• No results found

Nadere bepaling van de plaats voor het Lopikerbos

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Nadere bepaling van de plaats voor het Lopikerbos"

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

NN31545,0807

NOTA 807 aPril 1974

Instituut voor Cultuurtechniek en Waterhuishouding Wageningen

NADERE BEPALING VAN DE PLAATS VOOR HET LOPIKERBOS

J.C.G. Damen

BIBLIOTHEEK

STARINGGEBOUW

Nota's van het Instituut zijn in principe interne communicatie-middelen, dus geen officiële publikaties.

Hun inhoud varieert sterk en kan zowel betrekking hebben op een eenvoudige weergave van cijferreeksen, als op een concluderende discussie van onderzoeksresultaten. In de meeste gevallen zul-len de conclusies echter van voorlopige aard zijn omdat het on-derzoek nog niet is afgesloten.

Bepaalde nota's komen niet voor verspreiding buiten het Insti-tuut in aanmerking

(2)

I N H O U D

B i z .

INLEIDING 1

BEPALING VAN DE WAARDERINGEN VOOR DE TOEGEVOEGDE CRITERIA 2

VASTSTELLING VAN GEWICHTEN 9

PLAATSKEUZE 16 SAMENVATTING EN CONCLUSIES 18

(3)

INLEIDING

In nota nr 803 is de plaatsbepaling voor een bos in de Lopiker-waard met voorlopige criteria en gewichten uitgevoerd. Thans wordt nader op deze grootheden ingegaan en daarmee opnieuw een plaats voor het bos bepaald. In de genoemde plaatsbepaling komen, bij de formule-ring van de doelstellingen, onder het hoofd 'andere variabelen' de criteria 'bebouwing' en 'natuurgebieden' voor. Deze criteria duiden er op dat onder 'andere variabelen' belangrijke gebruiksvormen zijn opgenomen die bij realisatie van een bos niet kunnen worden gehand-haafd.

Hieraan zouden de gebruiksvormen 'landbouw' en 'sportvisserij' moeten worden toegevoegd. Deze beide gebruiksvormen moeten als crite-ria worden betrokken bij de plaatskeuze van het Lopiker bos, als er ten aanzien van deze criteria waardedifferentiatie tussen de deelge-bieden aanwezig is. Wat betreft de sportvisserij is dit zeker het geval. Betreffende de landbouw is in het rapport 'Landinrichting

Lopikerwaard, landbouweconomische aspecten' geconstateerd dat er bin-nen de Lopikerwaard vanuit het gezichtspunt van handhaving van de

agrarische bestemming weinig verschillen in waarde aanwezig zijn. Dit zou als reden genoemd kunnen worden om landbouw buiten beschou-wing te laten. Toch zijn voor beide criteria voor alle deelgebieden waarderingen bepaald, en wel via de marginale waarde van landbouw-grond, die op drie verschillende manieren is benaderd. Als plaats-keuze-methodiek wordt de in nota 803 beschreven 'Aangepaste Electra Methode' gebruikt.

(4)

BEPALING VAN DE WAARDERINGEN VOOR DE TOEGEVOEGDE CRITERIA

Sportvisserij

Hoewel de gelegenheid tot sportvissen niet noodzakelijk verdwijnt door het aanleggen van een bos, brengt het geschikt houden van

be-staand viswater in een bosgebied extra kosten met zich. Allereerst moet een strook van +_ 15 meter aan weerszijde van het water houtvrij worden gehouden, maar bovendien moet dit water worden onderhouden. Dit onderhoud dat voornamelijk bestaat uit op diepte houden en voor-komen van dichtgroeien, gebeurd in een gebied met een agrarische be-stemming reeds voldoende voor de waterbeheersing. Daarom verdient het aanbeveling een bos bij voorkeur aan te leggen waar de waterlopen niet voor sportvisserij worden gebruikt.

Op grond van een onderzoek naar baten voor de sportvisserij in de Lopikerwaard (DAMEN, 1973) zijn gegevens bekend over het viswater dat in de Lopikerwaard aanwezig is. Identiek aan de wijze waarop bij SBB de waarderingen zijn vastgesteld (topografische kaart en een vier-kantsnet met blokken van 25 ha) zijn de waarderingen voor de sport-visserij bepaald.

De waarderingscijfers zijn echter herleid tpt blokken van 100 ha. Dit omdat blokken van 25 ha sterk kostenverhogend werken bij de gekozen uitgevoerde plaatskeuze-methodiek. (Zoals bij de bespreking van de methode zal worden aangegeven zijn de waarderingen van alle criteria herleid tot die voor blokken van 100 ha). De waarderingen zijn vast-gesteld op de volgende niveaus:

a. In ieder van de vier blokken van 25 ha komt goed viswater voor. Cijfer voor bosgeschiktheid 0

b. In drie van de vier blokken van 25 ha komt goed viswater voor. Cijfer voor bosgeschiktheid 1

c. In twee van de vier blokken van 25 ha komt goed viswater voor. Cijfer voor bosgeschiktheid 2

d. In een van de vier blokken van 25 ha komt goed viswater voor. Cijfer voor bosgeschiktheid 3

e. In geen van de vier blokken van 25 ha komt goed viswater voor. Cijfer voor bosgeschiktheid 4

(5)

Landbouw

Het vaststellen van een waarderingscijfer voor landbouw als al-ternatieve gebruiksvorm van de grond is zeker geen eenvoudige zaak. Dit probleem heeft dan ook de laatste jaren zowel nationaal als in-ternationaal veel belangstelling gekregen. In een discussie-nota 'Regionale differentiatie in waarde van landbouwgrond' (FILIUS en LOCHT, 1973) zijn aanwijzingen gegeven over de aanpak van dit pro-bleem. Onder zekere voorwaarden kan de marktwaarde als marginale waarde van landbouwgrond worden gezien. Ook is het mogelijk de waar-dedifferentiatie te benaderen via de bepaling van de toegevoegde waarde door de factor grond. Voor een verdere uitwerking van genoemde mogelijkheden wordt verwezen naar bovengenoemde nota en de daarin ge-noemde literatuur. Voor de bepaling van de waarde van de grond voor de landbouw zal eerst worden uitgegaan van de marktwaarde van de grond. Vervolgens zal de toegevoegde waarde door de produktiefactor grond zowel worden benaderd via het fiscale inkomen in de landbouw als via het landbouwinkomen berekend met behulp van SBE's (standaard-bedrijf seenheden).

De grondprijzen in de Lopikerwaard konden worden overgenomen van gegevens van de Grondkamer Utrecht die in het bezit waren van

ir. Van Nes, CD Utrecht. De gebruikte gegevens hebben betrekking op gepasseerde grondtransacties in de periode 1968 tot en met 1972. Per kadastrale gemeente zijn bekend: aard van oppervlakte van het object, de comparanten en de overeengekomen prijs. De tot stand gekomen

grondprijzen voor landbouwgrond staan mede onder invloed van de vol-gende factoren:

familierelatie, vreemden verpacht, niet verpacht

behuisd (kwaliteit en omvang van gebouwen) los land te weten bouwland, boomgaard, weiland

Om enigszins vergelijkbare prijzen te krijgen is uitgegaan vàn transacties tussen vreemden van niet verpacht los weiland. Het aantal transacties per jaar in deze categorie is echter vrij gering. De ont-wikkeling van de grondprijzen in genoemde periode is weergegeven in

(6)

Tabel 1. Grondprijzen voor ha onverpacht los weiland (geen familie-relatie) in de Lopikerwaard 1968 1969 1970 1971 1972

Jaar Gewogen gemiddelde 7600 8200 8100 6500 8000 Mediaan 7100 8000 8200 8500 8300 Aantal transacties 17 11 7 5 14

Voor deze categorie blijken de prijzen in genoemde jaren nauwe-lijks te zijn gestegen, wel is de spreiding soms aanzienlijk, zoals in 1971 kan worden geconstateerd uit het grote verschil tussen gemid-delde en mediaan. Het zeer kleine aantal is hier echter ook van

in-vloed. Het vaststellen van gemiddelde prijzen per kadastrale gemeente per jaar is door het kleine aantal waarnemingen niet mogelijk. Daar-om zijn alle prijzen waargenDaar-omen in de periode 1968-1972 herleid naar prijzen in 1972 en vervolgens verdeeld over de verschillende gemeen-ten (tabel 2). De gemeente Montfoort had echter voor los weiland geen enkele waarneming en kon daarom niet worden opgenomen.

Tabel 2. Prijzen per ha onverpacht los weiland (geen familierelatie) in de verschillende gemeente van de Lopikerwaard prijsniveau van 1972 Gemeente Lop ik Benschop IJsselstein Willeskop Polsbroek Gewogen gemiddelde 7 700 (2500) 7 200 (1900) 10 100 (1900) 7 900 (1800) 8 900 (1700) Mediaan 7 800 7 600 11 100 7 900 8 700 Aantal transacties 23 8 7 9 7

(7)

De verschillen tussen de gemiddelden kunnen bij kleine aantallen mogelijk op toeval berusten. Daarom is met behulp van

variantie-ana-lyse nagegaan of er significante verschillen tussen de gemiddelden aanwezig zijn. Deze techniek mag echter alleen worden toegepast als de verdelingen normaal zijn en de standaardafwijkingen gelijk in grootte. Door de geringe verschillen tussen gemiddelde en mediaan kan worden geconcludeerd dat de verdelingen symetrisch zijn en dus is ook de veronderstelling van normaliteit redelijk.

Ook de in tabel 2 achter de gemiddelden aangegeven standaardaf-wijkingen zijn vrijwel gelijk, alleen de standaardafwijking van Lopik

ligt wat hoger. Het resultaat van de variantie-analyse is dat met een onbetrouwbaarheid van 5 % mag worden gesteld dat de gemiddelden onderling verschillen.

Zoals reeds is aangegeven kan de waardedifferentiatie ook worden benaderd via de toegevoegde waarde van de factor grond. Getracht is op een eenvoudige wij ze de toegevoegde waarde door de grond te bepa-len. Omdat geen andere en recentere inkomensgegevens voor de sector landbouw per gemeente bekend zijn, is uitgegaan van de fiscale inko-mens in de landbouw 1960. Deze inkoinko-mens zijn gecorrigeerd voor het aantal personen met nevenberoep landbouwer of tuinder en voor perso-nen met hoofdberoep landbouwer of tuinder maar 65 jaar of ouder. Ver-volgens zijn deze gecorrigeerde inkomens vermeerderd met de pacht maal het aantal ha landbouwgrond dat niet is gepacht van een land-bouwer of tuinder. Deze inkomens worden verminderd met de toegevoegde waarde door de arbeid. Deze toegevoegde waarde is berekend door het aantal V.A.K.'s te bepalen, deze te corrigeren voor de leeftijdsver-deling en vervolgens te vermenigvuldigen met het CAO-loon. Het bedrag dat overblijft na aftrek van de toegevoegde waarde door de arbeid is de toegevoegde waarde door grond. Verondersteld is dat, doordat is uitgegaan van fiscale inkomens, via de rente van schulden de toege-voegde waarde door kapitaal reeds van het inkomen is afgetrokken. Dit is niet geheel juist zodat de aangegeven toegevoegde waarde door grond moet worden gezien als een ruwe benadering van deze toegevoegde waarde. Door deling met het aantal ha wordt de toegevoegde waarde door grond per ha gevonden. Deze is voor de gemeenten en de Lopiker-waard weergegeven in tabel 3.

(8)

Tabel 3. Toegevoegde waarde door grond per ha voor verschillende gemeenten in de Lopikerwaard (1960)

Gemeente Toegevoegde waarde door grond per ha

Montfoort 550 Lopik 400 Benschop 300 IJsselstein 1000 Hoenkoop 450 Willeskop 450 Polsbroek 400

Deze wijze van berekening van de toegevoegde waarde door de grond is ook nog onvolledig omdat niet de toegevoegde waarde door de grond in een bepaald jaar maar de contante waarde van deze toegevoegde waarde over een reeks van jaren de waarde van de grond bepaald. Door de waarneming voor een jaar blijft namelijk de groei buiten beschou-wing. Bovendien wordt in de Lopikerwaard het bos uitgevoerd in een

geheel van cultuurtechnische investeringen. De invloed van deze inves-teringen voor de landbouw zou eigenlijk ook in deze berekening van de toegevoegde waarde door de grond moeten worden opgenomen.

Hiervoor is uitgaande van de fiscale inkomensgegevens 1960 de toe-gevoegde waarde door de factor grond benaderd. Het niet meer beschik-baar zijn van deze fiscale inkomensgegevens voor de sector landbouw en de behoefte aan gegevens over recentere inkomens hebben er toe geleid, dat ook een andere benadering is gezocht. Hiervoor is uitge-gaan van de gegevens van de landbouwtelling 1970. Met behulp van het begrip standaardbedrij fseenheid (SBE) (CLEVERINGA, 1972) is het

moge-lijk een berekening van het landbouwinkomen te maken.

Het landbouwinkomen zoals dat tot stand komt via de SBE's in het ge-bied is slechts een standaardinkomen, omdat bij het vaststellen van de SBE's wordt uitgegaan van de produktiekosten van grond, arbeid en kapitaal per ha en per dier, onder genormaliseerde omstandigheden bij

(9)

verschil-len zijn tussen het werkelijk inkomen en het standaardinkomen. Deze kunnen optreden doordat de omstandigheden in een bepaald gebied

gun-stiger of ongungun-stiger zijn, maar ook omdat de bedrijfsvoering in ge-bieden met een minder gunstige infrastructuur of oudere bedrijfsge-bouwen duidelijk kan afwijken van de genoemde doelmatige bedrijfs-voering. Een dergelijke afwijkende situatie zal zich juist vaak voor-doen in gebieden die voor een landinrichting in aanmerking komen en daarom zal de gevolgde benadering met de nodige voorzichtigheid moe-ten worden toegepast. Ook hier, waar het gaat om een gemiddeld inko-men per ha binnen een niet al te groot gebied, blijven deze bezwaren bestaan.

Uitgaande van deze inkomensgegevens is de toegevoegde waarde van de grond benaderd door deze inkomens te verminderen met de toegevoeg-de waartoegevoeg-de door toegevoeg-de.arbeid. Deze toegevoegtoegevoeg-de waartoegevoeg-de is berekend door het aantal V.A.K.'s te bepalen, deze te corrigeren voor de leeftijds-verdeling en vervolgens te vermenigvuldigen met het CAO-loon. Een correctie voor de toegevoegde waarde door kapitaal, (waarvoor de fiscale inkomens impliciet zijn gecorrigeerd) zou eveneens moeten worden uitgevoerd. Er zijn echter geen gegevens waarmee een hier bruikbare waarde voor de toegevoegde waarde.door kapitaal op eenvou-dige wijze kan worden vastgesteld.

Omdat zowel in Lopik en Benschop als in IJsselstein meer boom-gaard aanwezig is dan in de andere gemeenten en boomboom-gaarden evenals gebouwen kunnen worden gezien als immobiel kapitaal, verdient het aanbeveling om bij bestemmingsveranderingen rekening te houden met dit immobiele kapitaal (FILIUS, LOCHT, 1973). Als mag worden aange-nomen dat de investeringen in andere activa dan gebouwen en boomgaar-den in de verschillende gemeenten van de Lopikerwaard per ha geen al te grote afwijkingen vertonen, dan zou dit er toe leiden dat de ge-noemde correctie voor de toegevoegde waarde door kapitaal hier ach-terwege kan blijven en dat men bij de vaststelling van de waardering voor landbouw kan uitgaan van de toegevoegde waarde door grond en kapitaal. Deze is weergegeven in tabel 4.

(10)

Tabel 4. Toegevoegde waarde door grond en kapitaal per ha voor ver-schillende gemeenten in de Lopikerwaard voor 1970

„ Toegevoegde waarde grond en kapitaal 1970 Montfoort 300 Lopik 550 Benschop 500 ÏJsselscein 800 Hoenkoop 450 Willeskop 300 Polsbroek 400

Wanneer de gegeven drie benaderingen van de marginale waarde van landbouwgrond worden vergeleken, blijkt dat de benadering via de fiscale inkomens het minst geschikt is voor het vinden van een waar-dering voor de bestemming landbouw. Dit niet alleen omdat de gegevens weinig recent zijn, maar ook omdat de aanwezigheid van boomgaarden

in een deel van het gebied het nodig maken het immobiel kapitaal in de waardering te betrekken.

Voor de benadering via de grondprijzen geldt voor zover het immobiel kapitaal betreft hetzelfde als voor de benadering via de fiscale in-komens. De gegevens zijn echter recent en geven niet, zoals beide andere benaderingen, de toegevoegde waarde in een bepaald jaar, maar de totale toegevoegde waarde. Bovendien is niet alleen de zuivere toegevoegde waarde op deze wijze bepaald, maar is ook de waarde die om sociale en persoonlijke redenen aan de grond wordt gehecht (in de engelse literatuur aangeduid als social and residential value) vast-gesteld.

De probleemstelling is de bepaling van de waarde voor de landbouw om een waardedifferentiatie binnen de Lopikerwaard aan te geven. Door het middelen per gemeente is de differentiatie niet groot. Omdat het aantal nog is verminderd door samenvoeging van gemeenten en door ge-brek aan gegevens, is ook deze aanpak in het onderhavige geval niet het meest geschikt.

(11)

Dat de laatste benadering (die met inkomensgegevens berekend via SBE's) als het meest geschikt wordt gezien, komt niet omdat hieraan geen bezwaren kleven. Het belangrijkste bezwaar,het vaststellen van het inkomen via SBE's is hierboven reeds aangegeven. Omdat voor de gebruikte methode een rangorde voldoende is (DAMEN, 1973) zijn de in tabel 5 gegeven waarden gebruikt:

Tabel 5. Classificatie van de landbouwgrond binnen de Lopikerwaard voor bosgeschiktheid

Gemeente Toegevoegde waarde grond Cijfer voor

en kapitaal in 1970 bosgeschiktheid Montfoort 300 5 Lopik 550 1 Benschop 500 2 IJsselstein 800 0 Hoenkoop 450 3 Willeskop 300 6 Polsbroek 400 4

VASTSTELLING VAN GEWICHTEN

Het principe is dat de gewichten worden afgeleid uit de relatie tot de basisdoelstelling, waarbij echter alleen is getracht de gren-zen voor de gewichten vast te stellen als maximum en minimum ontwik-keling.

De uiteenlopende gewichten die aan de criteria zullen worden gegeven, lopen parallel met de algemene toekomstvisie. De extremen worden hier gekarakteriseerd als de 'produktiegroei' optiek en de 'schaarste op-tiek' ook wel aangeduid als 'Club van Rome opop-tiek'.

Als basisdoelstelling is aangehouden maximalisering van het 'wel-zijn' , waarin zaken als de subjectieve waarde van de natuur zijn

be-grepen. De door Staatsbosbeheer aangegeven doelstellingen kunnen wor-den beschouwd als afgeleid van deze doelstelling en worwor-den afgewogen met de

(12)

openheid landschap landschap overigen opbrengst variatie kosten variatie doorsnijding potentiële variatie

(0

(2) (3) (4) (5) (6)

criteria 1 tot en met 9 waaraan in deze nota 10 en 11 worden toege-voegd te weten:

(Sub)doelstellingen Criteria a. aaneengesloten bos van een voorwaarde bij deze

gebieds-500 ha bepaling b. landschap maximalisatie, te

weten opofferen van minder aantrekkelijke landschappen c. houtteelt maximalisatie, te

weten opbrengst maximalisatie en kosten minimalisatie

d. flora en fauna maximalisatie, te weten vooral bijzondere soorten

e. maximalisatie recreatienut afstand tot bevolkingskernen (7)

f. het handhaven van belangrijke bebouwing aanwezig (8) gebruiksvormen natuurgebieden aanwezig (9)

recreatie (sportvisserij) (10)

landbouw (11) Het geven van twee gewichten per criterium, namelijk A en B heeft

betrekking op de twee visies op de toekomstige ontwikkeling. Bij de gewichten onder A wordt verondersteld, dat de huidige ontwikkeling in de groei van de produktie zich zal voortzetten. Terwijl bij de ge-wichten onder B wordt verondersteld, dat zich problemen van ernstige

schaarste (Club van Rome) zullen voordoen en dat de groei van de produktie zal afnemen.

Om een goede vergelijking tussen de gewichten mogelijk te maken zijn ze bepaald in dezelfde eenheden.

Ad a. Deze doelstelling kan worden gezien als een randvoorwaarde wan-neer het plaatskeuzeprobleem aan de orde is.

Ad b. Voor de vaststelling van de gewichten voor deze doelstelling is uitgegaan van de veronderstelling dat het landschap in de Lopikerwaard waarde heeft voor de mensen die er wonen of door-komen, waarbij er in principe van wordt uitgegaan, dat via deze groep ook een waardering van Nederlanders voor dit landschap als zodanig is gegeven, afgezien of men er komt of niet (direct contact).

(13)

Hieruit volgt: ca. 50 000 inwoners van de Lopikerwaard maal 300 dagen is 15 min dagen/jaar en ca. 1 min passanten maal 1/10 dag is 0,1 min dagen/jaar. De waarde die men toekent aan buiten wonen in de toekomst is te schatten op 10 % van het in-komen zijnde ƒ 2500,- à ƒ 5000,- per jaar per huishouding dus ƒ 2,- à ƒ 4,- per dag afhankelijk van de visie op de ontwikke-ling van de voorkeur voor het platteland. De totale waarde die met dit landschap voor de mens in het geding is, is dus 30,2 à 60,4 min per jaar. Hierin zit een element van overschatting welke wellicht compenseert voor de waarde zonder direct

con-tact. De variatie van de waarde voor het landschap binnen de Lopikerwaard, die hier aan de orde is, is een spreiding tussen 70 en 90 procent van het optimale, dus een waardedifferentiatie van 20 procent van 30,2 min respectievelijk 60,4 min is 6,04 ä

12,08 min per jaar. Dit heeft betrekking op de gehele Lopiker-waard voor dit onderzoek ingedeeld in 557 blokken van 25 ha, dus per blok + ƒ 10 000,- à ƒ 20 000,- per jaar. Zowel voor dit criterium als voor alle andere criteria wordt een periode van

x)

30 jaar in beschouwing genomen . Uit een en ander volgt een waarde per blok van 0,3 à 0,6 min. Dit is de totale waarde voor het landschap in de Lopikerwaard. Omdat het facet openheid als afzonderlijk criterium is gebruikt, moet de waarde voor het landschap nog worden verdeeld over de criteria 1 en 2. Hiervoor is dezelfde verhouding tussen deze criteria aangehouden als die welke is gebruikt door Staatsbosbeheer (DAMEN, 1973), waarna voor de criteria 1 en 2 de volgende gewichten kunnen worden af-geleid. Deze gewichten zijn evenals die voor de andere criteria uitgedrukt in miljoenen guldens

A B criterium 1 0,2 en 0,4

criterium 2 0,1 en 0,2

x)

Hierover is niet gedisconteerd in verband met de waardestij-ging welke gelijk is gesteld aan de discontovoet

(14)

Ad c. Houtteelt geeft een opbrengst in de toekomst van + ƒ 20 000,-per ha en dus ƒ 500 000,- 000,-per blok van 25 ha. Wordt een be000,-perk- beperk-te waardestijging verondersbeperk-teld dan volgt als contanbeperk-te waarde (bij 3 %) een waarde per blok van 0,25 min. Als wordt uitgegaan van een toekomstige schaarste voor hout, dan moet wellicht wor-den uitgegaan van 0,5 min

De variatie in de potentiële opbrengst, die volgt uit de door Staatsbosbeheer ingevoerde bodemgeschiktheid voor bos, loopt wellicht tot minimaal 50 %. Hetgeen inhoudt dat de opbrengst van bos op de in de Lopikerwaard voor bos meest ongeschikte grond, toch nog 50 % is van de opbrengst op de voor bos meest geschikte grond. De waarde van criterium 3 is dan per blok in miljoenen guldens 50 % van 0,25 respectievelijk 0,5 min

A B criterium 3 0,125 en 0,25

De kosten voor houtteelt zijn in dezelfde orde van grootte als de opbrengsten, dus 0,5 min per blok in huidige prijzen. Bij sterke groei van produktie en inkomen is de kostenstijging ge-lijk aan de discontovoet en de contante waarde dus ook 0,5 min. Bij beperkte groei is de kostenstijging beperkt en wordt de contante waarde (3 %) 0,25 min.

De variatie in de kosten welke hier aan de orde is, betreft wellicht een variatie van een maal tot twee maal de opbrengst-waarde, dus een spreiding van een maal de opbrengstopbrengst-waarde, der-halve wordt de waarde van dit criterium in miljoenen guldens

A B criterium 4 0,50 en 0,25

Ad d. Inzicht in de effectiviteit van flora en fauna is slechts be-perkt voorhanden en evaluatie van die 'opbrengst' in waarde zou trouwens ook bijzonder moeilijk zijn. Wel kan gesteld wor-den, dat de waarde maximaal gelijk is aan de alternatieve kos-ten bij een milieu bewust standpunt en bijvoorbeeld de helft

x)

Waardestijging gelijk aan discontovoet

(15)

daarvan bij een voorkeur voor produktie.

Doorsnijding van 600 ha wordt daarom gewaardeerd naar de alter-natieve kosten dus van aanleg van een weg om het gebied (5 km) zijnde 1 min of de helft daarvan zijnde 0,5 min (het omrijden langs een andere weg voor zover het niet vervalt wordt gecom-penseerd, omdat de nieuwe weg beter is). Die aanleg doet zich eenmalig voor maar op een ander moment dan de houtopbrengst, de aanleg doet zich namelijk voor aan het begin en houtopbrengst aan het einde van een periode van zeg 30 jaar. Genoemde 1 min

of 0,5 min is dan de contante waarde. Per blok geeft dit een waarde in min gulden groot 25/600 maal 0,5 min of 1 min is

0,02 of 0,04 min. Dit lijkt in overeenstemming met diverse ont-werpen waarin doorsnijding, als ontsluiting, is opgenomen. Voor

criterium 5 kunnen de volgende waarden worden opgevoerd: A B criterium 5 0,02 en 0,04

Potentiële variatie in soorten is wellicht aan te brengen ä ƒ 1200,- per ha. Daaruit volgt een huidige waarde per blok van ƒ 30 000,- als waarde per jaar. De contante waarde volgt dan na vermenigvuldiging met 30 jaar. In de schaarste (milieu)

mm

visie dus 0,9 min en bij groei van de produktie is sprake van een beperkte waardestijging 0,6 min (discontovoet 3 % ) . De ge-wichten voor potentiële variatie worden dan:

A B criterium 6 0,60 en 0,90

Ad e. De recreatie heeft betrekking op ca. 200 000 mensen. Bij een

gemiddelde bezoekfrequentie van 2 per jaar (Midden-Maasland) volgen hieruit 400 000 bezoekdagen per jaar. De schatting van de waarde per bezoek loopt uiteen naar het oordeel over de re-creatie en wordt hier gesteld op gemiddeld ƒ 2,- per bezoek. Aan de orde is dus een waarde van 0,8 min per jaar.

x)

Waardestijging gelijk aan discontovoet

(16)

Hier is maar een gedeeltelijke variatie in recreatiekwaliteit aan de orde omdat men er ook zonder bos wel heen gaat. Gesteld wordt dat de variatie 2/3 van de totale waarde (0,8 min)

be-draagt. Voor de eerste 15 jaar wordt in het geheel geen waarde-verschil met de huidige toestand aangenomen. De waarde voor

re-x)

creatie wordt dus 15 x 2/3 x 0,8 = 8 min in de schaarste

vi-sie. Wordt een beperktere waardestijging verondersteld dan moet worden verdisconteerd met 3 % en volgt een conitante waarde j t

van 4 min. Per blok voor een bos van ruim 500 ha worden dan de gewichten in miljoenen guldens

A B criterium 7 0,167 en 0,333

Ad f. De waarde van het handhaven van bebouwing is het beste te bena-deren als direct wordt uitgegaan van het aanwezige aantal ge-bouwen. Thans wordt echter het al of niet in belangrijke mate voorkomen van geconcentreerde bebouwing als ingang gebruikt. Er wordt nu vanuit gegaan dat dan per blok (25 ha) ca. 20

wo-ningen voorkomen. Worden wowo-ningen gewaardeerd tegen vervangings-waarde dan volgt een vervangings-waarde van ca. 2 min. Daar echter na

nieuw-bouw de onderhoudskosten lager zijn en het woongenot door velen hoger wordt gewaardeerd is de waarde gesteld op 1 min. Welk ge-zichtspunt men inneemt maakt hier geen verschil

A B criterium 8 1,00 en 1,00

Het handhaven van natuurgebieden heeft maximaal de waarde van het voorkomen van kosten voor natuurbouw elders, die hier ge-steld worden op +^ ƒ 40 000,- per ha. Vpor zover men de schaars-te aan natuur nu voelt zal men daarbij opschaars-tellen het nadeel van het ontbreken van die natuur in de 'rijpingsperiode'. Aldus volgt per blok van 25 ha 1 min. Gesteld wordt dat dit inclusief de nutsderving in de rijpingsperiode per blok 1,2 min is. Tegen dat de schaarste ernstig zal worden gevoeld is de compensatie

x)

Waardestijging gelijk aan discontovoet

(17)

immers voltooid. Hieruit volgen de gewichten

À B criterium 9 1,00 en 1,20

Voor de sportvisserij kan worden aangenomen dat de helft van het aantal sportvissers (ruim 42 000 visdagen) zal vissen in de goede gedeelten (dit zijn 28 blokken van 25 ha). Hieruit volgen ruim 1500 visdagen per blok. Als de waarde voor een visdag ƒ 3,- is, dan is dat ruim ƒ 4500,- per jaar. In de schaarste visie wordt de contante waarde na 30 jaar +^0,15 min . Onder

veronderstelling van een meer beperkte waardestijging (discon-tovoet 3 %) volgt +^0,1 min. De variatie binnen de Lopikerwaard loopt van 0 tot vrijwel optimaal, dus voor een blok is de waar-de voor waar-de sportvisserij als volgt

A B criterium 10 0,10 en 0,15

De waardevariatie voor landbouw loopt van ƒ 300,- tot ƒ 1000,-per ha 1000,-per jaar en dus 1000,-per blok van ƒ 7500 tot ƒ 25 000,- der-halve over ƒ 17 500,-. Bij schaarste problematiek wordt de waardestijging gelijk gesteld aan de discontovoet en volgt als

contante, waarde over 30 jaar 0,5 min. Bij de veronderstelling van produktiegroei wordt een prijsstijging verondersteld die geringer is dan de discontovoet en volgt een contante waarde van 0,35 min. De gewichten worden dus

A B criterium 11 0,35 en 0,50

Resumerend volgt tabel 6.

(18)

Tabel 6. De te gebruiken grenzen voor de gewichten

Gewichtennet A B

s châcLirs ùô

^

^

Gezichtspunten Produktiegroei

( c l u b y a n R o m e )

Criteria

1. openheid

2. visuele aantrekkelijkheid

3. houtopbrengst

4. kosten houtproduktie

5. doorsnijding natuurgebied

6. variatie potentieel natuur

7. recreatie

8. bebouwing

9. natuurgebieden

10. sportvisserij

11. landbouw

200

100

125

500

20

600

167

1000

1000

100

350

400

200

250

250

40

900

333

1000

1200

150

500

De beide schalen verschillen in hun onderlinge verhoudingen niet

zoveel. De schaarste conceptie is iets extremer in de zin dat natuur

en landschap hoger gewaardeerd worden terwijl kostenaspecten voor de

afweging nauwelijks meer betekenis hebben. Tenslotte kan worden

opge-merkt dat bij deze gewichtenschalen het resultaat grotendeels afhangt

van het sparen van bebouwing en natuurgebieden.

PLAATSKEUZE

De methode die hier is gebruikt is verwant aan de Electra methode

en is voor de onderhavige plaatskeuze-problematiek ontwikkeld (DAMEN,

1973). Eerst is een globale plaatskeuze uitgevoerd met vrij grote

blokken (100 h a ) . Na deze eerste benadering is voor het gebied, dat

volgens de globale aanpak het meest in aanmerking komt voor aanleg

van een bos (tabel 7) (het oostelijk deel van de Lopikerwaard),

op-nieuw dezelfde plaatsbepaling uitgevoerd met blokken van 25 ha. De

(19)

Tabel 7. De maximale totaal score voor de drie gebieden van 500 ha (5 blokken van 100 ha), die hiervoor volgens de kaarten 1 tot en met 6 in aanmerking komen

Gewichten Aantal blokken Gebied

Variant I van de Aangepaste Electra Methode

Produktiegroei Schaarste 2 3 4 5 1 2 3 Willeskop 98,89 188,20 275,46 361,40 444,29 93,54 183,39 267,83 352,09 435,04 Zevenhoven 95,16 188,53 281,04 369,30 451,30 93,56 185,91 278,96 360,73 440,51 Broek en lage Biezen 94,42 184,78 266,55 345,44 423,48 91,14 179,43 250,30 336,51 420,78 Variant II van de Aangepaste Electra Methode

Willeskop Zevenhoven Broek en lage Biezen 273 273 273 516 540 536 753 805 775 976 1062 965 1229 1289 1188 273 274 274 526 539 532 770 805 777 1001 1022 967 1260 1223 1214

Variant III van de Aangepaste Electra Methode Willeskop 12 836 25 227 36 189 48 690 60 657 12 955 25 131 36 083 48 638 60 788 Zevenhoven 13 406 26 266 39 471 51 072 62 408 13 272 26 101 39 247 50 950 62 037 Broek en

lage Biezen 12 547 25 034 36 398 47 046 58 939 12 225 24 441 34 406 46 587 58 567

methode geeft een rangorde voor de betrokken blokken aan. Hoewel het krijgen van een stabiele volgorde mogelijk is (VAN D00RNE, 1974), is de in eerste instantie verkregen rangorde niet altijd direct stabiel. De verschuivingen zijn echter klein, zodat het heel goed mogelijk is een indeling in goede en slechte blokken te maken, dus een twee of driedeling. Afhankelijk van de betekenis die aan de gewichten kan worden gehecht, zijn drie varianten van de genoemde methode ontwik-keld. Bij de eerste variant wordt gerekend, en worden eindwaarderingen bepaald, met de werkelijke waarde van de gewichten. Bij de tweede

(20)

variant wordt wel gerekend met de werkelijke waarde van de gewichten, maar bij de bepaling van de eindwaarderingen wordt van deze werkelij-ke waarde alleen het positief, negatief of neutraal zijn in de score opgenomen. Bij de derde variant wordt alleen nog met de rangorde van de gewichten rekening gehouden. Uit de genoemde drie varianten en de twee sets gewichten volgen resultaten die zijn weergegeven in de kaarten 1 tot en met 12. De eerste 6 geven de globale plaatsbepaling, de kaarten 7 tot en met 12 de nauwkeuriger benadering. In de blokken zijn de rangnummers aangegeven. De beste 47 à 49 van de +^ 140 blokken zijn bovendien gearceerd. Wanneer rekening wordt gehouden met de randvoorwaarde 'een aaneengesloten bos van minimaal 500 ha' kan de meest geschikte plaats met behulp van de blokken van 25 ha redelijk worden vastgesteld.

Een verdere formalisering van de werkwijze is denkbaar met een programma dat onder de voorwaarde van aaneensluiting de totaal score voor 500 ha (20 blokken van 25 ha) maximeert. In dit geval was daar-aan geen uitdrukkelijke behoefte, met de hand was dit betrekkelijk eenvoudig uitvoerbaar.

SAMENVATTING EN CONCLUSIES

Voor de plaatskeuze van een bos in een agrarisch gebied als de Lopikerwaard is het noodzakelijk rekening te houden met de consequen-ties van het vervangen van landbouw als bestemming van de grond door bos. Omdat dit element in de plaatskeuze, zoals die door de afdeling landschapsarchitektuur van Staatsbosbeheer is uitgevoerd, niet was opgenomen (DAMEN, 1973), is getracht een waardering voor dit nieuwe criterium te vinden. Tevens is het aspect sportvisserij toegevoegd. Bovendien is getracht vanuit twee visies op de toekomstige ontwikke-ling gewichten vast te stellen. De waarderingen voor de bestemming landbouw, zoals die tot stand zijn gekomen, hebben duidelijk een gro-tere spreiding dan die voor de andere criteria. Ten aanzien van de andere criteria is bepaald of het betreffende blok zeer gunstig, gun-stig of weinig gungun-stig was. Voor landbouw is de toegevoegde waarde door de produktiefactoren grond en kapitaal bepaald. Hiervan is

(21)

wel de spreiding groter, maar het effect is echter beperkt doordat binnen gemeenten geen spreiding kon worden gemeten. Omdat voor de gebruikte methode het geven van een rangorde voldoende is, is alleen de volgorde in de waardering voor het verloren gaan van de bestemming landbouw bij de plaatskeuze gebruikt. Zowel voor de toegevoegde- als voor de overige criteria zijn, vanuit de basisdoelstelling

maximali-sering van het welzijn, gewichten bepaald naar twee gewichtspunten, namelijk produktiegroei en schaarste. Met behulp van de Aangepaste Electra Methode (DAMEN, 1973) is de plaatskeuze uitgevoerd. Het ver-schil in de resultaten, dat ontstaat door het gebruik van twee sets gewichten is niet groot. Tussen de sets zijn de verschillen dan ook gering. Deze kunnen groter worden wanneer ten aanzien van de criteria de ontwikkeling niet parallel verloopt. Ten aanzien van bepaalde criteria kan de visie van produktiegroei reëel blijken, terwijl de ontwikkeling van andere criteria de richting van de schaarste visie ingaat. Hierdoor kunnen gewichtensets ontstaan met grotere afwijkingen tussen de gewichten voor de verschillende criteria. Op de plaatskeuze heeft dit echter geen belangrijke invloed, zeker niet wanneer op de resultaten van variant III wordt gelet. In deze variant is de beteke-nis van de gewichten geringer dan in de beide andere. Afwijkingen van de algemene ontwikkelingstendens doen zich slechts sporadisch voor. Wel is het mogelijk dat de ontwikkeling weliswaar in dezelfde richting verloopt, maar niet ten aanzien van alle criteria even snel. Een dergelijke situatie kan echter de verschillen tussen de gewichten zowel verkleinen als vergroten. De invloed op de plaatskeuze kan wor-den verwaarloosd, als verondersteld wordt dat de hierdoor ontstane afwijkingen beperkt blijven.

De uiteindelijke plaatsbepaling, zoals die eerst via een globale benadering en daarna op een wat nauwkeuriger wijze tot stand is ge-komen, heeft het voordeel, dat de plaatsaanduiding niet al te exact is, zodat de ontwerper van het bos rekening kan houden met ter plaatse voorkomende aspecten die niet of nauwelijks op zinvolle wijze bij de plaatskeuze kunnen worden opgenomen.

Toepassing van de Aangepaste Electra Methode is zinrijk indien de minima en maxima van de gewichten tot vrijwel dezelfde aanbeveling

leiden. Een baten-kosten benadering in engere zin kan dan achterwege

(22)

blijven. De genoemde Electra methode leidt toegepast op het Lopiker-bos niet tot een geheel eenduidig antwoord. Voor 500 ha leiden de totaal scores voor de gebieden Willeskop, Zevenhoven, Broek en lage Biezen (tabel 7) bij toepassing van variant II niet tot dezelfde uit-spraak over de plaats voor het bos. Een nadere uituit-spraak over de ge-wichten, dan wel precisering van de voorwaarde wat met

'aaneengeslo-ten' wordt bedoeld, dan wel loslaten van de 500 ha als vaststaand gegeven, lijkt nodig.

LITERATUUR

CLEVERINGA, C.J., 1972. Standaardbedrij fseenheden (SBE) als criterium voor bedrij fsgrootte en bedrijfstype. Bedrijfsontwikkeling nr 12 december.

DAMEN, J.C.G., 1973. Enkele multicriteria methoden voor plaatskeuze-problemen met een toepassing voor een bos in de Lopikerwaard. Nota ICW nr 803.

1973. Een methode voor bepaling van de baten voor sportvisse-rij met een toepassing voor de Lopikerwaard. Concept-nota ICW. DOORNE, W. VAN, 1974. Multicriteria analyse: Theorie en toepassing

van indirecte vergelijking in een scorematrix Nota ICW 806. FILIUS, A.M. en L.J. LOCHT, 1973. Regionale differentiatie in de

waarde van landbouwgrond. Nota ICW 787.

LANDINRICHTINGSSTUDIE MIDDEN-MAASLAND, een landinrichtingsstudie van de Werkgroep Midden-Maasland onder auspiciën van de Werkgroep Landinrichting en Landschapsbouw, Utrecht, 1973.

MEER, J.G. VAN DER en J.B. 0PSCH00R, 1973. Multieriteria-analyse, de

electra-methode, Werknota nr 17. Vrije Universiteit, Amsterdam. STUDIEGROEP LOPIKERWAARD, 1973. Landinrichting Lopikerwaard,

Landbouw-economische aspecten, Wageningen.

(23)

T) U ra ra 3 u tu x * H a 0 - j 01 •o e •H VI 0 XI <D N 3 01 .* w 4-1 to ra f—i 0 . tU •o o J C 4 J tu e. ra ^ 4-> o CU t—• u 01 4 J co ra O . CU oo e ra < oo r - i > ^ tu • a c o >-. u > •«-^ < • u t u Vi c cu 4 - 1 x: o • H 9 CU 0 0 HH 4-1 C ra • H P ra > <u i—t ra XI o t - t on i—N • H t u O u oo tu 4 J M 3 •a o u Cu T 3 c t u r-4 (—1 t u 4J M 01) C • H t J O • o ra c tu X i

(24)

c <u > u x: e 01 > <ii N a o <u 1—1 t—1 • H 3 C O N O .c o. so TO c S/ . ü Cl 0 >-ce • n u «0 ra 3 u at c. o 1 T 3 C —' « 0 o N 3 O J * VI 4J to ra «—* Cl •o 0 ^ • u O E ra ^ 4-1 u 01 r—4 O 4J T. ra a o 0 0 e ra < ob r - l 01 • n c o u d i > <• j - i 01 Uï c 01 4 - 1 • H 3 o M l 1—i U-1 U C ra • F - * t l ra 01 r - i ra .c o r - H 0 0 /—* a 01 o u 0 0 01 j - i M 3 •O O V l o. -o c O l r-1 r - 4 01 4-1 011 c • H U Ol -a ra c 01

(25)

o. o .M C O) N Cl • H X> a

9

c Q 0) O u « u co n •o h « co

e

o; A i • H O . o l - l 01 T 3 B • H ( 0 O J = 0) N 3 U 4>i en 4-1 CO « i-H d < 0 ) •o O J = u 01 H « h 4J O 0) I - I w 01 u IS a 01 0 0 B ca < 6 0 r - l > 1 <U •o B O U 01 > »^ <! 4 J 01 U) s 01 • u J E a CU oo M M H I 4J B «I • H k l co > Ol !-H cfl .o O f - l oo /—s '•-1 Ol o u HO Ol • H 4J , Ü 3 0 M a •o B Ol i - l r - l Ol 4-1 Cl) 0 0 B • H l-l 01 a i co B (Il X I

(26)

c Ol > o 4 = C ai > 0 1 N II

0

Q . O A i co ai i-H l - l • H » II

Ö

e 01 N 0 1 • H 4 3 01 6 0 tO ! H ( 3 01 M Ol o M M II

CI

4J CS CO " O M CO CO ! ï V i a i J 4 O . o • J IV r> e • H CO O 4 3 Ol N 9 ai ^ CD U CO CO 1-1 P i Ol •o o 4 = u 01 e CO M 4 J U a i d W 01 u ca CO O . 01 0 0 a CO •< 0 0 I - I > 1 u 01 •o c o h a i > N - ^ co 4-1 en co e ai 4-1 4 = U • H » 01 oo M 4 J Ç CO * H M CO > 1 01 • o co c 01 4 3 01 co 4 3 O t - l 0 0 ^—s Ol 4 J CO 1-1 CO co 4 = CJ co •o e Ol 1-1 i - l 00 ai e U - H CO U

(27)

•o u cd cd

2

CU M • H a o • J eu •a c • H 10 o J 3 <U N 3 <U . Ü CO u cc) cd I - ) CM m u u cd ca M eu •o o .c 4-1 CU e cd u 4 J o CU I - ) w CU 4 J CO cd a CU so e cd < 0 0 I - I 1 CU •o c o M CU > N—' pa 4 J <u CO C CU 4-1 X u • H » CU 0 0 M M 4 J e cd • H » J cd > 1 CU •o cd C CU J 3 01 f - ) cd .o o t - H oo ^^. CU U CO M cd co J 3 CJ CO •o e . CU i - H p - l OO CU C U > H CO u

(28)

a S* > o (3 4) 'si! 4) M O. O a M V I - * i - < • H » | H a 4) . Ü Ol O u S •o I J a co

2

Ol .* • H a . o • J V T> B • r t CD O , Û ai N 3 ai .* CO u CO f - f a , ai TJ o J= 4-1 ai E CO M u u ai i - i u ai u Cl) CO a ai 60 c CO < 60 t-H > 1 ai •o a o u ai > S ^ ' m 4-1 ai to e ai 4-1 .e o • H » ai 60 M M M 4J e co • H M CO > 1 ai •o ce c ai J3 ai r-l CO J3 o l - l 60 ^ s ai 4J CO l-l CO co X U CI) •o C ai r-l i - l ai u co Kl CO CO

(29)

•v u a ra 3 u (U J«! • H O • J 0> •v c • H to 0 . O « N 3 (U . Ü w * J 10 ra i - < PU a i •o 0 X 4J <u E ra >-. • u u 01 !-H u (U u M m c <u t>0 c CD < oo r H > 1 IU • O C O n 01 ? <c * J (U 10 C (U 4J .fi u • H 3 01 Ou M 4 J g Ctt • H U m > ra m u:

(30)

•u u co ra 3 u u ^ • H a o i j CU T3 c • H CO 0 .O Cu N 3 O ^ » 4 J Cu T3 O J= 4-1 V e CD l-i 4-1 U 11 r-< K CU 4J CA ra O. ai on e CO < 1 V -o e o u CU > * ' < u CU co c CU 4 J x: o • H 3 CU 00 M K 4 4 J c ra i—< f—i ra co co

(31)

•a i-ra ra

2

<u M • H a. o • J <u 7 3 c • H en O - Q Ol N 3 <u .* W 4-) ra ra i—t Pu (1) X AJ eu p. ra ^ • u u eu 1—4 U 01 4-1 en ra O. tu til) c ra < «n ! - H > "0 c o u tu > «^ < u eu m c m • M J Ï u • H S ai oo HH M M 4J C ra • H u ra > ra ra

(32)

•o • H a o • J 0) T3 O J3 3 0) ui ra ra ra ra a 0) oo c ra <

(33)

T 5 l i M a 3 u CD ,* • H D . Ü e J 0) T 3 C • H « O . 0 0) N 3 Hi .* (A 4 J m n l-H PU CD • 0 0 J = 4-1 ai fi 10 h •M CJ 0) T-t U (U • u « M Q . <U 6(1 C m < 0 0 l-H > S-. CD •a c n h CD > >—' BU 4 J U CO C eu U c j • H 3 CD M l M h-t 4 J C ra • H 1 -M >

(34)

"O u ra ra S • H a o • J (U •O 0 X I 0) N 3 CU .* W 4-> CO ra a CU ao e ra < u ra ra

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Archive for Contemporary Affairs University of the Free State

The Supreme Court of Namibia found that obtaining consent for sterilisation procedures during the height of labour is inappropriate because women lack the capacity to provide consent

Furthermore this study contributed information specifically of the 13-year old adolescent sport participants‟ sport psychological and also indicates that there are

De kencijfers die gebruikt zijn voor de schatting van het aantal letsel- ongevallen, gegeven de hoeveelheid verkeer, in de oude en in de nieuwe situatie van de

Een spreadsheet werd opgemaakt waarin de pluviometergegevens die relevant zijn voor het stroomgebied gebundeld werden met de daarbijhorende sets van

Daniëlle Teeuwen, Financing Poor Relief through Charitable Collections in Dutch Towns, c..

Het gemiddeld vru'chtgewicht werd verkregen door het gewicht van de te veilen vruchten te delen door het aantal.. Percentage

The decision is argued to move away from the fact that the LOSC Parties have ‘moved decisively away from the freedom (…) not to be subject in advance to dispute