1. Het globale
examenprogramma
1.1 Algemene doelstellingen
Met het examenprogramma aardrijkskunde voor het havo worden de volgende doelen nagestreefd:
De kandidaat:
1. herkent en waardeert aardrijkskundige verschijnselen en verscheidenheid en kan daarin ruimtelijke regelmatigheden en ruimtelijke patronen herkennen;
2. ontwikkelt vaardigheden in het verwerven van aardrijkskundige informatie (o.a. door eigen waarnemingen in het veld), het verwerken van de verkregen informatie en het overdragen van resultaten en kan daarbij ICT inzetten;
3. leert begrippen, concepten en theorieën hanteren die in het programma
Aardrijkskunde aan de orde komen en die betekenis geven aan de natuurlijke en menselijke verschijnselen die ze bestuderen;
4. begrijpt hoe het natuurlijk milieu en menselijke activiteiten elkaar wederzijds beïnvloeden;
5. verwerft kennis en inzicht in het natuur-ruimtelijk en sociaal-ruimtelijk milieu van de aarde, met name van het Caribisch gebied, de tot het Koninkrijk behorende Antilliaanse eilanden en het eigen eiland;
6. verwerft vaardigheden in het lezen, analyseren en interpreteren van kaarten en andere informatiedragers die in de aardrijkskunde worden gebruikt en kan voorbeelden geven van het gebruik daarvan op het terrein van werk en in vrijetijdsbesteding;
7. is zich bewust van het feit dat hij/zij invloed heeft op het milieu op lokaal, regionaal en mondiaal niveau en kan daarbij duurzaamheid hanteren als norm voor de samenleving en voor zichzelf;
8. onderkent zijn rol en verantwoordelijkheden als burger in een veranderende samenleving en kan bij afwegingen aardrijkskundige kennis en inzichten hanteren;
9. kan het belang aangeven van Aardrijkskunde in zijn/haar alledaagse leven, studie en beroep.
1.2 Examenprogramma aardrijkskunde havo
Het eindexamenHet eindexamen bestaat uit het centraal examen en het schoolexamen. Het examenprogramma bestaat uit de volgende domeinen:
A: Vaardigheden B: Wereld C: Aarde D: Buurland E: Leefomgeving
Het centraal examen
Het centraal examen heeft betrekking op de (sub)domeinen A1, B2, C2, D1, E1. Het examenbureau stelt het aantal en de tijdsduur van de zittingen van het centraal examen vast.
Het schoolexamen
Het schoolexamen heeft betrekking op domein A en ten minste de domeinen en subdomeinen waarop het centraal examen geen betrekking heeft.
De examenstof
Domein A: Vaardigheden
Subdomein A1: Geografische benadering
1. De kandidaat kan de geografische benadering adequaat hanteren: - geografische informatie selecteren, verwerken en weergeven; - geografische vragen herkennen en zelf formuleren;
- de geografische werkwijzen toepassen bij het formuleren en beantwoorden van geografische vragen.
Subdomein A2: Geografisch onderzoek
2. De kandidaat kan een geografisch onderzoek in de eigen regio opzetten, uitvoeren, presenteren en evalueren:
- op basis van een geografische onderzoeksvraag en een gestructureerd plan van aanpak;
- met gebruikmaking van de geografische werkwijzen en in elk geval zelf verzamelde primaire data;
- aansluitend op onderdelen van het examenprogramma, met name de domeinen B, C en E.
Domein B: Wereld
Subdomein B1: Gebieden op de grens van arm en rijk
3. De kandidaat kan de situatie in een nader aan te wijzen gebied waar een of meer rijke landen en een of meer arme landen aan elkaar grenzen, beschrijven en analyseren. Het betreft:
- economische, demografische en sociaal-culturele gebiedskenmerken en de relaties daartussen;
- de (grensoverschrijdende) relaties tussen beide soorten landen en de gunstige en ongunstige effecten daarvan.
Subdomein B2: Samenhangen en verschillen in de wereld
4. De kandidaat kan ten aanzien van samenhangen en verschillen in de wereld: - mondiale spreidings- en relatiepatronen van economische, demografische en sociaal-culturele verschijnselen beschrijven en in hoofdlijnen verklaren;
- het proces van mondialisering beschrijven, herkennen en in hoofdlijnen verklaren.
Subdomein B3: Mondiale processen en lokale effecten
5. De kandidaat kan aan de hand van een voorbeeld aangeven en beoordelen hoe mondialisering uitwerkt in een lokale context. Hij betrekt hierbij:
- sociaal- en fysisch-geografische aspecten; - actoren in de lokale context.
Domein C: Aarde
Subdomein C1: Samenhangen en verschillen op regionaal niveau
6. De kandidaat kan voor een nader aan te wijzen fysisch-geografische regio: - spreidingspatronen van natuurlijke en landschappelijke verschijnselen beschrijven; - relaties leggen tussen natuurlijke processen en landschappelijke verschijnselen.
Subdomein C2: Samenhangen en verschillen op aarde
7. De kandidaat kan met betrekking tot samenhangen en verschillen op aarde: - natuurlijke verschijnselen aan het aardoppervlak en in de atmosfeer beschrijven, herkennen en verklaren, rekening houdend met verschillende tijd- en ruimteschalen; - de kenmerken van de landschapszones op aarde en de veranderingen hierin beschrijven, analyseren en aan elkaar relateren.
Subdomein C3: De aarde als natuurlijk systeem en lokale effecten
8. De kandidaat kan aan de hand van een voorbeeld aangeven en beoordelen hoe mondiale natuurruimtelijke processen uitwerken in een lokale context.
Hij betrekt hierbij:
- fysisch- en sociaal-geografische aspecten; - actoren in de lokale context.
Domein D: Buurland
Subdomein D1: Gebiedskenmerken
9. De kandidaat kan een samenhangend geografisch beeld van een nader aan te wijzen buurland beschrijven en analyseren. Het betreft:
- sociaal-geografische en fysisch-geografische kenmerken van en samenhangen in het betreffende buurland;
- de sociaal-economische positie van het betreffende buurland in de macroregio én in de wereld.
Subdomein D2: Actuele vraagstukken
10. De kandidaat kan actuele vraagstukken betreffende het in D1 genoemde buurland beschrijven en analyseren. Het betreft:
- de (groot)stedelijke problematiek;
- grondstoffen en gronstoffenbeheer (natural resources & resource management); - agrarisch grondgebruik en conflicten rond toegang tot land.
Domein E: Leefomgeving Subdomein E1: Caribisch gebied
11. De kandidaat kan een samenhangend geografisch beeld van het Caribisch gebied beschrijven en analyseren en een beargumenteerde mening geven over maatschappelijke- en milieuvraagstukken in die regio. Het betreft:
- de afbakening van de regio, gebruikmakend van combinaties van relevante kenmerken;
- sociaal-geografische en fysisch-geografische kenmerken van en samenhangen in deze regio;
- interne en externe relaties, met speciale aandacht voor de positie van de bij het Koninkrijk der Nederland behorende eilanden binnen de regio;
- een beargumenteerde mening over (geo)politieke, sociaal-economische, culturele en milieuvraagstukken. Hij betrekt hierbij aspecten van duurzame ontwikkeling en globalisering;
landschap en milieu. Hij betrekt hierbij aspecten van duurzame ontwikkeling en globalisering.
Subdomein E2: Het eigen eiland
12. De kandidaat kan een samenhangend geografisch beeld van het eigen eiland beschrijven en analyseren en een beargumenteerde mening geven over
maatschappelijke- en milieuvraagstukken op het eiland. Het betreft:
- sociaal-geografische en fysisch-geografische kenmerken van en samenhangen op het eiland;
- interne en externe relaties, met speciale aandacht voor de relatie met de andere delen van het Koninkrijk der Nederlanden;
- (geo)politieke, sociaal-economische, culturele en milieuvraagstukken op het eigen eiland. Hij betrekt hierbij aspecten van duurzame ontwikkeling en plannen voor de ruimtelijke inrichting;
- een aardrijkskundig onderzoek met gebruikmaking van de vaardigheden in subdomein A2.
Domein F: Oriëntatie op studie en beroep
13. De kandidaat kan informatie inwinnen over vervolgopleidingen waarin
aardrijkskunde een rol speelt en nagaan in hoeverre hij capaciteiten en interesses bezit die daarop aansluiten.
2. Verdeling examenstof
havo over het CE en SE
De ontwikkelgroep adviseert het departement om een vast deel van hetexamenprogramma in een centraal schriftelijk eindexamen te toetsen en het overige deel in het schoolexamen. We gaan daarbij uit van een verdeling van 60 % van het programma voor het CE en 40 % voor het SE, zoals die voor de meeste andere vakken ook geldt.
De verdeling over CE en SE is gemaakt op het niveau van de subdomeinen: in elk domein is het subdomein met de meer generieke stof aangewezen voor toetsing in het centraal examen. Die subdomeinen zijn ook omvangrijker dan de subdomeinen in het SE en beslaan tezamen ongeveer 60 % van het examenprogramma.
Zestig procent van het examenprogramma wordt centraal geëxamineerd, veertig procent valt buiten het centrale examen en wordt alleen in het schoolexamen getoetst. Het centraal te examineren deel beslaat een studielast van ongeveer 200 van de totaal voor aardrijkskunde op vwo beschikbare 320 slu. We sluiten ons met deze verhouding aan bij de verdeling zoals die geldt voor de meeste examenprogramma's in de tweede fase. Deze verhouding zegt overigens niets over de bepaling van het eindcijfer: die is (evenals bij andere vakken) 50:50.
Tabel 1: Toedeling van de examenstof aardrijkskunde havo aan centraal examen en schoolexamen Centraal examen School-examen A. Vaardigheden
- subdomein A1: Geografische benadering ● ●
- subdomein A2: Geografisch onderzoek ●
B. Wereld
- subdomein B1: Gebieden op de grens van arm en rijk ● - subdomein B2: Samenhangen en verschillen in de wereld ● ○ - subdomein B3: Mondiale processen en lokale effecten ● C. Aarde
- subdomein C1: Samenhangen en verschillen op regionaal niveau ● - subdomein C2: Samenhangen en verschillen op aarde ● ○ - subdomein C3: De aarde als natuurlijk systeem en lokale effecten ● D. Buurland
- subdomein D1: Gebiedskenmerken ● ○
- subdomein D2: Actuele vraagstukken ●
E. Leefomgeving
- subdomein E1: Caribisch gebied ● ○
- subdomein E2: Het eigen eiland ●
● moet worden getoetst ○ mag worden getoetst
Het schoolexamen heeft betrekking op domein A en ten minste die subdomeinen die niet in het CE worden getoetst.
3. Syllabus voor het centraal
examen (CE)
De onderstaande specificaties van de eindtermen voor het centraal examen (CE) bevatten de volgende elementen:
- per eindterm een nadere stofaanduiding;
- een uitwerking daarvan in toetstermen (met een inhouds- en een gedragscomponent ofwel een aanduiding van wat de kandidaat moet kennen en kunnen);
- een lijst van bijbehorende relevante begrippen;
- richtingbepalende generalisaties of regels, soms ook een focus of kijkrichting;
- relevante geografische werkwijze(n).
In het CE worden getoetst: subdomeinen: B2, C2, D1en E1, steeds in combinatie met vaardigheden uit domein A
Domein A: Vaardigheden
Subdomein A1: Geografische benadering
1. De kandidaat kan de geografische benadering adequaat hanteren. Hij kan in dit verband: a. geografische informatie selecteren, verwerken en weergeven;
b. geografische vragen herkennen en zelf formuleren;
c. de geografische werkwijzen toepassen bij het formuleren en beantwoorden van geografische vragen.
1a. De kandidaat kan geografische informatie selecteren, verwerken en weergeven Het betreft:
1a.1 kaarten selecteren, lezen, analyseren, interpreteren en produceren bij het beantwoorden van geografische vragen
In dit verband kan hij: Specificatie:
Relevante kaarten selecteren, o.a. uit de atlas, op grond van de informatiewaarde van kaarten.
Bij het proces van kaartselectie betrekt hij: projectie, schaal, symbolen, vertekening, vereenvoudiging, weglating en overdrijving.
Tijdens het examen mag de kandidaat een door het examenbureau toegestane atlas gebruiken.
Verschijnselen op kaarten van verschillende typen identificeren, classificeren en relateren.
Het gaat om het lezen en analyseren van verschillende soorten en typen kaarten. De kaartsoorten zijn: topografische en overzichtskaarten, oriëntatiekaarten en thematische kaarten. De kaarttypen zijn: chorochromatische of mozaïekkaart; stippenkaart; choropleet; isolijnen- of isopletenkaart; anamorfosekaart; cartogram of diagramkaart;
stroomdiagramkaart.1
Verschijnselen op kaarten van verschillende typen verklaren. Bij kaartinterpretatie gaat het om het leggen van verbanden tussen elementen op een (of meerdere) kaart(en) en het verklaren daarvan.
1 Conform de indeling in kaarttypen in de Grote Bosatlas, editie 52, p. 11. In het centraal examen wordt uitsluitend het gebruik van de verschillende kaarttypen en soorten getoetst. Er wordt niet naar eigenschappen en benamingen van de kaarten gevraagd.
Geografische informatie verwerken tot een kaart. Bij kaartproductie zijn de volgende variabelen van belang: kaartsoort, kaarttype en cartografische vormgeving (vorm, richting, kleur, grootte, grijswaarden).
Eenvoudige software hanteren bij het produceren van een kaart2.
1a 2. beelden die verkregen zijn via aardobservatietechnieken selecteren, analyseren, combineren, bewerken en interpreteren bij het beantwoorden van geografische vragen
In dit verband kan hij: Specificatie:
Verschillende typen remote-sensing beelden beschrijven en als informatiebron benutten.
Het gaat om het onderscheid tussen true-colour beelden en false-colour beelden.
Eenvoudige software hanteren voor het combineren en bewerken van remote-sensing beelden3.
Het gaat hier om het classificeren en bemonsteren van satellietbeelden met als doel het produceren van een kaart.
1a 3. informatie in teksten, beelden en cijfers hanteren bij het beantwoorden van geografische vragen4
In dit verband kan hij: Specificatie:
Relevante informatie selecteren, analyseren, interpreteren en produceren bij gegeven geografische vragen.
Het gaat om informatie in teksten, beelden en cijfers (en combinaties daarvan) in (vak)literatuur en (massa)media. Denk aan: video, film, (interactieve) animaties5,
(lucht)foto's, tabellen, grafieken, diagrammen en cartoons.
2 Alleen wanneer het examen als COMPEX-examen wordt afgenomen. In dat geval bepaalt het examenbureau de programmatuur. Voor een voorbeeld van dergelijke programmatuur, zie de CD-ROM bij de Grote Bosatlas, editie 52.
3 Alleen wanneer het examen als COMPEX-examen wordt afgenomen. In dat geval bepaalt het examenbureau de programmatuur. Voor een voorbeeld van dergelijke programmatuur, zie de CD-ROM bij de Grote Bosatlas, editie 52.
4 De waarneembare werkelijkheid als informatiebron (veldwerk) is alleen van belang in het schoolexamen.
1b. De kandidaat kan geografische vragen herkennen, formuleren en beantwoorden Het betreft:
1b. geografische vragen herkennen, formuleren en beantwoorden
In dit verband kan hij: Specificatie:
1. Aangeven waarover geografische vragen gaan. Geografische vragen zijn vragen over:
verschillen tussen verschijnselen op aarde plus de relaties daartussen en verschillen binnen gebieden en tussen gebieden plus relaties binnen en tussen gebieden (kennis over het aardrijk)
de manier waarop geografische kennis wordt verworven en weergegeven (aardrijkskundige kennisverwerving of werkwijzen)
ruimtelijke vraagstukken waarvoor mensen, die in een specifiek gebied leven, zich geplaatst zien (toepassing van kennis en werkwijzen).
2. De volgende typen geografisch vragen herkennen en formuleren:
beschrijvende vragen Een geografische beschrijving bestaat minimaal uit:
kenmerken van en relaties tussen verschijnselen ruimtelijke/ regionale context van verschijnselen.
verklarende vragen Een geografische verklaring bestaat minimaal uit:
een oorzaak een gevolg
een verklarend principe
bijzondere ruimtelijke / regionale omstandigheden.
voorspellende vragen Een geografische voorspelling bestaat minimaal uit:
een verschijnsel een verwachting
een voorspellend principe; (vergelijkbaar met een verklarend principe) een verwijzing naar ruimtelijke / regionale omstandigheden.
waarderende vragen Een waardering bestaat uit: een situatiebeschrijving een oordeel
een norm waarop het oordeel is gebaseerd
evt. een achterliggende waarde die de norm rechtvaardigt evt. een voorbehoud t.a.v. de geldigheid van het oordeel. vragen gericht op het maken van keuzes en het
oplossen van problemen
Een geografische probleemoplossing bestaat uit:
een geografische probleemanalyse gebaseerd op gegevens evt. enkele scenario's waartussen gekozen kan worden
criteria, positieve en negatieve, waaraan een oplossing moet voldoen de gekozen oplossing met argumenten die verwijzen naar criteria het prioriteren van criteria op grond van achterliggende waarden
evt. voorbehoud t.a.v. de oplossing (wat betreft effectiviteit en neveneffecten).
1c. De kandidaat kan de geografische werkwijzen toepassen bij het formuleren en beantwoorden van geografische vragen Het betreft:
1c. geografische werkwijzen toepassen bij het formuleren en beantwoorden van geografische vragen
In dat verband kan hij: Specificatie:
Geografische werkwijzen worden gebruikt om geografische vragen te stellen en te beantwoorden. Hieronder wordt bij elke geografische werkwijze aangegeven wat de functie ervan is en op welke denkvaardigheden een beroep wordt gedaan. Daarbij gaat het steeds om twee denkvaardigheden: het maken van onderscheid en het opsporen van samenhangen.
De kandidaat moeten de geografische werkwijzen kunnen gebruiken en weten wanneer en waarom bepaalde geografische werkwijzen gebruikt moeten worden.
1. Verschijnselen en gebieden vergelijken in ruimte en tijd. ad 1. Het vergelijken van verschijnselen en gebieden in ruimte en tijd. Het gaat daarbij om het maken van vergelijkingen door het aangeven van overeenkomsten en verschillen tussen gebieden en tussen verschijnselen. Het
vergelijken van gebieden en verschijnselen wordt gedaan om categorieën te vormen. De denkvaardigheid die daarbij wordt gehanteerd is: het onderscheiden van overeenkomsten en verschillen.
2. Relaties leggen binnen een gebied en tussen gebieden. ad 2. Bij het leggen van relaties gaat het om het aangeven van samenhangen tussen verschijnselen binnen een gebied (verticaal), met name tussen natuur en samenleving en tussen ruimtelijke structuur en gedrag, en om het aangeven van samenhangen tussen gebieden (horizontaal).
Relaties worden gelegd om een samenhangend geografisch (wereld)beeld op te bouwen. De betreffende denkvaardigheid is: verbanden opsporen tussen gebieden (horizontale relaties) en tussen verschijnselen binnen gebieden (verticale relaties).
3. Verschijnselen en gebieden vanuit verschillende
dimensies beschrijven en analyseren (natuur, economie, politiek, cultuur).
ad 3. Het beschrijven en analyseren van verschijnselen en gebieden vanuit verschillende dimensies wordt gebruikt om een kritische beschouwing te geven.
De denkvaardigheid is: verschillende aspecten aan een verschijnsel of gebied
onderscheiden (natuur, economie, politiek, natuur) en de samenhangen daartussen op sporen.
4. Verschijnselen en gebieden in hun geografische context plaatsen.
ad 4. Verschijnselen in hun geografische context plaatsen doe je door van verschijnselen en gebieden aan te geven uit welke delen ze bestaan en tot welke grotere gehelen ze behoren (wisselen van analyseniveau).
De betreffende denkvaardigheden zijn: de structuur van een gebied beter begrijpen door een onderscheid maken tussen deelgebieden van een groter gebied (indelen) en samenhangen opsporen als nagegaan wordt tot welk groter geheel een gebied behoort (toedelen).
5. Verschijnselen en gebieden op verschillende ruimtelijke schalen beschrijven en analyseren.
ad 5. Het op verschillende schaal beschrijven en analyseren van verschijnselen en gebieden (veranderen van ruimtelijke schaal).
Veranderen van ruimtelijke schaal wordt gebruikt om globale geografische beelden te detailleren (concretiseren) en om van gedetailleerde geografische beelden de essentie weer te geven (abstraheren). De betreffende denkvaardigheid is: een onderscheid maken tussen globale en gedetailleerde ruimtelijke patronen.
Domein B: Wereld
Subdomein B2: Samenhangen en verschillen in de wereld
4. De kandidaat kan ten aanzien van samenhangen en verschillen in de wereld:
a. mondiale spreidings- en relatiepatronen van economische, demografische en sociaal-culturele verschijnselen beschrijven en in hoofdlijnen verklaren;
b. het proces van mondialisering beschrijven, herkennen en in hoofdlijnen verklaren.
4a. Mondiale spreidings- en relatiepatronen van economische, demografische en sociaal-culturele verschijnselen beschrijven en in hoofdlijnen verklaren
Het betreft:
4a 1. indicatoren voor het vergelijken van landen op economisch, demografisch en sociaal-cultureel terrein
In dit verband kan hij: Begrippen Generalisaties / regels / focus Relevante werkwijzen
Economische, demografische en sociaal-culturele indicatoren voor het vergelijken van landen benoemen en de beperkingen aangeven van gemiddelde nationale waarden voor die indicatoren.6
Economisch:
- bruto nationaal product - (gemiddeld) inkomen - koopkracht - beroepsbevolking Demografisch: - bevolkingsspreiding - bevolkingsdichtheid - bevolkingsgroei - leeftijdsopbouw Sociaal-cultureel: - analfabetisme - taal - godsdienst Regionale verschillen Sociale verschillen
Indicatoren op nationale schaal verhullen ruimtelijke en sociale verschillen.
Bevolkingsspreiding en
bevolkingsdichtheid worden mede bepaald door de natuurlijke mogelijkheden van een gebied.
Verschijnselen (economisch, demografisch, sociaal-cultureel) op verschillende ruimtelijke schalen beschrijven.
4a 2. mondiale spreidingspatronen voor de in 4a 1 genoemde indicatoren en hun dynamiek 7
In dit verband kan hij: Begrippen Generalisaties / regels / focus Relevante werkwijzen
Mondiale economische,
demografische en sociaal-culturele spreidingspatronen, alsmede de meest opvallende veranderingen hierin sedert 1980, beschrijven en in hoofdlijnen verklaren. Economisch: - centrum-periferie model - centrum - semiperiferie - periferie - internationale arbeidsverdeling - global shift Demografisch: - demografische transitie - groene druk - grijze druk Sociaal-cultureel: - cultuurgebied - kolonialisme - fundamentalisme Diffusie Transitielanden Netwerksamenleving
Het mondiale
centrum-periferiepatroon hangt samen met de erfenis van het koloniale verleden.
Het mondiale
centrum-periferiepatroon verandert omdat de internationale arbeidsverdeling verandert.
Landen voor een aantal kenmerken in een mondiale context plaatsen. Leggen van verbanden tussen ruimtelijke verschijnselen op het mondiale schaalniveau.
7 Het gaat bij deze eindterm om het verankeren en verdiepen van een mentale kaart van de wereld en om het kritisch leren beschouwen en onderling relateren van wereldkaarten. In dit verband wordt ook verwacht dat de leerling de basale topografische kennis van de wereld beheerst. Het betreft tenminste de lijst van 300 topografische namen die ook voor het basisonderwijs als richtsnoer geldt.
4a 3. mondiale relatiepatronen van handel, investeringen en migratie
In dit verband kan hij: Begrippen Generalisaties / regels / focus Relevante werkwijzen
Mondiale relatiepatronen van handel, investeringen en migratie beschrijven en in hoofdlijnen verklaren. Triade Vrijhandel Transporttechnologie Ruilvoet Multinationale onderneming Productieketen Communicatietechnologie Pushfactoren Pullfacto ren Transnationale identiteit
Het merendeel van de internationale handels- en investeringsstromen voltrekt zich binnen en tussen de drie
kerngebieden van de triade. Theorie van Ullman.
Relaties leggen tussen de kenmerken van gebieden en hun positie in mondiale netwerken.
4b. Het proces van mondialisering beschrijven, herkennen en in hoofdlijnen verklaren Het betreft:
4b 1. economische en sociaal-culturele mondialisering
In dit verband kan hij: Begrippen Generalisaties / regels / focus Relevante werkwijzen
Het proces van mondialisering, in economisch en sociaal-cultureel opzicht, beschrijven en verklaren.
Mondialisering Globalisering Tijd-ruimtecompressie Diffusie Eenwording Verbrokkeling Netwerksamenleving Fast world Slow world I nternationalisering Wereldeconomie Kapitaalstromen Multinationale onderneming Wereldstad Cluster Polarisatie Amerikanisering Lingua franca Regionale identiteit
Globalisering leidt zowel tot eenwording als verbrokkeling, zowel in economische zin als in sociaal-culturele zin.
Talen en godsdiensten kunnen vanuit gebieden van oorsprong verspreid zijn geraakt (diffusie) door kolonialisme of door migratie.
Het verschijnsel globalisering vanuit verschillende dimensies (economisch en sociaal-cultureel) beschrijven en
verklaren.
Specifieke ruimtelijke verschijnselen koppelen aan het algemene proces van globalisering.
4b 2. een centrum-land en een (semi-)perifeer land in mondiaal perspectief
In dit verband kan hij: Begrippen Generalisaties / regels / focus Relevante werkwijzen
Voor Groot-Brittannië en India de positie in mondiale patronen (4a 2, 4a 3) en de effecten van globalisering (4b 1) herkennen en verklaren. Koloniaal moederland Kolonie Industrialisatie Dé-industrialisatie Zakelijke dienstverlening Regionale ongelijkheid Sociale ongelijkheid Fragmentarische modernisering Wereldstad Megastad
In het algemeen nemen onder invloed van globalisering de sociale en ruimtelijke verschillen binnen landen toe.
Vergelijken van gebieden (Groot-Brittannië en India).
Relaties leggen tussen globalisering als algemeen proces en specifieke
gebiedskenmerken (Groot-Brittannië en India).
Domein C: Aarde
Subdomein C2: Samenhangen en verschillen op aarde
7. De kandidaat kan met betrekking tot samenhangen en verschillen op aarde:
a. natuurlijke verschijnselen aan het aardoppervlak en in de atmosfeer beschrijven, herkennen en verklaren, rekening houdend met verschillende tijd- en ruimteschalen;
b. de kenmerken van de landschapszones op aarde en de veranderingen hierin beschrijven, analyseren en aan elkaar relateren.
7a. Natuurlijke verschijnselen aan het aardoppervlak en in de atmosfeer beschrijven, herkennen en verklaren, rekening houdend met verschillende tijd- en ruimteschalen
7a 1. de betekenis van endogene krachten voor de vorming van reliëf
In dit verband kan hij: Begrippen Generalisaties / regels / focus Relevante werkwijzen
De endogene processen die samenhangen met de
platentektoniek beschrijven en verklaren.
Het betreft vulkanisme, aardbevingen en gebergtevorming. Natuurlijk systeem Platentektoniek: - (mid)oceanische rug - subductie - diepzeetrog - lithosfeer8 - plaatgrenzen: - convergent - divergent - transform - convectiestromen Eruptietypen: - explosief - effusief Vulkaanvormen: - stratovulkaan, - schildvulkaan - spleeteruptie Aardbeving
- de schaal van Richter Tsunami Gebergtevorming: - breukgebergten - horsten en slenken - plooiingsgebergten Geologische tijdschaal9
Platentektoniek is een systeem van interacties tussen delen van de aardkorst. De beweging en de interactie worden veroorzaakt door de interne hitte van de aarde. Het actualiteitsbeginsel.
Plaatbewegingen veranderen de aardkost: vulkanen, aardbevingen en gebergten ontstaan.
Het eruptietype van een vulkaan weerspiegelt zich in de vorm.
Eruptietype relateren aan positie ten opzichte van de plaatgrenzen. Het vergelijken van vulkanische en tektonische verschijnselen en gebieden in ruimte en tijd. Het vergelijken van
geomorfologische verschijnselen om die te kunnen typeren en indelen.
8 Ter onderscheiding van atmosfeer en lithosfeer.
7a 2. exogene processen aan het aardoppervlak en hun betekenis voor de vorming van het aardoppervlak10
In dit verband kan hij: Begrippen Generalisaties / regels Relevante werkwijzen
De werking van belangrijke exogene processen beschrijven en hun invloed op de vorming van het aardoppervlak verklaren. Het betreft: verwering, erosie, massabewegingen en sedimentatie. Hydrologische kringloop Stroomgebied Verwering (mechanisch, chemisch) Puinhelling Puinwaaier Aardverschuiving Delta Duin Morene Sedimentgesteenten: - klei - zand(steen) - kalksteen
Door verwering en erosie worden gesteenten afgebroken.
De omvang van de verweringslaag hangt af van de interactie tussen verwering en erosie.
Verschillen in stroomsnelheid en de aard van het transportmechanisme bepalen de aard van het sediment. De aard van het klimaat is
hoofdzakelijk bepalend voor het overheersende type verwering.
Geomorfologische verschijnselen herkennen op kaarten en
afbeeldingen, met elkaar kunnen vergelijken, aan elkaar kunnen relateren en kunnen plaatsen in hun geografische context.
10 Deze eindterm wordt toe gepast op de ruimtelijke schaal van een stroom gebied in de gematigde zone (bijvoorbeeld dat van de Rijn, Donau of Rhône) en een stroomgebied in de (semi-)aride
7a 3. interactie tussen endogene en exogene processen
In dit verband kan hij: Begrippen Generalisaties / regels / focus Relevante werkwijzen
De interactie tussen endogene en exogene processen
beschrijven en verklaren.
zie 7a 1 en 7a 2
Verwering en erosie, aangedreven door de hydrologische kringloop, veranderen het aardoppervlak met overheersend afbraak in hoog gelegen gebieden en opbouw (sedimentatie) in laag gelegen gebieden (meren, zeeën, oceanen).
Relateren van kenmerken van landschapsvormen aan de ontstaanswijze ervan.
7a 4. het externe systeem aarde (lithosfeer, atmosfeer, hydrosfeer) en de betekenis voor klimaatsystemen; inclusief luchtcirculatie en zeestromen
In dit verband kan hij: Begrippen Generalisaties / regels / focus Relevante werkwijzen
De door zonne-energie
aangedreven grote windsystemen en zeestromingen op aarde beschrijven en verklaren hoe deze van invloed zijn op de klimaatzones.
De voor een landschapszone relevante geofactoren met elkaar in verband brengen.
Luchtcirculatie
Hoge luchtdruk gebied Lage luchtdruk gebied wet van Buys Ballot Passaat en moesson11 Oceanische circulatie: - warme zeestromen - koude zeestromen Klimaatgebieden IJstijd Interglaciaal
Zee- en luchtstromen zorgen voor verdeling van koude en warmte over de aarde.
De verdeling land-zee zorgt voor lokale afwijkingen op het grote windsysteem.
De ligging van het reliëf veroorzaakt op continentale schaal een
verstoring van het algemene klimaatpatroon.
Klimaatverschijnselen en klimaten op verschillende ruimtelijke schalen (macro, meso en micro) beschrijven en analyseren.
7b 1. de kenmerken van landschapszones op aarde
In dit verband kan hij: Begrippen Generalisaties / regels / focus Relevante werkwijzen
Het landschap herkennen als het resultaat van een dynamisch systeem: als één van de geofactoren verandert, leidt dat tot veranderingen bij de andere factoren.
De voor een landschapszone relevante geofactoren met elkaar in verband brengen. Geofactoren - gesteente en reliëf - klimaat en lucht - bodem - water - vegetatie - mens en dier Landschapszones - polaire zone - boreale zone - gematigde zone - subtropische zone - aride zone - tropische zone
Het landschap is een dynamisch systeem: als één van de
geofactoren verandert leidt dat tot verandering van de andere factoren.
De theoretische grenzen tussen de landschapszones van een systeem zijn in het landschap geleidelijke overgangen.
Vergelijken en relateren van de geo-factoren in en tussen
landschapszones.
Geografische vergelijking maken tussen klimaatzones en
7b 2. veranderingen in landschapszones door menselijke activiteiten
In dit verband kan hij: Begrippen Generalisaties / regels / focus Relevante werkwijzen
De invloed van menselijke activiteiten op natuur en milieu in verschillende landschapszones beschrijven en verklaren. Het betreft een polaire en een semi-aride landschapszone. De invloed van de menselijke activiteiten op natuur en milieu in de verschillende
landschapszones beschrijven en verklaren.
Het betreft een landschapszone met een droog en een met een vochtig klimaat. Versnelde bodemerosie Verwoestijning Verzilting Milieuramp Landdegradatie - verzilting - verwoestijning Duurzaam landgebruik
Landschapzones veranderen door (intensief) menselijk gebruik. De gevoeligheid voor landdegradatie verschilt per landschapszone.
Duurzaam landgebruik kan processen van landdegradatie stoppen of voorkomen.
Het relateren van
klimaatveranderingen aan het verschuiven van de klimaatzones en de vegetatiezones.
Relateren van processen van landdegradatie aan menselijk handelen.
Verschijnselen van landdegradatie binnen een landschapszone aan elkaar relateren.
Domein D: Buurland
Subdomein D1: Gebiedskenmerken
9. De kandidaat kan gebiedskenmerken van een buurland beschrijven en analyseren. Het betreft: a. sociaal-geografische en fysisch-geografische kenmerken van het betreffende ontwikkelingsland; b. de sociaal-economische positie van het betreffende ontwikkelingsland in de macroregio én in de wereld. 9a. Sociaal-geografische en fysisch-geografische kenmerken van Venezuela
Het betreft:
9a 1. Natuurlijke en landschappelijke kenmerken, met aandacht voor klimaat, natuurlijke hulpbronnen en natuurlijke gevaren
In dit verband kan hij: Begrippen: Generalisaties/focus: Relevante werkwijzen:
Fysische gebiedskenmerken van Venezuela beschrijven en verklaren. Het gaat om geologie, morfologie, klimaat, bodem en vegetatie. Voor de in het Venezuela
voorkomende lanschapszones de relevante geofactoren met elkaar in verband brengen.
De belangrijkste topografische elementen van natuurruimtelijke aard in het gebied plaatsen.
Klimaat:
- A-klimaten (Af en Aw) - B-klimaten (BS en BW) - ITC Vegetatie: - tropisch regenwoud - savanne - steppe - woestijn - tropische woestijn - mangrove - ontbossing Bodems: - latosolen - steppebodems - woestijnbodems -(versnelde) bodemerosie - bodemuitputting
Er bestaat een sterke relatie tussen de geofaktoren bodem, klimaat en vegetatie.
Bodemerosie is een natuurlijk proces: versnelde bodemerosie ontstaat onder menselijke invloed.
Tropische bodems zijn erg gevoelig voor bodemuitputting. Onoordeelkundig bodemgebruik in droge gebieden kan bijdragen tot verwoestijning.
Het ontstaan en accumuleren van ertsen en mineralen is
Relaties leggen binnen Venezuela tussen de geofactoren.
Onderscheid maken in natuurlijke en landschappelijke kenmerken op verschillende schaal.
Binnen Venezuela deelgebieden onderscheiden op grond van fysisch geografische kenmerken en de betreffende deelgebieden in hun geografische context plaatsen. Relaties leggen tussen fysisch geografische deelgebieden en agrarisch bodemgebruik.
plaattekto-Geologie: - Platentektoniek - Aardbeving - Aardverschuiving
Delfstoffen: ertsen, aardolie
gerelateerd aan geologische processen aan de plaatranden.
niek enerzijds en gebergtevorming, aardbevingen, vulkanisme en het ontstaan en het voorkomen van ertsen en mineralen anderzijds.
9a 2. Demografische, economische en politieke bevolkingskenmerken van Venezuela
De demografische ontwikkeling beschrijven en verklaren en een relatie leggen tussen bevolkingsontwikkeling en bevolkingsopbouw.
De bevolkingsspreiding beschrijven en verklaren en de wijzigingen daarin als gevolg van binnenlandse migratie. De economische ontwikkeling
beschrijven en verklaren met speciale aandacht voor regionale verschillen. De verdeling van de welvaart
beschrijven en een relatie leggen met maatschappelijke conflicten rond de toegang tot bestaansmiddelen. De doelmatigheid van overheid en bestuur beschrijven en nagaan of er een relatie bestaat met de politiek ideologische opvattingen van de regering.
De belangrijkste topografische elementen van sociaalruimtelijke aard in het gebied plaatsen.
Demografische kenmerken: - bevolkingsdichtheid - leeftijdsopbouw - demografische transitie - natuurlijke bevolkingsgroei - sociale bevolkingsgroei
- migratie (selectiviteit van migratie) - verdubbelingstijd Economische kenmerken: - BNP/hoofd - Lorenz-curve - BRP/hoofd - verdeling beroepsbevolking - verandering beroepsbevolking - human development index Politieke kenmerken:12
- failed state index (GB 209C) - persvrijheid (GB 209E) - mensenrechten
- inspraak en verantwoording (GB 209D)
- doelmatigheid overheid en bestuur (GB 207C)
Culturele kenmerken: - Etnische verschillen - Culturele verschillen
Er bestaat vaak een relatie tussen de mate van economische ontwikkeling van een land en de positie die het land inneemt en de demografische transitie
Naarmate een land welvarender is, zijn de primaire en de
secundaire sector kleiner en is de formele tertiaire sector groter. Ontwikkelingslanden voeren vooral grondstoffen en arbeids-intensieve halffabrikaten uit en importeren vooral eindproducten. De kwaliteit van het bestuur is zeker zo belangrijk voor de ontwikkeling van een land als de rijkdom aan natuurlijke
hulpbronnen.
Ideologische tegenstellingen kunnen verlammend werken in het proces van natievorming en economische ontwikkeling.
De gebiedskenmerken van Venezuela vanuit verschillende dimensies bezien.
Binnen Venezuela deelgebieden onderscheiden op grond van sociaal-geografische kenmerken en deze gebieden in hun geografische context plaatsen.
Relaties leggen binnen Venezuela tussen de genoemde aspecten Deelgebieden in Venezuela in hun geografische context plaatsen
9b. De sociaal economische positie van Venezuela in de regio en de wereld Het betreft:
9b 1. De sociaal-economisch ontwikkeling van Venezuela in de afgelopen decennia
In dit verband kan hij: Begrippen Generalisaties/focus Relevante werkwijze
De omvang en samenstelling van de primaire, secundaire en tertiaire sector beschrijven en analyseren.
De Venezolaanse economie beschrijven aan de hand van
economische en sociaal-economische indicatoren en deze vergelijken met enkele referentielanden: USA, Colombia, Jamaica.
Samenwerking op economisch en politiek terrein beschrijven waarbij Venezuela is betrokken en rol binnen die verbanden aangeven.
De rol van Venezuela op economisch en politiek gebied in Latijns Amerika en het Caribish gebied beschrijven, met speciale aandacht voor de verhouding met de tot het Koninkrijk der Nederland behorende eilanden.
Primaire sector: - bosbouw
- mijnbouw (aardolie, aardgas, ertsen oa bauxiet) - plantagelandbouw - rurale differentiatie - agrarische transitie - landhervormingen Secundaire sector - industrie - importsubstitutie - exportvalorisatie - assemblage - export-processing zones Tertiaire sector - dienstverlening (informeel en formeel)
Voor indicatoren zie 9a2
Ruimtelijke tegenstellingen (centrum-periferie) zijn in Venezuela op alle ruimtelijke schalen herkenbaar.
Er bestaan duidelijke tegen-stellingen op politiek-ideologisch terrein in Venezuela en die weerspiegelen zich in de visie op de economische en sociale ontwikkeling van het land en in de opstelling van Venezuela in geopolitieke kwesties in de regio. De rijkdom aan aardolie biedt Venezuela grote mogelijkheden tot ontwikkeling: de vraag is echter hoe die inkomsten worden aangewend t.b.v. economische en sociale ontwikkeling.
Deelgebieden in Venezuela in hun geografische context plaatsen (centrum en periferie).
A-symetrische verhoudingen tussen verschillende gebieden in Venezuela op verschillende ruimtelijke schalen beschrijven.
Ten aanzien van de economische dimensie Venezuela vergelijken met andere landen. Daarbij onderscheid maken tussen het bijzondere en het algemene.
9b2. De invloed van mondialisering op de economisch geografische ontwikkeling van Venezuela en op de externe relaties van het land, zowel economisch als politiek.
In dit verband kan hij: Begrippen Generalisaties/focus Relevante werkwijze
De handelsstromen van en naar Venezuela in kaart brengen en de positie van Venezuela in de
internationale economie beschrijven. De veranderingen in de economie als gevolg van toenemende globalisering beschrijven. Het betreft voorbeelden van lokaal geörienteerde en op mondiale markten gerichte activiteiten in verschillende sectoren (land- en bosbouw, mijnbouw, industrie en dienstverlening).
Het belang van aardolie en gas voor de Venezolaanse economie en voor economische ontwikkeling aangeven.
Samenstelling invoer Samenstelling uitvoer Eenzijdigheid uitvoer: - naar product - naar bestemming Handelsbalans Interne markt Lokale/mondiale oriëntatie: - externe economische gerichtheid - tempo openstelling economie - globalisatie-index
OPEC
Internationale handel en handelsstromen kennen eigen wetmatigheden en laten zich maar zeer beperkt beïnvloeden door politieke overwegingen. Er bestaan duidelijke
tegenstellingen op politiek-ideologisch terrein in Venezuela en die weerspiegelen zich in de visie op de economische en sociale ontwikkeling van het land en in de opstelling van Venezuela in geopolitieke kwesties in de regio.
Onderscheid maken tussen het algemene en het bijzondere door na te gaan hoe een algemeen proces als globalisering in de Venezolaanse context uitwerkt.
Beschrijving van de wijze waarop Venezuela deel uitmaakt van regionale en mondiale samenwerkingsverbanden. Verklaring van de wijziging in het grondstoffenbeheer .
Analyse van de verandering van de invloed van Venezuela in de wereld als gevolg van een veranderende politieke visie ten aanzien van de invloed van multinationale
ondernemingen in de ontwikkeling van het land.
Domein E: gebieden
Subdomein E1: De Caribische regio
11. De kandidaat kan zich een samenhangend geografisch beeld van het Caribisch gebied beschrijven en analyseren en een beargumenteerde mening geven over maatschappelijke- en milieuvraagstukken in die regio. Het betreft:
a. de afbakening van het gebied analyseren, gebruikmakend van combinaties van relevante kenmerken; b. sociaal-geografische en fysisch-geografische kenmerken en samenhangen in de regio;
c. interne en externe relaties, met speciale aandacht voor de positie van de bij het Koninkrijk der Nederlanden behorende eilanden binnen de regio; d. een beargumenteerde mening over (geo)politieke, economische, sociaal-culturele en milieuvraagstukken. Hij betrekt daarbij aspecten van duurzame
ontwikkeling en globalisering;
11a. De afbakening van het gebied analyseren, gebruikmakend van combinaties van relevante kenmerken Het betreft:
11a 1. fysisch geografische en sociaal geografische kenmerken
In dit verband kan hij: Begrippen Generalisaties / regels / focus Relevante werkwijzen
Het Caribisch gebied beschrijven aan de hand van liggingskenmerken. Het Caribisch gebied afbakenen met behulp van fysisch geografische kenmerken.
Het Caribisch gebied afbakenen met behulp van sociaal geografische kenmerken.
De belangrijkste topografische elementen in het gebied plaatsen13.
Absolute ligging - lengte
- breedte
- noorderkeerkring Relatieve ligging
- t.o.v. Noord- en Zuid Amerika Geologie - Caribische plaat Eilandenboog - Grote Antillen - Kleine Antillen Passaten
- eilanden boven de wind - eilanden beneden de wind
Grenzen van regio’s worden bepaald door de criteria die worden gebruikt.
Fysische en sociale criteria leveren verschillende afbakeningen op. Een afbakening op sociaal-economische en culturele criteria sluit het meest aan bij de alledaagse werkelijkheid.
Het Caribisch gebied in de mondiale geografische context plaatsen Binnen het Caribisch gebied deelgebieden onderscheiden. Aan het Caribisch gebied verschillende dimensies onderscheiden.
Onderscheid maken tussen het bijzondere en het algemene.
13 Naast een globaal beeld van de topografie van de regio (zie krt. 14 ‘Caribisch gebied en omgeving’ in de Hebri-atlas ‘Nos isla i nos Mundo’ (Uitgeverij Hebri, Landsmeer 2007) gaat het om voor
Cultuur
Etnische samenstelling bevolking Culturele verscheidenheid Eilandelijk karakter
11b. Sociaal-geografische en fysisch-geografische kenmerken beschrijven en samenhangen daartussen verklaren Het betreft:
11b 1. fysisch-geografische kenmerken en de natuurruimtelijke structuur
In dit verband kan hij: Begrippen Generalisaties / regels / focus Relevante werkwijzen
Fysische gebiedskenmerken van het Caribisch gebied beschrijven en verklaren.
Het gaat om geologie,
geomorfologie, klimaat, bodem en vegetatie.
Voor de in het Caribisch gebied voorkomende lanschapszones de relevante geofactoren met elkaar in verband brengen. Geologie: - plaattektoniek - subductie - transversale breuk - vulkanisme - eruptietypen - aardbeving - gebergtevorming - seafloor-spreading - riftzone Klimaat: - Af-klimaat - Aw-klimaat - BS-klimaat - BW-klimaat - Cs-klimaat - tropische cyclonen
- equatoriaal minimum (ITC) - subtropisch maximum - passaten Bodem: - tropische bodems - steppe bodems - bodemerosie - verzilting - verdroging - bauxietvorming Vegetatie: - tropische vegetatie - steppe vegetatie - ontbossing
De ligging op een plaatrand bepaalt het voorkomen van actief vulkanisme en aardbevingen. De breedteligging en de verdeling land/zee in de omgeving bepalen weer en klimaat in de regio.
Door het versterkt broeikaseffect zou het aantal en de intensiteit van orkanen kunnen toenemen. Klimaat, vegetatie en bodem zijn sterk gerelateerd.
Het voorkomen van tropische depressies bepaalt de verdeling en de hoeveelheid neerslag in het Caribisch gebied.
Aan het Caribisch gebied verschillende dimensies onderscheiden.
Binnen het Caribisch gebied deelgebieden onderscheiden. Binnen deelgebieden relaties leggen tussen fysisch geografische
aspecten.
Onderscheid maken tussen het algemene en het bijzondere.
11b 2. sociaal geografische kenmerken en de sociaal-ruimtelijke structuur
In dit verband kan hij: Begrippen Generalisaties / regels / focus Relevante werkwijzen
Bevolkingskenmerken van de regio beschrijven en verklaren. Het gaat om:
- bevolkingsopbouw
- natuurlijke bevolkingsgroei - sociale bevolkingsgroei (migratie van, naar en binnen de regio) - sociaal-economische kenmerken - sociaal-culturele kenmerken. Overheersende vormen van ruimtegebruik beschrijven en verklaren waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen landelijke en stedelijke nederzettingen. Bevolking - natuurlijke bevolkingsgroei - leeftijdsopbouw - bevolkingsdruk - levensverwachting - transitiemodel
- sociale bevolkingsgroei (migratie) - push/pull factoren
- brain-drain
Sociaal-economisch - welvaart en welzijn
- aandeel en samenstelling van de beroepsbevolking
Sociaal-cultureel - normen en waarden
- eer- versus schaamte-cultuur - machismo
- matriarchale familiestructuur - tienerzwangerschappen - multiculturaliteit
- creolisering (cultureel)
- identiteit (meervoudig, gelaagd) - etniciteit
- godsdienst
- taal (minderheidstalen, kleine talen)
- (an)alfabetisme, scholingsgraad
De positie van een land binnen het transitiemodel wordt sterk bepaald door de ontwikkelingsgraad. Door migratie is de leeftijdsopbouw van de bevolking van met name de kleine eilanden onevenwichtig. De onevenwichtige verdeling van leeftijdscategorieën op met name de kleine eilanden beïnvloedt de demografische ontwikkeling.
Etniciteit is een factor van betekenis voor de maatschappelijke positie van bevolkingsgroepen en individuen.
Familiestructuur en de man-vrouw verhouding zijn van grote invloed op de maatschappelijke verhoudingen en op de positie van individuen. Het eilandkarakter en de grote verscheidenheid aan culturele invloeden leidt tot een grote verscheidenheid aan lokale mengculturen in het Caribisch gebied (creolisering).
Verschillen verklaren door: - er meerdere aspecten bij te
betrekken (economisch, politiek en cultureel);
- het in een geografische context te plaatsen;
- relaties te leggen binnen gebieden;
- en te vergelijken in ruimte en tijd;
- onderscheid te maken tussen het bijzondere en het algemene.
Bevolkingsspreiding en dichtheid Urbanisatiegraad
Urbanisatietempo
11c. Interne en externe relaties, met speciale aandacht voor de positie van de bij het Koninkrijk der Nederland behorende eilanden binnen de regio Het betreft:
11c 1. Externe politieke relaties
In dit verband kan hij: Begrippen Generalisaties / regels / focus Relevante werkwijzen
De huidige staatkundige relaties van (voormalige) britse, franse en nederlandse eilanden beschrijven en met elkaar vergelijken.
Voorbeelden geven van de invloed van de Verenigde Staten in de regio op (geo)politiek en economisch gebied.
Regionale autonomie/décentralisatie Federalisme / federale staat
Seperatisme Nation building (Geo)politieke verhoudingen - neokolonialisme - imperialisme - communisme vs kapitalisme - amerikanisering - drugsbestrijding
De relatie van caribische (ei)landen met het (voormalige) koloniale moederland wordt sterk bepaald door de staatsinrichting en de politieke cultuur in de moederlanden.
Het Caribisch gebied politiek in een geografische context plaatsen, op verschillende ruimtelijke schalen beschrijven en analyseren
en relaties leggen tussen het bijzondere en het algemene.
11c 2. Internationale relaties tussen economische actoren binnen de regio en daarbuiten
In dit verband kan hij: Begrippen Generalisaties / regels / focus Relevante werkwijzen
De belangrijkste externe
economische relaties van (delen van) het Caribisch gebied in kaart brengen: stromen van goederen, mensen en kapitaal tussen (delen van) het Caribisch gebied en gebieden daarbuiten.
Daarbinnen speciale aandacht voor de externe relaties van de eilanden behorende bij het Koninkrijk der Nederlanden en onderscheid tussen relaties met gebieden binnen het Caribisch gebied en gebieden daarbuiten.
Van de economische
samenwerkings-verbanden in de regio beschrijven waarmee ze zich bezig houden.
Stromen van: - goederen (handel)
- mensen (migratie, toerisme) - kapitaal (o.a. offshore bedrijvigheid) Migratie - push/pull theorie - brain drain Complementariteit Transporteerbaarheid Tussenliggende mogelijkheden CARICOM ACP-landen Associatie met de EU
In het algemeen wordt de richting van de stromen bepaald door verschillen in welvaart. De economische relaties van Caribische (ei)landen met externe gebieden zijn veel omvangrijker dan de interne economische relaties binnen het Caribisch gebied. Het patroon van de stromen van goederen en mensen worden mede bepaald door historisch gegroeide relaties.
De kleinschaligheid en het eilandkarakter is een bepalende factor in de sociale en economische ontwikkeling van de Caribische eilanden.
De economische relaties binnen het Caribisch gebied in een
geografische context plaatsen, relaties leggen tussen deelgebieden, en vergelijken in ruimte en tijd.
11d. Een beargumenteerde mening over (geo)politieke, economische, sociaal-culturele en milieuvraagstukken. Hij betrekt daarbij aspecten van duurzame ontwikkeling en globalisering
Het betreft:
11d 1. De kwetsbaarheid van de samenlevingen in het Caribisch gebied voor natuurrampen, vanuit het perspectief van welvaartsniveaus en sociaal-organisatorisch vermogen
In dit verband kan hij: Begrippen Generalisaties / regels / focus Relevante werkwijzen
Natuurlijke risico's in het Caribisch gebied beschrijven en analyseren. Het gaat om de in 11b 1 genoemde natuurlijke risico's.
Met voorbeelden aantonen dat welvaart en sociaal-organisatorisch vermogen van invloed zijn op de kwetsbaarheid van delen van een samenleving zowel in sociaal-economisch als ruimtelijk opzicht.
Risicoanalyse Risicoperceptie Hazard management Kleinschaligheid Soft state
Natuurlijke risico's spelen op verschillende tijdschalen en dat bepaalt mede de risicoperceptie en het ruimtelijk gedrag van mensen. Hoe zwakker de economie en hoe zwakker het bestuur van een gebied, hoe ernstiger de gevolgen van natuurrampen zullen zijn. Kleinschaligheid beperkt de reikwijdte en de slagkracht van het bestuur bij de aanpak van gevolgen van natuurrampen.
Aan natuurlijke risico's verschillende dimensies onderscheiden.
Zowel de risico's als de aanpak in een geografische context plaatsen Relaties leggen binnen
(deel)gebieden
Onderscheid maken tussen het bijzondere en het algemene.
11d 2. De positie van etnische en/of culturele minderheden
In dit verband kan hij: Begrippen Generalisaties / regels / focus Relevante werkwijzen
De sociaal economische positie van etnische bevolkingsgroepen in (op) twee Caribische (ei)landen
vergelijken en verschillen verklaren.
Sociaal-economische positie - indicatoren Culturele minderheid Etnische minderheid Discriminatie Integratie Assimilatie Emancipatie Mensenrechten In economisch/politiek moeilijke tijden krijgen minderheden vaak de schuld van ontstane problemen. De roep om regionale autonomie neemt toe wanneer naast etnische verschillen ook economische tegenstellingen en belangen een rol spelen.
Verschil in positie verklaren door: - er meerdere aspecten bij te
betrekken (economisch, politiek en cultureel);
- het in een geografische context te plaatsen;
- relaties te leggen binnen gebieden;
- en te vergelijken in ruimte en tijd.
11d 3. Invloed van het toerisme op (ei)landelijk niveau
In dit verband kan hij: Begrippen Generalisaties / regels / focus Relevante werkwijzen
Invloeden van het toerisme op de economie, cultuur, ruimtelijke ordening en het milieu beschrijven voor twee (ei)landen in de regio.
Mogelijke maatregelen noemen ter voorkoming/vermindering van negatieve effecten van toerisme en de noodzaak beargumenteren.
Beschrijven welk regionaal beeld eilanden in het Caribisch gebied naar buiten brengen in het kader van marketing. Toerisme - massatoerisme - elite-toerisme - duurzaam toerisme - ecotoerisme - cruise-toerisme Economische ontwikkeling - eenzijdigheid - kwetsbaarheid - beroepsbevolking Ruimtelijke ontwikkeling - ruimtebeslag - infrastructuur Milieu-effecten - mondiaal vs lokaal
- draagkracht van het ecosysteem - ecologische voetafdruk
Culturele effecten Regio marketing Toeristisch beeld
De belasting van toerisme op het milieu moet worden aangepast aan de draagkracht van het milieu. Kleine eilanden hebben een beperkte draagkracht.
grootschalig toerisme op kleine eilanden leidt tot omvangrijke goederenstromen en incomplete kringlopen en daarmee tot ophoping van afval.
De eenzijdige ontwikkeling van het toerisme als bestaansbron maakt de eilanden kwetsbaar op
economische, ecologisch en sociaal-cultureel terrein.
In een toeristisch beeld van een gebied wordt één aspect uitvergroot met gebruikmaking van clichés met economische bedoelingen.
Toerisme in een geografische context plaatsen.
Het hanteren van verschillende ruimtelijke schalen bij het beschrijven en analyseren van vraagstukken betreffende toerisme. Verschillende dimensies (natuurlijk, economisch, cultureel) betrekken bij de beoordeling van de effecten van toerisme.
Onderscheid maken tussen het algemene en het bijzondere.