• No results found

Natura 2000 Concept beheerplan 138 Concept Weerter en Budelerbergen en Ringselvenplan

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Natura 2000 Concept beheerplan 138 Concept Weerter en Budelerbergen en Ringselvenplan"

Copied!
190
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Concept-Beheerplan

WEERTER- EN BUDELERBERGEN

& RINGSELVEN

(2)

NHOUDSOPGAVE

1. KORTE KARAKTERISTIEK 6 1.1. Aanwijzing ...6 1.2. Ligging...6 1.3. Globale gebiedsbeschrijving ...7 1.4. Eigendom en beheer...8 1.5. Ontstaanswijze en historie ...11 1.6. Abiotiek ...13 1.6.1. Geologie en geomorfologie...13 1.6.2. Bodem...14 1.6.3. Hydrologie ...15

1.7. Natuurwaarden en ecologische relaties...18

1.7.1. Historische natuurwaarden ...18

1.7.2. Huidige natuurwaarden...19

1.7.3. Ecologische relaties ...21

1.7.4. Instandhoudingsdoelstellingen...22

2. HABITATTYPEN, -SOORTEN EN BROEDVOGELS 24 2.1. Zwakgebufferde vennen (H3130) ...24 2.2. Galigaanmoerassen* (H7210) ...27 2.3. Veenbossen* (H91D0) ...30 2.4. Kleine modderkruiper (H1149)...32 2.5. Kamsalamander (H1166)...34 2.6. Drijvende waterweegbree (H1831) ...37 2.7. Nachtzwaluw (A224) ...39 2.8. Boomleeuwerik (A246)...41 2.9. Roodborsttapuit (A276)...43

2.10. Samenvatting staat van instandhouding...45

2.11. Overzichtskaarten en tabellen ...46

3. VISIE 47 3.1. Korte termijn visie ...47

3.2. Lange termijn visie ...48

4. BELEID EN WETTELIJK KADER 50 4.1. Beleid in Limburg ...50

4.1.1. Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL)...50

4.1.2. Bosnota Limburg ...52

4.1.3. Nota Natuur en Landschapsbeheer ...52

4.1.4. Beleidsnota Uitvoering Flora- en faunawet...52

4.1.5. Faunabeheerplan Midden-Limburg 2005-2009 ...52

4.1.6. Ontsnipperingsbeleid ...55

4.1.7. Stimuleringsplan ...55

4.1.8. Reconstructieplan ...55

4.1.9. Provinciaal Waterplan Limburg 2010 - 2015 (ontwerp) ...56

4.1.10. Waterbeheerplan 2010 - 2015 ...56

4.1.11. Bestemmingsplan ...57

4.2. Beleid in Noord-Brabant...57

4.2.1. Interim Structuurvisie (ISV) ...57

4.2.2. Bestemmingsplan ...58

(3)

4.2.4. Verdrogingsbeleid ...59

4.2.5. Provinciaal Waterhuishoudingsplan...59

4.2.6. Waterbeheersplan Krachtig water; Ontwerp beheersplan 2010-2015...60

4.2.7. Reconstructieplan ...61

4.2.8. Beleidsnota Flora en Fauna...61

4.2.9. Faunabeheerplan 2006-2011...61

4.2.10. Beschermingsplannen ...62

4.2.11. Beleidsnota Hergebruik Stortplaatsen ...62

4.3. Grensoverschrijdende plannen en beleid ...63

4.3.1. Natura 2000 België ...63

4.3.2. Grenspark Kempen - Broek ...63

4.3.3. Grensoverschrijdend Ecologisch Basisplan (GEB) ...64

5. BESTAAND GEBRUIK 65 5.1. Inleiding...65

5.2. Analyse bestemmingen en huidig gebruik ...65

5.2.1. Natuurbeheer ...67

5.2.2. Jacht, beheer en schadebestrijding ...72

5.2.3. Agrarisch gebruik ...73 5.2.4. Waterbeheer ...74 5.2.5. Recreatie...77 5.2.6. Cultuurhistorie ...83 5.2.7. Archeologie ...83 5.2.8. Verkeer...84 5.2.9. Spoorweg ...84 5.2.10. Vliegveld...85 5.2.11. Woondoeleinden ...86 5.2.12. Militaire doeleinden ...87 5.2.13. Nutsvoorzieningen ...89 5.2.14. Stortplaatsen ...91 5.2.15. Grondwateronttrekkingen...93 5.2.16. Ontgronding ...96 5.2.17. Bedrijfsdoeleinden en industrie...98 5.2.18. Illegale activiteiten...99 5.3. Toekomstige ontwikkelingen...99

6. TOETSING BESTAAND GEBRUIK 102 6.1. Natuurbeheer ...104

6.2. Jacht, beheer en schadebestrijding ...107

6.3. Agrarisch gebruik ...108 6.3.1. Reguliere landbouwactiviteiten ...108 6.3.2. Ammoniak ...112 6.4. Waterbeheer ...116 6.4.1. Limburg ...116 6.4.2. Noord-Brabant ...117 6.5. Recreatie...118 6.5.1. Wandelen ...118 6.5.2. Fietsen ...120 6.5.3. Paardrijden...120 6.5.4. Scouting ...120 6.5.5. Crossterrein...121 6.5.6. Vissen ...121

6.5.7. Recreatiegebied IJzeren Man ...122

(4)

6.5.9. Maneges ...122 6.5.10. Sportvelden ...123 6.5.11. Hondentrain-complex en hondenpension ...123 6.5.12. Modelbouwclub ...123 6.5.13. Congrescentrum ...123 6.5.14. Golfbaan...124 6.5.15. Kampeerboerderij ...124 6.5.16. Horeca...124 6.5.17. Schietvereniging en schutterij ...124 6.5.18. Incidentele activiteiten...125 6.6. Cultuurhistorie ...125 6.7. Archeologie ...125 6.8. Verkeer...125 6.9. Spoorweg ...127 6.10. Vliegveld...129 6.11. Woondoeleinden ...130 6.12. Militaire doeleinden ...130 6.13. Nutsvoorzieningen ...131 6.14. Stortplaatsen ...132 6.15. Grondwateronttrekkingen...133 6.16. Ontgronding ...134 6.17. Bedrijfsdoeleinden en industrie...135 6.18. Illegale activiteiten...138 6.19. Samenvattende conclusie...139 7. BEOORDELING VERGUNNINGVERLENING 142 7.1. Niet vergunningplichtige plannen en/of handelingen ...142

7.2. Beoordeling vergunningverlening plannen en/of handelingen...143

7.3. Samenvatting ...147 8. INSTANDHOUDINGSMAATREGELEN 149 8.1. Natuurbeheer ...149 8.2. Agrarisch gebruik ...152 8.3. Waterbeheer ...152 8.4. Recreatie...157 8.5. Militaire doeleinden ...158 8.6. Grondwateronttrekkingen...159 8.7. Handhaving ...159 8.8. Samenvattend ...160 9. MONITORING EN ONDERZOEK 162 9.1. Verplichtingen monitoring ...162 9.2. Monitoring natuurwaarden ...162

9.3. Monitoring waterkwaliteit en -kwantiteit ...165

9.4. Evaluatie monitoring ...166 9.5. Onderzoek...166 10. TOEZICHT EN HANDHAVING 168 11. COMMUNICATIE 170 11.1. Huidige communicatie...170 11.2. Communicatie Natura 2000 ...170

(5)

12. FINANCIERING 172

12.1. Provinciale subsidies ...172

12.1.1. Provinciale subsidieverordening Inrichting Landelijk Gebied Limburg ...172

12.1.2. Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) ...172

12.1.3. Programma beheer ...172

12.1.4. Natuurbeheer 2000 Noord-Brabant ...173

12.1.5. Soortenbescherming, projectsubsidie Norod-Brabant ...173

12.1.6. Subsidie ecologische verbindingszones Noord-Brabant ...173

12.2. Landelijke subsidieregelingen...173 12.3. Europese subsidieregelingen...173 12.3.1. POP2...173 12.3.2. LIFE+ ...174 12.3.3. INTERREG III...175 BEGRIPPENLIJST 176 LITERATUURLIJST 182

(6)

1. KORTE KARAKTERISTIEK 1.1. Aanwijzing

Door middel van het ontwerp-aanwijzingsbesluit d.d. 15 december 2006 is Weerter- en Budelerbergen & Ringselven door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit (LNV) aangewezen als speciale

beschermingszone onder de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn. Het gebied is in maart 2000, gewijzigd in juni 2002, aangewezen volgens procedure zoals opgenomen in artikel 4 van de Vogelrichtlijn en in mei 2003 aangemeld volgens de procedure zoals opgenomen in artikel 4 van de Habitatrichtlijn. De drie beschermingszones, Weerterbos, Weerter- en Budelerbergen & Ringselven en Kruispeel, zijn vervolgens in december 2004 door de Europese Commissie onder de naam ‘Weerter- en Budelerbergen & Ringselven’ en onder nummers

NL9801035, NL9802209 en NL2003065 geplaatst op de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio. De

deelgebieden Weerterbos, Ringselven en Kruispeel zijn aangewezen als

Habitatrichtlijngebied en Hugterheide, Weerter- en Budelerbergen en Laurabossen als

Vogelrichtlijngebied. Het definitieve aanwijzingsbesluit voor dit gebied wordt pas gepubliceerd nadat er een (concept-)beheerplan is. Dat betekent dat het definitieve besluit pas na 1 september 2009

gepubliceerd zal worden. 1.2. Ligging

Het Natura 2000-gebied Weerter- en Budelerbergen & Ringselven ligt in het westen van Midden-Limburg, in het zuidelijk puntje van Noord-Brabant. Het natuurgebied is globaal gelegen tussen de Brabantse plaatsen Budel(-Dorplein en -Schoot) en Maarheeze en de Limburgse plaatsen Weert en Nederweert. In het zuiden wordt het begrensd door de landgrens met België. De deelgebieden Weerterbos, Hugterheide, Weerter- en Budelerbergen, Ringselven, Kruispeel en Laurabossen liggen in de gemeenten

Cranendonck, Nederweert en Weert.

Het Weerterbos omvat het gebied ten noorden van rijksweg A2. Het wordt aan de westzijde deels begrensd door de provinciegrens met Noord-Brabant en aan de oostzijde door een (half) open

landbouwgebied. Noordoostelijk wordt het begrensd door het dal van de Kievitsbeek. Een deel van de in Brabant gelegen Hugterheide valt ook onder het Weerterbos.

Weerter- en Budelerbergen wordt aan de noordzijde begrensd door de A2 en in het zuiden door de Zuid-Willemsvaart. In het oosten ligt het spoortraject Eindhoven - Weert. Verder wordt het gebied doorkruist door een goederenspoor (onderdeel van traject IJzeren Rijn). Er zijn drie oefenterreinen van Defensie aanwezig waarvan de schietbaan (6,5 ha) geen onderdeel is van het Natura 2000-gebied (geëxclaveerd). De oefenterreinen die wel binnen Natura 2000 vallen zijn de Weerterheide, Boshoverheide en

Kruispeel/Achterbroek

Ringselven, Kruispeel en Laurabossen zijn gelegen aan weerszijden van de Zuid-Willemsvaart waarvan het Ringselven, inclusief De Hoort, grotendeels aan Brabantse zijde ligt en slechts voor een klein

gedeelte in Limburg. De Kruispeel ligt eveneens zowel in Noord-Brabant als in Limburg. De Laurabossen liggen geheel in Limburg en worden in het noorden begrensd door het kanaal en in het zuiden door de het natuurgebied Kettingdijk.

(7)

1.3. Globale gebiedsbeschrijving

Weerter- en Budelerbergen & Ringselven heeft een totale oppervlakte van 3.179 hectare, waarvan 2.049 ha als Vogelrichtlijngebied, 956 ha als Habitatrichtlijngebied en 174 ha voor beide richtlijnen is

aangewezen (het zijn bruto-oppervlakten omdat geen rekening is gehouden met niet op de kaart maar wel tekstueel uitgesloten delen). De verschillende deelgebieden worden hieronder apart beschreven.

Weerterbos

Het Weerterbos is een oud bosgebied (Gerats, 2002). Vochtige en droge loof- en naaldhoutopstanden op rabatten bepalen in sterke mate het beeld. Van oudsher was het een moerasgebied, omgeven door heide en moeras. Het wordt gekenmerkt door een gecompliceerde bodemopbouw met leemarm en lemig dekzand en lokale veenontwikkeling. Op natte delen, in slenken en geïsoleerde laagtes, komen relicten van Elzen- en Berkenbroekbos voor. In deze laagten liggen kleine vennen en poelen met plas-dras situaties. Recent zijn hier vennen hersteld. Er liggen pingo-ruïnes waarvan er enkele opgevuld zijn met veen en kalk-gyttja. Verspreid over het terrein komen (kleine) natte en droge heideterreinen en graslanden voor. Het gebied wordt doorsneden door gegraven waterlopen waarvan de Oude Graaf de belangrijkste is. Hugterheide ligt grotendeels in Noord-Brabant en is een bosgebied dat voornamelijk bestaat uit Grove dennen aangeplant op stuifzand en droge heideterreinen. De stuifzanden zijn nog duidelijk te herkennen in het heuvelachtige terrein. Het naastgelegen gebied Hugterbroek en In den Vloed aan de Limburgse zijde bestaat uit moeras en bos. Er zijn diverse afwateringsgreppels, rabatten en lossingen aanwezig. Tegen het Hugterbroek ligt een 60 ha groot open graslandgebied. Deze voormalige landbouw-enclave, de Grashut, is één van de weinige open plekken in dit bosgebied. Sinds 2005 zijn hier (vooralsnog binnen een raster) Edelherten geherïntroduceerd.

Weerter- en Budelerbergen

Het gebied Weerter- en Budelerbergen ligt op een zandrug en bestaat hoofdzakelijk uit naaldbos, in het noordoosten afwisselend loofbos en een centraal gelegen stuifzand- en droge en natte heideterrein met enkele vennetjes. Hier komt schaarse begroeiing voor met verspreid liggende boomgroepen en solitaire bomen. Dit heide- en stuifzandterrein wordt grotendeels gebruikt als militair oefenterrein en behoudt hierdoor deels zijn openheid die voor de aangewezen broedvogels van belang is. Boshoverheide bestaat grotendeels uit een open heideterrein, omgeven door naaldbossen. Hier ligt het grootste urnenveld van Europa met ruim 100 grafheuvels.

In het oosten liggend Bakewell dat deel uitmaakt van dit deelgebied bestaat uit naald- en loofbos, een plas (Bakewells Peelke) en graslanden.

Ringselven, Kruispeel en Laurabossen

Het Ringselven en Kruispeel zijn gelegen aan weerszijden van de Zuid-Willemsvaart. Het Ringselven, waartoe ook De Hoort behoort, is een complex van vennen, moerassen en vochtige en droge heide met een weids en open karakter. Deze ontgonnen vennen zijn omgeven door moerasvegetaties met brede riet- en galigaangordels. Deze worden enerzijds gevoed door kwel afkomstig vanuit het kanaal en de Hamonterbeek en anderzijds door stagnerend regenwater. Hier komt onder andere watervegetatie met fonteinkruiden voor. De Kruispeel bestaat uit een ven omgeven door vochtige heide, droog en nat Eiken-Berkenbos en Berken- en Elzenbroekbos. Er zijn twee vennen gelegen langs de Tungelroysche beek. Deze beek begint enkele honderden meters ten noorden van de Zuid-Willemsvaart. Kwel vanuit het kanaal zorgt voor gradiënten.

(8)

De Laurabossen bestaan voor het merendeel uit aangeplant naaldbos, stuifduinen en open terrein met heide en open zand. Het naaldbos wordt langzaam omgevormd naar een gemengd bos met open plekken. Er is ook een ven aanwezig dat vroeger gegraven is voor de jacht. Het open heideterrein is een militair oefenterrein, ‘Kruispeel en Achterbroek’, dat van belang is voor broedvogels. De Laurabossen, inclusief het militair terrein, worden begraasd door Schotse Hooglanders.

Figuur 1.1 Topografische kaart 1.4. Eigendom en beheer

Het gebied is in eigendom en beheer van verschillende partijen. Stichting het Limburgs Landschap is eigenaar en beheerder van het grootste deel van het Weerterbos. Een aantal percelen wordt beheerd door en zijn in eigendom van particulieren. Een aantal grotere lossingen is in eigendom en beheer van het Waterschap Peel en Maasvallei. Brabants Landschap is eigenaar en beheerder van de Hugterheide.

(9)

Een zone langs de A2 en de Zuid-Willemsvaart is eigendom van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en wordt beheerd door Rijkswaterstaat.

Weerter- en Budelerbergen is, op enkele percelen na, in eigendom en beheer van het Ministerie van Defensie. Een aantal percelen is eigendom van Natuurmonumenten. Boshoverheide kent eigenaren als gemeente Weert, Nyrstar Budel, Defensie en overige particulieren. Medio 2009 gaan enkele

natuurgronden van Nyrstar over naar Natuurmonumenten waarvan een deel in erfpacht en een deel in beheer komt (figuur 1.2).

De Laurabossen zijn grotendeels in eigendom van de gemeente Weert en in erfpacht en beheer bij Natuurmonumenten. Daarnaast is een deel in eigendom van Natuurmonumenten en het Ministerie van Defensie (militair oefenterrein). Een gedeelte van de Kruispeel is eigenaar van een particulier. Het Ringselven en De Hoort zijn momenteel nog eigendom van Nyrstar Budel en particulieren en deels in beheer bij Waterschap de Dommel. In 2009 zullen de natuurgronden van Nyrstar overgedragen worden naar Natuurmonumenten.

Oppervlakte (ha) Eigenaar en/of beheerder

Eigendom Erfpacht / Beheer WEERTERBOS

totaal 1057

Gemeente Nederweert 28

Gemeente Cranendonck 160

Limburgs Landschap (peildatum 01-12-2008) 663 663

Brabants Landschap 28

Particulieren 234

WEERTER- EN BUDELERBERGEN

totaal 1452

Ministerie van Defensie 1115 1115

Ministerie van Verkeer en Waterstaat 2

Gemeente Weert 26 Gemeente Cranendonck 4 Natuurmonumenten 64 64 Limburgs Landschap 3 3 Particulieren 273 RINGSELVEN totaal 246 Nyrstar Budel 124 Natuurmonumenten 0* Particulieren 122 Waterschap de Dommel 0 250 KRUISPEEL totaal 42

Waterschap Peel en Maasvallei <1 <1

Natuurmonumenten 30 30

Particulieren 12

(10)

totaal 380

Gemeente Weert 170 0

Natuurmonumenten 218 379

Particulieren 0

Ministerie van Defensie 100 0

Ministerie van Verkeer en Waterstaat 1 1

Tabel 1.1 Eigendom en beheer (voor zover bekend)

* Stand van zaken op 1janari 2009. Het Rinsgelven komt op termijn deels in eigendom en beheer van Natuurmonumenten.

(11)

1.5. Ontstaanswijze en historie

Weerter- en Budelerbergen & Ringselven kenmerken zich door hoog gelegen droge dekzanden en lage natte gebieden. De dekzandruggen zijn al van oudsher bewoond. Nu liggen er het dichtbebouwde Weert en Nederweert en andere kleinere woonkernen. Rond 1840 werd de dekzandrug van Weert/Nederweert ingenomen door een cultuurlandschap bestaande uit Veld(essen)landschap met in de overgangen naar de laagten uit een Kampenlandschap (de Mars et al., 1998b; schrift. med. J. Timmermans, Gemeente Weert). Een brede bosrand scheidde de overgang tussen het hooggelegen kampenlandschap en het uit heide en vennen bestaande peelgebied dat later grotendeels ontgonnen is.

Weerterbos

Dit deelgebied is van oorsprong een uitgestrekt bos- en moerasgebied en vormde in de 18de eeuw nog één geheel met de Groote Peel en Deurnsche Peel en Mariapeel. Onder invloed van

klimaatveranderingen in het Holoceen (11.000 jaar geleden tot nu) ontstond in de slecht afwaterende laagten veenvorming. Sinds de late Middeleeuwen (circa 1250-1500) heeft turfwinning ervoor gezorgd dat het veen vrijwel verdween. Er zijn nog enkele restanten in lage delen te vinden.

Een Middeleeuwse watermolen wijst er samen met de ontwateringssloten op dat de laagten in het Weerterbos als buffer dienden en ’s winter onder water stonden (Hoogveld, 2002). Op de hogere delen groeide bos. In de Middeleeuwen werd het bosgebruik in de regio geïntensiveerd. Het Weerterbos werd grotendeels ontzien. Dit beeld is tevens terug te zien op de kaart van 1840-1850 (zie fig. 3). Hierop is te zien dat het Weerterbos grotendeels uit bos bestond, Maarheezerveld en Hugterheide uit heide en Hugterbroek en In den vloed uit moeras (Bosland adviesbureau, 2001). De bosdelen Achterste, Middelste en Voorste Hout van het Weerterbos leverden in de 16de eeuw eikenhout voor lokale adel. In de 19de en 20ste eeuw is het gebied ontgonnen (rond de Eerste Wereldoorlog) en ontwaterd (rabattenstructuur) ten behoeve van de bos- en landbouw. Verdere ontwatering heeft ervoor gezorgd dat het gebruik van graslanden werd geïntensiveerd. Hierdoor groeiden venrestanten dicht en de oorspronkelijke

natuurwaarden namen af. Naaldhout- en populierenaanplant en intensief grasland bepaalden begin jaren ’90 het beeld. Nadien hebben grootschalige herstelprojecten plaatsgevonden waardoor dit gebied er weer meer natuurlijker oogt.

Weerter- en Budelerbergen

Dit deelgebied ligt aan de voet van het vroegere kampenlandschap met aan Brabantse zijde esdorpen omgeven door akkercomplexen. Het gebied bestond rond 1840-1850 uit een uitgestrekt zand- en

veengebied met moeras en natte en droge heide. Als gevolg van de brandcultuur in de Bronstijd, 3000 tot 1500 jaar geleden, en door intensief gebruik van heidevelden in de Middeleeuwen ontstonden

stuifzanden. Ook zijn hier oude wegenpatronen aanwezig. Zandverstuivingen zijn hier ontstaan door het intensief benutten van de wellicht duizenden jaren oude zandweg tussen Weert-Budel (Swart, 2006). Door zandverstuivingen zijn kommen ontstaan waar zich vennen hebben gevormd. Het natte gebied is ontgonnen en zowel droge als natte terreindelen zijn aangeplant met naaldhout om zandverstuiving tegen te gaan en ten behoeve van de mijnbouw in Zuid-Limburg. Hierdoor is het open karakter verdwenen. Eind jaren 50 is Weerter- en Boshoverheide door Defensie aangekocht als oefenterrein. Het gebied is in de jaren 60 tot begin 70 intensief gebruikt door mechanische oefeningen. Dit heeft een belangrijke rol gespeeld in het voorkomen van stuifzand (Ministerie van Defensie, 2009). Na de jaren 70 nam het militair gebruik af en werd bos aangeplant waardoor het gebied geleidelijk verboste.

(12)

In het gebied Boshoverheide ligt een grafheuvelveld uit de late bronstijd en vroege ijzertijd (circa 1000 tot 600 v. Chr.) dat tot de grootste van Europa kan worden gerekend. Veel urnenvelden zijn in het verleden verdwenen als gevolg van de ontginning van heidevelden (www.kempenbroek.nl).

Bakewell ligt in een laagte en is gezien de huidige vegetatie en de historische kaart (zie figuur 1.3) een oud bos dat vermoedelijk onderdeel uitmaakte van het vochtige Weerterbos. De plas Bakewells Peelke is waarschijnlijk een gegraven plas (Staatsbosbeheer, 2003).

Ringselven, Kruispeel en Laurabossen

Het Ringselven en Kruispeel zijn van oorsprong natuurlijke laagten in een dekzandgebied, behalve de meest noordelijk gelegen plas die ontstaan is door zandwinning. Het Ringselven en Kruispeel waren grote vennen in een heidelandschap waar veenvorming heeft plaatsgevonden. Dit zijn natuurlijke laagten die ontstaan zijn in ondiepe geulen, gevormd door rivieren. Deze veengebieden zijn later ontgonnen. Door uittredende kwel zijn in de Kruispeel Elzen- en Berkenbroekbossen ontstaan waarbij op de overgangen van natte plekken en vochtige heide- en oevervegetaties ontstonden. Hij maakte onderdeel uit van de peelvenen. De Tungelroysche beek had volgens de historische kaart uit 1850 oorspronkelijk geen bovenloop, maar verschillende stroompjes uit het natte moeras- en veengebied

(doorstroommoeras) kwamen samen en zo ontstond nabij Stramproy-Tungelroy een meanderende beek. De Laurabossen zijn ontstaan rond 1900 waarbij het voormalige heide- en stuifzandgebied grotendeels werd ontgonnen (190 ha) en aangeplant ten behoeve van de mijnbouw in Zuid-Limburg (Lauramijn in Eygelshoven). Het gebied is hierdoor ook voorzien van rabatten en greppels. Door de komst van

kunstmest werden delen van de heide in landbouwkundig gebruik genomen. In de jaren ’60 van de vorige eeuw sloten de mijnen en werden de bossen eigendom van de gemeente Weert. De Laurabossen worden vanaf de jaren ’90 omgevormd van productiebos naar een meer natuurlijk loofbos.

(13)

Figuur 1.3 Historische kaart 1840-1850

1.6. Abiotiek

1.6.1. Geologie en geomorfologie

Het Natura 2000-gebied ligt in de Centrale slenk, ook wel Roerdalslenk genoemd. Deze slenk wordt begrensd door de Feldbissbreuk en Peelrandbreuk. Deze laagte is ontstaan door tektoniek waarbij de breuken hebben geleidt tot verticale verschuivingen in de bodemopbouw. Het zuidwestelijk deel van dit Natura 2000-gebied ligt op circa 37 meter +NAP dat geleidelijk afloopt naar 30 meter; het noordelijk deel ligt op ongeveer 27 meter +NAP. De slenk is in de verschillend geologische perioden opgevuld. De ondergrond bestaat uit grof, grindhoudend zand (Formatie van Sterksel) waarna in de laatste ijstijd (zo’n 75.000 jaar geleden) lokaal grof en fijn zand, soms met leem (Formatie van Eindhoven) werd afgezet. In latere perioden van de ijstijd werden humeuze veen- en leemlagen afgezet (Formatie van Asten en

(14)

Twente). In de perioden die erna volgden werd door krachtige stormen en smeltwater zand verplaatst en traden inspoelingen op. Ten noorden van Weert zijn hierdoor metersdikke lagen leem en leemhoudend zand afgezet (Bosland adviesbureau, 2001).

Weerterbos

De deklaag van het Weerterbos bestaat uit de Formatie van Nuenen. Hier is het dekzand deels verspoeld. Verder bestaat het gebied uit lemige dekzandruggen met enkele laagten. Een bijzonder geomorfologisch verschijnsel is dat er een aantal pingo-ruïnes gelegen zijn. Het zijn afvoerloze laagten, die tijdens en na de laatste ijstijd door groeiende ondergrondse ijskernen zijn ontstaan. Opmerkelijk is dat onder de met veen (0,5 - 2m) opgevulde depressies in een aantal gevallen een dikke laag kalk-gyttja te vinden is (Krikken et al., 2009). Bij het Klein en Groot ven en Berkenven bij de Grashut zijn kalklagen van circa één meter dik gevormd rond 11.000-13.000 jaar geleden (de Mars et al., 1998b). In deze pingo-ruïnes liggen nu belangrijke vennen.

Weerter- en Budelerbergen

Weerter- en Budelerbergen is geomorfologisch gezien te kenmerken als stuifduinen, met bijbehorende vlakten en uitgestoven laagten. Het is een gebied dat ligt op een zandrug met lage glooiingen, bestaande uit stuifzand. Het is een door wind gevormd landschap. De ondergrond bestaat uit grove grindhoudende zandige afzettingen (Formatie van Sterksel) waarop later grof en fijn zand en leem zijn afgezet (Formatie van Eindhoven). In de laatste ijstijd, circa 10.000 jaar geleden, zijn hierop weer diverse pakketten dekzand afgezet (Formatie van Twente) (Swart, 2006).

Ringselven, Kruispeel en Laurabossen

De Laurabossen liggen op een dekzandrug met een vrij vlak reliëf. Kenmerkend voor de omgeving van Weert zijn peelvennen. De Kruispeel is een dalvormige laagte met veen en te typeren als vlaklandreliëf met ondiepe dalen, minder dan 5 meter. Het Ringselven is een moerassige laagte zonder randwal dat een vrij vlak reliëf heeft. Het wordt omgeven door dekzandruggen, lage landduinen met glooiingen bestaande uit stuifzand. Het afdekkende pakket behoort tot de Formatie van Boxtel. Hieronder liggen fluvatiele en pleistocene zandige afzettingen van respectievelijk de Formaties Sterksel en Stramproy (van de Haterd & Wielakker, 2009).

1.6.2. Bodem

De ondergrond van Weerter- en Budelerbergen & Ringselven bestaat hoofdzakelijk uit fijn leemhoudende zandgronden met plaatselijk in de lager gelegen delen moerige veenbodems. Hieronder wordt de bodem per deelgebied nader beschreven.

Weerterbos

De bodem van het Weerterbos wordt gekenmerkt door een gecompliceerde opbouw met leemarm en lemig dekzand en lokale veengronden. Er komen in de ondiepe ondergrond en plaatselijk aan het maaiveld leemlagen voor die veel invloed uitoefenen op de hydrologie (Krikken et al., 2009).

De ondergrond wordt in het algemeen getypeerd als poldervaaggronden met zandige leem (Voorste en Middelste Hout, Hugterbroek en In den Vloed), met langs de noordgrens enkele plekken met veldpodzol en made- en vliergronden op zand zonder humuspodzol en in het oosten beekeerdgronden. Ter hoogte van Maarheezerveld en Hugterheide komen lemige haarpodzolgronden en gooreerdgronden voor. In het

(15)

Maarheezerveld komen, door stagnatie van regenwater op leem- en ijzeroerbanken, ook venige plekken voor. Door de Maas is op de zandgronden in de lager gelegen delen klei afgezet.

Weerter- en Budelerbergen

Weerter- en Budelerbergen is gelegen op een hogere gordel van zandgronden die bestaat uit leemarme tot zwak lemig fijn zand. Het is een complex van podzol- en vaaggronden (veld- en haarpodzolgronden en vlak- en duinvaaggronden) (Ministerie van Defensie, 2009). In het zuiden, grenzend aan het kanaal, komen veldpodzolgronden voor. In het oosten (Bakewell) komen pleksgewijs lemige gooreerdgronden voor.

Ringselven, Kruispeel en Laurabossen

Het Ringselven bevat grotendeels veengronden met moerige (veld)podzolgronden en humuspodzol. Daarnaast bestaat het westelijk deel uit vliervaaggronden (Ministerie van Defensie, 2009).

De Kruispeel bestaat uit veengronden. Eind 19e eeuw is dit gebied ontveend en is restveen achtergebleven. Langs de Tungelroysche beek gaat de bodem over in moerige podzolgronden. De Laurabossen bestaan grotendeels uit leemarme tot zwak lemige veldpodzolgronden en duinvaaggronden.

1.6.3. Hydrologie

Hydrologisch gezien ligt het Natura 2000-gebied grotendeels in het Weert-systeem en zuidelijk voor een klein deel in het Stramproy-Hunsel-systeem. Het Weert-systeem bestaat uit een grote dekzandrug. Het vormt een infiltratiegebied van het regionaal grondwatersysteem dat naar het zuidoosten ondiep water afvoert via de Tungelroysche beek (onder het systeem Stramproy-Hunsel), Wessem-Nederweert-kanaal naar de Maas. In het noordelijk gebied, het Weerterbos stroomt het grondwater in noordelijke richting naar het stroomgebied van de Aa. Ook in het Brabantse deel is de grondwaterstroming in de richting van de Aa. Het systeem Stramproy-Hunsel bestaat uit een complex van kleine ondiepe systemen die afstromen naar de Maas (de Mars et al., 1998a).

Weerterbos

De afwatering van het Weerterbos vindt plaats via de Oude Graaf en de Vloedlossing. De Oude Graaf voert het water in noordelijke richting af naar de Sterkselse Aa via gegraven wateren. De Oude Graaf vormt een bovenloop van het beeksysteem van Dommel, via de Sterkselse Aa. Het regionale grondwater stroomt vooral noordwaarts af richting het stroomgebied van de Aa (de Mars et al., 1998b). In het Weerterbos treedt in de lage delen kwel op. Deze is vooral afkomstig uit de hogere delen van het Weerterbos zelf (Krikken et al., 2009). Freatische grondwaterstanden in de deklaag zijn gelijk of hoger dan de stijghoogten in het onderliggende watervoerend pakket. Diepe kwel komt nauwelijks voor (Gerats, 2002). In de lagere delen (In den Vloed en Hugterbroek) komt kwel voor die uit regionaal en lokaal grondwater bestaat, waarvan de laatstgenoemde over een relatief korte afstand over leembanken afstroomt. Ondanks de ontwatering treedt nog ijzerrijke kwel uit, vooral in sloten. In de wintermaanden blijft het grondwaterpeil circa 40 cm onder maaiveld. De deelgebieden In den Vloed en gronden bij de Grashut kennen in deze maanden een constante kweldruk (Gerats, 2002). In de zomermaanden valt deze druk enigszins weg en zakt het grondwaterpeil naar 100-120 cm beneden maaiveld. De Oude Graaf wordt nabij Weert gevoed door kanaalwater uit de Zuid-Willemsvaart.

(16)

Weerter- en Budelerbergen is zoals hierboven reeds is aangehaald een infiltratiegebied voor regionaal grondwater en kwel voor aangrenzende laagten als Bakewell. De grondwaterstroming van het tweede en derde watervoerend pakket gaat in noordwestelijke richting. De grondwatertrap is over het algemeen VII tot VIII (laagste grondwaterpeil >120 cm beneden maaiveld en hoogte peil >80 cm beneden maaiveld), behalve in het lager gelegen deelgebieden Boshover-, Loozerheide en Bakewell die grondwatertrappen III en V (laagste grondwaterstand >80 cm en hoogste peil <40 cm beneden maaiveld) kennen. In de wintermaanden zijn hier hoge grondwaterstanden (Staatsbosbeheer, 2003).

In Bakewell stroomt de Oude Graaf en watert in noordelijke richting af richting het Weerterbos. Verder vindt er geen afvoer van oppervlaktewater plaats en infiltreert dus al het water. Er komen dan ook verder geen sloten en watergangen voor.

Ringselven, Kruispeel en Laurabossen

De doorstoming naar en in het Ringselven staat in verdere hoofdstukken uitgebreid beschreven. Het Ringselven ligt in een laagte op de dekzandrug waardoor grondwater vanuit de hoger gelegen gebieden hiernaar toe stroomt (Ministerie van Defensie, 2009). Het gebied wordt gevoed door (kanaal)kwel en regenwater. De Hoort en het Ringselven staan onder invloed van de uit Vlaanderen (België) afkomstige voedingsstofrijke Hamonterbeek, die weer gevoed wordt door kalkrijk Maaswater. Via vloeiweiden komt het water in De Hoort, vervolgens in het Ringselven en daarna via overlaten en sloten in de Tungelroysche beek (uitgebreide beschrijving in paragraaf 5.2.4). Het is een nat gebied,

grondwaterstanden van II en III (laagste grondwaterpeil 50-80 cm, hoogste peil aan of boven maaiveld), waarbij hoge grondwaterstanden afgewisseld worden met periodieke drogere perioden in de

zomermaanden.

In het beekdal van de Tungelroysche beek ligt de Kruispeel. Dit zijn natte gronden met

grondwatertrappen I, II en III (laagste grondwaterstand variërend van tot aan het maaiveld tot 80-120cm beneden maaiveld). Doordat de Kruispeel relatief een lage ligging heeft ten opzichte van de omgeving en de ontwatering relatief beperkt is, kent het gebied van nature een hoge grondwaterstand. De aanwezige kwel, gevoed door lokale grondwatersystemen, komt in de winter- en voorjaarsmaanden tot

maaiveldhoogte. De Tungelroysche beek heeft op zichzelf een drainerende werking (schrift. med. L. Oosterom, Waterschap Peel en Maasvallei). Langs de Zuid-Willemsvaart treedt ‘kanaalkwel’ uit waarvan de Kruispeel en een vegetatiezone met Galigaan ten noorden van het kanaal afhankelijk van zijn. Het grondwaterpeil is stabiel maar zakt in droge perioden weg, tot gemiddeld één meter onder maaiveld (Korsten, 2006).

Kruispeel en Laurabossen behoren tot het stroomgebied van de Tungelroysche beek. Deze beek ontspringt in het Ringselven en stroomt via een duiker onder de Zuid-Willemsvaart door naar de Kruispeel. Vroeger ontsprong de Tungelroysche beek pas verder stroomafwaarts, ten zuiden van de Tungelerwallen, ten noorden van Stramproy. Ter ontwatering van het natte gebied stroomopwaarts tot in het Ringselven, is de Tungelroysebeek verlengd en zijn andere ontwateringssloten in het gebied

gegraven (van der Ploeg & van Belle, 1994). De grondwaterstroming van het eerste watervoerend pakket gaat vanaf het kanaal richting de Maas en die van het tweede en derde watervoerend pakket gaan in noordwestelijke richting.

De Laurabossen vormen ongeveer de waterscheiding tussen het Weert en Stramproy-Hunsel-systeem. Dit deelgebied ligt hoger en bestaat uit droge gronden met grondwatertrap VII (laagste grondwaterstand

(17)

<120+ cm en hoogste peil >80 cm beneden maaiveld). Het militair oefenterrein Kruispeel-Achterbroek is voorzien van diepe greppels en rabatten waardoor dit gebied ontwaterd wordt ten behoeve van militair gebruik (Ministerie van Defensie, 2009).

(18)

Chemische invloeden

(naar: www.abdk.nl).

In Nederland zijn de zware metalen, via de lucht, het water en de zinkassen, terecht gekomen in een gebied van zo’n 2600 km2 in oostelijk Noord-Brabant en midden Limburg. Doordat dit gebied voornamelijk uit zure grond bestaat, kunnen de metalen zich niet binden en blijven zij zich verspreiden. De chemische invloeden zijn dus ook aanwezig in dit Natura 2000-gebied.

De oorsprong van de bodemverontreiniging in en rond dit Natura 2000-gebied ligt bij de lange aanwezigheid van de zinkindustrie. Tussen de deelgebieden Weerter- en Budelerbergen en het Ringselven is al sinds vorige eeuw een zinkfabriek aanwezig. Bij de productieprocessen kwamen afvalstoffen vrij welke cadmium, zink, arseen, lood en koper bevatten. De zinkfabrieken loosden vroeger verontreinigd afvalwater op watergangen zoals de Tungelroysche beek. De zware metalen die in het afvalwater zaten, hechtten zich aan het slib op de bodem. Door stroming werd en wordt het verontreinigd slib stroomafwaarts verspreid en door overstromingen kwam en komt het ook op oevers terecht.Maar ook door de toepassing van zinkassen, het restproduct van de verhitte erts, werden de metalen op grote schaal verspreid. Gemeenten en particulieren konden toentertijd namelijk de zinkassen gratis afhalen bij de fabrieken en gebruikten ze veelal als verhardings- en funderingsmateriaal in wegen en erven. Nadat de zinkindustrie in de jaren zeventig van de vorige eeuw overstapte op een ander, meer

milieuvriendelijk productieproces, kwam er een einde aan de uitstoot van zware metalen. De vervuiling was toen echter al een feit. Nog steeds overschrijden de concentraties zware metalen in de bodem, het oppervlaktewater, het grondwater en de waterbodems op veel plaatsen in Noord-Brabant en Limburg de normen. Doordat de bodem in het gebied vooral uit zure zandgrond bestaat, treden hier vroegtijdig negatieve effecten op. Met name te hoge concentraties cadmium en zink zijn boosdoeners. In gebieden met erg hoge concentraties leiden zij tot ongewenste effecten zoals eenzijdige vegetatie, verminderde vitaliteit van bomen en het verdwijnen van bepaalde bodem- en micro-organismen; zo ook in het Ringselven, Tungelroysche beek en omgeving.

In de huidige situatie heeft de zinkfabriek Nyrstar een grondwatersysteem dat bedoeld is om verdere verspreiding van zink in het grondwater te voorkomen. Dit houdt globaal in dat er grondwater wordt opgepompt, gezuiverd en indirect wordt geloosd op de Tungelroysche beek (Ministerie van Defensie, 2009).

Naast de aanwezigheid van zware metalen in het oppervlaktewater en grondwater spelen ook vermestende stoffen een belangrijke rol. Via atmosfeer, maar zeker ook via waterlopen als de Hamonterbeek worden eutrofierende stoffen als nitraat, fosfaat en sulfaat aangevoerd. In deze beek wordt kanaalwater (Maaswater) ingelaten en staat in verbinding met landbouwgronden, (ongezuiverde) lozingen in België en visvijvers. Uitiendelijk komt het water van de Hamonterbeek in de Hoort en het Rngselven terecht.

1.7. Natuurwaarden en ecologische relaties 1.7.1. Historische natuurwaarden

Het gebied biedt in natuurhistorisch opzicht een rijk gevarieerde flora en fauna. Dit gebied was onderdeel van het peelgebied. Het landschap bestond in de 19de eeuw uit hoger en lager gelegen gronden.

Depressies bestonden uit vochtige heiden, vennen en broekbossen en de hogere delen uit stuifzand, droge heiden, eikenbossen en cultuurgronden. Het gebied was rijk aan vogels van open terreinen bestaande uit open zand, heide en schrale vegetatie. De vegetatie in moerassige gebieden bestond uit Spaanse ruiter, Moeraskartelblad, Klokjesgentiaan, Slank wollegras, IJle rus, Harlekijn en Moerassmele.

(19)

In het dal van de Tungelroysche beek kwamen begin 20e eeuw Kranskarwij, Klein glidkruid, Teer guichelheil, Veenmoszegge en Zomerschroeforchis voor. De ontginning heeft voor veel verandering gezorgd. Het Weerterbos bestond vroeger uit vochtige bossen en moerassen. Het uitgestrekte heide- en moeraslandschap met natte en vochtige heiden en vennen was botanisch een bijzonder gebied. Dit was te danken aan de bijzondere bodemkundige en hydrologische omstandigheden.

Weerter- en Budelerbergen bestond vroegen uit een uitgestrekt bos-, heide- en stuifzandgebied. Het gebied bestond uit soortenrijke heidevegetaties met Gewone dopheide, Struikheide, Eenarig wollegras, Veenpluis, Klokjesgentiaan en schrale vegetatie korstmossen en grassen. Daarnaast was het gebied rijk aan vogelsoorten die gebonden waren aan bos en heide. Zo kwamen de Nachtzwaluw, Boomleeuwerik, Duinpieper, Tapuit en Veldleeuwerik veelvuldig voor. Maar ook bosgebonden soorten als Havik, Buizerd, Zwarte specht Dit gebied heeft zijn karakter als bos, heide en stuifzandgebied weten te behouden. De Elzen- en Berkenbroekbossen in de Kruispeel bestonden uit galigaanvegetaties afgewisseld met zeggensoorten zoals Snavelzegge. Dit is nog steeds aanwezig. In De Hoort heeft tot begin jaren ’80 de Zomerschroeforchis stand weten te houden. Het Ringselven en Hamonterbeek vormden een

grensoverschrijdend natuurgebied waar het beekdal de hoger gelegen dekzandlandschap doorsneed. Hier ontstonden open water, verlandingssituaties, vennen, rietkragen, wilgenstruwelen en moerasbos waar diverse watervogels voorkwamen.

1.7.2. Huidige natuurwaarden

Weerterbos

Dit is een van oorsprong nat bosgebied met vennen dat onder invloed staat van lokale kwel en

wateraanvoer vanuit omliggende gronden. De loof- en naaldbossen hebben een aangeplant karakter en bestaan uit restanten Wintereiken-Beukenbos, Berken-Zomereikenbos en Berkenbroekbos. De

ondergroei bestaat hoofdzakelijk uit Adelaarsvaren, Blauwe bosbes en Pijpenstrootje. De broekbossen bestaan uit Zwarte els, Zachte berk en wilgen. In de vele greppels en rabatten komen soorten voor die bij enige verdroging stand houden. Het gesloten karakter wordt deels opgeheven door verspreid liggende open graslanden.

Natuurontwikkeling heeft het Weerterbos doen veranderen in een meer natuurlijk bos waar water een belangrijke rol speelt. De hoofdzakelijk vochtige bospaden bieden groeiplaatsen voor bijzondere soorten als Hazenzegge en Sterzegge.

Venherstelprojecten hebben er voor gezorgd dat vennen en poelen zijn hersteld en vergroot. Deze voormalige heidevennen staan onder invloed van basenrijk grondwater. Zo komen er in en rondom de vennen Gagel, Melkeppe, Veldrus, Bosbies, Echte koekoeksbloem en Scherpe zegge voor. De Oude Graaf kent soorten als Duizendknoopfonteinkruid, Waterviolier en Grote waterranonkel maar is ook belangrijk voor Bosbeekjuffer, Kleine modderkruiper en Beekschaatsenrijder. Het gebied telt vanaf 1980 ruim 300 hogere plantensoorten waarvan enkele Rode Lijstsoorten. Daarnaast is het een leefgebied voor ruim 20 zoogdiersoorten (waarvan vier vleermuissoorten), 70 vogelsoorten van gesloten en open terrein zoals Wespendief, Havik, Zwarte specht, Kleine bonte specht, Boomvalk, Boomleeuwerik en

Roodborsttapuit, 25 libellensoorten (o.a.Grote roodoogjuffer, Plasrombout, Noordse witsnuitlibel en Koraaljuffer), ruim 30 vlindersoorten (Bont- en Spiegeldikkopje, Kleine ijsvogelvlinder, zes amfibieën en twee reptielen (Levendbarende hagedis en Hazelworm).

(20)

De Loozerheide, Boshoverheide, Weerter- en Budelerbergen vormen een uitgestrekt bos-, stuifzand- en heidegebied, dat gelegen is in Noord-Brabant en Limburg. De natuurwaarden in dit deelgebied moet in het kader van Natura 2000 vooral gezocht worden in de diversiteit aan broedvogels en hun habitat. Het gebied bestaat voornamelijk uit naaldbossen met Grove den en open terrein met droge en natte heide, stuifzanden en enkele vennen. Open terreinvogels van heide zijn goed vertegenwoordigd. Zo komen Geelgors, Zwarte en Groene specht, Boompieper, Nachtzwaluw, Boomleeuwerik en

Roodborsttapuit veelvuldig voor. Ook komen er de Kommavlinder, Levendbarende hagedis en diverse bedreigde Loopkeversoorten voor. Delen van de Boshoverheide die grenzen aan het kanaal en onder invloed staan van kwel bestaan uit broekbossen en galigaanvegetaties. Verder zijn droge en vochtige heideterreinen aanwezig. De droge delen bevatten open zand, Schapengras, Bochtige smele en Struikheide en de natte delen Pijpenstrootje, Gagel, snavelbiezen, Galigaan, Mattenbies, Gewone dophei, Beenbreek, Veenpluis en Zachte berk. Waterplanten zijn onder andere Loos blaasjeskruid, Puntkroos, Klein en Ongelijkbladig fonteinkruid. Reptielen en amfibieën die er voorkomen zijn Heikikker, Levendbarende en Zandhagedis. Daarnaast komen diverse libellen- (42 soorten) en vlindersoorten voor zoals Gevlekte glanslibel, Geelvlekheidelibel, Bruine winterjuffer, Vroege glazenmaker en vlinders als Heivlinder, Heideblauwtje en Kleine IJsvogelvlinder (Felix & Eichhorn, 2009). Ook komen er zeldzame en bedreigde loopkeversoorten, krekels en sprinkhanen zoals Veldkrekel en Moerassprinkhaan voor. De Agrarische gronden rondom Bakewell bestaan uit akkers en (natte) weilanden. Daarnaast liggen er (broek)bosjes en enkele poelen waar diverse amfibieën voorkomen waaronder de Kamsalamander en diverse libellensoorten.

Ringselven, Kruispeel en Laurabossen

Het Ringselven bestaat uit hydrologisch gevoelige vegetaties die goed ontwikkeld zijn. De oevers van de vennen zijn grotendeels dichtgegroeid met Riet- en Galigaanvegetaties en plaatselijk ook broekstruwelen en -bossen.Het voorkomen van de aan kalkgebonden natuurwaarden als Galigaanmoeras ligt in het verlengde van de inlaat van kalkrijk water dor lokale grondwatertoevoer vanuit de Weerter- en

Budelerbergen en de Zuid-Willemsvaart en door de aanvoer van Maaswater via de Hamonterbeek. In en langs de vennen groeien bijzondere soorten zoals Kleinste egelskop, Kruipende moerasweegbree, Ongelijkbladig fonteinkruid, Vlottende bies, Draadzegge, Beenbreek, Loos en Klein blaasjeskruid. Ook tal van diersoorten vinden hier een geschikt leefgebied, zoals Geoorde fuut, Roerdomp, Woudaap, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Baardman, Snor, Alpenwatersalamander, Kamsalamander, Heikikker, Moerassprinkhaan en diverse libellensoorten waaronder de Gevlekte glanslibel, Bruine winterjuffer, Steenrode heidelibel en Bandheidelibel (Felix & Eichhorn, 2009). Ook komen er veel vissoorten voor in het Ringselven waaronder de Kleine modderkruiper. Langs het grote open water liggen enkele kleine (zwakgebufferde) vennen. De vegetatie in en rondom deze vennen bestaat de vegetatie uit Gagel, Snavelzegge, Eénarig wollegras, Veenpluis, Veelstengelige waterbies en Duizendknoopfonteinkruid.De hogere delen in het Ringselven bestaan voornamelijk uit met Pijpestrootje vergraste heide.

Het grootste gedeelte van de Kruispeel bestaat uit Berkenbroekbos. De aanwezige kwelzone, waar de Veenbossen en Galigaan van afhankelijk is, zorgt voor een overgang van kalkrijk naar -arm. Langs de Tungelroysche beek liggen vennen. In en rondom de vennen komen onder andere Galigaan,

blaasjeskruid, Moeraswolfsklauw, Kleine zonnedauw, Bruine snavelbies, Naaldwaterbies, Vlottende bies en Pilvaren voor (Eichhorn, 2006). De randen van het noordelijke ven worden gedomineerd door Zwarte els, Sporkehout en Zomereik. Overige open vochtige plekken worden gekenmerkt door Gagel, Galigaan, Veenpluis, Snavelzegge en Drijvend fonteinkruid (de Mars & Wortel, 2003). De Kruispeel is verder van belang voor amfibieën en vogels zoals Bosrietzanger en Kleine karekiet. Ook de Moerassprinkhaan komt

(21)

hier voor. De Tungelroysche beek is van belang voor watervogels maar ook vissen zoals de Kleine modderkruiper.

De Laurabossen bestaan nog grotendeels uit naaldhoutopstanden die langzaam zijn omgevormd naar een natuurlijk loofbos, bestaande uit Eiken-Berkenbos met open heideterreinen. Op het militair

oefenterrein komen Struikheide, Pijpenstrootje, Gewone dophei en broedvogels van open terrein zoals Nachtzwaluw, Boomleeuwerik en Roodborsttapuit voor. De heide is grotendeels vergrast. Daarnaast komen ook vlindersoorten zoals Bont dikkopje en reptielen zoals Levendbarende hagedis voor. In het noordwestelijk deel, grenzend aan het kanaal, is het natter en komen soorten als Gagel, Veenpluis, Kleinste egelskop, Echt duizendguldenkruid, Duizendknoopfonteinkruid, Waterpostelein en Koningsvaren in greppels en kleine plassen/vennen voor (Eichhorn, 2006).

1.7.3. Ecologische relaties

De ecologische relaties zijn voor het gehele Natura 2000-gebied Weerter- en Budelerbergen & Ringselven te relateren aan de complexe bodemstructuur en hydrologische situatie. Er komen diverse hydrologisch gevoelige vegetaties voor, direct naast droge schrale vegetaties. Relaties binnen het Natura 2000-gebied zijn als volgt:

De oorspronkelijk laagten en pingo-ruïnes in het Weerterbos zijn opgevuld met veen en kalk-gyttja en staan onder invloed van regionale en lokale kwel en regenwater. Hier hebben zich zwakgebufferde vennen en broek- en veenbossen ontwikkeld. De vennen zijn het biotoop voor de Drijvende waterweegbree.

Op drogere delen die met name te vinden zijn in Weerter- en Budelerbergen zijn loof- en naaldbossen te vinden. De ontgonnen delen bestaan uit droge en vochtige heiden, zandverstuivingen en aangeplant naaldhout. Deze biotopen zijn geschikt voor broedvogels zoals Nachtzwaluw, Boomleeuwerik en Roodborsttapuit, waarvan de laatst genoemde zich ook graag ophoudt in het aangrenzende agrarisch gebied. Droge heiden, stuifzanden en vennen zijn deels afhankelijk van windinvloeden die er voor zorgen dat de successie, welke een natuurlijke bedreiging kan zijn voor dit soort habitats, wordt teruggezet waardoor de karaktersitieke pioniervegetaties kunnen blijven voorkomen.

Vennen en broekbossen in de Kruispeel en Ringselven staan onder invloed van regenwater en kwel dat deels afkomstig is van de Zuid-Willemsvaart (kanaalkwel). Langs het open water heeft zich

galigaanvegetatie ontwikkeld.

Binnen het Natura 2000-gebied worden de deelgebieden van elkaar gescheiden door de A2, spoorlijn Weert-Eindhoven, verbindingsweg Weert-Budel, goederenspoor IJzeren Rijn en het kanaal. Hierdoor zijn soorten en populaties in omliggende natuurgebieden gescheiden van elkaar. Dit Natura 2000-gebied heeft ecologische relaties met in het zuidoosten gelegen Wijffelterbroek als voormalig beekdalmoeras en momenteel moerasbos, Stramprooierheide en Areven. In deze gebieden komt andere de

Kamsalamander voor. In het westen heeft Weerter- en Budelerbergen & Ringselven via diverse beekdalen een ecologische relatie met Brabantse Natura 2000-gebieden zoals Leenderbos en Strabrechtse Heide vanwege het voorkomen van nagenoeg dezelfde instandhoudingsdoelstellingen. Ook heeft het gebied een relatie met Belgische Natura 2000-gebieden zoals Warmbeekvallei en Beverbeekse Heide, Hageven en Dommelvallei en Stramprooierbroek, St. Maartensheide en Hamonterbeek vanwege het voorkomen van Galigaanmoerassen, vennen en broedvogels Boomleeuwerik en Nachtzwaluw.

(22)

1.7.4. Instandhoudingsdoelstellingen

Het gebied is aangemeld als belangrijkste gebied in Nederland voor het habitattype Zwakgebufferde vennen en Galigaanmoerassen. In totaal zijn Weerter- en Budelerbergen & Ringselven aangemeld voor negen instandhoudingsdoelstellingen, waarvan drie habitattypen, drie habitatsoorten en drie vogelsoorten (Ministerie van LNV, 2006a). Hiervan hebben twee typen de prioritaire status, aangegeven met een sterretje (*). Dit houdt in dat voor deze typen een bijzondere verantwoordelijkheid geldt omdat een belangrijk deel van hun natuurlijk verspreidingsgebied in het gebied Weerter- en Budelerbergen & Ringselven ligt (artikel 1 Habitatrichtlijn).

HABITATRICHTLIJN

Habitattypen

H3130 Uitbreiding van oppervlakte en verbetering van kwaliteit Oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren met vegetatie behorend tot het Littorelletalia uniflorae en/of Isoëto-Nanojuncetea (Zwakgebufferde vennen).

H7210 * Behoud van oppervlakte en verbetering van kwaliteit Kalkhoudende moerassen met Cladium mariscus en soorten van het Caricion davallianae (Galigaanmoerassen). H91D0 * Uitbreiding van oppervlakte en verbetering van kwaliteit Hoogveenbossen (Veenbossen).

Habitatsoorten

H1149 Behoud van omvang en kwaliteit van het leefgebied voor behoud populatie van de Kleine modderkruiper.

H1166 Behoud van omvang en kwaliteit van het leefgebied voor behoud populatie van de Kamsalamander.

H1831 Uitbreiding van omvang en verbetering van kwaliteit van zijn biotoop voor uitbreiding van de populatie Drijvende waterweegbree.

VOGELRICHTLIJN

Broedvogels

A224 Behoud van omvang en kwaliteit van het leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 20 paren van de Nachtzwaluw.

A246 Behoud van omvang en kwaliteit van het leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 65 paren van de Boomleeuwerik.

A276 Behoud van omvang en kwaliteit van het leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 20 paren van de Roodborsttapuit.

KERNOPGAVE

Met een kernopgave wordt aangegeven wat de belangrijkste bijdragen van een concreet gebied zijn aan het Natura 2000-netwerk. De kernopgaven vormen een belangrijk hulpmiddel bij de focus en eventueel noodzakelijke prioritering binnen de Natura 2000-beheerplannen. Met ‘sense of urgency’ wordt richting

(23)

gegeven aan het tempo van realisering van de doelen. Er is sprake van een sense of urgency, wanneer binnen 10 jaar mogelijk een onherstelbare situatie ontstaat (Ministerie van LNV, 2006b). Er zijn geen prioritaire doelen aangewezen voor dit gebied.

Een wateropgave (W) is toebedeeld als de watercondities in meer of mindere mate niet op orde zijn. Voor Weerter- en Budelerbergen & Ringselven gelden de hieronder genoemde kernopgaven. Gezien de habitattypen, -soorten en broedvogels waarvoor dit gebied is aangewezen/aangemeld, zijn enkele onderdelen (vet) binnen de kernopgaven relevant.

6.02 Zwak gebufferde vennen (W)

Kwaliteitsverbetering (ook latere successiestadia) van Zwakgebufferde vennen (H3130) mede als habitat voor Gevlekte witsnuitlibel (H1042) en Geoorde fuut (A008).

6.08 Structuurrijke Droge heide

Vergroting areaal Stuifzandheiden met struikhei (H2310), Binnenlandse kraaiheibegroeiingen (H2320), Droge heide (H4030) en Zandverstuiving (H2330) en verbeteren van de kwaliteit door vergroting van de variatie in structuur en ontwikkeling van geleidelijke overgangen met bos, mede ten behoeve van vogelsoorten als Duinpieper (A255), Korhoen (A107), Nachtzwaluw (A224), Draaihals (A233) en Tapuit (A277).

(24)

2.

HABITATTYPEN, -SOORTEN EN BROEDVOGELS

De beschrijvingen van de habitattypen, -soorten en broedvogels zijn in eerste instantie gebaseerd op wat het Ministerie van LNV verstaat onder het type of soort (profielendocumenten, versie 1 september 2008 inclusief errata) (www.minlnv.nl). De landelijke beschrijving is nader uitgewerkt op basis van voorkomen in Limburg en gespecificeerd voor Weerter- en Budelerbergen & Ringselven.

2.1. Zwakgebufferde vennen (H3130) Algemene beschrijving

Dit habitattype betreft ondiepe voedselarme tot matig voedselrijke vennen, poelen en soms in sloten met voornamelijk pioniergemeenschappen van voedselarme zandige en enigszins leemhoudende bodems met een wisselende waterstand. Buffering vindt plaats door de invloed van kwel van licht aangerijkt grondwater op voedselarm oppervlaktewater. De zuurgraad varieert tussen de 4,5 en 7,5 (Heutz & Paelinckx, 2005). Nitraat- en ammoniumconcentraties zijn lager dan 0,14 mg N/l en de fosfaatgehalte lager dan 2 ug P/l (schrift. med. G. Matte, Waterschap De Dommel). Kenmerkend voor deze vennen is een groot aantal soorten, waaronder veel pioniersoorten van kale oevers en open water.

Het habitattype heeft veel kenmerken van het habitattype Zeer zwakgebufferde vennen (H3110). De verschillen zitten in de waterkwaliteit, -kwantiteit, beschikbaarheid koolstof en de nutriënten (Decleer, 2007). Dit type heeft namelijk een iets sterkere basenverzadiging (betere buffering tegen verzuring), een grotere nutriëntenbeschikbaarheid waardoor het zich in meer mesotrofe milieus kan ontwikkelen en het water is minder diep waarbij de oeverzone voor een langere tijd droog kan vallen. Daarnaast zijn de planten van H3110 beter aangepast aan koolzuurarme omstandigheden.

Het habitattype is in Nederland vertegenwoordigd door vier verschillende verbonden, namelijk die van Ongelijkbladig fonteinkruid, Waternavel en Stijve moerasweegbree, Naaldwaterbies en het Verbond van Dwergbiezen (Dwergbiezen-klasse). Ook vegetatieloos open water wordt gerekend tot dit type.

Tot het verbond van Ongelijkbladig fonteinkruid behoren gemeenschappen van relatief dieper water. Hierin spelen planten met drijvende bladeren een belangrijke rol. Het verbond van Waternavel en Stijve moerasweegbree is juist gebonden aan ondieper water. Het Naaldwaterbies-verbond komt voor in vennen, waar de zandige bodem bedekt is met een laagje organisch materiaal. De open

pionierbegroeiingen van het Dwergbiezen-verbond, die rijk zijn aan eenjarige plantjes, vormen vaak een inslag in begroeiingen van overblijvende soorten. De ingenomen oppervlakten zijn doorgaans erg klein, soms niet meer dan een smal lint van enkele decimeters breed.

Weerter- en Budelerbergen & Ringselven

De vennen bij het Ringselven en Weerterbos liggen op dekzand en zijn ontstaan door stagnerende leemlagen en aanwezige kalkrijke kwel. Bij het Ringselven zijn de kleine geïsoleerde vennen aan de rand van het grote open water gelegen. De vennen, al dan niet in contact met het grote open water, staan onder invloed van kwel. In het Weerterbos en Kruispeel zijn het ondiepe, (matig) voedselarme vennen zoals beschreven in de algemene beschrijving.

Plantengemeenschappen (naar: Peeters, 2002; Weeda et al., 2000; 2003)

4Aa1 Associatie van Doorschijnend glanswier 6Ab1 Associatie van Ongelijkbladig fonteinkruid 6Ac1 Pilvaren-associatie

(25)

6Ac2 Associatie van Vlottende bies

6Ac3 Associatie van Veelstengelige waterbies 6Ad1 Associatie van Naaldwaterbies

6RG1 Rompgemeenschap van het Oeverkruid-verbond

6RG3 Rompgemeenschap met Veelstengelige waterbies en Veenmos In mozaïek met vegetaties van Zwakgebufferde vennen:

6Ab2 Associatie van Kleinste egelskop

6RG2 Rompgemeenschap met Duizendknoopfonteinkruid 6RG4 Rompgemeenschap met Knolrus en Veenmos 9Aa3a Associatie van Moerasstruisgras en Zompzegge 10RG2 Rompgemeenschap met Snavelzegge

28Aa1 Associatie van Draadgentiaan

28Aa2 Associatie van Borstelbies en Moerasmuur

Kenmerkende soorten

Dit habitattype wordt in het algemeen gekenmerkt door Oeverkruid, Ongelijkbladig fonteinkruid, Kleinste egelskop, Kruipende en Stijve moerasweegbree, Duizendknoopfonteinkruid, Ondergedoken

moerasscherm, Witte waterranonkel, Pilvaren, Vlottende bies, Naaldwaterbies, Gesteeld en Klein glaskroos, Drijvende waterweegbree, Draadgentiaan, Dwergrus, Wijdbloeiende rus, Koprus, Moerashertshooi en Dwergbloem. Dit type kan begeleid worden door Veelstengelige waterbies, Waterpostelein, Draadzegge, Knolrus en Waternavel.

Naast vaatplanten spelen blad- en levermossen een belangrijke rol. De oevers van dit habitattype kennen typische ongewervelde faunasoorten zoals diverse loopkevers, oeverwantsen en de Gerande oeverspin. Opvallend zijn de grote soortenrijkdom en aantallen van libellen. Typische amfibieën zijn Heikikker en Poelkikker.

Bedreigingen

Deze vegetaties zijn gevoelig voor eutrofiëring, verzuring en verdroging. Verzuring en vermesting door atmosferische depositie is één van de grootste knelpunten (van Dam & Mertens, 2008) en leidt tot soortenarme vegetaties. Bij eutrofiëring worden de voedselarme vegetaties verdrongen door Pitrus-, Lisdodde- of Rietvegetaties, met soorten als Moerasstruisgras, Waternavel of Grote wederik (Decleer, 2007). Ook te beperkte aanvoer van gebufferd (grond)water, verlanding door successie, overbegrazing, betreding en kolonisatie door exoten behoren tot de mogelijke bedreigingen. Overstromingsfrequentie van de Tungelroysche beek vormt eveneens een knelpunt voor de vennen in de Kruispeel.

Locatie

De verschillende vormen van het habitattype komen het best ontwikkeld voor op de pleistocene

zandgronden. De belangrijkste vindplaatsen liggen in Noord-Brabant en aangrenzend deel van Limburg. Dit habitattype komt op verschillende locaties in het Weerterbos voor en ontwikkelen zich bij herstelde vennen zoals Rietven, De Slenk, Koolespeelke, Groot en Klein Ven. Daarnaast behoren kleine

geïsoleerde vennen rondom het Ringselven, beiden vennen grenzen aan de Tungelroysche beek in de Kruispeel en een laagte aan de rand van de Laurabossen, grenzend aan de Zuid-Willemsvaart tot dit habitattype (Kiwa Water Research & EGG, 2007). Locaties worden weergegeven in figuur 2.1.

(26)

Figuur 2.1 Toponiemen van Zwakgebufferde vennen Weerterbos Huidig beheer

Het Limburgs Landschap en Natuurmonumenten streven naar het zoveel mogelijk vasthouden van gebiedseigen kwel- en regenwater binnen een regime van natuurlijke waterstandschommelingen. Zij hebben in het laatste decennium succesvol vennen hersteld. Wanneer er verrijking van de venoevers wordt geconstateerd, is plaggen noodzakelijk om een goede uitgangssituatie te scheppen voor soorten van het Oeverkruid-verbond.

Staat van instandhouding

De sinds 1999 herstelde vennen (onder andere Rietven, De Slenk en Koolespeelke) in het Weerterbos hebben zich reeds ontwikkeld tot Zwakgebufferde vennen. De kenmerkende soorten komen er voor. Deze vennen (onder andere Groot en Klein Ven) zullen zich in de toekomst nog verder ontwikkelen. De staat van instandhouding is hierdoor gunstig.

Uit provinciale vegetatiegegevens van Noord-Brabant blijkt dat het gebied rondom het Ringselven in 1991 kenmerkende soorten van dit habitattype herbergde die talrijk aanwezig waren. Het is niet bekend wat de huidige (na 1991) situatie is. Ondanks het ingelaten voedselrijke Maaswater, herbergen de grotendeels geïsoleerd liggende vennen matig voedselrijk tot voedselarm water door het deels vasthouden van regen- en kwelwater. De waterkwaliteit wordt enigszins beïnvloed door toestroom van nutriëntenrijk water. Hierdoor voldoet de huidige waterkwaliteit niet aan de normen van dit type. De staat van instandhouding is hiermee (zeer) ongunstig.

(27)

De vennen in de Kruispeel, grenzend aan de Tungelroysche beek, en recent gegraven plassen in de westpunt van de Laurabossen hebben veel potentie omdat er in 2006 restpopulaties zijn waargenomen van kenmerkende soorten van dit habitattype (Eichhorn, 2006). Venherstelprojecten hebben ook hier ervoor gezorgd dat soortenrijke verlandingsvegetaties zich hebben ontwikkeld die kenmerken zijn voor Zwakgebufferde vennen. De staat van instandhouding is (matig) gunstig vanwege het voorkomen van kenmerkende soorten. De landelijke staat van instandhouding is matig ongunstig (Ministerie van LNV, 2006c).

Ontwikkelingen en trends

Landelijk gezien, is de oppervlakte aan Zwakgebufferde vennen in het verleden sterk afgenomen zodat de huidige landelijke oppervlakte nog steeds als onvoldoende wordt beschouwd. De afname is deels aan ontginningen en veranderde bodemgebruik te wijten. De oppervlakten in Natura 2000-gebieden is in de afgelopen vijftien jaar echter toegenomen, mede door venherstelprojecten. Dit is ook het geval in dit Natura 2000-gebied Weerter- en Budelerbergen & Ringselven door venherstel in het Weerterbos en Kruispeel. Op een aantal plaatsen in dit Natura 2000-gebied zijn de meeste typische soorten, al dan niet in restpopulaties, nog steeds of wederom aanwezig. Behoud en beheer van de hier bedoelde

gemeenschappen van Zwakgebufferde vennen vergen een subtiele aanpak, waarbij de omstandigheden voortdurend gevolgd dienen te worden. Al met al lijkt onder de huidige condities in het geheel aan vennen aan de belangrijkste randvoorwaarden te kunnen worden voldaan. Het behoud van deze vensystemen is nu echter nog gekoppeld aan regelmatig menselijk ingrijpen, terwijl een meer duurzaam functioneren wenselijk is (door maatregelen op landschapsschaal). Het blijft van belang bij de toepassing van herstelmaatregelen te streven naar duurzaam herstel van de hydrologische condities.

Historisch gezien is het Ringselven veelal een gebufferd ven met matig voedselrijk water door aanvoer van beekwater. Doordat het aangevoerde water voedselrijker werd nam de potentie langzaam af. Nu zijn alleen nog kleine geïsoleerde vennen aan de rand van het grote open water kansrijk.

Doelstelling

Het doel is uitbreiding van oppervlakte en verbetering van kwaliteit.

Mogelijkheden voor behoud, herstel en uitbreiding

Herstelmogelijkheden zijn periodiek opschonen en uitbaggeren van ondiepe wateren (vennen), kleinschalig en gefaseerd plaggen en/of ontgronden van oeverzones, afhankelijk van de plaatselijke zaadbank. Reeds herstelde vennen, onder andere in het Weerterbos, kunnen zich ontwikkelen tot dit habitattype. Ook het aanpassen van de waterhuishouding is wenselijk. Hiervoor is onderzoek nodig om de gewenste situatie te krijgen. Het kappen van bos kan helpen tegen verdroging en eutrofiëring. Dit alles is pas duurzaam wanneer de (stikstof)depositie blijft dalen (van Dam & Mertens, 2008) en aanvoer van voedselrijker water afneemt. Maatregelen ter verbetering van de waterhuishoudng in zowel kwantiteit als ook kwaliteit vloeien voort uit de NLP/GGOR rapportages van de waterschappen. Geïsoleerde delen van het Ringselven hebben potentie om zich te ontwikkelen tot dit habitattype.

2.2. Galigaanmoerassen* (H7210) Algemene beschrijving

Het habitattype betreft begroeiingen gedomineerd door Galigaan. Galigaan groeit in water van

(28)

voor de soortenrijkdom van de vegetatie. Het water dient sulfaatarm, zuurstofrijk te zijn met een zuurgraad van >5,5 en een calciumgehalte van tussen de 40 en 150 mg/l (Heutz & Paelinckx, 2005). Het vormt verlandingsvegetaties aan de oevers van ondiepe stilstaande wateren, laagveenplassen en heidevennen, onder basenrijke en niet al te zuurstofarme omstandigheden. Op een deel van de groeiplaatsen garandeert opwellend grondwater een constante temperatuur hetgeen in de winter een zekere opwarming betekent die van betekenis kan zijn voor de als warmteminnend bekend staande Galigaan. Langs grote plassen vervangt Galigaan soms de rietzoom, vooral als de waterstand aan grote schommelingen onderhevig is.

Galigaan is een zeldzame soort maar kan, na geslaagde vestiging, in de vegetatie overheersen. In kalkmoerassen zorgen galigaanmoerasvegetaties voor variatie in de vegetatiestructuur en dragen op die manier bij aan een hogere faunistische waarde van het gebied. Strooiselrijke galigaanruigten zorgen voor een uniforme galigaanvegetatie waarin weinig ander planten kunnen groeien. Bij verdroging vindt opslag van houtachtigen plaats, die de successie naar moerasstruweel en broekbos inluidt. Bij langdurige ontwatering verliest Galigaan haar dominante positie, al kan zij zich nog vele decennia handhaven door smalbladige, niet bloeiende scheuten.

Weerter- en Budelerbergen & Ringselven

Langs grote plassen vervangt Galigaan soms de rietzoom, vooral als de waterstand aan grote schommelingen onderhevig is, zoals in het Ringselven en omgeving. Het Ringselven herbergt zo’n aaneengesloten soortenarme galigaanvegetatie. Hier is Galigaan ook afhankelijk van kalkinvloeden door kanaalkwel. In de Kruispeel worden de vennen omgeven door een ijle galigaanvegetatie die eveneens onder invloed van (kanaal)kwel staat.

Plantengemeenschappen (naar: Weeda et al., 2000)

8Bd1 Galigaan-verbond

Kenmerkende soorten

De vegetatie bestaat uit Galigaan, Moerasvaren, Watermunt, Melkeppe, Paddenrus en begeleid door Riet, lisdodden, Gagel en boomsoorten van broekbossen. Het Ringselven bestaat uit een soortenarm Galigaanmoeras, gedomineerd door Galigaan. Hierin komen wel verschillende vogelsoorten voor zoals Roerdomp, Woudaapje en Snor. Volgens het profielendocument is de Blauwborst een typische soort (Ministerie van LNV, 2008a).

Bedreigingen

Galigaanvegetaties is voor beperkte schommelingen in nutriënten niet gevoelig. Langdurige verdroging leidt tot spontane successie naar moerasstruweel en broekbos. Verminderde toevoer van kalkrijk of gebufferd grondwater en eutrofiëring van oppervlakte- en grondwater leiden tot geleidelijke degradatie van het habitattype (Decleer, 2007). Het achterwege laten van (maai)beheer kan zorgen voor een soortenarme vegetatie. Dit type is zeer gevoelig voor stikstofdepositie dat voor verzuring kan zorgen (van Dobben & van Hinsberg, 2008).

Locatie

Galigaan komt vooral aan de landzijde, ten noorden van de Kempenweg (N564) voor, tussen Weert en de Belgische grens. Het Ringselven, zowel de noord- als zuidplas, wordt omgeven door een

(29)

over het gebied. Ook in De Hoort komt Galigaan voor. Daarnaast komt Galigaan in een ijlere vorm voor als oevervegetatie van beide vennen grenzend aan de Tungelroysche beek in de Kruispeel. Locaties worden weergegeven in bijlage 1.

Huidig beheer

Natuurmonumenten, in samenwerking met het Waterschap Peel en Maasvallei hebben aanpassingen gedaan die (indirect) de galigaanvegetatie beïnvloeden. Natuurmonumenten heeft dunningen uitgevoerd in de broekbossen waar plukken Galigaan voorkomen, waardoor Galigaan meer is gaan bloeien. Ook zijn de vennen aan beide zijden van de Tungelroysche beek herstelt. In het Ringselven vindt (nog) geen beheer plaats.

Staat van instandhouding

Landelijk gezien heeft dit habitattype in dit gebied een bijzondere goede kwaliteit (Ministerie van LNV, 2006c) ondanks de matige waterkwaliteit. Het vormt ook het grootste aaneengesloten galigaanveld van Nederland. Galigaan lijkt op de meeste plaatsen vitaal voor te komen en vormt bij het Ringselven een nagenoeg dekkende maar soortenarme oevervegetatie. Er is ook sprake van enige drijftilvorming. Dit type verkeerd in het Ringselven in een matig gunstige staat. Beperkte schommelingen in de

nutriëntenhuishouding niet gevoelig maar de huidige waterkwaliteit is mogelijk wel beperkend voor de ontwikkeling van dit type. Galigaan kan zich bij ongeschikte standplaatscondities lang handhaven maar de soort kan hierdoor geleidelijk afnemen. In de Hoort, waar het water nog voedselrijker is, is de moeraszone smaller en komt Galigaan beperkter voor. Het is niet duidelijk of Galigaan zich nog vermeerderd.

Langs het kanaal, aan de voet van de dijk (landzijde), komt Galigaan iets ijler voor doordat de bosopslag langzaam het licht wegneemt. Zijn voorkomen dankt het aan het uittredende kanaalkwel. Galigaan komt in de Kruispeel in de oevervegetatie van beide vennen in een ijle vorm voor. Daarnaast komt het verspreid in het omliggende Berkenbroekbos voor. In het broekbos komt het Galigaan enigszins verdroogd voor en is niet als het type aangewezen. De structuur en soortensamenstelling van deze locaties zijn te classificeren als een vitale, soms ijle galigaanvegetatie en de staat van instandhouding kan gekwalificeerd worden als matig gunstig. In het Weerterbos komt geen Galigaan voor.

Ontwikkelingen en trends

Het Ringselven heeft zijn galigaanvegetatie, ondanks de waterkwaliteit en verontreiniging, weten te behouden. Dit door de sterke eigenschappen van Galigaan. De aanvoer van kalkrijk water, waaronder (kanaal)kwelwater, zorgt ervoor dat Galigaan stand weet te houden. In de Hoort neemt de moeraszone langzaam af en neemt de voedselrijkdom toe waardoor het Galigaan steeds beperkter voorkomt. Langs het kanaal treedt langzaam bosopslag door successie op waardoor galigaanvegetaties ijler worden. In de Kruispeel is relatief veel Galigaan te vinden, hoewel aan de noordzijde van de

Tungelroysche beek in verdroogde vorm. Door ontwatering kwijnt Galigaan weg en treedt bosvorming op zoals in de Kruispeel. Doordat het Berkenbroekbos deels open is gekapt, bloeit Galigaan weer hetgeen duidt op het vitaler worden van de planten. Het voorkomen van Galigaan in dit bostype bevorderd het voorkomen als oevervegetatie in de vennen. Venherstel en herinrichting van de Tungelroysche beek in de Kruispeel zorgen ervoor dat het Galigaan zich verder kan ontwikkelen in kwantiteit en kwaliteit.

Doelstelling

(30)

Mogelijkheden tot behoud en herstel

Om ervoor te zorgen dat dit vegetatietype zich handhaaft, geen verdrogingsverschijnselen vertoont en de kwaliteit verbeterd wordt, dient de waterhuishouding verbeterd te worden. Naast de waterkwantiteit dient er ook gekeken te worden naar de waterkwaliteit. Hier zijn Natuurmonumenten en de waterschappen al mee aan de slag. Mogelijkheden zijn er in het Ringselven, inclusief De Hoort. Daarnaast is de

kwaliteitsverbetering te bereiken door verjonging en verhogen van de soortenrijkdom. 2.3. Veenbossen* (H91D0)

Algemene beschrijving

Dit habitattype betreft relatief laag blijvende Berkenbroekbossen met veenmos op venige ondergrond en een constante hoge grondwaterstand, al dan niet door kwel. Dit bostype ontwikkelt zich op vochtige tot natte, zure, neerslaggevoede veenbodems. Op zandgronden komt dit type voor in kwelzones aan randen van hoogvenen en in beekdalen. Veenbossen zijn soortenarm maar rijk aan (veen)mossen die een groot deel van het bodemoppervlak innemen.

Naarmate de standplaats minder voedselarm en zuur wordt, treedt Zwarte els meer op de voorgrond en ontwikkelt het bos zich langzaam naar Elzenbroekbos. Het onderscheid wordt bepaald door de

verhouding tussen berk en els.

Dit bostype kan buiten hoogveengebieden in mozaïek voorkomen met Elzenbroekbossen (H91E0). Dan wordt het in zijn geheel gerekend tot het habitattype Veenbossen. Veenbos is geen climax maar een successiestadium van broekbos.

Weerter- en Budelerbergen & Ringselven

In het Weerterbos en Kruispeel domineert de Zachte berk, waarbij greppels begroeid zijn met veenmossen. Dit bostype ligt grotendeels op veengronden en zandige leemgronden.

Plantengemeenschappen (naar: Weeda et al., 2005)

39Aa2 Elzenzegge-Elzenbroek 40Aa1 Dophei-Berkenbroek 40Aa2 Zompzegge-Berkenbroek

40RG2 Rompgemeenschap met Pijpenstrootje 40RG3 Rompgemeenschap met Gewone braam In mozaïek met vegetaties van Veenbossen: 36Aa2 Associatie van Grauwe wilg

39RG3 Rompgemeenschap met Moeraszegge

Kenmerkende soorten

Dit habitattype wordt in het algemeen gekenmerkt door Zachte berk en verscheidene veenmossoorten. Daarnaast zijn Zwarte els, Grauwe- en Geoorde wilg, Zomereik, Sporkehout, Pijpenstrootje, Gewone dophei, Zompzegge, Snavelzegge, Moerasstruisgras en Veldrus begeleidend. In het Weerterbos wordt dit bostype begeleid door soorten van vochtige Wintereiken-Beukenbos en Zomereiken-Berkenbos (Blauwe bosbes, Pijpenstrootje en Brede stekelvaren). In de Kruispeel zijn dit de soorten als Riet, Galigaan en Moeraszegge. Typische soorten voor Veenbossen zijn o.a. Smalbladig veenmos, Houtsnip en Matkop.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Toelichting Het habitattype kalkmoerassen dat landelijk gezien een zeer ongunstige staat van instandhouding kent, komt binnen het Geuldal alleen nog in matige kwaliteit voor met

1 Op basis van recente informatie blijkt het habitattype thans voor te komen binnen de (huidige) begrenzing van het Natura 2000 gebied. 3 Op basis van recente informatie blijkt

Natura 2000 gebiedendocument – werkdocument Natura 2000 aanwijzingsbesluit 5 Doel Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor de populatie van het..

De heidevegetaties en de bossen op het verdroogde hoogveen worden niet tot habitattypen H4010 vochtige heiden, hogere zandgronden (subtype A) en H91D0 hoogveenbossen gerekend,

Doel Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 60 vogels (seizoensgemiddelde).. Toelichting Het gebied heeft voor de

Natura 2000 gebiedendocument – werkdocument Natura 2000 aanwijzingsbesluit 3 Toelichting Het habitattype heischrale graslanden komt thans voor op een klein oppervlakte in

2. In het in het eerste lid bedoelde besluit is in artikel 1, derde lid, de volgende soort toegevoegd.. De nota van toelichting die onderdeel uitmaakt van het in het eerste lid van

In de gebieden met de grootste ecologische potentie voor herstel van het leefgebied en/of waar de grootste bijdrage aan de landelijke doelstelling gerealiseerd kan worden,