• No results found

Onderzoek naar de relatie tussen trait anger en de kwaliteit van interpersoonlijke relaties, en de mediërende rol van sociale verbondenheid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Onderzoek naar de relatie tussen trait anger en de kwaliteit van interpersoonlijke relaties, en de mediërende rol van sociale verbondenheid"

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Onderzoek naar de relatie tussen trait anger en de kwaliteit van interpersoonlijke relaties, en de mediërende rol van sociale verbondenheid.

Eva van der Wardt

Bachelorscriptie Klinische psychologie Studentnummer: 10002775 Begeleider: Marien Lievaart Inleverdatum: 27/05/2016 Aantal woorden: 5077

(2)

2 Inhoud Abstract ……….……….…... 3 Inleiding ……….……….….. 4 Methode ……….……….….. 8 Resultaten ……….….………..……… 11 Discussie ……….……….... 14 Referenties ……….……...….. 18 Appendix A ……….………… 22

(3)

3

Abstract

In dit onderzoek werd de relatie tussen trait anger en de kwaliteit van interpersoonlijke relaties onderzocht, waarbij werd gekeken of deze samenhang werd gemedieerd door sociale verbondenheid. De onderzoekspopulatie (n=62) bestond uit mannen van gemiddeld 21 jaar oud. Trait anger werd gemeten met de State Trait Anger Expression Inventory-2 (STAXI-2), sociale verbondenheid met de Revised Social Connectedness Scale (SCS-R) en kwaliteit van interpersoonlijke relaties werd gemeten met een zelf geconstureerde vragenlijst. De resultaten toonden een negatieve relatie aan tussen trait anger en de kwaliteit van interpersoonlijke relaties. Sociale verbondenheid bleek dit verband te mediëren. Dit onderzoek heeft het bewijs voor een negatief verband tussen trait anger en de kwaliteit van interpersoonlijke relaties versterkt. Bovendien werd het belang van sociale verbondenheid voor de kwaliteit van interpersoonlijke relaties aangetoond.

(4)

4

Inleiding

Interpersoonlijke relaties

Vanuit evolutionair perspectief zijn mensen groepsdieren die samen moeten werken met anderen om te overleven (Gray, 2011). Hoewel een gebrek aan interpersoonlijke relaties tegenwoordig geen direct gevaar oplevert voor de overleving, kan het de kwaliteit van leven negatief beïnvloeden (Baumeister & Leary, 1995). Zo wordt het niet hebben van interpersoonlijke relaties geassocieerd met een verlaagde mentale gezondheid, zoals blijkt uit een verhoogde kans op depressie, psychose en suïcide (Hawkley & Cacioppo, 2010). Goede vriendschappen en liefdesrelaties doen de kwaliteit van leven daarentegen toenemen (Flanagan, 1978; Myers, 1999). Volgens Furman (1996) is de invloed van vriendschap op de kwaliteit van leven te verklaren doordat het aangaan van een vriendschap een gevoel van eigenwaarde geeft. Het hebben van een liefdesrelatie versterkt positieve emoties en heeft daarnaast een voorspellende waarde voor de mate van het ervaren van geluk (Acevedo & Aron, 2009). Het bovenstaande onderstreept het belang van interpersoonlijke relaties voor de mens.

Onderzoek van Myers en Diener (1995) stipt het belang van zowel kwaliteit als kwantiteit van interpersoonlijke relaties aan; mensen die een aantal goede vrienden hebben waarmee zij hun

problemen kunnen bespreken zijn gelukkiger dan mensen met weinig of geen goede vrienden. Er bestaat geen universele maat voor de kwaliteit van interpersoonlijke relaties, aangezien een dergelijke subjectieve maat afhankelijk is van persoonsgebonden factoren als geslacht, leeftijd, afkomst en sociaal economische status (Bracken & Crain, 1994). Empathie, zelfmonitoring, goede sociale vaardigheden en samenwerking zijn echter terugkerende begrippen in de literatuur bij de beschrijving van een kwalitatief goede interpersoonlijke relatie (Schutte et al., 2001). Waar de zojuist genoemde factoren worden geassocieerd met goede interpersoonlijke relaties, lijkt het uiten van woede haaks te staan op deze factoren. Dit wekt het vermoeden dat deze emotie de kwaliteit van interpersoonlijke relaties kan doen verminderen.

Woede en interpersoonlijke relaties

In een rapport van de Mental Health Foundation (MHF) wordt de negatieve invloed van woede op interpersoonlijke relaties beschreven (Halliwell, 2008). Zo blijkt dat één op de vijf mensen ooit een vriendschap of relatie heeft beëindigd uit boosheid. Woede wordt door DiGiuseppe en Tafrate (2006) zelfs beschreven als de emotie met het grootste negatieve effect op interpersoonlijke relaties. Interpersoonlijke relaties lopen extra risico om geschaad te worden door woede, vanwege het feit dat woede voornamelijk geuit wordt tegenover bekenden, vrienden en geliefden, maar zelden tegenover vreemden (DiGiuseppe & Tafrate, 2006). Uit de enquête van de MHF blijkt verder dat 32% van de respondenten iemand kent met woede-gerelateerde problemen.

Woede-gerelateerde problematiek is echter een breed begrip. In de literatuur wordt

verondersteld dat er verschillende vormen van woede zijn, waaronder state anger en trait anger. State anger omvat woede als emotie, wat gezien wordt als één van de fundamentele emoties van de mens

(5)

5 die nodig zijn om te overleven (Gray, 2011; Segrin, 2001). State anger is een reactie op dreiging, provocatie of onrecht en dient als een belangrijk communicatiemiddel (Averill, 1983; Nesse, 1990). Zo stimuleert het uiten van woede het probleemoplossend vermogen en faciliteert het constructieve sociale interacties (Averill, 1983; Potegal, Stemmler, & Spielberger, 2010). Trait anger wordt daarentegen beschreven als de dispositie van een individu om een situatie snel als frustrerend of vervelend te ervaren, en hierop snel te reageren met state anger. Mensen die hoog scoren op trait anger uiten hun woede bovendien vaak op een niet-constructieve manier (Segrin, 2001).Waar state anger voornamelijk in verband wordt gebracht met positieve uitkomsten voor interpersoonlijke relaties, lijkt trait anger juist van negatieve invloed te zijn. Dit is mogelijk te verklaren aan de hand van de social exchange theory.

De social exchange theory stelt dat mensen de kosten en baten van een interpersoonlijke relatie tegen elkaar afwegen (Emerson, 1976). Een relatie blijft behouden als de baten (liefde, vriendschap) opwegen tegen de kosten (conflict, irritatie, moeite). Volgens de theorie nemen mensen een comparison level in ogenschouw, hetgeen betekent dat de interpersoonlijke relatie wordt

vergeleken met vorige relaties of relaties met anderen. Daarnaast beschrijft deze theorie een

comparison level for alternatives. Oftewel, biedt deze relatie meer dan een relatie met een ander mij biedt? Aan de hand hiervan wordt opgemaakt of de relatie meer oplevert dan dat het een individu kost. Het is denkbaar dat de kosten hoger liggen dan de baten binnen een relatie met iemand met trait anger, hetgeen het aangaan en in stand houden van een kwalitatief goede relatie bemoeilijkt volgens de social exchange theory. De negatieve invloed van trait anger is bestudeerd binnen een drietal specifieke interpersoonlijke relaties, te weten liefdesrelaties, vriendschappen en werkrelaties. Het uiten van disfunctionele woede, zoals dat bij trait anger wordt waargenomen (Segrin, 2001), doet de mate van tevredenheid binnen een liefdesrelatie afnemen (Guerrero, La Valley, & Farinelli, 2008). Bovendien wordt trait anger geassocieerd met huwelijksproblemen (Baron et al., 2007). Ook kenmerken van een goede vriendschap zoals wederkerigheid, vertrouwen en intimiteit zijn negatief geassocieerd met trait anger (Zimmermann, 2004). Zo bestaat er binnen vriendschappen tussen agressieve jongens minder wederkerigheid (Bagwell & Coie, 2004). Aangezien trait anger en agressie sterk met elkaar geassocieerd zijn (Wilkowski & Robinson, 2008), valt het te verwachten dat binnen een vriendschap met iemand met trait anger meer agressie zal bestaan, wat de wederkerigheid doet verminderen. Daarnaast neemt de mate van intimiteit en vertrouwen binnen een vriendschap af wanneer woede op een destructieve manier wordt geuit (Biaggio, 1980; Martin, Watson, & Wan, 2000; Schum, Jorgensen, Verhaeghen, Sauro, & Thibodeau, 2003). Trait anger wordt tot slot in verband gebracht met afwijkend gedrag op het werk, gedefinieerd als counterproductive workbehavior (Miles, Borman, Spector, & Fox, 2002; Kuppens, 2005). Voorbeelden van couterproductive

workbehavior zijn het uitlachen van of ruzie maken met collega’s. Zoals eerder genoemd wordt trait anger geassocieerd met reactieve agressie (Wilkowski & Robinson, 2008), wat eveneens terug te zien is op de werkvloer. Mensen die hoog scoren op trait anger komen vaker in aanraking met agressie op

(6)

6 het werk dan mensen die laag scoren op deze trek (Douglas & Martinko, 2001). Geconcludeerd kan worden dat trait anger liefdesrelaties, vriendschappen en werkrelaties in negatieve zin beïnvloedt. De literatuur beperkt zich echter tot aspecten van dit drietal interpersoonlijke relaties en over de kwaliteit van interpersoonlijke relaties in het algemeen is tot op heden weinig bekend.

Een van de weinige onderzoeken naar de associatie tussen trait anger en de kwaliteit van interpersoonlijke relaties in het algemeen is van Tafrate, Kassinove en Dundin (2002). Zij

onderzochten deze associatie door na een woedeaanval/ruzie tussen de proefpersoon en het object van woede te kijken (a) of de relatie nog bestond, (b) als hoe sterk de proefpersoon de relatie beoordeelde, (c) naar de hoeveelheid tijd die de proefpersoon en het object van woede samen doorbrachten en (d) de mate van respect van de proefpersoon voor het object van woede. Participanten die hoog scoorden op trait anger beoordeelden hun relaties als minder sterk na een woede-uitbarsting en zagen de persoon waarmee zij ruzie hadden significant minder vaak dan voor de ruzie, in tegenstelling tot mensen met lage trait anger. Dit onderzoek toont het veronderstelde verband aan tussen trait anger en een verminderde kwaliteit van interpersoonlijke relaties. Aangezien het een van de weinige onderzoeken naar dit verband betreft, zal replicatieonderzoek moeten uitwijzen of dit verband bevestigd kan worden. Bovendien wordt er in het onderzoek niet ingegaan op mogelijke factoren die dit verband verklaren.

Sociale verbondenheid als mediator

Een mogelijke verklaring voor het verband tussen trait anger en de kwaliteit van interpersoonlijke relaties is de mate van sociale verbondenheid binnen de relatie. Sociale

verbondenheid is de mate waarin een individu zich verbonden voelt met anderen (Lee & Robbins, 1995). Losada en Heaphy (2004) stelden vast dat een goede interpersoonlijke relatie gekenmerkt wordt door een hogere mate van sociale verbondenheid. Kohut (1984) speculeerde dat mensen met lage sociale verbondenheid disfunctioneel interpersoonlijk gedrag vertonen, wat het opbouwen en in stand houden van interpersoonlijke relaties bemoeilijkt. Bovendien ervaren mensen met een lage mate van sociale verbondenheid vaker negatieve emoties zoals woede (Lee, Draper en Lee, 2001). Het is denkbaar dat trait anger voorspellend is voor een lagere mate van sociale verbondenheid, wat geassocieerd is met verhoogd disfunctioneel interpersoonlijk gedrag, hetgeen de kwaliteit van interpersoonlijke relaties zal doen verminderen.

Huidig onderzoek

Verschillende onderzoeken suggereren een negatieve samenhang tussen trait anger en de kwaliteit van interpersoonlijke relaties. De huidige literatuur beperkt zich echter tot onderzoek naar liefdesrelaties, vriendschappen en werkrelaties en spitst zich hoofdzakelijk toe op één aspect van de kwaliteit van interpersoonlijke relaties (i.e. huwelijksproblemen, tevredenheid met de relatie). Om het bewijs voor een relatie tussen trait anger en de kwaliteit van interpersoonlijke relaties in het algemeen – zoals gevonden door Tafrate et al. (2002)- te versterken, richt het huidige onderzoek zich op de relatie tussen trait anger en de kwaliteit van interpersoonlijke relaties. Daarnaast zijn er aanwijzingen

(7)

7 dat sociale verbondenheid de verminderde kwaliteit van interpersoonlijke relaties van mensen met trait anger kan verklaren. Daarom wordt in dit onderzoek tevens de mediërende rol die sociale verbondenheid mogelijk speelt bestudeerd. Het (mediatie)model wordt grafisch weergegeven in Figuur 1. De verwachting is dat mensen die hoog scoren op trait anger een lagere kwaliteit van interpersoonlijke relaties zullen hebben. Daarnaast wordt verwacht dat hoogscoorders op trait anger een lagere mate van sociale verbondenheid ervaren, hetgeen het vormen en in stand houden van een interpersoonlijke relatie bemoeilijkt en de kwaliteit doet verminderen.

(8)

8

Methode

Participanten

De onderzoekspopulatie bestond uit 62 mannelijke participanten tussen de 18 en 32 jaar (M=21.79, SD=2.71). Deelnemers werden online geworven via de website van de UvA (lab.uva.nl). Op deze website konden (psychologie)studenten van de Universiteit van Amsterdam zich aanmelden voor onderzoek om proefpersoonpunten te verdienen. De overige participanten werden door de

onderzoekers geworven en betroffen veelal bekenden van de onderzoekers. Mannen tussen de 18 en 40 jaar konden deelnemen aan het onderzoek. Bij een van de taken van het onderzoek werd executieve controle gemeten, waarvan bekend is dat deze hersenfunctie afneemt met leeftijd (Dempster, 1992). Om te voorkomen dat de executieve controletaak werd beïnvloed door leeftijd, is een maximumgrens van 40 jaar gesteld. Het inclusiecriterium voor geslacht is gebaseerd op het gegeven dat woede door mannen vaker (fysiek) agressief geuit wordt dan door vrouwen (Cross & Madson, 1997;

Deffenbacher, Oetting, Lynch, & Morris, 1996). Hierdoor werd verwacht dat trait anger beter meetbaar zou zijn bij mannen. Psychologiestudenten kregen twee proefpersoonpunten voor hun deelname. Overige participanten ontvingen geen vergoeding.

Materiaal

Trait anger werd gemeten met de Nederlandse versie van de State Trait Anger Expression Inventory-2 (STAXI-2) (Spielberger, 1999). Deze zelfrapportagevragenlijst bestaat uit zes subschalen die de volgende facetten van woede beogen te meten: state anger, trait anger, anger-expression in, anger-expression out, anger-controle in en anger-controle out. Voor dit onderzoek werd alleen de trait anger schaal gebruikt, bestaande uit 10 items. Een voorbeeld-item is: “ik ben vlug driftig”. Elk item werd gescoord op een vierpunts Likert-schaal met antwoordopties lopend van (1) nooit tot (4) altijd. De minimumscore op de trait anger schaal is gelijk aan 10 en de maximumscore is gelijk aan 40, waarbij een score hoger of gelijk aan 21 duidt op een hoge mate van trait anger (Lievaart et al., 2016). Lievaart, Franken en Hovens (2016) hebben aangetoond dat de Nederlandse versie van de STAXI-2 een betrouwbare en valide vragenlijst is binnen een onderzoekspopulatie bestaande uit studenten (α=.83). Dit komt overeen met de betrouwbaarheid van de vragenlijst binnen de huidige onderzoekspopulatie (α=.83).

Om de kwaliteit van interpersoonlijke relaties te meten, werd een vragenlijst van 10 vragen geconstrueerd (zie Appendix A). Enkele items hadden betrekking op een specifieke interpersoonlijke relatie. Een voorbeelden hiervan is: “Ik ben tevreden met het aantal vrienden dat ik heb”, met

antwoordmogelijkheden lopend van (1) zeer mee eens tot (5) zeer mee oneens. De overige vragen waren niet sturend in het type interpersoonlijke relatie waarop de vraag betrekking had. Een voorbeeld is: “Relaties met anderen behouden kost mij moeite”, met de antwoordmogelijkheden (1) helemaal niet op mij van toepassing tot (5) helemaal op mij van toepassing. Alle vragen werden beantwoord op een soortgelijke vijfpunts Likert-schaal. De negatief geformuleerde vragen werden omgescoord zodat

(9)

9 een hoge score op de vragenlijst een hoge kwaliteit van interpersoonlijke relaties representeerde. Er werd getoetst of de vragenlijst voldoende betrouwbaar was om er conclusies op te baseren. De interne consistentie van de initiële vragenlijst was onvoldoende (α= .58). Item 3 (“ik heb goed contact met mijn collega’s”) bleek het enige item dat niet significant correleerde met de totaalscore van de vragenlijst (r = 0.22, p = .09) en was bovendien het enige item dat direct gericht was op werkrelaties. Er werd aangenomen dat deze vraag een ander aspect van het construct ‘interpersoonlijke relaties’ benaderde dan de overige vragen. Op basis hiervan werd besloten het item te verwijderen. Na

verwijdering van dit item bestond de vragenlijst uit negen vragen met een totaalscore van minimaal 9 en maximaal 45. De betrouwbaarheid van de vragenlijst nam toe tot een voldoende niveau (α =.69) (Field, 2013).

Sociale verbondenheid werd gemeten met de Revised Social Connectedness Scale (SCS-R) (Lee et al., 2001). De SCS-R bestaat uit 20 items. Een voorbeeld van een item is: “Ik voel me begrepen door de mensen die ik ken”. Elk item werd gescoord op een zespunts Likert-schaal, lopend van (1) helemaal niet mee eens tot (6) helemaal mee eens. De minimumscore op de SCS-R was gelijk aan 20 en de maximumscore was gelijk aan 120. Een score gelijk aan of hoger dan 70 werd gezien als een hoge mate van sociale verbondenheid (Lee et al., 2001). De SCS-R is een valide en betrouwbare vragenlijst om sociale verbondenheid te meten bij volwassenen (α=.92) (Lee et al., 2001). Ook binnen de huidige onderzoekspopulatie bleek de SCS-r een betrouwbare vragenlijst (α=.93).

Procedure

Voorafgaand aan het uitvoeren van het onderzoek werd een onderzoeksvoorstel geschreven. Dit document werd ter goedkeuring ingediend bij de commissie van Ethiek van de Universiteit van Amsterdam. Na goedkeuring werd het onderzoek online gepubliceerd op de website van de UvA, lab.uva.nl. Het onderzoek bestond uit twee meetmomenten van plusminus één uur, en werd op een computer in het lab van de UvA afgenomen. Proefpersonen ontvingen bij aanvang van het onderzoek een informatiebrochure. Na het doorlezen van de informatiebrochure tekenden de participanten een informed consent waarmee zij toestemming gaven voor het gebruik van hun onderzoeksgegevens. Tijdens het eerste meetmoment werden onder andere de STAXI-2, de SCS-R en de vragenlijst naar de kwaliteit van interpersoonlijke relaties afgenomen 1. Tussen het eerste en het tweede meetmoment hadden de participanten 15 minuten pauze, om te voorkomen dat onderdelen van het eerste

meetmoment zouden interfereren met onderdelen van het tweede meetmoment. Na afronding van het tweede meetmoment werd (indien van toepassing) de beloning van twee proefpersoonpunten

uitgekeerd.

1

Behalve de STAXI-2, de SCS-R en de zelf geconstrueerde vragenlijst zijn de volgende vragenlijsten afgenomen: (a) Positief en Negatief Affect Schaal, (b) Vignettentaak, (c) Self-Reported Psychotherapy Scale. Daarnaast werden twee computertaken afgenomen: (a) Affectieve Go/No-go taak en (b) een emotieherkenningstaak. Deze vragenlijsten en taken zijn niet gebruikt in het huidige onderzoek, aangezien deze buiten de onderzoeksvraag vallen.

(10)

10 Analyse

IBM SPSS 22 werd gebruikt om de data te analyseren. De dataset werd onderzocht op outliers en missende data. De data van één van de 63 participanten was niet goed opgeslagen en derhalve niet bruikbaar voor analyse. Op de voor dit onderzoek relevante variabelen werden verder geen significant afwijkende waarden gevonden. Daarom werd de data van de overige 62

proefpersonen meegenomen in de analyse.

Omdat werd verwacht dat slechts een klein percentage van de respondenten hoog (score ≥ 21) zou scoren op trait anger, werd trait anger als continue maat (score 0-40) meegenomen in het

onderzoek, om zo min mogelijk informatie te verliezen. De uitkomstmaten van de SCS-r en de vragenlijst naar de kwaliteit van interpersoonlijke relaties waren tevens continu. Om inzicht te krijgen in de onderzoekspopulatie werden beschrijvende statistieken opgevraagd en middels een

correlatiematrix werden de onderlinge relaties tussen trait anger, kwaliteit van interpersoonlijke relaties en sociale verbondenheid bestudeerd. De correlatiemaat die werd gebruikt is de Pearson r.

Om te toetsen of sociale verbondenheid de relatie tussen trait anger en de kwaliteit van interpersoonlijke relaties medieert, werd een mediatieanalyse uitgevoerd volgens de methode van Baron en Kenny’s (1986). Er werd gecontroleerd of er aan de assumpties van lineariteit,

homoscedasticiteit en normaliteit werd voldaan. Middels drie lineaire regressie analyses werd getoetst of (a) de onafhankelijke variabele (trait anger) de afhankelijke variabele (kwaliteit van

interpersoonlijke relaties) voorspelt, (b) de onafhankelijke variabele (trait anger) de mediator (sociale verbondenheid) voorspelt en (c) de mediator (sociale verbondenheid) de afhankelijke variabele (kwaliteit van interpersoonlijke relaties) voorspelt. Indien aan deze voorwaarden werd voldaan, werd tot slot een hiërarchische lineaire regressieanalyse uitgevoerd om het mediatiemodel te toetsen. In stap 1 werden enkel de onafhankelijke variabele en de afhankelijke variabele in het model opgenomen. In stap 2 werd ook de mediator aan het model toegevoegd. Indien het significante verband bij stap 1 niet meer significant was na toevoeging van de mediator in stap 2, werd gesproken van (partiële) mediatie door sociale verbondenheid. Significantie werd in het onderzoek gedefinieerd als p<.05.

(11)

11

Resultaten

Onderzoekspopulatie

De gemiddelde leeftijd van de participanten lag tussen de 18 en 32 jaar (M=21.79, SD=2.71). Negen participanten (14.5%) scoorden hoog op trait anger. Bijna de helft van de onderzoekspopulatie (48.4%) volgde een universitaire opleiding. De gemiddelde score op de vragenlijst naar de kwaliteit van interpersoonlijke relaties was 34.50 (SD=3.96) en 88.7% scoorde hoog (score ≥ 70) op sociale verbondenheid. In Tabel 1 worden de beschrijvende statistieken van de onderzoekspopulatie volledig weergegeven. Tabel 1 Beschrijvende statistieken Variabele N (%) M ± SD Leeftijd 62 21.79 ± 2.71 Trait Anger Hoog (score ≥ 21) Gemiddeld (score 16 - 20) Laag (score ≤ 15) Opleidingsniveau Middelbaar onderwijs (vmbo/havo/vwo) MBO HBO WO Ander diploma 9 (14.5) 19 (30.7) 34 (54.8) 22 (35.4) 2 (3.2) 3 (4.8) 30 (48.4) 5 (8.1) 16.00 ± 4.07 Kwaliteit interpersoonlijke relaties 34.50 ± 3.96 Sociale verbondenheid Hoog (score ≥ 70) Laag (score < 70) 55 (88.7) 7 (11.3) 90.62 ± 15.85

(12)

12 Samenhang tussen trait anger, de kwaliteit van interpersoonlijke relaties en sociale verbondenheid Er werd aan de assumpties van een Pearson R correlatieanalyse voldaan. In Tabel 2 wordt de correlatiematrix weergegeven. Het verband tussen trait anger en de kwaliteit van interpersoonlijke relaties bleek significant negatief, r = -.363, p <.01, hetgeen betekent dat met het toenemen van trait anger de kwaliteit van interpersoonlijke relaties afneemt. Ook tussen trait anger en sociale

verbondenheid werd een significant negatief verband gevonden, r = -.423, p < .001. Oftewel, met het toenemen van trait anger neemt de mate van sociale verbondenheid af. Tot slot bleek het verband tussen de kwaliteit van interpersoonlijke relaties en sociale verbondenheid significant, r = .706, p <.001. Een hogere mate van sociale verbondenheid bleek geassocieerd met een hogere kwaliteit van interpersoonlijke relaties.

Tabel 2

Correlatiematrix

Trait anger Kwaliteit van interpersoonlijke relaties

Sociale verbondenheid

Trait anger -

Kwaliteit van interpersoonlijke relaties Sociale verbondenheid -.363** -.423*** - .706*** - Noot: * p < .05 ** p < .01 *** p <.001

Sociale verbondenheid als mediator

Er werd aan de assumpties voor een mediatie-analyse voldaan (Field, 2013). In Tabel 3 zijn de resultaten weergegeven van de drie lineaire regressieanalyses. Trait anger bleek een significante voorspeller voor de kwaliteit van interpersoonlijke relaties, b=-0.363, p<.01. Met het toenemen van trait anger, nam de kwaliteit van interpersoonlijke relaties af. 13.2% van de variantie in de kwaliteit van interpersoonlijke relaties bleek te kunnen worden verklaard door trait anger, R2=.132. De tweede regressieanalyse toonde aan dat trait anger ook een significante voorspeller is voor de mate van sociale verbondenheid, b=-1.650, p<.01. Met het toenemen van trait anger, nam de mate van sociale verbondenheid af. Trait anger verklaarde 17.9% van de variantie in sociale verbondenheid, R2=.179. De derde lineaire regressieanalyse toonde aan dat sociale verbondenheid een significante voorspeller is van de kwaliteit van interpersoonlijke relaties, b=0.117, p<.001, waarbij een toename in sociale verbondenheid een toename in de kwaliteit van interpersoonlijke relaties voorspelde. 50.4% van de variantie in de kwaliteit van interpersoonlijke relaties werd verklaard door sociale verbondenheid, R2=.504. Met de significante resultaten werd er aan de voorwaarden voor de mediatieanalyse voldaan.

(13)

13 Tabel 3

Resultaten lineaire regressieanalyses

B Beta SE R2

Trait anger en kwaliteit van interpersoonlijke relaties -0.353 -0.363** 0.117 .132 Trait anger en sociale verbondenheid -1.650 -0.423** 0.456 .179 Sociale verbondenheid en kwaliteit van interpersoonlijke

relaties

0.177 0.706*** 0.023 .504

Noot. * p < .05 ** p < .01 *** p <.001

De resultaten van de hiërarchische lineaire regressieanalyse, weergegeven in Tabel 4, tonen dat de samenhang tussen trait anger en kwaliteit van interpersoonlijke relaties volledig werd

gemedieerd door sociale verbondenheid. De significante relatie tussen trait anger en de kwaliteit van interpersoonlijke relaties, b=-0.363, p<.01, was (a) niet langer significant wanneer sociale

verbondenheid aan het regressiemodel werd toegevoegd, b=-0.078, p=.445, en (b) sociale

verbondenheid was in dit model wel een significante voorspeller van de kwaliteit van interpersoonlijke relaties, b=0.673, p<.001. Bovendien veranderde R2 van 13.2% bij stap 1 naar 50.4% bij stap 2,

hetgeen betekent dat het model waarin trait anger en sociale verbondenheid werden opgenomen 50.4% van de variantie in de kwaliteit van interpersoonlijke relaties verklaarde, in tegenstelling tot een verklaarde variantie van 13.2% wanneer enkel trait anger in het model werd opgenomen.

Tabel 4

Resultaten hiërarchische lineaire regressieanalyse

B Beta SE

Stap 1 Kwaliteit interpersoonlijke relaties -0.353 -0.363** 0.117

Stap 2 Kwaliteit interpersoonlijke relaties -0.076 -0.078 0.099

Sociale verbondenheid 0.168 0.673*** 0.025

(14)

14

Discussie

In dit onderzoek werd de associatie tussen trait anger en de kwaliteit van interpersoonlijke relaties onderzocht bij een steekproef van mannen tussen de 18 en 32 jaar. Daarnaast werd gekeken of sociale verbondenheid het verband tussen trait anger en de kwaliteit van interpersoonlijke relaties medieert. Er werd verwacht dat mensen die hoog scoren op trait anger een lagere kwaliteit van interpersoonlijke relaties hebben. Tevens werd verwacht dat hoogscoorders op trait anger een lagere mate van sociale verbondenheid ervaren, wat de kwaliteit van interpersoonlijke relaties in negatieve zin zou beïnvloeden. Oftewel, er werd verwacht dat sociale verbondenheid de relatie tussen trait anger en de kwaliteit van interpersoonlijke relaties zou mediëren.

Uit het onderzoek kwam naar voren dat trait anger, zoals verwacht, negatief samenhangt met de kwaliteit van interpersoonlijke relaties; met het toenemen van trait anger neemt de kwaliteit van interpersoonlijke relaties af. Dit gevonden resultaat ondersteunt de bevindingen van Tafrate et al. (2002) en is tevens in lijn met de social exchange theory. Volgens deze theorie ligt trait anger ten grondslag aan hogere kosten (ruzie, irritatie) dan baten (liefde, vriendschap) binnen een

interpersoonlijke relatie, wat het vormen en behouden van een kwalitatief goede interpersoonlijke relatie bemoeilijkt. Een andere verklaring voor dit gevonden resultaat is de lagere mate van sociale verbondenheid van mensen die hoog scoren op trait anger. Het huidige onderzoek toonde aan dat de verminderde kwaliteit van interpersoonlijke relaties van mensen die hoog scoren op trait anger deels verklaard kon worden door een lage sociale verbondenheid. Dit resultaat is in overeenstemming met eerder onderzoek, dat aantoonde dat lage sociale verbondenheid samenhangt met woede en

disfunctioneel interpersoonlijk gedrag (Lee et al., 2001; Kohut, 1984). De resultaten van het huidige onderzoek zijn in lijn met de bevindingen van eerder onderzoek en bevestigen de vooraf opgestelde hypothesen. Er zijn echter enkele beperkingen van het huidige onderzoek te noemen die de

betrouwbaarheid van de resultaten mogelijk hebben beïnvloed.

Allereerst werd de kwaliteit van interpersoonlijke relaties gemeten middels een zelf

geconstrueerde vragenlijst. Hoewel de betrouwbaarheid van de vragenlijst net voldoende bleek, betrof het geen gevalideerde vragenlijst. Er kan dus niet met zekerheid gezegd worden dat de score op de vragenlijst de kwaliteit van interpersoonlijke relaties representeert. Een voorbeeld hiervan is dat sommige vragen trait anger als invalshoek hebben, zoals item 5: ‘In mijn relaties beland ik vaak in verhitte discussies’. Deze vraag tracht een indruk te krijgen van de kwaliteit van interpersoonlijke relaties, maar geeft indirect ook een indicatie van trait anger. Dit heeft mogelijk geleid tot het

significante verband tussen trait anger en de kwaliteit van interpersoonlijke relaties. Dit vermoeden is naderhand getoetst. De items die mogelijk trait anger meten (item 3, 5, 6 en 7; zie appendix A) zijn uit de vragenlijst gehaald, en vervolgens is met de nieuwe somscore een correlatie berekend met trait anger. Deze correlatie bleek na correctie voor deze vragen niet langer significant2. Dit bevestigt het

2

(15)

15 vermoeden dat de vragenlijst onbedoeld een mate van trait anger heeft gemeten, wat maakt dat de conclusie van het huidige onderzoek genuanceerd moet worden. Er zijn aanwijzingen dat de kwaliteit van interpersoonlijke relaties negatief samenhangt met trait anger, maar om dit met meer zekerheid te kunnen zeggen, zal aanvullend onderzoek gedaan moeten worden met een gevalideerde vragenlijst voor de kwaliteit van interpersoonlijke relaties. Een voorbeeld van een dergelijke vragenlijst is de OQ-45, waarmee problemen binnen sociale relaties en de tevredenheid met de kwaliteit van sociale contacten in kaart kan worden gebracht (de Jong & Spinhoven, 2008).

In dit onderzoek werd gepoogd een indruk te krijgen van de kwaliteit van interpersoonlijke relaties in het algemeen. Daarom werd er in de vragenlijst direct naar verschillende soorten

interpersoonlijke relaties gevraagd (werkrelaties en vriendschappen), en werden er ook non-directieve vragen gesteld waarbij niet naar een specifieke interpersoonlijke relatie werd gevraagd (‘relaties met anderen onderhouden kost mij moeite’). Op basis van de betrouwbaarheidsanalyse van de vragenlijst is echter besloten de vraag met betrekking tot werkrelaties te verwijderen, omdat deze de

betrouwbaarheid van de vragenlijst verminderde. Hierdoor geeft de vragenlijst mogelijk een minder goed beeld van interpersoonlijke relaties in het algemeen dan in eerste instantie beoogd was. Om die reden valt in twijfel te trekken of de resultaten van het huidige onderzoek gegeneraliseerd kunnen worden naar interpersoonlijke relaties in het algemeen. Omdat eerder onderzoek het verband tussen trait anger en interpersoonlijke relaties in het algemeen al aantoonde (Tafrate et al., 2002), is dit punt minder evident voor dit verband. Voor de mediërende rol van sociale verbondenheid is het echter relevanter, aangezien dit het eerste onderzoek is dat sociale verbondenheid in verband brengt met de relatie tussen trait anger en de kwaliteit van interpersoonlijke relaties. Onbekend is of de mediërende rol van sociale verbondenheid zich beperkt tot bepaalde interpersoonlijke relaties. Het is echter denkbaar dat de mediërende rol van sociale verbondenheid relatief groot is binnen liefdesrelaties, wetende dat verbondenheid en nabijheid de gevoelens zijn die centraal staan bij liefde (Sternberg, 1986). Het valt in twijfel te trekken of dit ook geldt binnen een minder intieme relatie zoals een werkrelatie, waarbij vooral vertrouwen de basis vormt voor een goede relatie (Ferres, Connell, & Travaglione, 2004). Vervolgonderzoek zou kunnen differentiëren tussen verschillende soorten interpersoonlijke relaties om meer inzicht te krijgen in de rol die sociale verbondenheid speelt bij het vormen en in stand houden kwalitatief goede interpersoonlijke relaties.

Daarnaast dienen de resultaten met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden, gezien de homogene onderzoekspopulatie waarop de resultaten zijn gebaseerd. Allereerst bestaat de

onderzoekspopulatie enkel uit mannen, terwijl trait anger even vaak voorkomt bij mannen als bij vrouwen (Potegal et al., 2010). In de mate van sociale verbondenheid is wel een verschil

waarneembaar tussen mannen en vrouwen. Vrouwen zijn gemiddeld gezien meer betrokken en verbonden met anderen dan mannen en rapporteren over het algemeen een hogere mate van sociale verbondenheid (Chodorow, 1995; Lee et al., 2001). Dit in ogenschouw nemende, is sociale

(16)

16 rol van sociale verbondenheid ook evidenter zal zijn bij vrouwen. Dit maakt de resultaten niet

generaliseerbaar naar vrouwen, maar biedt een interessante hypothese voor vervolgonderzoek. Behalve homogeniteit van geslacht, is er binnen de onderzoekspopulatie ook weinig variantie in de score op trait anger. Slechts 14.5% van de onderzoekspopulatie scoort hoog op trait anger, terwijl in het rapport van de MHF 32% van de respondenten aangeeft iemand te kennen met woede gerelateerde problemen. Een mogelijke verklaring hiervoor is het hoge opleidingsniveau van de onderzoekspopulatie. Hoger opgeleiden voelen zich over het algemeen minder vaak geïrriteerd of boos en zij verliezen minder vaak hun geduld (Potegal et al., 2010). De gemiddelde leeftijd van de

onderzoekspopulatie doet echter vermoeden dat het gevonden percentage juist een overschatting is van de daadwerkelijke prevalentie van trait anger. Onderzoek wijst uit dat agreeableness toeneemt met leeftijd, terwijl neuroticisme afneemt met leeftijd (Allemand, Zimprich, & Hendricks, 2008).

Aangezien trait anger enerzijds positief geassocieerd is met neuroticisme en anderzijds haaks staat op agreeableness, zal trait anger logischerwijs afnemen met leeftijd (Feltman, Robinson, & Ode, 2009; Lievaart et al., 2016). Het percentage van hoogscoorders op trait anger had vermoedelijk nog lager gelegen wanneer de gemiddelde leeftijd van de onderzoekspopulatie hoger was geweest. Kort samengevat betreft de onderzoekpopulatie een homogene groep hoger opgeleide mannen, waarbij de gemiddelde leeftijd en de score op trait anger laag liggen. Bovenstaande punten tonen aan dat generalisatie van de bevindingen van het huidige onderzoek naar de maatschappij met enige voorzichtigheid dient te gebeuren.

Hoewel het onderzoek enige beperkingen kent, zijn er ook sterke punten van het huidige onderzoek te noemen. Zo bevestigt het onderzoek de eerdere bevinding dat er een verband bestaat tussen trait anger en een verminderde kwaliteit van interpersoonlijke relaties (Tafrate et al., 2002). Bovendien biedt dit onderzoek nieuw inzicht in de rol die sociale verbondenheid hierin speelt. De resultaten bieden perspectief voor het verbeteren van interpersoonlijke relaties, en daarmee de

kwaliteit van leven (Flanagan, 1978; Myers, 1999). De literatuur en het huidige onderzoek suggereren dat de kwaliteit van interpersoonlijke relaties bevorderd zou kunnen worden door trait anger te reduceren. Dit zou kunnen middels training, coaching of behandeling waarin woederegulatie centraal staat. Trait anger wordt echter beschreven als een stabiele persoonlijkheidstrek die moeilijk te veranderen is (Williams, Nieto, Sanford, Couper, & Tyroler, 2002). Een interventie grijpt hierdoor mogelijk gemakkelijker aan op het vergroten van sociale verbondenheid dan op het reduceren of reguleren van trait anger. Een interventie die bijvoorbeeld effectief blijkt voor het verhogen van sociale verbondenheid is Interpersoonlijke Mindfulness Training (Cohen & Miller, 2009). Voordat de bevindingen van het huidige onderzoek naar de praktijk worden vertaald, is het raadzaam om de rol van sociale verbondenheid binnen de relatie tussen trait anger en de kwaliteit van interpersoonlijke relaties nader te onderzoek. Vervolgonderzoek dient gebruik te maken van een heterogene

onderzoekspopulatie, waarbij de kwaliteit van interpersoonlijke relaties wordt gemeten met een gevalideerde vragenlijst.

(17)

17 Het huidige onderzoek draagt bij aan het vergroten van het directe bewijs voor een relatie tussen trait anger en een verminderde kwaliteit van interpersoonlijke relaties. Bovendien tonen de resultaten het belang van sociale verbondenheid binnen interpersoonlijke relaties van mensen met trait anger, hetgeen niet eerder met elkaar in verband werd gebracht. Meer kennis over de rol van sociale verbondenheid kan praktische handvatten bieden om de kwaliteit van interpersoonlijke relaties, en daarmee de kwaliteit van leven van mensen met trait anger te verbeteren.

(18)

18

Referenties

Acevedo, B. P., & Aron, A. (2009). Does a long-term relationship kill romantic love? Review of General Psychology, 13(1), 59.

Allemand, M., Zimprich, D., & Hendriks, A. A. (2008). Age differences in five personality domains across the life span. Developmental Psychology, 44(3), 758.

Averill, J. R. (1983). Studies on anger and aggression: Implications for theories of emotion. American psychologist, 38(11), 1145.

Bagwell, C. L., & Coie, J. D. (2004). The best friendships of aggressive boys: Relationship quality, conflict management, and rule-breaking behavior. Journal of Experimental Child

Psychology, 88(1), 5-24.

Barbour, K. A., Eckhardt, C. I., Davison, G. C., & Kassinove, H. (1998). The experience and expression of anger in maritally violent and maritally discordant-nonviolent men. Behavior Therapy, 29(2), 173-191.

Baron, K. G., Smith, T. W., Butner, J., Nealey-Moore, J., Hawkins, M. W., & Uchino, B. N. (2007). Hostility, anger, and marital adjustment: Concurrent and prospective associations with psychosocial vulnerability. Journal of behavioral medicine, 30(1), 1-10.

Baumeister, R. F., & Leary, M. R. (1995). The need to belong: desire for interpersonal attachments as a fundamental human motivation. Psychological bulletin, 117(3), 497.

Biaggio, M. K. (1980). Anger arousal and personality characteristics. Journal of personality and social psychology, 39(2), 352.

Bracken, B. A., & Crain, R. M. (1994). Children's and adolescents' interpersonal relations: Do age, race, and gender define normalcy?. Journal of Psychoeducational Assessment, 12(1), 14-32. Chodorow, N. (1995). Family structure and feminine personality. Feminism in the Study of Religion,

61-80.

Cohen, J., & Miller, L. (2009). Interpersonal mindfulness training for well-being: A pilot study with psychology graduate students. The Teachers College Record,111(12), 2760-2774.

Cross, S. E., & Madson, L. (1997). Models of the self: self-construals and gender. Psychological bulletin, 122(1), 5.

De Jong, K., & Spinhoven, P. (2008). De Nederlandse versie van de Outcome Questionnaire (OQ-45): een crossculturele validatie. Psychologie en Gezondheid, 36(1), 35-45.

(19)

19 Deffenbacher, J. L., Oetting, E. R., Lynch, R. S., & Morris, C. D. (1996). The expression of anger and

its consequences. Behaviour Research and Therapy,34(7), 575-590.

Dempster, F. N. (1992). The rise and fall of the inhibitory mechanism: Toward a unified theory of cognitive development and aging. Developmental Review, 12, 45-75.

DiGiuseppe, R., & Tafrate, R. C. (2006). Understanding anger disorders. Oxford University Press. Douglas, S. C., & Martinko, M. J. (2001). Exploring the role of individual differences in the

prediction of workplace aggression. Journal of Applied Psychology, 86(4), 547. Emerson, R. M. (1976). Social exchange theory. Annual review of sociology, 335-362.

Feltman, R., Robinson, M. D., & Ode, S. (2009). Mindfulness as a moderator of neuroticism–outcome relations: A self-regulation perspective. Journal of Research in Personality, 43(6), 953-961. Ferres, N., Connell, J., & Travaglione, A. (2004). Co-worker trust as a social catalyst for constructive

employee attitudes. Journal of Managerial Psychology,19(6), 608-622. Field, A. (2013). Discovering statistics using IBM SPSS statistics. Sage.

Flanagan, J. C. (1978). A research approach to improving our quality of life. American psychologist, 33(2), 138.

Furman, W. (1996). The measurement of friendship perceptions: Conceptual and methodological issues. The company they keep: Friendship in childhood and adolescence, 41-65.

Gottman, J. M., & Krokoff, L. J. (1989). Marital interaction and satisfaction: a longitudinal view. Journal of consulting and clinical psychology, 57(1), 47.

Gray, P. (2011). Psychology (7th ed.). New York, NY: Worth.

Guerrero, L.K., La Valley, A.G. & Farinelli, L. (2008). The experience and expression of anger, guilt, and sadness in marriage: An equity theory explanation. Journal of Social and Personal

Relationships, 25(5), 699-724.

Halliwell, E. (2008). Boiling point: problem anger and what we can do about it. Mental Health Foundation.

Haukkala, A., Konttinen, H., Laatikainen, T., Kawachi, I., & Uutela, A. (2010). Hostility, anger control, and anger expression as predictors of cardiovascular disease. Psychosomatic Medicine, 72(6), 556-562.

Hawkley, L. C., & Cacioppo, J. T. (2010). Loneliness matters: A theoretical and empirical review of consequences and mechanisms. Annals of Behavioral Medicine, 40(2), 218-227.

(20)

20 Kuppens, P. (2005). Interpersonal determinants of trait anger: low agreeableness, perceived low social esteem, and the amplifying role of the importance attached to social relationships. Personality and Individual Differences, 38(1), 13-23.

Lee, R. M., Draper, M., & Lee, S. (2001). Social connectedness, dysfunctional interpersonal behaviors, and psychological distress: Testing a mediator model.Journal of Counseling Psychology, 48(3), 310.

Lee, R. M., & Robbins, S. B. (1995). Measuring belongingness: The Social Connectedness and the Social Assurance scales. Journal of Counseling Psychology, 42(2), 232.

Lievaart, M., Franken, I. H., & Hovens, J. E. (2016). Anger Assessment in Clinical and Nonclinical Populations: Further Validation of the State–Trait Anger Expression Inventory‐2. Journal of clinical psychology.

Lievaart, M., van der Veen, F. M., Huijding, J., Naeije, L., Hovens, J. E., & Franken, I. H. (2016). Trait anger in relation to neural and behavioral correlates of response inhibition and error- processing. International Journal of Psychophysiology, 99, 40-47.

Losada, M., & Heaphy, E. (2004). The role of positivity and connectivity in the performance of business teams a nonlinear dynamics model. American Behavioral Scientist, 47(6), 740-765. Martin, R., Watson, D., & Wan, C. K. (2000). A three‐factor model of trait anger: Dimensions of

affect, behavior, and cognition. Journal of personality,68(5), 869-897.

Miles, D. E., Borman, W. E., Spector, P. E., & Fox, S. (2002). Building an integrative model of extra role work behaviors: A comparison of counterproductive work behavior with organizational citizenship behavior.International Journal of Selection and Assessment, 10(1‐2), 51-57. Myers, D. C. (1999). Close Relationships and Quality of Life. Well-Being: Foundations of Hedonic

Psychology: Foundations of Hedonic Psychology, 374.

Myers, D. G., & Diener, E. (1995). Who is happy?. Psychological science, 6(1), 10-19. Nesse, R. M. (1990). Evolutionary explanations of emotions. Human nature,1(3), 261-289.

Parrott, D. J., & Zeichner, A. (2003). Effects of trait anger and negative attitudes towards women on physical assault in dating relationships. Journal of Family Violence, 18(5), 301-307.

Potegal, M., Stemmler, G., & Spielberger, C. D. (2010). International Handbook of Anger: Constituent and Concominant Biological, Psychological, and Social Processes.

Schum, J. L., Jorgensen, R. S., Verhaeghen, P., Sauro, M., & Thibodeau, R. (2003). Trait anger, anger expression, and ambulatory blood pressure: a meta-analytic review. Journal of behavioral medicine, 26(5), 395-415.

(21)

21 Schutte, N. S., Malouff, J. M., Bobik, C., Coston, T. D., Greeson, C., Jedlicka, C., ... & Wendorf, G.

(2001). Emotional intelligence and interpersonal relations. The Journal of social psychology, 141(4), 523-536

Segrin, C. (2001). Interpersonal processes in psychological problems. Guilford Press. Sternberg, R. J. (1986). A triangular theory of love. Psychological Review, 93, 119-135. Tafrate, R. C., Kassinove, H., & Dundin, L. (2002). Anger episodes in high‐and low‐trait‐anger

community adults. Journal of Clinical Psychology, 58(12), 1573-1590.

Williams, J. E., Nieto, F. J., Sanford, C. P., Couper, D. J., & Tyroler, H. A. (2002). The Association Between Trait Anger and Incident Stroke Risk The Atherosclerosis Risk in Communities (ARIC) Study. Stroke, 33(1), 13-20.

Wilkowski, B. M., & Robinson, M. D. (2008). The cognitive basis of trait anger and reactive aggression: An integrative analysis. Personality and Social Psychology Review, 12(1), 3-21. Zimmermann, P. (2004). Attachment representations and characteristics of friendship relations during

(22)

22 Appendix A

Vragenlijst kwaliteit van interpersoonlijke relaties

1. Er hebben in het verleden mensen het contact met mij verbroken

Nooit Zelden Soms Vaak Altijd

2. Ik ben tevreden met het aantal vrienden dat ik heb

Zeer mee eens Mee eens Neutraal Mee oneens Zeer mee oneens

3. Anderen hebben een probleem met mij

Nooit Zelden Soms Vaak Altijd

4. Ik ben tevreden met het aantal sociale contacten dat ik heb

Erg tevreden Tevreden Niet tevreden, Ontevreden Erg ontevreden

niet ontevreden

5. In mijn relaties beland ik vaak in verhitte discussies

Nooit Zelden Soms Vaak Altijd

6. Anderen hebben hun vriendschap uit onenigheid met mij verbroken

Dit is nog Dit is een Dit is een Dit gebeurt Dit gebeurt nooit gebeurd (enkele) keer aantal keer vaak me bijna

gebeurd gebeurd altijd

7. Ik heb zelf vriendschappen uit onenigheid met anderen verbroken

Dit is nog Dit is een Dit is een Dit gebeurt Dit gebeurt nooit gebeurd (enkele) keer aantal keer vaak me bijna

(23)

23 8. Relaties met anderen behouden kost mij moeite

Helemaal niet Niet op mij Neutraal Op mij Helemaal op

op mij van van toe- van toe- mij van

toepassing passing passing toepassing

9. In vergelijking met anderen heb ik een groot sociaal netwerk

Helemaal niet Niet op mij Neutraal Op mij Helemaal op

op mij van van toe- van toe- mij van

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dit onderzoek tracht meer inzicht te verwerven over hoe volwassen hartrevalidanten sociale steun waarnemen en welke relaties er liggen tussen sociale steun en andere

(2015) and high Colombia 73 family members/friends of disappeared persons on average 13.4 (SD ¼ 6.9) years earlier and 222 family members/friends of killed persons on average 12.1 (SD

Keywords Pensions, Defined Contribution, Wet Variabele Pensioenuitkering, Variable pension benefit, Smoothing of results, Growth rate, Investments, Portfolio, Stochastic,

Kan er in de gevallen van de Centraal-Mediterrane en West-Afrikaanse migratieroutes gesteld worden dat de bestaande spanning tussen de ‘externe dimensie’ en de aard van de

extraversie, mildheid en/of emotionele stabiliteit en dus minder constructief te werk gaan binnen conflicten, kunnen sterke interpersoonlijke bekwaamheden deze relatie tegoed

By electrical characterization and imaging of concentra- tion profiles of systems with different hydrogel geometries, we found that a heterogeneous charge selective interface

gemaakt van fluorescent gemarkeerde DnaG en DnaC moleculen, zou het mechanisme van het DnaB binden en replisoom activering kunnen oplossen.. Toekomstige studies kunnen sterk

For the reasons described above (time needed by library staff for classification of journals, difficulty of classification of journals because of fixed list and