-extensie en arm-flexie tot stand komen (Rotteveel en Phaf, 2004). Tot slot blijkt uit het onderzoek van Croese (2015), dat affect (afkomstig van het IOR effect) niet van invloed is op arm-flexie en extensie. Volgens Rotteveel en Phaf (2004) kan affect (afkomstig van het IOR effect) wel degelijk van invloed zijn op toenaderings- en vermijdingsgedrag, maar enkel wanneer een bewuste affectieve evaluatie plaats heeft gevonden. Dit was niet het geval in het onderzoek van Croese (2015). Op basis hiervan kan worden verondersteld, dat de snelheid van arm-flexie en arm-extensie afhankelijk is van de mate waarin deze congruent is aan de aard van de trial (same trial of different trial) en de emotionele lading van de target (blij of boos gezicht). Of het IOR effect daadwerkelijk van invloed is op arm-flexie en arm-extensie,

wanneer sprake is van een bewuste affectieve evaluatie, is de vraag die centraal staat in het huidige onderzoek. Door deze vraag te beantwoorden, wordt inzicht verschaft over de mogelijke effecten die gepaard gaan bij de wijze waarop informatie verwerkt wordt. Dit onderzoek is deels gebaseerd op het eerder ongepubliceerd onderzoek van Croese (2015), naar de invloed van het Inhibition of Return effect op arm-flexie en extensie.Naar aanleiding van de resultaten afkomstig uit het onderzoek van Rotteveel en Phaf (2004), werd in het huidige onderzoek, als toevoeging op het onderzoek van Croese (2015), gebruik gemaakt van emotioneel geladen targets, die affectief geëvalueerd dienden te worden. De emotioneel geladen targets bestonden uit boze en blije gezichtsexpressies, omdat deze, door hun

(10)

10

evolutionaire basis (Öhman, 1980, aangehaald in Rotteveel & Phaf, 2004), eerder automatisch verwerk worden dan woorden of andere (non)affectieve stimuli (Rotteveel & Phaf, 2004). Op deze manier werden de kansen om gedragseffecten van automatische affectieve evaluaties te vinden gemaximaliseerd (Rotteveel & Phaf, 2004).Tevens werd, vergelijkbaar met het onderzoek van Rotteveel en Phaf (2004) en Croese (2015), gebruik gemaakt van twee verschillende reactietijden: initiatietijd en bewegingstijd.Initiatietijd reflecteert de evaluatie van de stimulus, de selectie van de reactie en het programmeren van het uitvoeren van motorieke bewegingen. Bewegingstijd toont daarentegen de omvang aan van de neuromusculaire respons (Fitts, 1954, aangehaald in Rotteveel & Phaf, 2004) en wordt beïnvloed door de afstand richting de target en de omvang van de target locatie (Fits & Peterson, 1964, aangehaald in Rotteveel & Phaf, 2004). De invloed van affect op reactietijd, zal eerder gevonden dienen te worden in initiatietijd dan in bewegingstijd (Solarz, 1960, aangehaald in Rotteveel & Phaf, 2004).

In het huidige onderzoek werd de invloed van het IOR effect op toenaderings- en vermijdingsgedrag, naar aanleiding van het affectief evalueren van emotionele expressies onderzocht. Op basis van literatuur en eerder onderzoek (Posner & Cohen, 1984; Spalek & Hammad, 2005; van Lent, 2015; van Weert, 2009; Croese, 2015) werd een IOR effect op initiatietijd verwacht, waarbij arm-flexie en arm-extensie sneller tot stand komen in

combinatie met een different trial dan een same trial. Tevens werd, in lijn met de vindingen van Chen en Bargh (1999) en Rotteveel en Phaf (2004), een hoofdeffect van emotie op initiatietijd verwacht, waarbij arm-flexie en arm-extensie sneller tot stand komen in

combinatie met een boos gezicht dan een blij gezicht. Naast de verwachte hoofdeffecten, werd op basis van eerder onderzoek (Chen & Bargh, 1999, maar zie Rotteveel et al, 2015 en Phaf, Mohr, Rotteveel & Wicherts, 2014; Rotteveel & Phaf, 2004) en de affective monitoring theorie, een twee-wegsinteractie effect verwacht tussen emotionele expressie en armbeweging

(11)

11

op initiatietijd: arm-flexie komt sneller tot stand in combinatie met een blij gezicht dan een boos gezicht en arm-extensie komt sneller tot stand in combinatie met een boos gezicht dan een blij gezicht.

Uit eerder onderzoek is gebleken dat het IOR effect affectief geladen is (van Weert, 2009; van Lent, 2015) en affect van invloed kan zijn op arm-flexie en arm-extensie (Cacioppo et al., 1993, aangehaald in Rotteveel & Phaf, 2004; Chen & Bargh, 1999, maar zie Rotteveel et al, 2015 en Phaf, Mohr, Rotteveel & Wicherts, 2014). Naar aanleiding hiervan werd eventueel een twee-wegsinteractie effect verwacht tussen IOR en armbeweging op

initiatietijd: arm-flexie komt sneller tot stand in combinatie met een different trial dan een same trial en arm-extensie komt sneller tot stand in combinatie met een same trial dan een different trial. Echter vonden Rotteveel en Phaf (2004) een effect van emotie op armbeweging met een effectgrote van r = .23, terwijl van Weert (2009) een effect van IOR op affectieve beoordeling vond met een effectgrote van r = .03. Hieruit kan gesuggereerd worden, dat het effect van emotionele expressies op armbeweging sterker zal zijn dan het affect, afkomstig van het IOR effect, op armbeweging. Omdat in het huidige onderzoek het IOR effect in combinatie met emotionele expressies werd aangeboden, is het mogelijk dat hierdoor het effect van IOR op armbeweging werd overschaduwd en een twee-wegsinteractie effect tussen IOR en armbeweging op initiatietijd niet is gevonden. Vervolgens werd, tevens op basis van het onderzoek van Rotteveel en Phaf (2004), een drie-wegsinteractie verwacht tussen

emotionele expressie, IOR en arm-extensie en arm-flexie op initiatietijd: arm-extensie komt het snelst tot stand in combinatie met een boos gezicht en een same trial en arm-flexie in combinatie met een blij gezicht en een different trial Tot slot werd, naar aanleiding van Rotteveel en Phaf (2004), exploratief gekeken naar de genoemde verwachte effecten op bewegingstijd.

(12)

12

2. Methode

2.1 Steekproefkarakteristieken

Aan dit onderzoek namen 56 proefpersonen (11 mannen en 45 vrouwen) deel. Enkel participanten tussen de 18 en 30 jaar oud met een normaal of gecorrigeerd naar normaal zicht mochten deelnemen. Tevens dienden zij, vanwege de verticale approach/avoidance paal, rechtshandig te zijn en tot slot de Nederlandse taal goed te beheersen. De participanten werden vanuit de Universiteit van Amsterdam geworven met het online inschrijfprogramma LAB. Hun deelname werd beloond met een halve proefpersoonpunt of vijf euro. De

proefpersonen werden verdeeld in twee groepen die werden gecounterbalanced.

Het bijbehorende binnen proefpersonen factoriëel design was als volgt opgesteld: 2 (armbeweging: arm-flexie, extensie) x 2 (IOR: same trial, different trial) x 2 (Affect: blij gezichten, boze gezichten).

2.2 Ontwerp

Evenals in het experiment van Rotteveel en Phaf (2004), werd in het huidige experiment de reactietijden met behulp van een verticale paal met drie knoppen gemeten. Bij het loslaten van de middelste knop kwam de initiatietijd tot stand en door het indrukken van de bovenste of de onderste knop, kwam de bewegingstijd tot stand. De initiatie- en

bewegingstijd fungeerden als afhankelijke variabelen, waarmee de snelheid waarin arm-flexie en extensie tot stand kwam gemeten kon worden.

Tot slot fungeerde de proportie gemaakte fouten als derde afhankelijke variabele. Onderscheid werd gemaakt tussen fouten in de experimentele trials en de catch trials. Een experimentele trial houdt in dat tijdens de IOR taak een target verscheen waarop gereageerd diende te worden. Binnen de catch trials, werd geen target getoond. De catch trials waren bedoeld om de deelnemers te ontmoedigen te anticiperen op het tonen van de targetstimulus. Een gemaakte fout betrof binnen een experimentele trial het niet reageren op het

(13)

13

verschijnen van een target of het wel reageren op het verschijnen van een target, door de verkeerde knop in te drukken. Binnen een catch trial had een gemaakte fout betrekking op het wel indrukken van een knop, terwijl geen target was aangeboden.

2.3 Materiaal

In het huidige experiment werd gebruik gemaakt van de IOR taak, die gebaseerd is op het experiment van Spalek en Hammad (2005). Deze taak werd digitaal aangeboden op een 17 inch monitor, waar de deelnemers ongeveer 60 centimeter vanaf moesten zitten. 96 foto’s (waarvan 48 mannen en 48 vrouwen) met een emotionele expressie (48 keer blij en 48 keer boos) en 24 foto’s (waarvan 12 mannen en 12 vrouwen) met een neutrale expressie, werden binnen de IOR taak weergeven. Hiervoor werd gebruik gemaakt van foto’s afkomstig uit The Japanese and Caucasian facial expressions of emotion (JACFEE) (Matsumoto & Ekman, 1997) (zie appendix III) en The Averaged Karolinska Direted Emotional faces (AKDEF) (Lundqvist & Flykt, 1998) (zie appendix IV).De foto’s met een blije en/of boze emotionele expressie werden als target weergegeven en de foto’s met een neutrale expressie als

cuestimulus. Wanneer een cuestimulus werd gevolgd door een target, werd voor beide foto’s hetzelfde model gebruikt. Tot slot werd, evenals in het onderzoek van Croese (2015) en Rotteveel en Phaf (2004), gebruik gemaakt van een arm-flexie en arm-extensie paal. Hiermee werd de IT en BT van arm-flexie en extensie gemeten. Afhankelijk van de knop die de

deelnemers met de arm-flexie en extensie paal indrukten, werden zij geforceerd om ofwel een arm-flexie (bovenste knop) of extensie (onderste knop) beweging te maken.

De IOR taak

De IOR taak bestond uit twee blokken met ieder 60 trials. In blok A (het incongruente blok) kregen de deelnemers de instructie om de onderste knop van de approach/avoidance paal in te drukken, wanneer zij het gezicht, dat binnen een IOR trial als target werd

(14)

14

aangeboden, als positief evalueerden en de bovenste knop wanneer zij het gezicht als negatief evalueerden. In blok B (het congruente blok) was de instructie precies andersom (bovenste knop/positieve evaluatie van gezicht en onderste knop/negatieve evaluatie van gezicht). Om volgorde effecten zo veel mogelijk te minimaliseren, werden de deelnemers random verdeeld over twee groepen. Aan groep I werd eerst het incongruente blok aangeboden en vervolgens het congruente blok en aan groep II eerst het congruente blok en daarna het incongruente blok. Van de 60 trials kwamen er 12 catch trials voor. De catch trials waren bedoeld om de deelnemers te ontmoedigen te anticiperen op het tonen van de targetstimulus.

Binnen een trial van de IOR werd telkens een fixatiekruis en een fixatiecue

weergeven. De deelnemers werden geïnstrueerd om gedurende het gehele experiment naar het fixatiekruis te blijven kijken. De fixatiecue fungeerde hierbij als een middel om de aandacht van de deelnemers telkens weer terug naar het midden te krijgen (Spalek & Hammad, 2005). Daarnaast werden, afhankelijk van de soort trial, een stimuli- en targetcue op verschillende wijze aangeboden. Dit door middel van drie vierkanten die horizontaal 10 visuele graden van elkaar werden weergeven in het midden van het scherm. De vierkanten zullen ieder 5 visuele graden groot zijn, waarvan de randen zwart en de achtergrond wit. Een trial zag er als volgt uit:

1. De eerste 500 milliseconden werden enkel de lege vierkanten weergeven.

2. Vervolgens verscheen voor 500 milliseconden een fixatiekruis in het middelste vierkant.

(15)

15

3. Daarna verscheen voor 300 milliseconden de cuestimulus, die bestond uit een neutraal gezicht. Of de cuestimulus eerst rechts of links werd weergeven werd semi-random verdeeld onder de trials, zodat in elk blok 24 keer de cuestimulus eerst rechts zal worden aangeboden en 24 keer eerst links.

Of

4. Vervolgens werden wederom de vierkanten, enkel met het fixatiekruis in het midden voor 200 milliseconden weergeven.

5. Hierna volgde een fixatiecue die 300 milliseconden lang verscheen binnen het middelste vierkant.

6. Nogmaals verschenen enkel de drie vierkanten met in het midden een fixatiekruis, ditmaal voor 150 milliseconden.

7. Afhankelijk van de trial, werden er 1000 milliseconden lang alleen drie lege vierkanten weergeven (catch trial) of een targetstimulus tot dat de deelnemer reageerde (voor maximaal 1000 milliseconden).

(16)

16

Per blok werden er van de 60 trials, na aftrek van de 12 catch trials, 48 trials aangeboden waarin wel een targetstimulus verscheen. Wederom afhankelijk van de trial, bestond deze uit een boze of blije emotionele expressie en werd deze in het linker of rechter vierkant weergeven. In 24 van de 48 trials werd de targetstimulus in het zelfde vierkant weergeven als de cuestimulus.

Of

Of

Aan de deelnemers werd geïnstrueerd om tijdens het gehele experiment, aan de hand van hun affectieve evaluatie, zo snel en accuraat mogelijk te reageren op de targetstimulus. Dit middels een arm-flexie en arm-extensie paal. Vervolgens werden de deelnemers geïnstrueerd om hun aandacht telkens weer terug te brengen naar het fixatiekruis.

Het huidige experiment bestond uit twee blokken met een totaal van 120 trials. De deelnemers werden random ingedeeld in ofwel groep I (eerst het incongruente blok, vervolgens het congruente blok) of II (eerst het congruente blok, vervolgens het incongruente blok). Elk blok bestond uit 60 trials, waarvan 12 catch trials. In de overige 48 trials verscheen 24 keer de cue- en targetstimulus in hetzelfde vierkant (same trial) en 24 keer in het tegenovergestelde vierkant (different trial). In de different trial verscheen 12 keer de cuestimulus links en de targetstimulus rechts en 12 keer de cuestimulus rechts en de tagetstimulus links. In zowel de 12 same trials als de 12 different trials werden zes neutrale gezichtsexpressies (cuestimulus) aangeboden in combinatie met zes blije gezichtsexpressies

(17)

17

(targetstimuli) en zes neutrale gezichtsexpressies (cuestimulus) in combinatie met zes boze gezichtsexpressies (targetstimuli). Elk blok werd voorafgegaan met 10 oefentrials, waarvan 2 catch trials. Voor de overige zes oefentrials, werd gebruik gemaakt van foto’s die niet geïncludeerd waren bij het experimenteel materiaal. Zie onderstaande afbeelding voor een schematische weergave (afbeelding 1).

Afbeelding 1: Schematische weergave van de structuur van één blok Arm-flexie en arm-extensie

Zoals eerder benoemt werd de snelheid waarmee arm-flexie en extensie tot stand kwam, evenals in het experiment van Rotteveel en Phaf (2004), gemeten met behulp van een verticale paal die in de lengte kan worden afgesteld (zie figuur 1).

(18)

18

Figuur 1: arm-flexie en extensie paal (Rotteveel en phaf, 2004)

Bij het instellen van de lengte van de paal diende voor elke deelnemer een hoek van 110 graden te zijn tussen de boven- en onderarm, waardoor dezelfde spieren die arm-flexie en extensie veroorzaken op dezelfde manier werden aangespannen (Rotteveel & Phaf, 2004). De paal bevat één bovenste, één middelste en één onderste knop. Zowel de bovenste als de onderste knop zaten op 10,3 centimeter afstand van de middelste knop (Rotteveel & Phaf, 2004). Het indrukken van de onderste knop laat de arm strekken, waardoor de deelnemer geforceerd wordt om een vermijdende beweging te maken (arm-extensie) en het indrukken van de bovenste knop laat de arm buigen, waardoor een toenaderingsbeweging wordt gemaakt (arm-flexie). Aan het begin van elke trial, kregen de deelnemers de instructie om de middelste knop met de achterkant van de rechterhand licht ingedrukt te houden (ruststand). Vervolgens werden zij (afhankelijk van de groep waar zij in zaten) geïnstrueerd om ofwel de onderste knop of de bovenste knop zo snel en accuraat mogelijk in te drukken, wanneer binnen deze trial een tweede gezicht verschijnt. Tot slot kregen de deelnemers de instructie om geen draaibewegingen te maken met hun hand bij het indrukken van de knoppen. Zoals eerder benoemd werd de snelheid waarmee arm-flexie en extensie tot stond kwam, gemeten aan de hand van twee afhankelijke variabelen: initiatietijd (IT) en bewegingstijd (BT). De IT heeft betrekking op de hoeveelheid tijd waarin de deelnemer de middelste knop loslaat en de BT heeft betrekking op de hoeveelheid tijd waarin, vanaf het loslaten van de middelste knop, de deelnemer de bovenste of onderste knop indrukt (Rotteveel en Phaf, 2004).

2.4 Procedure

Bij binnenkomst werd de deelnemer gevraagd om de informatiebrochure goed door te lezen en vervolgens het informed consent (zie appendix I) te ondertekenen. In de

informatiebrochure stond vermeld dat het meten van de reactietijd bij het beoordelen van emotionele expressies, het doel van het onderzoek is (zie appendix II). Na het ondertekenen

(19)

19

van het infromed consent, nam de proefleider plaats op de stoel achter de computer en werd de deelnemer gevraagd plaats te nemen op de stoel naast de proefleider. Vervolgens werden de instructies van de experimentele taak door de proefleider uitgelegd. Hierbij had de

proefleider de mogelijkheid om de manier waarop de arm-flexie/extensie paal gebruikt diende te worden, voor te doen. Na dat de deelnemer had aangegeven de instructies te begrijpen, werd de deelnemer gevraagd plaats te nemen achter de computer, waarbij de

arm-flexie/extensie paal zich aan de rechterkant van de deelnemer bevond. Dit omdat de snelheid van arm-flexie/extensie gemeten dient te worden met de rechter (dominante) arm.

Voordat het eerste blok van start ging, kreeg de deelnemer de instructies van de experimentele taak nogmaals aangeboden via het computer scherm. Na deze gelezen te hebben, volgeden tien oefentrials. Het eerste blok bestond uit 60 trials, dat vervolgens afgesloten werd met de instructie voor het tweede blok. Daarna kreeg de deelnemer de mogelijkheid om te rusten. Het tweede blok bestond eveneens uit 60 trials, die vooraf gegaan werden met tien oefentrials. Het tweede blok werd afgesloten door de deelnemers te bedanken voor hun participatie. Tot slot werd de deelnemers gevraagd een exit-interview in te vullen (zie appendix V).

3. Resultaten

3.1 Outliers en Incorrecte responsen

In totaal zijn de gegevens van acht van de 56 deelnemers niet meegenomen in de analyse. Hiervan waren vier deelnemers (deelnemer 4, 5, 8 en 18) ouder dan 30 jaar en twee deelnemers (deelnemer 7 en 39) linkshandig. De gegevens van deelnemer 44 zijn niet

meegenomen in de analyse, omdat het aantal incorrecte responsen in de catch trials meer dan twee en een halve standaarddeviatie afweek van het groepsgemiddelde. Daarnaast zijn de gegevens van deelnemer 36 niet meegenomen in de analyse, omdat het aantal incorrecte

(20)

20

responsen in de experimenten trials meer dan twee en een halve standaarddeviatie afweek van het groepsgemiddelde. Vervolgens zijn in totaal 12 bewegingstijden en één initiatietijd

verwijderd en vervangen door de gemiddelde initiatietijd per conditie, omdat deze meer dan twee en een halve standaarddeviatie afweek van de totale gemiddelde bewegingstijd per conditie. Tot slot is er tevens een outlier detectie gedaan op individueel niveau (per deelnemer, per conditie), waarbij geen outliers zijn gevonden.

De 48 overgebleven deelnemers bestonden uit 39 vrouwen en negen mannen. Van zes deelnemers (deelnemer 1, 2, 6, 9, 10 en 17) is de leeftijd niet bekend. De gemiddelde leeftijd bedroeg 23.32 jaar (SD = 3.41) en varieerde van 18 tot 30 jaar.

In 14.71% van het totaal aantal experimenteletrials, werd een incorrecte respons gemaakt, waarvan 4.71% binnen de congruente conditie en 9.99% binnen de incongruente conditie. Tot slot werd in 0.2% van het totaal aantal catchtrials een incorrect respons gemaakt.

3.2 Initiatietijd

Met behulp van een factorial repeated-measures ANOVA, werd de invloed van het IOR effect, in combinatie met het affectief evalueren van emotionele gezichtsexpressies, op de initiatietijd van arm-flexie en extensie getoetst.

Er bleek, in lijn met de verwachting, een significant hoofd effect te zijn van

emotionele expressie op initiatietijd, F(1, 47) = 26.44, p < .001. De gemiddelde initiatietijd bij de emotionele expressie blij (M = 663.16, SE = 11.83), was significant hoger dan bij de

emotionele expressie boos (M = 640.61, SE = 12.53). Tevens bleek er een significant hoofd effect te zijn van IOR op initiatietijd, F(1, 47) = 61.62, p < .001 (zie Grafiek 1). De

initiatietijd was bij de same trials (M = 672.08, SE = 11.30), significant hoger dan bij different trials (M = 631.70, SE = 13.15). Zoals verwacht is hier dus een IOR effect gevonden. Er bleek geen significant hoofd effect te zijn van armbeweging op initiatietijd, F(1, 47) = 0.08, p = .78.

(21)

21

Naast de hoofdeffecten, bleek er, zoals de verwachting en in lijn met Rotteveel en Phaf (2004), een significante interactie te zijn tussen armbeweging en emotionele expressie op initiatietijd, F(1, 47) = 47.09, p < .001 (zie Grafiek 1). De gemiddelde initiatietijd bij arm-extensie was bij de emotionele expressie blij (M = 690.30, SE = 12.28), significant hoger dan bij boos (M = 614.81, SE = 12.88) en de gemiddelde initiatietijd bij arm-flexie was bij de emotionele expressie boos (M = 666.42, SE = 13.95), significant hoger dan bij blij (M = 636.03, SE = 12.80). Er bleek geen significante interactie te zijn tussen IOR en armbeweging op initiatietijd, F(1, 47) = .34, p = .56.

Grafiek 1: De gemiddelde Initiatietijd van Arm-Extensie en Flexie bij Blij en Boos.

Tot slot bleek, in tegenstelling tot de verwachting, geen drie-wegsinteractie te zijn gevonden tussen emotionele expressie, IOR en armbeweging op initiatietijd, F(1, 47) = .04, p = .84 (zie Tabel 1).

(22)

22

Tabel 1: Gemiddelde (M) Initiatietijd in Milliseconden en standaarddeviatie (SD) per Conditie (N = 47).

Same different

Flexie Extensie Flexie Extensie

M SD M SD M SD M SD Emotie Boos 685.92 Blij 658.90 93.54 632.93 84.79 710.55 87.67 83.64 646.91 613.16 107.28 98.23 596.68 96.15 670.03 95.97 3.3 Bewegingstijd

Met behulp van een factorial repeated-measures ANOVA, werd de invloed van het IOR effect, in combinatie met het affectief evalueren van emotionele gezichtsexpressies, op de bewegingstijd van arm-flexie en extensie getoetst.

Er bleek een significant hoofd effect te zijn van armbeweging op bewegingstijd, F(1, 47) = 4.36, p < .05. De gemiddelde bewegingstijd bij arm-flexie (M = 141.15, SE = 4.63), was significant hoger dan bij arm-extensie (M = 133.17, SE = 4.23). Er bleek geen significant hoofd effect te zijn van emotie op bewegingstijd F(1,47) = .00, p = .95 en van IOR op

bewegingstijd F(1,47) = .07, p = .79.

Vervolgens bleek er een significante interactie te zijn tussen het type armbeweging en emotionele expressie op bewegingstijd, F(1, 47) = 25.62, p < .001 (zie Grafiek 2). De

gemiddelde bewegingstijd bij arm-extensie was bij de emotionele expressie blij (M = 141.28, SE = 4.94) significant hoger dan bij boos (M = 125.06, SE = 4.21) en de gemiddelde

initiatietijd bij arm-flexie was bij de emotionele expressie boos (M = 149.41, SE = 5.91) significant hoger dan bij blij (M = 132.90, SE = 4.10). Er bleek geen significante interactie te zijn tussen IOR en armbeweging op bewegingstijd, F(1, 47) = .14, p = .71.

(23)

23

Grafiek 2: De gemiddelde Bewegingstijd van Arm-Extensie en Flexie bij Blij en Boos.

Tot slot bleek er geen drie-wegsinteractie te zijn gevonden tussen emotionele expressie, IOR en arm-extensie en arm-flexie op bewegingstijd, F(1, 47) = .12, p = .73. De gemiddelde bewegingstijd in milliseconden en de bijbehorende standaarddeviaties per conditie, staan in Tabel 2 weergeven.

Tabel 2: Gemiddelde (M) Bewegingstijd in Milliseconden en standaarddeviatie (SD) per Conditie (N = 48).

Same different

Flexie Extensie Flexie Extensie

M SD M SD M SD M SD Emotie Boos 149,63 Blij 132.46 45.37 126.78 33.03 140.86 30.31 38.42 650.82 133.33 104.94 28.89 123.34 32.70 141.70 38.74

(24)

24

4. Discussie

In het huidige onderzoek werd de invloed van het IOR effect op toenaderings- en vermijdingsgedrag, naar aanleiding van het affectief evalueren van emotionele expressies, onderzocht. Uit de resultaten is gebleken dat zowel IOR als emotionele expressie van invloed waren op de reactietijd. Daarnaast is gebleken dat emotionele expressie en het type

armbeweging een interactie effect hadden op reactietijd. Het type armbeweging en IOR bleken geen interactie effect te hebben op de reactietijd en ook bleek er geen

drie-wegsinteractie te zijn gevonden tussen emotionele expressie, IOR en het type armbeweging op de reactietijd.

In eerste instantie werd op basis van literatuur en eerder onderzoek (Posner & Cohen, 1984; Spalek & Hammad, 2005; van Lent, 2015; van Weert, 2009; Croese, 2015) een IOR effect op initiatietijd verwacht. Uit de resultaten is gebleken dat arm-flexie en arm-extensie sneller tot stand kwamen in combinatie met een different trial ten opzichte van een same trial. Dit wil zeggen dat er een remmend effect is gevonden in reactietijd, wanneer de target op dezelfde locatie werd getoond als de cue (same trial). Dit staat in lijn met de

verwachtingen, met de bevindingen uit eerder onderzoek (Posner & Cohen, 1984; Spalek & Hammad, 2005; van Lent, 2015; van Weert, 2009; Croese, 2015) en bevestigt de

aanwezigheid van het IOR effect.

Volgens Chen en Bargh (1999) zou men een grotere automatische alertheid of gevoeligheid hebben voor negatief geladen informatie (Pratto & John, 1991; Taylor, 1991, aangehaald in Rotteveel & Phaf, 2004). Op basis hiervan werd verwacht dat emotionele expressies van invloed zijn op initiatietijd. Uit de resultaten is gebleken dat flexie en arm-extensie daadwerkelijk sneller tot stand kwamen in combinatie met een boos gezicht dan een blij gezicht. Dit resultaat staat in lijn met de bevindingen van Rotteveel en Phaf (2004) en bevestigt zowel de bewering van Chen en Bargh (1999) als de hypothese.

(25)

25

Naar aanleiding van Rotteveel en Phaf (2004), werd vervolgens een interactie effect verwacht tussen emotionele expressies en het type armbeweging op initiatietijd. Rotteveel en Phaf (2004) stellen namelijk dat positief affect arm-flexie vergemakkelijkt en arm-extensie inhibeert, terwijl negatief affect het tegenovergesteld effect heeft. Dit zou dan weer tot uiting komen in een verschil in reactietijd (Phaf & Rotteveel, 2009). Uit de resultaten is gebleken dat arm-flexie daadwerkelijk sneller tot stand kwam in combinatie met een blij gezicht dan een boos gezicht en arm-extensie sneller in combinatie met een boos gezicht dan een blij gezicht. Deze resultaten bevestigen de hypothese en staan in lijn met de bevindingen uit eerder onderzoek (Rotteveel en Phaf, 2004; Chen & Bargh, 1999, maar zie Rotteveel et al, 2015 en Phaf, Mohr, Rotteveel & Wicherts, 2014).

Tevens werd eventueel een twee-wegsinteractie effect verwacht tussen IOR en armbeweging op initiatietijd, waarbij arm-flexie sneller tot stand zou komen in combinatie met een different trial dan een same trial en arm-extensie sneller in combinatie met een same trial dan een different trial. Dit omdat uit eerder onderzoek is gebleken dat het IOR effect affectief geladen is (van Weert, 2009; van Lent, 2015) en affect van invloed kan zijn op arm-flexie en arm-extensie (Cacioppo et al., 1993, aangehaald in Rotteveel & Phaf, 2004; Chen & Bargh, 1999, maar zie Rotteveel et al, 2015 en Phaf, Mohr, Rotteveel & Wicherts, 2014). Uit de resultaten is gebleken dat er geen verschil is gevonden in de snelheid waarin arm-flexie tot stand kwam in combinatie met een different trial ten opzicht van een same trial en arm-extensie in combinatie met een different trial ten opzicht van een same trial. Dit resultaat zou verklaard kunnen worden door het gegeven dat het effect van emotionele expressie op

armbeweging relatief sterker is en daardoor mogelijk het effect van IOR op armbeweging overschaduwd (Rotteveel en Phaf, 2004).

Ten slotte werd een drie-wegsinteractie effect verwacht tussen IOR, emotionele expressie en armbeweging op initiatietijd. Volgens Rotteveel en Phaf (2004) kan affect

(26)

26

(afkomstig van het IOR effect) van invloed zijn op toenaderings- en vermijdingsgedrag, maar enkel wanneer een bewuste affectieve evaluatie plaats heeft gevonden. Op basis hiervan werd verondersteld, dat de snelheid van arm-flexie en arm-extensie afhankelijk is van de mate waarin deze congruent is aan de aard van de trial (same trial of different trial) en de emotionele lading van de target (blij of boos gezicht). Verwacht werd dat arm-extensie het snelst tot stand zou komen in combinatie met een boos gezicht en een same trial en arm-flexie in combinatie met een blij gezicht en een different trial. De resultaten ondersteunen deze verwachting echter niet. Een mogelijke verklaring voor dit tegenstrijdig resultaat is eveneens als de verklaring voor het niet vinden van een twee-wegsinteractie effect tussen IOR en armbeweging op initiatietijd: het effect van emotionele expressie op reactietijd mogelijk sterker dan het effect van IOR op armbeweging, dat het drie-wegsinteractie effect hierdoor wordt overschaduwd.

Literatuur laat zien dat reactietijd onderverdeeld kan worden in bewegingstijd en initiatietijd. Omdat de invloed van affect op reactietijd eerder gevonden dient te worden in initiatietijd dan in bewegingstijd (Solarz, 1960,aangehaald in Rotteveel & Phaf, 2004), is enkel exploratief gekeken naar de genoemde effecten op bewegingstijd. Uit de resultaten is gebleken, dat er een interactie effect is gevonden tussen emotionele expressie en type armbeweging op bewegingstijd. Dit wil zeggen dat dit effect niet alleen van invloed is op de tijd waarin de evaluatie van de stimulus, de selectie van de reactie en het programmeren van het uitvoeren van motorieke bewegingen plaatsvindt, maar ook op de neuromusculaire responstijd. Daarnaast is er, in tegenstelling tot de verwachting, wel een effect gevonden van type armbeweging op bewegingstijd, maar niet op initiatietijd. Hieruit kan worden afgeleid, dat het type armbeweging enkel van invloed is op de neuromusculaire responstijd. Echter is verder onderzoek nodig om dit te kunnen bevestigen.

(27)

27

evalueren van emotionele expressies, niet van invloed is op toenaderings- en

vermijdingsgedrag. Deze bevinding bevestigt de hypothese niet en staat in contrast met de conclusie van Rotteveel en Phaf (2004), die, naar aanleiding van hun onderzoeksresultaten, stellen dat affect (afkomstig van het IOR effect) van invloed kan zijn op toenaderings- en vermijdingsgedrag, wanneer een bewuste affectieve evaluatie plaats heeft gevonden. Wel wijst het huidige onderzoek uit, dat het IOR effect aanwezig is en dat emotionele expressie van invloed is op vermijdings- en toenaderingsgedrag. Daarnaast blijk emotionele expressie van invloed te zijn op de snelheid waarmee vermijdings- en toenaderingsgedrag tot stand komt. Dit lijk te suggereren dat het IOR effect, naar aanleiding van het affectief evalueren van emotionele expressies, op toenaderings- en vermijdingsgedrag mogelijk niet is gevonden, omdat de sterkte van de invloed van de emotionele expressies dit effect heeft overschaduwd. Om dit te kunnen verduidelijken, is verder onderzoek noodzakelijk. Hierbij wordt geadviseerd om tijdens het onderzoek gebruik te maken van emotioneel geladen stimuli die niet bestaan uit gezichten. Gezichten blijken namelijk door hun evolutionaire basis (Öhman, 1980, aangehaald in Rotteveel & Phaf, 2004), eerder automatisch verwerk te worden dan woorden of andere (non)affectieve stimuli (Rotteveel & Phaf, 2004). Door woorden of andere

affectieve stimuli te gebruiken, kan de relatieve sterkte van het effect van emotie op de snelheid waarmee vermijdings- en toenaderingsgedrag tot stand komt worden verminderd. Hierdoor vermindert de kans dat dit effect de invloed van het IOR effect, naar aanleiding van het affectief evalueren van emotionele expressies, op toenaderings- en vermijdingsgedrag overschaduwt.

(28)

28

5. Literatuur

Chen, M., & Bargh, J. A. (1999). Consequence of automatic evaluation: Immediate behavioral predispositions to approach or avoid the stimulus. Personality amd Social Psychology Bulletin, 25, 215-224.

Chica, A. B., Taylor, T. L, Lupiáñez, J. & Klein, R. M. (2009). Two mechanisms underlying inhibition of return. Experimental Brain Research, 201, 25-35. Doi:10.1007/s00221-009-2004-1

Chokron, S., & de Agostini, M. (2000). Reading habits influence aesthetic preference. Cognitive Brain Research, 10, 45-49.

Croese, S. (2015). De invloed van het Inhibition of Return effect op approach en avoidance actiegeneigdheden (masterthese). Sociale Psychologie, Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam.

Klein, R. M. (2000) Inhibition of return. Trends in Cognitive Sciences, 4, 138-147

Lundqvist, A., & Flykt, A. (1998). The Averaged Karolinska Direted Emotional faces- AKDEF, CD ROM from Department of Clinical Neuroscience, Psychology section, Karolinska Institutet, ISBN 91-630-7164-9.

Meier, B. P., Robinson, M. D., & Clore, G. L. (2004) Why good guys wear white: Automatic inferences about stimulus valence based n brightness. Psychological Science, 15, 2, 82-87.

Phaf, R. H., Mohr, S. E., Rotteveel, M. & Wicherts, J.M. (2014). Approach, avoidance, and affect: a meta- analysis of approach-avoidance tendencies in manual reaction time tasks. Frontiers in Psychology, 5, 378. doi: 10.3389/fpsyg.2014.00378.

(29)

29

Phaf, R. H., & Rotteveel, M. (2009). Looking at the Bright Side: The Affective Monitoring of Direction. Emotion, 9, 5, 729-733. doi: 10.1037/a0016308.

Phaf, R. H., & Rotteveel, M. (2012). Affective monitoring: a generic mechanism for affect elicitation. Frontiers in Psychology, 3, 1-17. doi: 10.3389/fpsyg.2012.00047

Posner, M. I., & Cohen, Y. (1984). Components of Visual Orienting. In Bouma, H., &

Bouwhuis, D., Attention and performance X: Control of language processes, 531-556. Hillsdale, NJ: Lawrence Erlbaum Associates.

Posner, M. I., Rafal, R. D., Choate, L. S., & Vaughan, J. (1985). Inhibition of return: Neural basis and function. Cognitive Neuropsychology, 2, 3, 211-228. doi:

10.1080/02643298508252866

Rotteveel, M., Gierholz, A., Koch, G., van Aalst, C., Pinto, Y., Matzke, D., Steingroever, H., Verhagen, J., Beek, T. F., Stelker, R., Sasiadek, A. & Wagenmakers, E. (2015). On the automatic link between affect and tendencies to approach and avoid: Chen and Bargh (1999) revisited. Frontiers in Psychology, 6, 335. doi:

10.3389/fpsyg.2015.00335.

Rotteveel, M., & Phaf, R. H. (2004). Automatic Affective Evaluation Does Not Automatically Predispose for Arm Flexion and Extension. Emotion, 4, 2, 156-172. Doi:

10.1037/1528-3542.4.2.156

Spalek, T. M. & Hammad, S. (2005). The left-to-right bias in inhibition of return is due to the direction of reading. Psychological Science, 16, 1, 15-18.

van Lent, T. (2015). Cognitie en effect: Het IOR effect in reactietijd en affectieve devaluatie van gezichten. (masterthese). Sociale Psychologie, Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam.

(30)

30

van Weert, M. A. (2009). Emotie en aandacht: Affectieve invloeden op het inhibition of return effect. (masterthese) [UVA Scripties Online]. Gedownload op 18 mei 2015, van http://dare.uva.nl/cgi/arno/show.cgi?fid=163101.

(31)

31 Appendix I: Informed Consent

Informed Consent (Toestemmingsverklaring)

Ik verklaar hierbij op voor mij duidelijke wijze te zijn ingelicht over de aard en methode van het onderzoek. Mijn vragen zijn naar tevredenheid beantwoord.

Ik stem geheel vrijwillig in met deelname aan dit onderzoek. Ik behoud daarbij het recht deze

instemming weer in te trekken zonder dat ik daarbij een reden behoef op te geven en besef dat ik op elk moment mag stoppen met het experiment. Indien mijn onderzoeksresultaten gebruikt zullen worden in wetenschappelijke publicaties, dan wel op een andere manier openbaar worden gemaakt, zal dit volledig geanonimiseerd gebeuren. Mijn persoonsgegevens zullen niet door derden worden ingezien zonder mijn uitdrukkelijke toestemming.

Als ik nog verdere informatie over het onderzoek “Emotionele expressies beoordelen in een reactietijdtaak” zou willen krijgen, nu of in de toekomst, kan ik mij wenden tot Mark Rotteveel (telefoon: 020 525 6713, e-mail: m.rotteveel@uva.nl). Voor eventuele klachten over dit onderzoek kunt u zich wenden tot het lid van de Commissie Ethiek van de afdeling Psychologie van de

Universiteit van Amsterdam, Femke ten Velden (F.S.tenVelden@uva.nl; 020-5256755).

Aldus in tweevoud getekend:

. . . . . . Naam proefpersoon Handtekening

‘Ik heb toelichting verstrekt voor het onderzoek. Ik verklaar mij bereid nog opkomende vragen over het onderzoek naar vermogen te beantwoorden.’

. . . . . . Naam onderzoeker Handtekening

(32)

32 Appendix II: Informatie brochure

Informatiebrochure bij standaardonderzoek van Sociale Psychologie. “Emotionele expressies beoordelen in een reactietijdtaak”.

Geachte deelnemer aan het onderzoek “Emotionele expressies beoordelen in een reactietijdtaak”. Voordat het onderzoek begint, is het belangrijk dat u kennis neemt van de procedure die in dit onderzoek wordt gevolgd. Leest u derhalve het onderstaande zorgvuldig door.

Doel van het onderzoek

Het doel van dit onderzoek is na te gaan hoe snel men reageert op het beoordelen van emotionele expressies, door verscheidene knoppen in te drukken op een drukpaal. In dit onderzoek wordt de reactietijd gemeten. Na afloop van het onderzoek ontvangt u hierover nadere uitleg als u dat zou willen.

Instructie en procedure

Het onderzoek gaat als volgt. Eerst zult u deelnemen aan een taak waarin u zo snel mogelijk dient te reageren op het beoordelen van emotionele expressie door verscheidene knoppen op een drukpaal in te drukken. Welke knoppen er ingedrukt dienen te worden, is afhankelijk van de voorafgaande instructie. Om de taak wat moeilijker te maken, zullen de instructies halverwege het onderzoek worden omgedraaid. Na deze taak volgt een korte exit-interview. Na voltooiing van het experiment zullen de proefpersoon-punten toegekend worden. Het experiment zal in zijn geheel ongeveer 30 minuten duren.

Vrijwilligheid

Als u nu besluit af te zien van deelname aan dit experiment, zal dit op geen enkele wijze gevolgen voor u hebben. Als u tijdens het onderzoek zelf besluit uw medewerking te staken, zal dat eveneens op geen enkele wijze gevolgen voor u hebben. Tevens kunt u 24 uur na dit onderzoek, alsnog uw toestemming om gebruik te maken van uw gegevens intrekken. U kunt uw medewerking dus te allen tijde staken. U bent vrij om dit te doen zonder opgave van redenen. Mocht u uw medewerking staken, of achteraf, zij het binnen 24 uur, uw toestemming intrekken, dan zullen uw gegevens worden verwijderd uit onze bestanden en vernietigd.

Verzekering

Omdat dit onderzoek geen risico’s voor uw gezondheid of veiligheid met zich meebrengt, gelden de voorwaarden van de reguliere aansprakelijkheidsverzekering van de UvA.

(33)

33 Vertrouwelijkheid van de onderzoeksgegevens

De gegevens van dit onderzoek zullen door de onderzoekers alleen worden gebruikt voor wetenschappelijke doeleinden. Hierbij wordt geen gebruik gemaakt van uw persoonsgegevens en blijft de anonimiteit gewaarborgd. De gegevens kunnen eventueel ter beschikking worden gesteld aan andere onderzoekers, maar dan wel in volstrekt anonieme vorm.

Vergoeding

De deelnemer krijgt 0,5 proefpersoonpunt. Nadere inlichtingen

Als u nog verdere informatie wilt over dit onderzoek, dan kunt u zich wenden tot Mark Rotteveel (telefoon: 020 525 6713, e-mail: m.rotteveel@uva.nl). Voor eventuele klachten over dit onderzoek kunt u zich wenden tot het lid van de Commissie Ethiek van de afdeling Psychologie van de

(34)

34

(35)

35

(36)
(37)

37

(38)
(39)

39

(40)

40

(41)
(42)

42

(43)
(44)

44 Appendix V: Exit interview

Proefpersoonnummer:…

Aandacht in een reactietijdtaak en geheugen voor woorden

Is Nederlands je Moedertaal? Ja/Nee

Leeftijd………..

Indien Nederlands niet je moedertaal is welke is dat dan wel? ……….

Ben je Links- of Rechtshandig? L / R

Draag je normaal een bril of lenzen? J / N

Zo ja, had je deze op/in tijdens het experiment? J / N

Waren de instructies duidelijk? Zo nee, wat was er niet duidelijk?

……… ………

(45)

45

Vond je de gezichtsuitdrukkingen moeilijk te beoordelen? Zo ja, welke (blij, boos of beide) en waardoor kwam dit?

……… ………

Vond je het makkelijker om bij het beoordelen van en blij gezicht de bovenste of de onderste knop in te drukken? Welke en waarom?

……… ………

Vond je het makkelijker om bij het beoordelen van een boos gezicht de bovenste of de onderste knop in te drukken? Welke en waarom?

……… ………

………

Vond je het makkelijker om te reageren wanneer het gezicht aan de rechterkant verscheen of aan de linkerkant? Welke en waarom?

……… ………

Had je het idee dat je je tijdens het hele onderzoek goed kon concentreren?

……… ………

(46)

46

……… ………

Hoe heb je het experiment over het algemeen ervaren?

……… ………

Zijn er dingen die je zijn opgevallen tijdens het experiment?

……… ………

Vond je de reactietijdtaak moeilijk om goed te doen?

……… ………

Heb je eerder meegedaan aan een soortgelijk onderzoek?

……… ………

Wat denk je dat we met dit onderzoek precies testen?

……… ………

Heb je nog andere opmerkingen?

……… ……… ………

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zo ontstond Waardige Uitvaart, een gespreks- groep van mensen in armoede die de dialoog aanging met de dienst burgerzaken van de stad Gent.. Vanaf 2014 zullen vijftig

De oplossing en zeer veel andere werkbladen om gratis te

In dat geval wordt een andere verdoving gekozen, bijvoorbeeld een algehele verdoving (narcose).  Er is een kleine kans dat één van de grote bloedvaten wordt

Bij een amputatie van een deel van het been wordt het amputatieniveau niet zozeer bepaald door het niveau van de weefselschade, maar bijvoorbeeld ook door de plaats waar na

Want Hij, de Heilige Geest die aan Zichzelf niet hecht die is De-voor-de-Ander de Stroming van de Liefde, Hij zal hun geest bewonen, met, door hen dan. de

Doel van het project was een beeld te krijgen van de problematiek van de werkende armen zoals zich dit manifesteert in de Europese Unie (over de werkende armen is er al een

Tot slot is er het perspectief van de sociale grondrechten: zowel de overheden als de doel- groepen van het armoedebeleid legitimeren hun strijd tegen armoede door hierop een beroep

De landen verdedigen zich door te verwijzen naar een nieuwe standaard die door Europa wordt opgelegd (ESR2010), waarbij illegale activiteiten ook bij het bbp meegerekend mogen