• No results found

Wordt misinformatie via het proces van reconsolidatie opgenomen in het geheugen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wordt misinformatie via het proces van reconsolidatie opgenomen in het geheugen"

Copied!
27
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Wordt misinformatie via het proces van reconsolidatie opgenomen in het geheugen

Sam Fischer

Universiteit van Amsterdam

Specialisatie Klinische Psychologie

01/06/2017

Studentnummer: 10721878 Begeleider: Vanessa van Ast Aantal woorden: 6306

(2)

Abstract

Er is een gebrek aan kennis over de werking van het effect van misinformatie. Dit effect speelt een grote rol bij inaccuraat geheugen van ooggetuigen, met als gevolg de veroordeling van onschuldige verdachten. In dit onderzoek werd onderzocht of misinformatie in het geheugen opgenomen wordt middels het proces van reconsolidatie. Er werd bij 28 studenten van de UVA een computertest afgenomen om vast te stellen of dit het geval is. De resultaten ondersteunen de onderzoeksvraag niet. Toch mag deze theorie nog niet verworpen worden. Het is mogelijk dat er geen resultaten zijn gevonden doordat bepaald geheugen gereactiveerd werd terwijl dit niet de bedoeling was. Daarnaast werd er geen bewijs gevonden voor het plaatsvinden van reconsolidatie. Het met zekerheid opwekken en vaststellen van dit proces zou kunnen leiden tot nieuwe inzichten. Er is nader onderzoek nodig om met meer zekerheid vast te kunnen stellen dat misinformatie daadwerkelijk niet in het geheugen opgenomen wordt middels het proces van reconsolidatie. Wat wel werd vastgesteld is dat het reactiveren van geheugen leidde tot een sterker vals geheugen voor nieuwe informatie. Dit zou een verklaring kunnen zijn voor het inaccurate geheugen van getuigen, al is er verder onderzoek nodig om dit idee te onderbouwen.

(3)

Inleiding

Er heerst al geruime tijd een structureel probleem in de kwaliteit van het Amerikaanse rechtssysteem. De betrouwbaarheid van getuigenverklaringen op basis van geheugen bij rechtszaken schijnt ondermaats te zijn. Het is namelijk gebleken dat het ontvangen van misleidende informatie na het getuige zijn van een gebeurtenis kan leiden tot het verslechteren en het veranderen van geheugen (Eakin et al., 2003). Daarnaast worden getuigen van misdrijven met regelmaat blootgesteld aan grote hoeveelheden misleidende informatie, wat invloed zou kunnen hebben op de kwaliteit van hun geheugen (Loftus et al., 1996). Deze twee gegevens samen wijzen er op dat het geheugen van getuigen van

misdrijven verstoord of veranderd kan raken. Hierdoor kunnen foute conclusies getrokken worden bij rechtszaken, wat weer kan leiden tot veroordeling en vervolging van onschuldige mensen.

Een voorbeeld van het gevolg van deze verstoringen in geheugen is dat reeds voor het begin van deze eeuw er honderden mensen met een achtergrond van psychotherapie naar voren zijn gekomen met de aanklacht dat een bekende van hen hun in het verleden seksueel misbruikt had. Deze beschuldigingen bleken achteraf met regelmaat incorrect te zijn (Loftus et al., 1996). Er zijn aanwijzingen dat het maken van dit soort foutieve conclusies op basis van getuigenverklaringen er toe leiden dat onschuldige mensen foutief veroordeeld worden. Zo werd Larry Henderson foutief veroordeeld voor onder andere moord op basis van een ooggetuigenverklaring. Achteraf werd duidelijk dat Henderson onschuldig was en dat de ooggetuige bij de ondervraging is blootgesteld aan een grote hoeveelheid misleidende informatie, wat invloed gehad zou hebben op zijn verklaring (Loftus & Schacter., 2013). Dit is slechts een voorbeeld van een van de vele rechtszaken waar fouten zijn gemaakt op basis van getuigenverklaringen. Het is vaker voorgekomen dat er door fouten in het geheugen van getuigen foutief veroordeeld zijn. Dit kon leiden tot grote geldboetes, of zelfs tot

(4)

gevangenisstraffen (Loftus et al., 1996).

Het foutief veroordelen van verdachten zou teruggebracht kunnen worden als het probleem bij de bron aangepakt zou worden, namelijk het inaccurate geheugen van getuigen. Helaas is er nog inadequate kennis over de veranderbaarheid van geheugen om te kunnen compenseren voor de onbetrouwbaarheid van getuigenisverklaringen (Fradella, 2007). Verder onderzoek zou bij kunnen dragen aan de kennis over de beïnvloedbaarheid van geheugen. Deze kennis zou gehanteerd kunnen worden om de betrouwbaarheid van

getuigenisverklaringen te verbeteren en om foutieve veroordeling op basis van deze verklaringen te voorkomen.

Een belangrijk theoretisch component voor het verklaren van de veranderbaarheid van geheugen is het "misinformation effect". Dit effect refereert naar de verslechtering, en dus de beïnvloeding, van geheugen na het blootgesteld worden aan misleidende informatie over de betreffende herinnering (Eakin et al., 2003). Indicatief bewijs voor de invloed van

misinformatie op het veranderen van geheugen is te vinden in een onderzoek van Eakin et al. (2003). In dit onderzoek werd onderzocht hoe blootstelling aan misleidende informatie het vermogen van mensen om details van een gebeurtenis te herinneren beïnvloedt. Uit de resultaten kwam naar voren dat blootstelling aan misleidende informatie ervoor zorgt dat het terughalen van bepaalde herinneringen geblokkeerd wordt. Het is dus duidelijk dat het

ontvangen van misleidende informatie invloed heeft op geheugen. Daarentegen is het nog wel onduidelijk of misleidende informatie er ook daadwerkelijk toe leidt dat deze informatie wordt opgenomen in het geheugen.

Het bestaan van het misinformatie-effect wordt verder onderbouwd door een grote hoeveelheid literatuur. Het artikel van Loftus et al. (2005), bijvoorbeeld, betreft een

(5)

Blootstelling aan misinformatie er bij elk individu toe leidt dat bestaand geheugen beïnvloedt en verslechterd wordt.

Nu duidelijk is dat het misinformatie-effect een belangrijk en sterk onderbouwd mechanisme is wordt de vraag gewekt hoe dit effect nou daadwerkelijk plaatsvindt . Een mogelijke theorie die de werking van dit effect zou kunnen verklaren is de "reconsolidatie hypothese". Deze stelt dat herinneringen, wanneer deze geactiveerd worden, een

voorbijgaande, labiele, toestand ingaan, welke gevolgd wordt door een re-stabilisatie. Deze re-stabilisatie wordt "reconsolidatie" genoemd. Door dit reconsoldiatie-proces te beïnvloeden kan de persistentie van de herinneringen, en dus de inhoud van deze herinnering, veranderd worden. (Agren et al., 2014).

Er is, echter, experimenteel bewijs te vinden die de werking van het reconsolidatie principe tegenspreekt. In het recente replicatie-onderzoek van Hardwicke et al. (2016) werd gevonden dat de data van het voorgaande onderzoek van Walker et al. (2003), wat bewijs leverde voor het idee dat sensorisch en motorisch (procedureel leren) geheugen beïnvloed kan worden tijdens het proces van reconsolidatie, niet gerepliceerd kon worden. Ondanks dat het hier om procedureel, en niet episodisch, geheugen gaat spreekt het feit dat deze data niet gerepliceerd kon worden de reconsolidatie hypothese tegen. Echter, werd het onderzoek van Hardwicke et al. (2016) betrokken in een meta-analyse welke werd uitgevoerd door Hupbach, Napper & Scully (2016). Deze meta-analyse onderzocht of het proces van reactivatie en reconsolidatie geheugen kwetsbaar maakt voor modificatie. Na de analyse van de data van de in deze meta-analyse betrokken onderzoeken werd de conclusie getrokken dat geheugen wel degelijk beïnvloed kon worden tijdens reactivatie en reconsolidatie. De conclusie van het onderzoek van Hardwicke et al. (2016) werd dus ontkracht.

Een punt dat van belang is bij de reconsolidatie-hypothese komt naar voren uit een experimenteel onderzoek van Hupbach et al. (2008). De resultaten van dit onderzoek, Wat

(6)

voortbouwde op de bevindingen uit het onderzoek van Hupbach et al. (2007), waarin bewijs werd geleverd voor het idee dat geheugen beïnvloed kan worden tijdens de

reconsolidatiefase, wekken de indruk dat de ruimtelijke context een cruciale rol speelt bij het veranderen van geheugen tijdens het reconsolidatie proces. Het veranderen van bestaand geheugen zou zich namelijk niet voor kunnen doen als dit leerproces zou plaatsvinden in een nieuwe context. Een belangrijk criterium voor het voordoen van reconsolidatie is dus dat de herinnering eerst gereactiveerd wordt. Gezien het belang van de rol die context speelt bij de reactivatie van een herinnering zal de context waarin de originele herinnering is opgeslagen betrokken worden bij het huidige onderzoek.

De theoretische aspecten van de "reconsolidatie hypothese" en het "misinformation-effect" vormen samen een mogelijke verklaring van de manier waarop geheugen, en dus getuigenverklaringen, beïnvloed kunnen worden. Het idee is dat eerst de originele

herinnering gevormd wordt. Vervolgens wordt deze herinnering opnieuw geactiveerd, waarna het individu blootgesteld wordt aan misleidende informatie. Vervolgens wordt de betreffende herinnering opnieuw opgeslagen en dus gereconsolideerd. De misleidende informatie zal dan mogelijk via deze reconsolidatie opgenomen worden in de herinnering, waardoor deze herinnering fundamenteel veranderd wordt. Dit proces vindt onbewust plaats, waardoor het individu vaak volledig overtuigt is van de correctheid van de betreffende herinnering. Dit is, echter, slechts een theoretische verklaring van de manier waarop geheugen gemodificeerd kan worden. Er is onderzoek nodig naar dit idee om na te gaan of dit proces ook

daadwerkelijk op deze manier plaatsvind.

Indicatief bewijs voor het idee dat misinformatie via een proces van reconsolidatie wordt opgenomen in het geheugen is te vinden in reeds bestaande literatuur. Zo geeft een onderzoek van Chan et al. (2013) experimenteel bewijs voor het idee dat declaratief geheugen overschreven kan worden tijdens de reconsolidatie fase. Ze lieten zien dat door

(7)

reconsolidatie-geinduceerde amnesie bereikt kan worden op 48 uur na de formatie van de originele herinnering. Dit was alleen mogelijk als het herleren van het geheugen plaatsvond kort na de reactivatie, en voor de reconsolidatie, van deze herinnering. Het is, echter, onduidelijk of de herleer-procedure ertoe heeft geleid dat de oude herinnering verzwakt of overschreven werd door de misinformatie, of dat het terughalen van deze herinnering door deze procedure belemmerd werd. Daarnaast was het ook onduidelijk of de misinformatie beter onthouden werd dan de originele herinnering. Het is dus verre van zeker dat het blootgesteld worden aan misinformatie tijdens de reconsoldiatie-fase daadwerkelijk leidt tot het overschrijven van geheugen. Ondanks dat dit onderzoek een indicatie is geheugen tijdens de reconsolidatie-fase beïnvloedt kan worden door misinformatie. Er is verder onderzoek nodig om hier harde uitspraken over te kunnen doen.

Het is dus nog de vraag of, ondanks dat het bekend is dat misinformatie geheugen kan beïnvloeden, misinformatie via het proces van reconsolidatie opgenomen wordt in het

geheugen. Er is nog weinig bekend over dit specifieke effect van misinformatie tijdens de reconsolidatiefase. In het huidige onderzoek zal daarom onderzocht worden of misinformatie via een proces van reconsolidatie wordt opgenomen in het geheugen.

Uit de voorgaande informatie is naar voren gekomen dat reconsolidatie mogelijk een onderliggend proces is aan het goed onderbouwde misinformatie-effect. Daarnaast blijkt de reactivatie, dus de herbeleving, van geheugen essentieel te zijn voor het plaatsvinden van reconsolidatie. Een idee dat hierdoor opgewekt wordt is dat de "sterkte" van de reactivatie van een herinnering mogelijk invloed heeft op de reconsolidatie van deze herinneringen. Er zijn reeds aanwijzingen te vinden dat dit het geval is. Zo geeft een artikel van Hardt et al. (2010) wetenschappelijk bewijs over hoe de reactivatie en reconsolidatie van geheugen de mogelijkheid verschaft om de sterkte van dit geheugen te beïnvloeden, en om nieuwe informatie toe te voegen aan bestaande herinneringen. Het is goed mogelijk dat de "sterkte"

(8)

van deze reactivatie invloed heeft op hoe de latere herinneringen opgeslagen worden. Concreet bewijs voor de invloed van de "sterkte" van herbeleving op het

reconsolidatieproces komt uit een onderzoek van Jaques & Schachter (2013). Dit onderzoek levert experimenteel bewijs voor het modificeren van herinneringen via reactivatie en

reconsolidatie. Uit de resultaten blijkt dat hoe sterker een herinnering geactiveerd wordt, hoe beter de herkenning van de herinnering is. Daarentegen bleek ook dat het effect van

misinformatie hierdoor versterkt wordt. Dit lijkt dus bewijs te zijn voor het idee dat de sterkte van de reactivatie invloed heeft op de reconsolidatie van geheugen. Het geheugen lijkt

namelijk zowel beter herinnerd te worden, als kwetsbaarder te worden voor verandering. Er werd in dit onderzoek, echter, niet expliciet getest voor reconsolidatie. Hierdoor is het onduidelijk wat de exacte invloed is van de "sterkte" van de herbeleving van een herinnering tijdens de reactivatie op de reconsolidatie van deze herinnering. Wel wekt het de indruk dat dit effect aanwezig is. Het is dus van belang om dit effect verder te onderzoeken om een beter idee te krijgen van de manieren waarop geheugen beïnvloed kan worden. In dit onderzoek zal daarom de sterkte waarmee herinneringen geactiveerd worden gemeten worden. Op deze manier zal een beeld gevormd kunnen worden van de manier waarop de sterkte van het terughalen van geheugen het reconsolidatieproces beïnvloedt.

Het huidige onderzoek zal kijken naar een mogelijke manier waarop misinformatie geheugen kan beïnvloeden. Er zal getracht worden reactivatie en reconsolidatie van geheugen op te wekken. Tussen het plaatsvinden van deze twee processen zal misinformatie

aangeboden worden. Op deze manier zal er specifiek onderzocht kunnen worden of misinformatie het geheugen kan beïnvloeden tijdens het proces van reconsolidatie. Er is voorheen nog geen onderzoek gedaan naar de mogelijke invloed van misinformatie bij dit specifieke proces. Daarnaast zal er in dit onderzoek onderzocht worden of de “sterkte” van de herbeleving van een herinnering invloed heeft op de reconsolidatie van deze herinneringen.

(9)

Ook dit in nog nauwelijks onderzocht.

In het huidige onderzoek zullen de deelnemers een computertaak uitvoeren. Deze taak zal bestaan uit twee factoren, namelijk reactivatie en informatie. De reactivatie-factor heeft twee niveaus, namelijk reactivatie, of non-reactivatie. De informatie-factor heeft drie niveaus, namelijk nieuw, consistent en misinformatie. De taak bestaat dus uit een totaal van zes

condities. Alle deelnemers doorlopen alle condities. Het onderzoek zal plaatsvinden op drie achtereenvolgende dagen. Op dag één krijgen de deelnemers een aantal afbeeldingen in combinatie met een achtergrondafbeelding, welke fungeert als de context, te zien. Op dag twee krijgen de deelnemers achtergrondafbeeldingen van dag één te zien, welke de reactivatie-condities representeren. Daarnaast kregen de deelnemers ook wazige

achtergrondafbeeldingen te zien, welke de non-reactivatie condities representeren. Na het zien van elk van deze achtergrondafbeeldingen krijgen de deelnemers verschillende soorten afbeeldingen te zien, namelijk een consistente afbeeldingen met afbeeldingen van dag één, misinformatie-afbeeldingen die veel overeenkomsten heeft met een afbeelding van dag één, of compleet nieuwe afbeeldingen. Op dag drie moeten de deelnemers de herkenningstaak uitvoeren. Binnen deze taak krijgen ze een aantal afbeeldingen uit elke conditie te zien, waarbij ze moeten aangeven of ze deze afbeeldingen op dag één gezien hebben.

Verwacht wordt dat er bij aanwezigheid van reactivatie er een sterk vals geheugen zal ontstaan voor de misleidende informatie. Dit houdt in dat bij aanwezigheid van reactivatie misleidende afbeeldingen die de deelnemers te zien hebben gekregen op dag twee grotendeels herkend zullen worden als afbeeldingen die ze op dag één te zien hebben gekregen. Dit is aannemelijk aangezien er uit de theorie volgt dat, na reactivatie, het ontvangen van

misleidende informatie het voorgaande geheugen zal overschrijven middels het proces van reconsolidatie. Daarentegen wordt verwacht dat bij afwezigheid van reactivatie de

(10)

twee. Hier wordt het geheugen van de afbeeldingen van dag één dus niet overschreven door de misinformatie. Dit komt doordat er binnen deze conditie geen reactivatie plaatsvind. Volgens de theorie zal hierdoor de misinformatie niet opgenomen worden in het geheugen.

Ten slotte wordt verwacht dat de reactivatie condities bij het beoordelen van de “sterkte” van het gevoel van herbeleving op dag twee hoger zal scoren dan de non-reactivatie condities. Dit is aannemelijk aangezien er reactivatie plaatsvind binnen deze condities, wat zal zorgen voor een sterker gevoel van herbeleving. Daarnaast volgt uit de theorie dat meer reactivatie zal zorgen voor meer reconsolidatie, waardoor misinformatie een grotere invloed zal hebben op het geheugen.

Methoden Deelnemers

Aan dit onderzoek namen 30 proefpersonen deel. De deelnemers zijn geworven middels de lab-website de van Universiteit van Amsterdam (UvA). De steekproef bestaat dan ook grotendeels uit studenten van de UvA. De deelnemers ontvangen drie participatiepunten als beloning voor deelname aan het onderzoek. Alle deelnemers doorlopen alle condities. De inclusiecriteria betreffen dat de deelnemers gezond moeten zijn en een leeftijd hebben tussen de 18 en 35 jaar. De exclusiecriteria bestaan uit het drinken van 15> glazen alcohol per week, het gebruik van cannabis of harddrugs 1> keer per week, het meegemaakt hebben van een ernstige traumatische ervaring, het gebruik van psychoactieve medicatie en het afgelopen jaar in behandeling geweest zijn als het gevolg van psychologische of psychiatrische

problematiek.

Materialen

De computertest bestaat uit drie verschillende delen en betreft zes condities, namelijk de reactivatie-nieuw conditie, de non-reactivatie-nieuw conditie, de reactivatie-consistente

(11)

condities, de non-reactivatie-consistente conditie, de reactivatie-misinformatie conditie en de non-reactivatie misinformatie conditie. De test werd uitgevoerd over drie verschillende dagen en duurt ongeveer één uur per dagonderdeel. Op dag één, de encodering-fase, krijgen alle deelnemers een totaal van 200 doelafbeeldingen te zien. Allereerst krijgen de deelnemers een achtergrondafbeelding te zien, welke fungeert als de context, waar na drie seconden een doelafbeelding voor op de voorgrond verschijnt voor een duur van twee seconden.

Vervolgens verdwijnt de doelafbeelding en blijft de contextafbeelding nog twee seconden staan. Elke combinatie van contextafbeelding en doelafbeelding is uniek.

Op dag twee, de reactivatie-fase, krijgen de deelnemers 200 doelafbeeldingen te zien. De condities verschillen hier van elkaar op het gebied van reactivatie. De reactivatie condities krijgen wederom de contextafbeeldingen te zien in combinatie met de doelafbeeldingen, terwijl de non-reactivatie condities een wazige achtergrondafbeelding te zien krijgt in

combinatie met die doelafbeelding. Zo wordt het geheugen van de afbeeldingen van de vorige dag wel gereactiveerd voor de reactivatie condities, in tegendeel tot in de non-reactivatie condities. In de consistente condities werden exact dezelfde afbeeldingen getoond als op dag één, bestaande uit 20 trials per consistente conditie. De misinformatie condities bestaan uit 40 misleidende trials per conditie. De nieuw condities bestaan uit 40 trials per conditie. Tevens moeten de deelnemers op dag twee bij elke contextafbeelding, of wazige afbeelding, in de drie seconden voorafgaand aan de doelafbeelding met een klik van de computermuis op een continue schaal die loopt van “geen herbeleving” tot “veel herbeleving” het gevoel van de sterkte van de herbeleving beoordelen.

Op dag drie, de herkenning-fase, krijgen de deelnemers op een zelfbepaald tempo 280 doelafbeeldingen te zien, dit keer zonder context. Deze afbeeldingen bestaan uit 20

afbeeldingen per consistente conditie, 20 originele afbeeldingen per misleidende conditie (waarvoor misleidende afbeeldingen zijn getoond op dag twee), 20 misleidende afbeeldingen

(12)

per misinformatie conditie, 20 unieke afbeeldingen van dag één per nieuw conditie, 20 nieuwe afbeeldingen van dag twee per nieuw conditie en 80 compleet nieuwe afbeeldingen, welke gelden als controle. De afbeeldingen worden op willekeurige volgorde aan de

deelnemers getoont. Op dag drie moeten de deelnemers bij elke afbeelding aangeven of ze denken deze wel of niet gezien te hebben op dag één, alvorens ze door kunnen gaan naar de volgende afbeeldingcombinatie. Voor de alle condities kan er een proportionele score met een maximum van 100%, en een minimum van 0%, herkende afbeeldingen behaald worden.

Procedure

Bij aanvang van het onderzoek werden de deelnemers per telefoon of per mail individueel ingedeeld voor drie afspraken op drie achtereenvolgende dagen. De proefleiders bestonden uit de vier UvA studenten. Bij binnenkomst in het UvA lab op dag één werden de deelnemers door de proefleiders verzocht om hun mobiele telefoon voor de duur van de test in te leveren om afleiding tegen te gaan. Daarnaast moesten de deelnemers een medical screening invullen en een informed consent te ondertekenen alvorens ze konden beginnen aan de computertest. Voorafgaand aan de computertaak kregen de deelnemers een mondelinge uitleg van de proefleiders, waarna de proefleiders de computertaak startten en de kamer verlieten. Bij aanvang van de computertest kregen de deelnemers nogmaals een schriftelijke uitleg van de te voltooien taak. Hierop volgde de start van de taak. De taak werd uitgevoerd op een computer in een afgesloten kamer in het UvA lab, zonder tijdslimiet. Na afronding van de taak werden de deelnemers verzocht het verloop van het onderzoek niet met hun medestudenten te bespreken. De volgende twee dagen volgde een vergelijkbaar proces van binnenkomst, uitleg en het voltooien van de computertaak. Ten slotte werden de deelnemers na afloop van de computertaak op dag drie ingelicht over het werkelijke doel van het

onderzoek. Hierbij kregen de deelnemers alle gelegenheid om vragen te stellen.

(13)

Op dag drie van het onderzoek wordt het correcte geheugen voor dag één en het valse geheugen voor dag twee onderzocht. Het onderzoek bevat twee factoren, namelijk reactivatie en informatie. De reactivatie-factor bevat twee levels: non-reactivatie en reactivatie. De informatie-factor bevat drie levels: consistent, misinformatie en nieuw. Het level “consistent” wordt alleen getest bij het correcte geheugen voor afbeeldingen van dag één. Daarnaast doorlopen alle deelnemers alle factoren en levels, en zijn er meerdere meetmomenten. De onafhankelijke variabele bestaat uit het wel of niet aanwezig zijn van reactivatie en het type informatie. De afhankelijke variabele is hier het correcte geheugen van de typen informatie. De ruwe data zal per reactivatie-conditie onderverdeeld worden over de typen informatie. Aangezien er hier een toets gehanteerd zal moeten worden die de gemiddelde verschillen over meerdere metingen tussen gerelateerde steekproeven kan berekenen zal er voor beide analyses een “Within subjects repeated measures ANOVA” over de data worden afgenomen in het statistiekprogramma SPSS. Bij het afnemen van deze toets zal er rekening gehouden moeten worden met enkele assumpties, zoals de assumptie van normaliteit. Er kan namelijk geen correcte analyse over de data afgenomen worden als deze in zijn geheel niet normaal verdeelt is. Tevens zal er rekening gehouden moeten worden met de assumptie van

multivariate normaliteit. Dit houdt in dat elke meting die gedaan moet worden normaal verdeeld moet zijn, anders kan de toets niet afgenomen worden. Daarnaast zal er rekening gehouden moeten worden met de gelijkheid van varianties van de verschilscores tussen alle meningen. Dit wordt de assumptie van sfericiteit genoemd. Dit zal getoetst worden aan de hand van de Maulchly’s test. Indien er niet voldaan wordt aan deze assumptie zal de Huyn-Feldt of de Greenhouse-Geisser correctie uitgevoerd moeten worden.

Bij de test van het correcte en het valse geheugen wordt alleereerst voorspeld dat er binnen reactivatie-consistente conditie een groot deel van de afbeeldingen correct herkend zullen worden. Dit volgt logisch uit het feit dat de deelnemers dezelfde afbeeldingen eerder al

(14)

gezien hebben, wat de afbeeldingen gemakkelijk te herkennen maakt. Verder wordt verwacht dat binnen de reactivatie-misinformatie conditie het correcte geheugen voor de dag één afbeeldingen minder sterk zal zijn. Dit is aannemelijk aangezien er uit de theorie volgt dat, na reactivatie, het ontvangen van misleidende informatie het bestaande geheugen zal

overschrijven middels het proces van reconsolidatie. Hieruit volgt dat er binnen de reactivaie-misinformatie conditie er een sterk vals geheugen voor de dag twee afbeeldingen aanwezig zal zijn. Ten slotte wordt verwacht dat er binnen de reactivatie-nieuw conditie er een groot deel van de afbeeldingen correct herkend zullen worden. Er vind namelijk geen

misinformatie plaats waardoor ze makkelijker te herkennen zullen zijn dan misinformatie-afbeeldingen. De nieuwe afbeeldingen zullen waarschijnlijk wel minder goed herkend worden dan de consistente afbeeldingen. Dit aangezien het geheugen van deze afbeeldingen minder sterk is omdat de deelnemers deze afbeeldingen niet eerder gezien hebben. Verder wordt verwacht dat er binnen de non-reactivatie-consistente conditie ook een groot deel van de consistente afbeeldingen correct zullen worden herkend. Dit zullen er waarschijnlijk wat minder zijn dan binnen de reactivatie-consistente conditie aangezien er geen reactivatie plaatsvindt binnen deze conditie. Hier wordt daarnaast verwacht dat er binnen zowel de non-reactivatie misinformatie conditie als binnen de non-non-reactivatie-nieuw conditie de

afbeeldingen in gelijke mate grotendeels correct herkend zullen worden. Dit komt wederom doordat er binnen deze conditie geen reactivatie plaatsvindt. Volgens de theorie zal hierdoor de misinformatie op dag twee niet opgenomen worden in het geheugen, waar uit volgt dat het valse geheugen van de misleidende en nieuwe afbeeldingen van vergelijkbare lage sterkte zal zijn. In Figuur 1 zijn de voorspellingen visueel afgebeeld.

Tevens geven de deelnemers op dag twee een score voor de “sterkte” van de ervaren herbeleving. Deze continue scores zullen interpreteerbaar gemaakt worden doormiddel van het berekenen van een gemiddelde verschilscore van de sterkte van de herbeleving tussen de

(15)

Figuur 1: Robuuste visuele weergave van de voorspellingen.

nieuwe en misleidende afbeeldingen, en tussen de condities. Verwacht wordt dat er meer herbeleving ervaren wordt binnen de reactivatie-conditie dan binnen de non-reactivatie conditie. Dit is een redelijke verwachting aangezien de theorie voorspeld dat de reactivatie binnen de reactivatie-conditie zal zorgen voor een sterkere herbeleving, wat weer leidt een sterkere reconsolidatie waardoor misinformatie beter in het geheugen opgenomen zal worden.

Resultaten

De gegevens van 28 van de 30 proefpersonen die deelnamen aan dit onderzoek werden meegenomen in de data. De data van twee van de proefpersonen werd niet

meegenomen in de analyse wegens problemen bij de opslag van hun data. De rest van de deelnemers zijn allen aanwezig geweest op elk van de meetmomenten en hebben alle benodigde taken en vragenlijsten ingevuld.

Voor het verkrijgen van interpreteerbare data werd er een Within subjects repeated measures ANOVA over de data afgenomen. Hierbij was de afhankelijke variabele de

proportie correct geïdentificeerde afbeeldingen en waren de onafhankelijke variabelen het wel of niet aanwezig zijn van reactivatie en de typen informatie. Allereest werd het geheugen van dag drie voor de afbeeldingen van dag één getest. Hier werd verwacht dat binnen de

reactivatie-misinformatie conditie de misinformatie-afbeeldingen het oude geheugen zouden reactivatie non-reactivatie Co rr ec t g eh eu gen

Dag 3 test: dag 1

consistent misinformatie nieuw

reactivatie non-reactivatie Va ls ge he uge n

Dag 3 test: dag 2

(16)

overschrijven, terwijl dit effect in de non-reactivatie-misinformatie conditie niet zou plaatsvinden. Hierdoor zouden binnen de reactivatie-misinformatie conditie er weinig afbeeldingen correct herkend worden, terwijl er binnen de non-reactivatie-misinfomatie conditie wel een groot deel van de afbeeldingen correct herkend worden. Daarnaast zouden de consistente-en nieuwe condities vergelijkbaar scoren. Direct volgend op de analyse werd er nagegaan of er voldaan was aan de assumpties. Allereerst bleek dat er werd voldaan aan zowel de assumptie van normaliteit, als aan die van multivariate normaliteit. Mauchly’s test liet, daarentegen, zien dat er niet voldaan was aan de assumptie van sfericiteit voor zowel Informatie, χ(2) = .778, p = .038, als voor de interactie tussen Context en Informatie χ(2) = .734, p = .018. Hieruit volgt dat de vrijheidsgraden gecorrigeerd moesten worden doormiddel van de Geisser of de Huynh-Feldt correctie uit te voeren. De Greenhouse-Geisser correctie gaf voor informatie ε = .818 en voor de interactie ε = .79. De Huynh-Feldt correctie gaf voor informatie ε = .864 en voor de interactie ε = .83. Gezien dat beide waardes hoger zijn voor de Huynh-Feldt correctie zal deze correctie gehanteerd worden. In Tabel 1 staat de gemiddelde correcte herkenning en standaarddeviaties van de afbeeldingen van dag één op dag drie voor de verschillende condities weergegeven.

_____________________________________________________________________

Consistent misinfo Nieuw

_____________________________________________________________________ Reactivatie gem. .8268 .5464 .3964 SD .116 .192 .196 Non-reactivatie gem. .7429 .4857 .3696 SD .137 .148 .192 _________________________________________________________________

Tabel 1. Gemiddelde correcte herkenning en standaarddeviaties (SD) van de afbeeldingen van dag 1 op dag 3.

De resultaten van de Within subjects repeated measures ANOVA lieten zien dat er een significant hoofdeffect was voor zowel Informatie F(1.727, 46.634) = 202, p< .001, als voor Context F(1, 27) = 8.505, p = .007. Het Interactie-effect bleek, daarentegen, niet significant te

(17)

zijn F(1.661, 44.844) = 1.196, p = .305.

In Grafiek 1 staan de scores van de verschillende condities op de mate van correcte herkenning van de afbeeldingen van dag één op dag drie weergegeven. Uit de grafiek en de resultaten valt af te lezen dat de aanwezigheid van reactivatie ervoor zorgt dat de typen informatie over het algemeen beter herkend worden dan als er geen reactivatie aanwezig is. Er is dus een algemeen hoofdeffect van context te vinden. Er is, daarentegen, geen interactie-effect te vinden, aangezien het interactie-effect van context voor alle typen informatie gelijk is.

Daarnaast is er ook een hoofdeffect te vinden voor type informatie. Consistente afbeelding worden veruit het meest correct herkend, originele afbeeldingen waarvoor op de daarop volgende dag misleidende afbeeldingen zijn weergegeven worden een stuk minder goed herkend en nieuwe afbeeldingen worden duidelijk het slechtst herkend.

De analyses komen slechts deels overeen met de verwachtingen. Wat correct voorspeld werd is dat voor zowel de reactivatie-consistente conditie, als voor de

non-reactivatie-consistente conditie, de consistente afbeeldingen veruit het beste herkend werden. Wat, echter, niet overeen kwam met de verwachtingen is dat er geen interactie-effect

gevonden werd tussen context en misinformatie. Er was juist voorspeld dat de reactivatie-misinformatie conditie in een veel lagere mate correct geïdentificeerd zou worden dan de non-reactivatie-misinformatie conditie, aangezien dag één herinneringen binnen de reactivatie-misinformatie conditie op dag twee overschreven zouden worden door

misinformatie. Dit effect zou niet plaatsvinden voor de non-reactivatie-misinformatie conditie omdat hier geen reactivatie plaatsvindt. Hier werd, echter, gevonden dat de mate van correcte herkenning van de reactivatie-misinformatie conditie en de non-reactivatie misinformatie conditie niet significant van elkaar verschilden.

(18)

Grafiek 1. de scores van de verschillende condities op de mate van correcte herkenning van de afbeeldingen van dag één op dag drie.

getest. Er werd voorspeld dat binnen de reactivatie-misinformatie conditie de misinformatie in het geheugen opgenomen zou worden, waardoor de dag twee misinformatie afbeeldingen grotendeels vals herkend zouden worden als aanwezig op dag één. Dit effect zou door het ontbreken van reactivatie niet plaatsvinden voor de non-reactivatie-misinformatie conditie. Daarnaast zouden de nieuw-condities hier vergelijkbaar scoren. De afhankelijke variabele was wederom de proportie correct geïdentificeerde afbeeldingen en de onafhankelijke variabele het wel of niet aanwezig zijn van reactivatie en de typen informatie. Ook hier werd een Repeated Measures Within Subjects Factorial ANOVA afgenomen over de data. Er werd voldaan aan de assumpties van normaliteit, multivariate normaliteit en aan die van sfericiteit. In Tabel 2 staat de gemiddelde valse herkenning en standaarddeviaties van de afbeeldingen van dag twee op dag drie voor de verschillende condities weergegeven.

(19)

_____________________________________________________________________ Consistent misinfo _____________________________________________________________________ Reactivatie gem. .4571 .4714 SD .153 .173 . Non-reactivatie gem. .3536 .4768 SD .16 .129 _________________________________________________________________

Tabel 2. Gemiddelde valse herkenning en standaarddeviaties (SD) van de afbeeldingen van dag 2 op dag 3.

De resultaten van de Within subjects repeated measures ANOVA lieten zien dat er een significant hoofdeffect was voor zowel Informatie F(1,27) = 7.53, p< .011, als voor Context F(1, 27) = 6.706, p = .015. Ook het Interactie-effect bleek significant te zijn F(1,27) = 6.039, p = .021.

In Grafiek 2 staan de scores van de verschillende condities op de mate van valse herkenning van de afbeeldingen van dag twee op dag drie weergegeven. Uit de grafiek en de resultaten valt af te lezen dat zowel context als type informatie invloed heeft op de mate van het valse geheugen voor afbeeldingen van dag twee. Er kan geconcludeerd worden dat er een vrijwel gelijk vals geheugen bestaat voor de misleidende afbeeldingen van dag twee voor zowel de reactivatie-misinformatie conditie, als voor de non-reactivatie-misinformatie conditie. Daarnaast is er een sterker vals geheugen voor nieuwe afbeeldingen te vinden voor de reactivatie-nieuw conditie dan voor de non-reactivatie-nieuw conditie.

De gevonden resultaten komen niet geheel overeen met de verwachtingen. Er werd een interactie-effect voorspeld waarbij er een sterk vals geheugen zou zijn voor de

reactivatie-misinformatie conditie, terwijl het valse geheugen voor de andere condities op een vergelijkbaar niveau relatief laag zou zijn. De resultaten wijzen juist op een onverwacht interactie-effect waarbij er een gelijk vals geheugen te vinden is voor misinformatie bij zowel de aanwezigheid als bij de afwezigheid van reactivatie. Dit terwijl hier gebleken is dat

(20)

Grafiek 2. De scores van de verschillende condities op de mate van valse herkenning van de dag twee afbeeldingen op dag drie

reactivatie ertoe leidt dat er een significant hoger vals geheugen is voor nieuwe informatie dan bij de afwezigheid van reactivatie. Het valse geheugen van de reactivatie-nieuw conditie verschilt hier niet significant van de misinformatie condities, terwijl de misinformatie

condities wel significant verschillen van de non-reactivatie nieuw conditie.

Tijdens de computertaak hebben de deelnemers op dag twee ook scores gegeven voor de “sterkte” van de ervaren herbeleving tijdens het invullen van de taak. Indien het

voorspelde effect van reactivatie op het herkennen van de afbeeldingen geconstateerd zou worden, zou deze data gebruikt worden om te analyseren of de “sterkte” van de herbeleving van invloed is op de mate van herkenning van de typen informatie. Gezien het voorspelde effect niet gevonden is heeft het geen meerwaarde om de “sterkte van herbeleving” scores te analyseren. Deze scores kunnen dus niet meegenomen worden in de resultaten.

(21)

Discussie

In dit onderzoek werd onderzocht of misinformatie in het geheugen opgenomen wordt middels het proces van reconsolidatie. De resultaten van dit onderzoek leverden geen bewijs voor dit idee. Wel werd er een effect van misinformatie geconstateerd. Er was, echter, geen bewijs te vinden dat dit effect gemedieerd werd middels het proces van reconsolidatie. Er bleek namelijk geen verschil te zitten in het geheugen voor misinformatie wanneer er reactivatie plaatsvond, vergeleken met wanneer er geen recactivatie plaatsvond. Wat verder in strijd was met de verwachtingen is de onverwachte constatering dat reactivatie leidde tot een sterker vals geheugen voor nieuwe informatie, terwijl dit valse geheugen lager lag bij de afwezigheid van reactivatie. Hier werd juist verwacht dat reactivatie alleen zou leiden tot een sterk vals geheugen voor misinformatie, terwijl het valse geheugen voor alle andere condities gering bleef.

In lijn met het onderzoek van Hupbach et al. (2008) is in dit onderzoek gebruik gemaakt van de aanwezigheid van context om het geheugen te reactiveren. De aanwezigheid van context zou een voorwaarde zijn voor het plaatsvinden van reconsolidatie. De

afwezigheid van context zou dus juist leiden tot de afwezigheid van reactivatie en dus ook de afwezigheid van reconsolidatie. Reactivatie van geheugen zou volgens Hupbach et al. (2008) er toe leiden dat nieuwe herinneringen, zoals misinformatie, opgenomen worden in het bestaande geheugen. De afwezigheid van reactivatie zou, daarentegen, ervoor zorgen dat nieuwe informatie niet opgenomen zal worden in bestaand geheugen. Dit effect is, echter, niet geconstateerd. Bij zowel de aanwezigheid als bij de afwezigheid van context werd een vergelijkbaar correct geheugen vastgesteld voor het geheugen waar later misinformatie voor getoond is. Daarnaast werd er ook een vergelijkbaar vals geheugen vastgesteld voor de misinformatie zelf. Deze resultaten wekken de indruk dat de aanwezigheid, of afwezigheid, van (visueel afgebeelde) context geen invloed heeft op de mate waarin misinformatie

(22)

opgenomen wordt in het geheugen.

Toch mag het idee dat misinformatie in het geheugen wordt opgenomen middels het proces van reconsolidatie nog niet in zijn totaliteit verworpen worden. In het onderzoek is namelijk geen bewijs gevonden voor het plaatsvinden van reconsolidatie. Het is dus nog onduidelijk in welke mate misinformatie opgenomen zal worden in het geheugen wanneer er wel met zekerheid gesteld kan worden dat er reconsolidatie plaatsvindt. Het is van belang dat in volgend onderzoek er een manier gevonden zal worden om het proces van reconsolidatie met zekerheid vast te stellen en plaats te laten vinden. Op deze manier zal vastgesteld kunnen worden of het plaatsvinden van reconsolidatie zal leiden tot verschillen in het (valse)

geheugen van (mis)informatie. Op deze manier zal meer inzicht verkregen worden in de mogelijke werking van de theorie.

Verder is in dit onderzoek zowel de informatie, als de context, Visueel gepresenteerd op een computerscherm in de vorm van afbeeldingen. Hier kwamen de visuele eigenschappen van de misinformatie-afbeeldingen grotendeels overeen met die van de originele

afbeeldingen. Hierdoor is het aannemelijk dat het zien van een misinformatie-afbeelding op zichzelf al afdoende is om de het geheugen van de originele afbeelding te reactiveren. Het gevolg hiervan is dat in de non-reactivatie-misinformatie conditie het originele geheugen waarschijnlijk toch gereactiveerd werd. Veel andere onderzoeken hanteren een andere vorm van het presenteren van (misleidende) informatie. Zo presenteert het onderzoek van Jacques & Schacter (2013) de informatie doormiddel van een rondleiding door een museum. Ook onderzoek van Chan et al. (2013) Presenteert de informatie op een andere manier, namelijk door geven van zowel visuele als audiotoire informatie doormiddel van het tonen van een film. Ten slotte geven veel van de onderzoeken uit de samenvatting van Loftus et al. (2005) de informatie middels het stellen van (misleidende) vragen. Het zou dus interessant zijn om de huidige theorie nogmaals te onderzoeken waarbij de (mis)informatie op een andere manier

(23)

gepresenteerd wordt. Op deze manier zou een beter beeld gevormd kunnen worden van het theoretische kader.

Ook zijn er enkele alternatieve verklaringen te noemen voor de gevonden

onverwachte resultaten. Zo wordt er bij het testen van het valse geheugen gevonden dat de aanwezigheid van reactivatie leidt tot een sterker vals geheugen voor nieuwe informatie dan de bij afwezigheid hiervan. Een mogelijke verklaring voor dit effect is dat, zoals beschreven in het recente onderzoek van Klingmüller et al. (2017), reactivatie van geheugen leidt tot de reactivatie van bestaande herinneringen, welke vervolgens gaan interfereren met nieuwe informatie. Hierdoor word nieuwe informatie mogelijk vaker herkend als een bestaande herinnering dan wanneer er geen reactivatie plaatsvindt. Volgens dit onderzoek is er slechts zeer gering bewijs dat reconsolidatie hier een rol bij speelt. Wat hier uit volgt is dat het valse geheugen voor nieuwe informatie groter is bij de aanwezigheid van reactivatie dan bij de afwezigheid hiervan.

Daarnaast is het interessant dat geheugen waarvoor op een later tijdstip misleidende informatie getoond werd over het algemeen een grotere mate van correcte herkenning heeft dan nieuwe informatie. Dit zou mogelijk verklaard kunnen worden doordat misinformatie niet het oude geheugen overschrijft, maar juist in het bestaande geheugen wordt verwerkt. Hierdoor is het oude geheugen nog wel toegankelijk. Nieuwe informatie is, daarentegen, nog niet in het geheugen verwerkt. Hierdoor is het originele geheugen waarvoor later

misinformatie getoond wordt mogelijk toch gemakkelijker te herkennen dan de nieuwe informatie.

Ten slotte is uit de resultaten gebleken dat de typen informatie over het algemeen net iets beter herkend werden wanneer er reactivatie aanwezig was dan wanneer dit niet het geval was. Het zou zo kunnen zijn dat reactivatie ertoe leidt dat het geheugen beter opgehaald wordt, waardoor er een iets sterker en accurater geheugen ontstaat dan wanneer er geen

(24)

reactivatie plaatsvindt. Dit sterkere heugen zou de over het algemeen betere herkenning van informatie verklaren.

Ten slotte is er nog een mogelijke methodologische beperking die genoemd kan worden. Dit onderzoek betrof namelijk een steekproefgrootte van “slechts” 28 deelnemers. Deze relatief kleine steekproefgrootte kan als argument gebruikt worden tegen de

betrouwbaarheid van de resultaten van dit onderzoek. Deze steekproefgrootte vormt, echter, geen bedreiging voor de betrouwbaarheid van de verkregen resultaten. Uit de analyses is namelijk naar voren gekomen dat geen van de gevonden effecten een effect size bezit die onder de .183 ligt. Dit is een meer dan adequate power om betrouwbare conclusies uit te trekken, aangezien een klein effect al te vinden is vanaf een effect size waarde van .1 (Field, 2002, p.57).

Al met al wekken de resultaten van dit onderzoek er de indruk dat misinformatie niet opgenomen wordt in het geheugen middels het proces van reconsolidatie. Het wel of niet aanwezig zijn van reactivatie leidde niet tot betekenisvolle verschillen zowel de correcte als de valse herkenning van misinformatie. Toch is het van belang om de theorie die aan het huidige onderzoek ten grondslag ligt niet per direct te verwerpen. Het huidige onderzoek betreft namelijk enkele kritiekpunten. Zo zal in toekomstig onderzoek de (mis)informatie op een andere manier, bijvoorbeeld visueel of middels geluid, gepresenteerd moeten worden. Daarnaast is het voor mogelijke nieuwe toetsing van de theorie van belang het proces van reconsolidatie met zekerheid plaats te laten vinden. Als deze punten in toekomstig onderzoek ondervangen zouden worden bestaat de kans dat het voorspelde effect toch aanwezig blijkt te zijn. Het met zekerheid vaststellen dat het effect van misinformatie op het geheugen loopt via het proces van reconsolidatie, of dat dit juist niet het geval is, zal bijdragen aan ons begrip van de veranderbaarheid van geheugen. Een breder begrip van de veranderbaarheid van geheugen zal bijdragen aan de mogelijkheid om te compenseren voor de onbetrouwbaarheid

(25)

van getuigenisverklaringen. Desondanks is de constatering dat gereactiveerde nieuwe

informatie vaker herkend wordt dan ongereactiveerde nieuwe informatie zeer interessant. Het gevolg hiervan kan zijn dat ooggetuigen, tijdens hun verhoor waarbij het geheugen van het misdrijf gereactiveerd wordt, nieuwe informatie zullen herkennen als bestaand geheugen. Op deze manier zou een nieuwe en onschuldige verdachte foutief herkend kunnen worden als pleger van het misdrijf. Vervolgens zou deze onschuldige persoon op basis van deze

inaccurate ooggetuigenverklaring toch veroordeeld kunnen worden. Het is van uiterst belang dat deze mogelijkheid in de toekomst onderzocht zal worden om de kans op het veroordelen van onschuldige verdachten te verkleinen.

(26)

Literatuurlijst:

Field, A. 2002. Discovering Statistics, 3rd edn (pp. 57), London: Sage.

Agren, T. (2014). Human reconsolidation: a reactivation and update. Brain research bulletin, 105, 70-82

Chan, J. C., & LaPaglia, J. A. (2013). Impairing existing declarative memory

in humans by disrupting reconsolidation. Proceedings of the National Academy of Sciences, 110(23), 9309-9313.

Eakin, D. K., Schreiber, T. A., & Sergent-Marshall, S. (2003).

Misinformation effects in eyewitness memory: the presence and absence of memory impairment as a function of warning and misinformation accessibility.

Journal of Experimental Psychology: Learning, Memory, and Cognition, 29(5), 813- 825

Fradella, H.F. (2007). Why Judges Should Admit Expert Testimony on the Unreliability of Eyewitness Testimony. Federal Courts Law Review, 2, 1-18.

Hardt, O., Einarsson, E. Ö., & Nader, K. (2010). A bridge over troubled water:

Reconsolidation as a link between cognitive and neuroscientific memory research traditions. Annual review of psychology, 61, 141-167.

Hardwicke, T. E., Taqi, M., & Shanks, D. R. (2016). Postretrieval new learning does not reliably induce human memory updating via reconsolidation. Proceedings of the National Academy of Sciences, 113(19), 5206-5211.

Hupbach, A., Gomez, R., Hardt, O., & Nadel, L. (2007). Reconsolidation of episodic memories: a subtle reminder triggers integration of new information. Learning & Memory, 14, 47-53.

Hupbach, A., Hardt, O., Gomez, R., & Nadel, L. (2008). The dynamics of memory: Context-dependent updating. Learning & Memory, 15(8), 574-579.

(27)

Jacques, P. L. S., & Schacter, D. L. (2013). Modifying memory selectively enhancing and updating personal memories for a museum tour by reactivating them. Psychological science, 24(4), 537-543.

Klingmüller, A., Caplan, J. B., & Sommer, T. (2017). Intrusions in episodic memory: . reconsolidation or interference?. Learning & Memory, 24(5), 216-224.

Loftus, E. F. (2005). Planting misinformation in the human mind: A

30-year investigation of the malleability of memory. Learning & Memory, 12(4), 361-366.

Schacter, D.L., & Loftus, E. F. (2013). Memory and law: what can cognitive neuroscience contribute? Nature Neuroscience, 16(2), 119–123.

Scully, I. D., Napper, L. E., & Hupbach, A. (2016). Does reactivation trigger episodic memory change? A meta-analasys. Neurobiology ofLearning and Memory, 142, 99-107

Walker, M. P., Brakefield, T., Hobson, J. A., & Stickgold, R. (2003). Dissociable stages of human memory consolidation and reconsolidation. Nature, 425, 616-620.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ze schreven dat synapsen “een sampling-strategie kunnen weerspiegelen die is ontworpen voor energetische efficiëntie”.[1] Zenuwcellen gebruiken de grootte en stabiliteit van

Zoals gezien beantwoordde de Hoge Raad deze vraag bevestigend, zij het voor het geval dat de nieuwe eigenaren bezitter te kwader trouw zijn, door een vordering uit onrechtmatige

Omdat huidige mening als onderdeel van de waarschuwing in dit onderzoek is opgenomen zijn deze gegevens niet bekend voor de rest van de respondenten en kan er geen

Toen ik besliste deze foto als laatste beeld te zetterr, dacht ik aan alle beelden die niet in de musea voor fotografie zijn of die verwaar- loosd worden door hen die

Geef in kolom &#34;opgenomen&#34; de omvang in meters en/of Tb van alle aanwezige te bewaren archiefbescheiden dat in een actueel overzicht is opgenomen zoals bedoeld in artikel

Het wordt tijd dat het onderzoek in cybersecurity zich verbreedt, zodat niet alleen systemen als dragers van risico in en via cyberspace worden gezien maar ook mensen!.

Indien de vereiste pagina’s niet of niet alle in het werkgeheugen zijn opgenomen volgen de vragen: „welke pagina of pagina’s moeten vanuit het opslaggeheugen

Duitse leraren verdienen meer geld dan Nederlandse leraren, Fran- se leraren minder?. Is meer salaris dan wel