• No results found

Nieuwsgierigheid en de associatie met leeftijd, geslacht en SES

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Nieuwsgierigheid en de associatie met leeftijd, geslacht en SES"

Copied!
17
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Nieuwsgierigheid en de associatie met leeftijd,

geslacht en SES

Rosa Jehee (1190539)

Bachelor scriptie studierichting Pedagogische Wetenschappen

afdeling Orthopedagogiek

Universiteit Leiden

Naam begeleider: Tim Ziermans

Bachelorproject: Talentenkracht

Datum: 28 april 2015

(2)

Nieuwsgierigheid en de associatie met leeftijd, geslacht en SES Samenvatting

Achtergrond: Nieuwsgierigheid is de drijfveer van de cognitieve ontwikkeling en het leren (Engel, 2009). Om kinderen te helpen bij hun cognitieve ontwikkeling is het stimuleren van nieuwsgierigheid dus van belang, maar tot op heden is er nog vrij weinig kennis over de nieuwsgierigheid van kinderen (Chak, 2007; Jirout & Klahr, 2012; Gibson, 2014). Doel: In dit onderzoek werd onderzocht wat de associatie is van nieuwsgierigheid met de achtergrondvariabelen leeftijd, geslacht en sociaal economische status (SES). Methode: Van de 212 participanten van een basisschool in Maassluis en één in s-Gravenzande, was de gemiddelde leeftijd 6,08. Er waren 97 meisjes en 115 jongens; De laag/midden SES groep bestond uit 111 participanten, de hoge SES groep bevatte 101 kinderen. Om de mate van nieuwsgierigheid te meten is de Underwater Exploration taak (Jirout & Klahr, 2012) gebruikt. Resultaten: Er is geen associatie gevonden tussen nieuwsgierigheid en SES en nieuwsgierigheid en leeftijd. Voor de variabele sekse is er wel een significant effect gevonden (t(210) = 2.39, p = .018). Jongens (M = 10.98, SD = 2.93) waren gemiddeld nieuwsgieriger dan meisjes (M = 10.05, SD = 2.71). Conclusie: De resultaten van geslacht en leeftijd worden ondersteund door eerder onderzoek, maar het onderzoek naar nieuwsgierigheid van kinderen is niet eenduidig. Er is dus ook literatuur die het gevonden resultaat tegenspreekt. De uitkomst dat SES geen relatie heeft met nieuwsgierigheid wordt niet ondersteund door de literatuur. De relatie tussen nieuwsgierigheid van jongens en meisjes moet verder worden onderzocht. Op deze wijze kan wellicht een manier worden ontwikkeld, bijvoorbeeld door het verschillend stimuleren van jongens en meisjes op het gebied van nieuwsgierigheid, die de sekseverschillen doen verdwijnen.

(3)

Inhoudsopgave

I

NLEIDING

... 4  

Leeftijd  ...  5

 

Geslacht  ...  6

 

Sociaal economische status  ...  7

 

Huidig onderzoek  ...  7

 

M

ETHODE

... 8  

Participanten  ...  8

 

Procedure  ...  8

 

Instrumenten  ...  9

 

Data analyse  ...  10

 

Beschrijvende statistiek  ...  11

 

Leeftijd en nieuwsgierigheid  ...  11

 

Geslacht en nieuwsgierigheid  ...  12

 

Sociaal economische status en nieuwsgierigheid  ...  12

 

D

ISCUSSIE

... 13  

(4)

Inleiding

In de kindertijd is er een grote rol weggelegd voor nieuwsgierigheid en exploratie. Peuters proberen onbekende dingen te verklaren door het stellen van oneindig veel ‘waarom’ vragen en door zelf op onderzoek uit te gaan. Deze drang om onzekerheden te willen verklaren is de drijfveer van de cognitieve ontwikkeling en het leren (Engel, 2009; Gibson, 2014; Paul, 2008). Uit onderzoek van Silvia (2006) blijkt dat geïnteresseerde, oftewel nieuwsgierige, studenten gemiddeld meer tijd besteden aan hun studie, zich meer herinneren van de gelezen stof en hogere cijfers behalen in vergelijking met minder geïnteresseerde studenten. Uit ander onderzoek komt naar voren dat er een link bestaat tussen intrinsieke nieuwsgierigheid en extrinsieke motivatie (Gruber, Gelman, & Ranganath, 2014). Bij intrinsieke nieuwsgierigheid wordt er gehandeld uit interesse voor een bepaald onderwerp. Bij extrinsieke motivatie wordt er gehandeld om andere redenen, bijvoorbeeld voor het krijgen van een beloning (Eccles & Wigfield, 2002). De onderzoekers komen tot de conclusie dat het belangrijk is om nieuwsgierigheid bij kinderen te stimuleren om effectieve leerervaringen op te doen (Gruber, Gelman, & Ranganath, 2014). Ook blijkt uit onderzoek (Bathgate, Schunn, & Correnti, 2013) dat kennis over het motiveren van jonge kinderen op het gebied van leren docenten en onderzoekers kan helpen kinderen een passie te laten ontwikkelen voor het vergaren van kennis. Daarnaast willen ouders en leerkrachten ook de ontwikkeling van nieuwsgierigheid vanaf jonge leeftijd stimuleren (Chak, 2007). Zo zien basisschoolleerkrachten nieuwsgierigheid als een belangrijk aspect om te bepalen of een kind toe is aan de basisschool (Kotaman, 2014) en ouders willen dat op school de nieuwsgierigheid van hun kind wordt gestimuleerd (Engel, 2009). Als aan het begin van de basisschool de nieuwsgierigheid wordt onderzocht, kan in verder onderzoek wellicht een manier worden ontwikkeld om de nieuwsgierigheid bij jonge kinderen daadwerkelijk te stimuleren. Zodat kinderen al op jonge leeftijd effectieve leerervaringen opdoen, gemotiveerd blijven en op deze wijze hun schoolprestaties verbeteren.

In 1890 is het concept van nieuwsgierigheid door William James voor het eerst in de literatuur genoemd (Spielberg & Starr, 1994) maar tot op heden is er nog vrij weinig onderzoek gedaan naar nieuwsgierigheid bij kinderen (Chak, 2007; Gibson, 2014; Jirout & Klahr, 2012). Het meeste onderzoek naar nieuwsgierigheid is gericht op volwassenen.

Uit de onderzoeken die wel zijn uitgevoerd bij kinderen komen wisselende resultaten naar voren. Een verklaring voor de wisselende resultaten zou kunnen zijn dat in onderzoeken verschillende definities voor nieuwsgierigheid worden gehanteerd die vaak niet goed operationaliseerbaar zijn (Jirout & Klahr, 2012). Opdal (2001) deelt nieuwsgierigheid bijvoorbeeld op in twee componenten: ‘nieuwsgierigheid’ als een gerichte interesse om iets te weten te komen en ‘verwondering’, wat gezien wordt als een staat waarin men getroffen wordt door de eigenaardigheid of vreemdheid van iets.

(5)

Terwijl Collins, Litman en Spielberg (2004) nieuwsgierigheid definiëren als een verlangen om te weten, te zien en te ervaren. Dit leidt vervolgens tot exploratief gedrag. Jirout en Klahr (2012) stellen dat nieuwsgierigheid de drempel is van gewenste onzekerheid in de omgeving die leidt tot exploratief gedrag. Voor het huidige onderzoek is gekozen om de definitie van Jirout en Klahr (2012) aan te houden, omdat deze definitie wordt omschreven als goed operationaliseerbaar, bijvoorbeeld doordat het concept van nieuwsgierigheid duidelijk is gekaderd door nieuwsgierigheid te zien als het geprefereerde onzekerheidsniveau.

Een andere mogelijke verklaring is dat er individuele verschillen zijn in de mate van nieuwsgierigheid tussen personen (Gibson, 2014). Bij het aanbieden van een bepaald niveau van onzekerheid kunnen individuele verschillen ertoe leiden dat personen anders reageren op het onzekerheidsniveau. Het is daarom interessant om verschillende achtergrondvariabelen te onderzoeken die wellicht verband hebben met de mate van nieuwsgierigheid bij kinderen.

Om meer inzicht te krijgen in nieuwsgierigheid bij kinderen is meer onderzoek naar dit onderwerp nodig. Dan kan een duidelijker beeld worden gevormd over de werking van nieuwsgierigheid, wat in de praktijk kan bijdrage aan een verbetering van de nieuwsgierigheidsstimulatie in het onderwijs.

Leeftijd

Er komen wisselende resultaten naar voren in onderzoeken naar nieuwsgierigheid bij kinderen (Engel & Randall, 2008). Bijvoorbeeld in onderzoeken waar de relatie tussen leeftijd en nieuwsgierigheid wordt bestudeerd. In een artikel van Jirout en Klahr (2012) wordt geconcludeerd dat leeftijd geen invloed heeft op nieuwsgierigheid. De onderzoekers vonden dat nieuwsgierigheid stabiel blijft gedurende de jaren, maar dat meer onderzoek nodig is om het effect van hun, naar eigen zeggen, alomvattende definitie van nieuwsgierigheid te testen. Jirout en Klahr (2012) hebben nieuwsgierigheid getest met de Underwater Exploration test. Deze test meet het geprefereerde onzekerheidsniveau van het kind. Deze test wordt uitgebreider uitgelegd in de methode sectie verderop in dit artikel. Daarentegen laat onderzoek van Henderson en Moore (1979) wel een verschil in nieuwsgierigheid zien tussen jongere en oudere kinderen. De oudere kinderen, van gemiddeld 7 jaar, lieten over het algemeen een mindere mate van nieuwsgierigheid zien dan de jongere kinderen, van gemiddeld 4,5 jaar oud. Voor dit onderzoek is gebruikt gemaakt van een testbatterij van 4 tests om nieuwsgierigheid en exploratief gedrag te meten (Henderson & Moore, 1979). Bij de eerste test werd de voorkeur voor complexiteit gemeten. Bij de tweede test werd de voorkeur voor het onbekende gemeten. Bij de derde test mocht het kind en bepaalde tijd spelen met speelgoed uit een ladekast met 18 vakjes waar verschillend speelgoed in zat. Hierbij werd gemeten hoe het kind speelde. Er werd bijvoorbeeld geteld hoeveel soorten speelgoed het kind pakte en hoe lang het met elk soort speelgoed speelde. Bij de vierde test mocht het kind een puzzeldoos onderzoeken en hier vragen over stellen. Hierbij werd onder andere gemeten hoeveel vragen er werden gesteld en hoe lang het kind exploreerde. Uit onderzoek van Engelhard en Monsaas (1988) word ook geconcludeerd dat nieuwsgierigheid afneemt als leeftijd

(6)

toeneemt. In dit onderzoek is nieuwsgierigheid gemeten met de School-Related Curiosity(SRC) Scale (Engelhard en Monsaas, 1988). Deze test meet ten eerste in welke mate een leerling positief reageert op nieuwe of ongewone elementen in de schoolomgeving. Ten tweede wordt gemeten in welke mate het kind verlangt om kennis op te doen over besproken onderwerpen in de klas. Ten derde wordt gekeken naar wat een kind meer doet in de klas dan wat minimaal verwacht wordt. Ten vierde wordt gekeken in hoeverre een leerling vragen stelt aan de leerkracht als iets niet wordt begrepen.

De resultaten van de studies naar de relatie tussen leeftijd en nieuwsgierigheid zijn dus niet eenduidig. Vandaar dat in de huidige studie nogmaals de relatie wordt onderzocht tussen leeftijd en nieuwsgierigheid, om op deze wijze bij te kunnen dragen aan de kennis over deze eventuele relatie. Er wordt verwacht dat nieuwsgierigheid afneemt naarmate leeftijd toeneemt. In de meeste onderzoeken naar motivatie komt naar voren dat oudere kinderen minder motivatie laten zien dan jongere kinderen (Eccles, zoals geciteerd in Byrnes, 2008). En omdat nieuwsgierigheid gezien kan worden als een bron van motivatie (Chen, 2001) geldt deze trend welllicht ook voor het concept van nieuwsgierigheid. Een verklaring voor het afnemen van motivatie over de jaren, die wellicht ook op gaat voor nieuwsgierigheid, kan zijn dat oudere kinderen andere doelen belangrijk vinden dan jongere kinderen (Byrnes, 2008). Zo kunnen oudere kinderen sociale doelen prioriteit geven boven academische doelen.

Geslacht

Sekse zou ook invloed kunnen hebben op de mate van nieuwsgierigheid van kinderen. Een verschil in interesse tussen jongens en meisjes is gevonden in een onderzoek door Jones, Howe en Rua (2000) op het gebied van wetenschap. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat er een verschil bestaat tussen ervaringen en houding ten opzichte van dit onderwerp. De jongens hadden meer ervaringen en een positievere houding ten opzichte van wetenschap dan de meisjes. In onderzoek van Engelhard en Monsaas (1988) wordt er geen verschil gevonden tussen jongens en meisjes wat betreft nieuwsgierigheid op school. Maar de onderzoekers noemen de resultaten suggestief. Als verklaring voor de suggestieve uitkomst noemen de onderzoekers dat er geen gebruik is gemaakt van een willekeurige steekproef en dat er als meetinstrument een vragenlijst door middel van zelfrapportage is gebruikt. Dit type meetinstrument heeft als nadeel dat het kan leiden tot sociaal wenselijke antwoorden en het niet achterhaalbaar is of de vragen naar waarheid zijn beantwoord. Ook Collins, Litman en Spielberg (2004) concludeerden geen significante sekse verschillen in perceptuele nieuwsgierigheid bij studerende mannen en vrouwen. Er werden wel significante verschillen gevonden in nieuwsgierigheid op bepaalde items. Zo toonden vrouwen meer interesse in kunst en het voelen van nieuwe structuren terwijl mannen meer nieuwsgierigheid toonden in het ontdekken van potentiële gevaarlijke plaatsen zoals grotten.

Of geslacht een rol speelt in de mate van nieuwsgierigheid is dus nog onduidelijk. Wellicht is er een verschil in nieuwsgierigheid tussen jongens en meisjes. Het is van belang om een eventueel verschil van geslacht te onderzoeken, zodat in de praktijk aandacht besteed kan worden aan verschillen van nieuwsgierigheid tussen jongens en meisjes.

(7)

Sociaal economische status

Er zouden ook verschillen kunnen zijn in de mate van nieuwsgierigheid tussen kinderen met een verschillende sociaal economische status (SES). Naar dit verband is nog weinig onderzoek gedaan. Er is wel onderzoek gedaan naar het verband tussen SES en schoolprestaties. En omdat nieuwsgierigheid, zoals eerder vermeld, gezien kan worden als een drijfveer van de cognitieve ontwikkeling en het leren (Engel, 2009; Gibson, 2014; Paul, 2008), is de trend uit onderzoek naar SES en schoolprestaties wellicht ook te zien in de relatie tussen SES en nieuwsgierigheid.

Het blijkt dat kinderen uit gezinnen met een lagere SES lager scoren dan kinderen met een relatief hoger SES op gestandaardiseerde rekentests bij de start van de kleuterklas en dat dit verschil aan het eind van de kleuterklas alleen maar groter is (Robinson, 2013). Bij arme kinderen zet deze trend van lagere academische resultaten zich in ieder geval door tot drie jaar na het verlaten van de kleuterklas (Moon, Hegar, & Page, 2009). Uit onderzoek van Denton en West (2002) blijkt dat kleuterklaskinderen en kinderen in groep 3 die in armoede leven niet alleen beneden gemiddeld scoren op het gebied van rekenen maar dat dit ook geldt voor lezen. Volgens de leraren uit het onderzoek van Robinson (2013) tonen de kinderen met een hoger SES relatief meer betrokkenheid in de klas dan de kinderen met een lager SES. Zo kiezen kinderen met een hoger SES vaker een uitdagendere opdracht en tonen ze meer concentratie en inspanning dan kinderen uit gezinnen met een lager SES. Dit verschil is al zichtbaar in de kleuterklas en kan gevolgen hebben voor korte en lange termijn academisch succes (Robinson, 2013).

Aangezien eerder is vermeld dat nieuwsgierigheid de drijfveer is tot leren en uit onderzoeken blijkt dat kinderen met een lagere SES minder goede academische resultaten behalen (Moon, Hegar, & Page, 2009; Robinson, 2013), is het van belang om de verschillen in de mate van nieuwsgierigheid te onderzoeken tussen kinderen met een relatief hoger en lager SES. Wellicht laten de kinderen met een lager SES mindere mate van nieuwsgierigheid zien. Vandaar dat in dit onderzoek wordt onderzocht of er verschillen zijn tussen deze groepen, om op deze wijze aan te kunnen sluiten bij de behoefte van het individuele kind.

Huidig onderzoek

In dit onderzoek wordt onderzocht of nieuwsgierigheid een associatie heeft met de achtergrondvariabelen leeftijd, geslacht en sociaal economische status. Op deze wijze wordt een bijdrage geleverd aan de reeds bestaande (niet eenduidige)kennis over nieuwsgierigheid.

Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden, worden de volgende drie hypothesen onderzocht: 1. Oudere kinderen tonen minder nieuwsgierigheid dan jongere kinderen.

2. Er is een verband tussen nieuwsgierigheid en geslacht.

3. Kinderen met een laag/gemiddeld SES vertonen minder nieuwsgierigheid dan kinderen met een hoog SES.

(8)

Methode

Voor het onderzoeksproject ‘Talentenkracht’ zijn gegevens verzameld op een basisschool in ‘s-Gravenzande en op een basisschool in Maassluis. In dit project wordt onderzoek gedaan naar talenten van kinderen en de manier waarop (aanwezige) kennis over wetenschap en techniek zich ontwikkelt. Het is een multidisciplinair longitudinaal wetenschappelijk onderzoek waar zeven verschillende universiteiten in Nederland en België bij betrokken zijn. Er wordt onderzoek gedaan naar de talentontwikkeling van kinderen van 3-14 jaar op het gebied van wetenschap en techniek. Het onderzoek dient niet alleen voor het uitbreiden van de kennis over talentontwikkeling maar heeft ook als doel concrete producten te leveren die binnen scholen gebruikt kunnen worden. Het Talentenkracht Centrum Leiden richt zich op de leeftijdsgroep 4-8 jaar.

Participanten

Voor de werving van participanten zijn scholen door middel van gesprekken individueel benaderd om deel te nemen aan het onderzoek. De scholen zelf hebben vervolgens de ouders benaderd voor deelname door het verspreiden van een informatiebrief en een informed consent formulier van Talentenkracht Centrum Leiden. Er is gebruik gemaakt van drie inclusiecriteria. Ten eerste diende het kind minstens twee maanden op school te zitten, ten tweede moest het kind Nederlands spreken en ten derde moesten de ouders Nederlands kunnen lezen. Daarnaast is medicatiegebruik gebruikt als exclusiecriterium.

Door middel van deze werving zijn uiteindelijk 154 kinderen van de basisschool in ‘s-Gravenzande en 79 kinderen van de basisschool in Maassluis opgegeven voor het onderzoek via een informed consent brief. De werving zorgde voor in totaal 212 participanten (115 jongens; 97 meisjes; Mleeftijd= 6,08 jaar SD = 14,58) van wie gegevens beschikbaar waren voor het huidige onderzoek. De variabele ‘hoogstopgeleide ouder’, die is gebruikt als maat voor SES, was oorspronkelijk in drie groepen ingedeeld, maar de verdeling was scheef verdeeld met een oververtegenwoordiging van kinderen met een hoog SES en een ondervertegenwoordiging van kinderen met een laag SES. Vandaar dat is gekozen om deze maat voor SES in te delen in twee groepen: laag/midden en hoog SES worden vergeleken. Op deze manier zijn de data wel normaal verdeeld met 111 (51,9%) kinderen in de laag/midden groep en 103 (48,1%) kinderen in de hoge SES groep.

Procedure

Aan de ouders en leerkrachten van beide scholen is gevraagd om een aantal vragenlijsten over de kinderen en zichzelf in te vullen. Aan de hand van deze vragenlijsten zijn onder andere gegevens verzameld over de sociaal economische status van de kinderen, de leeftijd en het geslacht.

In dit onderzoek worden alleen gegevens gebruikt van de voormeting. De voormeting vond plaats in ’s Gravenzande in november 2013 en januari 2014 en in Maassluis is de voormeting afgenomen in mei en juni 2014. De kinderen zijn voor een uitgebreide testbatterij twee keer uit de klas gehaald door getrainde masterstudenten om in een rustige ruimte binnen de school taakjes te maken.

(9)

Eenmaal voor het maken van computertaakjes en eenmaal voor taakjes die werden afgenomen op papier. Dit duurde in totaal ongeveer anderhalf uur per keer. In dit onderzoek is een selectie gebruikt van de afgenomen taken en door ouders ingevulde gegevens. Het onderzoek heeft ethische toestemming gekregen van de Commissie Ethiek van de afdeling Pedagogische Wetenschappen aan de Universiteit Leiden.

Instrumenten

Nieuwsgierigheid. Bij de kinderen is onder andere de test Underwater Exploration afgenomen. Deze adaptieve taak wordt afgenomen op een computer en de resultaten worden automatisch vastgelegd (Jirout & Klahr, 2012). Aan de kinderen wordt verteld dat ze door twee ramen van een onderzeeër verschillende soorten vissen kunnen ontdekken. Achter elk dicht raam zit een andere vis en om erachter te komen welke vis er achter het raam zit moet het raam geopend worden. Maar voordat het raam wordt geopend wordt er al wat voorafgaande informatie gegeven over de vissen die zich achter het raam kunnen bevinden. Er kunnen van te voren plaatjes getoond worden aan de zijkant van het scherm van één tot en met zeven vissoorten of er kan een vraagteken verschijnen. Op deze wijze wordt het onzekerheidsniveau telkens aangepast en dient het kind te kiezen tussen twee verschillende informatiekloven die in drie niveaus zijn ingedeeld. Het minimale niveau geeft geen informatiekloof, dat wil zeggen dat de vis die zich achter het raam bevindt wordt getoond aan de zijkant van het scherm. Bij het gemiddelde niveau wordt een aantal opties gegeven van vissen die zich achter het raam kunnen bevinden. Het aantal van tevoren getoonde vissen bij dit onzekerheidsniveau kan variëren tussen de twee en de zeven. Op deze wijze kan de voorkeur voor onzekerheid nauwkeurig worden bestudeerd. In het maximale niveau wordt het kind geen informatie gegeven over de vis achter het raam. In dit geval wordt er een vraagteken getoond.

Voordat de taak die hierboven is beschreven begint, krijgt het kind een korte uitleg over het spel waarna vervolgens in de computertaak zelf de test verder wordt uitgelegd aan de hand van een voorbeeld taakje. Na deze introductie begint de test.

In de test krijgt het kind 18 keer de keus voorgelegd om te kiezen tussen de twee ramen. De 18 keuzes zijn ingedeeld in zes sets waarin telkens drie keer een keus wordt voorgelegd tussen twee onzekerheidsniveaus. In elke set wordt steeds dezelfde keuze tussen de niveaus voorgelegd. De test begint met de keus tussen de twee meest extreme keuzes, het minimale niveau en het maximale niveau. Bij elke nieuwe set komen de keuzes steeds dichter bij elkaar te liggen.

Als het kind bijvoorbeeld in de eerste set minimaal twee keer kiest voor het maximale niveau, wordt in de tweede set de keus aangeboden tussen het maximale niveau en het gemiddelde niveau, met in dit geval twee voorafgaand getoonde vissen. Als vervolgens in set twee een grote voorkeur blijkt voor het extreme niveau, het kind kiest drie keer extreem, dan wordt in set drie weer het extreme niveau aangeboden alleen komt de keus die ernaast wordt gelegd één stapje dichter bij het extreme niveau. Nu worden er dus drie vissen vooraf getoond naast het extreme niveau. Ditzelfde principe

(10)

geldt als het kind een voorkeur laat zien voor het minimale niveau. In Figuur 1 zijn alle mogelijke routes te zien die afgelegd kunnen worden in de test.

Als maat om nieuwsgierigheid te meten is de variabele gebruikt die meet hoeveel keer het kind voor de meer onzekere kant koos. Jirout en Klahr (2012) stellen in hun onderzoek dat dit de meest betrouwbare variabele is met de meeste variabiliteit en precisie om nieuwsgierigheid te testen. Over de validiteit van deze test is weinig bekend. Underwater Exploration is nog niet opgenomen in de Comissie Testaangelegenheden Nederland (COTAN) Documentatie. Uit onderzoek van Jirout en Klahr (2012) komt wel het resultaat naar voren dat Underwater Exploration een valide test is om nieuwsgierigheid te meten.

Figuur 1. De mogelijke paden van het exploratie spel (roze en rode lijnen geven ‘sterke’ voorkeur aan, blauwe lijnen duiden op zwakke voorkeur). Overgenomen uit “Children’s scientific curiosity: In search of an operational definition of an elusive concept,” door J. Jirout en D. Klahr, 2012, Developmental Review, 32(2), 125-160.

Data analyse

Om de vraag te kunnen beantwoorden of leeftijd, geslacht en SES invloed hebben op de mate van nieuwsgierigheid van kinderen, worden een enkelvoudige regressie en twee t-toetsen uitgevoerd met als significantieniveau α = .05. De onafhankelijke variabele leeftijd is numeriek, SES en geslacht zijn categorisch. Voor beide typen testen is de data geïnspecteerd om zeker te weten dat de gekozen tests uitgevoerd mogen worden.

(11)

Voor de enkelvoudige regressie analyse moeten de data aan de volgende aannames voldoen: de residuen zijn normaal verdeeld, het regressiemodel is homoscedastisch en lineair. Vervolgens wordt de regressie uitgevoerd met als afhankelijke variabele het totaal aantal keer dat het kind voor de meer onzekere kant koos (een hogere score is een indicatie voor hogere mate van nieuwsgierigheid) en als onafhankelijke variabele leeftijd in maanden.

De populatie is normaal verdeeld. Dit is gecontroleerd door het uitvoeren van een histogram en door de gestandaardiseerde skewness te bekijken. Er bevinden zich wel uitbijters in de data, maar omdat deze symmetrisch verdeeld zijn aan beide kanten van de verdeling, waardoor de verdeling ondanks de uitbijters normaal verdeeld is, wordt niets gedaan met deze uitbijters. Daarnaast is er geen sprake van multicoliniariteit. Uit de residuenanalyse blijkt dat de residuen normaal verdeeld zijn.

Voor de t-toetsen moeten de data aan de aannames voldoen dat de steekproeven aselect zijn en een normaal verdeelde steekproevenverdeling hebben. De steekproevenverdeling is normaal verdeeld, want de steekproeven zijn beiden voldoende groot (n ≥ 40) (Moore, McCabe, & Craig, 2012). De steekproeven zijn niet aselect getrokken, dit heeft als gevolg dat de resultaten beperkt generaliseerbaar zijn.

Resultaten     Beschrijvende statistiek

De effecten van leeftijd, geslacht en SES zijn onderzocht door het uitvoeren van een enkelvoudige regressie en twee t-toetsen. Voordat de analyses zijn uitgevoerd heeft er een data-inspectie plaatsgevonden. Hieruit kwam naar voren dat beide testen uitgevoerd konden worden, omdat aan de aannames van deze tests zijn voldaan. Een overzicht van de beschrijvende statistieken van de numerieke variabelen zijn weergegeven in Tabel 1. Bij de variabele van nieuwsgierigheid staat 1 voor het laagste niveau van nieuwsgierigheid dat behaald kan worden en 18 staat voor het maximale nieuwsgierigheidsniveau. De variabele leeftijd is weergegeven in maanden.

Tabel 1

Beschrijvende statistieken van de numerieke variabelen

n M SD Min Max

Nieuwsgierigheid 212 10,56 2,86 1 18

Leeftijd 212 72,99 14,58 48 101

Leeftijd en nieuwsgierigheid

Een regressie analyse is uitgevoerd om te bekijken of leeftijd een voorspeller is voor de mate van nieuwsgierigheid bij kinderen. De resultaten van deze analyse zijn weergegeven in Tabel 2. Leeftijd

(12)

had geen voorspellende waarde, F(1,210) = 1,315, p =.253. Er is geen verband tussen leeftijd en de mate van nieuwsgierigheid.

Tabel 2

Enkelvoudige regressieanalyse. Het effect van leeftijd op nieuwsgierigheid (N=212)

Model

Ongestandaardiseerde Coëfficiënten Gestandaardiseerde

Coëfficiënten t p B Standaard Meetfout β (Beta) (constant) 9.43 1.005 9.38 .000 Leeftijd 0.02 0.02 .079 1.147 .253 Geslacht en nieuwsgierigheid

Vanuit de steekproef van leerlingen (N =212) wordt een significant verschil(t(210) = 2.39, p = .018) gevonden op de mate van nieuwsgierigheid tussen jongens (M = 10.98, SD = 2.93) en meisjes(M = 10.05, SD = 2.71) bij het uitvoeren van de t-toets (zie Tabel 3). Dit betekent dat de mate van nieuwsgierigheid van jongens gemiddeld hoger is dan de nieuwsgierigheid van meisjes. Er is een Cohen’s d gevonden van .55, wat duidt op een middelgroot effect.

Tabel 3

T-toets. De relatie van geslacht en nieuwsgierigheid (N=212) Jongens (n = 115) Meisjes (n = 97) M SD M SD p nieuwsgierigheid 10.98 2.93 10.05 2.71 .018**

Noot. De waarden van nieuwsgierigheid liggen tussen de 1 (minimale nieuwsgierigheid) en 18 (maximale nieuwsgierigheid).

**p < .05.

Sociaal economische status en nieuwsgierigheid

Uit de tweede t-toets (zie Tabel 4) is geen significant verschil naar voren gekomen op de mate nieuwsgierigheid tussen kinderen met een laag/midden SES en kinderen (M = 10.54, SD = 3.24) met een hoog SES (M = 2.39, SD = 2.39); t(201) = -0.087, p = .931. Dit betekent dat de mate van nieuwsgierigheid niet verschilt tussen kinderen met een laag/midden SES en kinderen met een hoog SES.

(13)

Tabel 4

T-toets. De relatie van SES en nieuwsgierigheid (N=212) Laag/midden SES (n = 111) Hoog SES (n = 101) M SD M SD p nieuwsgierigheid 10.54 3.24 10.57 2.39 .931

Noot. De waarden van nieuwsgierigheid liggen tussen de 1 (minimale nieuwsgierigheid) en 18 (maximale nieuwsgierigheid).

Discussie

In dit onderzoek is onderzocht of er een associatie bestaat tussen nieuwsgierigheid en de variabelen leeftijd, geslacht en sociaal economische status. Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden zijn gegevens van de Underwater Exploration test (Jirout & Klahr, 2012) en van een demografische vragenlijst gebruikt. Uit de resultaten bleek dat er een associatie bestaat tussen nieuwsgierigheid en geslacht. Er is geen relatie gevonden voor de variabelen leeftijd en sociaal economische status.

Deze studie geeft meer inzicht in de factoren die invloed kunnen hebben op de nieuwsgierigheid van kinderen. Zo kan worden gesteld dat er in de populatie geen verschil in de mate van nieuwsgierigheid is tussen kinderen met een laag/midden en hoog SES. Er is ook geen associatie gevonden tussen nieuwsgierigheid en kinderen van verschillende leeftijden tussen de vier en acht jaar. Voor jongens en meisjes is er wel een verschil in mate van nieuwsgierigheid gevonden. Jongens toonden in het onderzoek een hogere mate van nieuwsgierigheid dan meisjes. In de praktijk zou de nieuwsgierigheid van meisjes wellicht beter op een andere manier gestimuleerd kunnen worden dan voor jongens. In deze studie is niet onderzocht waar dit verschil in nieuwsgierigheid vandaan komt.

In eerdere onderzoeken worden verschillende conclusies getrokken over het wel of niet bestaan van een relatie tussen nieuwsgierigheid en geslacht. Zo wordt in onderzoek van Engelhard en Monsaas (1988) geen verschil gevonden tussen jongens en meisjes wat betreft nieuwsgierigheid op school. Collins, Litman en Spielberg (2004) concludeerden in hun onderzoek geen significante verschillen tussen de nieuwsgierigheid van studerende mannen en vrouwen. Zij hebben echter wel significante verschillen gevonden in de nieuwsgierigheid op bepaalde items. Zo tonen mannen meer interesse in het ontdekken van gevaarlijke grotten en zijn vrouwen nieuwsgieriger als het gaat om kunst. Ook in onderzoek van Jones, Howe en Rua (2000) wordt geconcludeerd dat er een verschil bestaat in interesses tussen mannen en vrouwen. Mannen hadden meer ervaring met en een positievere houding ten opzichte van wetenschap dan vrouwen. Wellicht is het gevonden verband tussen geslacht en nieuwsgierigheid in het huidige onderzoek toe te schrijven aan een verschil in interessegebieden tussen jongens en meisjes. In de test wordt de vissenpopulatie in de zee bestudeerd. Misschien tonen

(14)

jongens meer interesse in vissen dan meisjes en is er daarom een verschil gevonden in de mate van nieuwsgierigheid. In vervolg onderzoek zou bijvoorbeeld een soortgelijke test als de Underwater Exploration gebruikt kunnen worden met een neutraler onderwerp of een onderwerp waar naar verwachting meisjes meer interesse in tonen. Op deze wijze kan worden achterhaald of de conclusie dat jongens nieuwsgieriger zijn daadwerkelijk klopt of dat het gevonden verschil het gevolg is van het thema van de Underwater Exploration.

Ook over het wel of niet bestaan van een associatie tussen nieuwsgierigheid en de factor leeftijd is nog geen consensus bereikt in de literatuur. In een artikel van Jirout en Klahr (2012) wordt geen associatie gevonden tussen nieuwsgierigheid en leeftijd. Het huidige onderzoek bevestigt deze eerdere conclusie. Een verklaring hiervoor kan zijn dat het huidige onderzoek en het onderzoek van Jirout en Klahr (2012) dezelfde test gebruiken om nieuwsgierigheid te meten en de test is afgenomen bij kinderen van vergelijkbare leeftijden. Wellicht is dit leeftijdsinterval te smal om een verband te vinden maar bestaat dit verband wel tussen bijvoorbeeld jonge basisschoolkinderen en tieners. In onderzoek van Engelhard en Monsaas (1988) wordt namelijk wel een verband gevonden; nieuwsgierigheid zou volgens dit onderzoek afnemen naarmate de leeftijd toeneemt. Een verklaring voor het verschil in resultaat zou kunnen zijn dat Engelhard en Monsaas een ander testinstrument gebruiken, waar de proefpersonen een vragenlijst hebben ingevuld om de hoeveelheid nieuwsgierigheid te meten. Daarnaast wordt in het huidige onderzoek de test afgenomen bij gemiddeld jongere kinderen (6 jaar) dan in het onderzoek van Engelhard en Monsaas (kinderen uit groep 3,5,7). Misschien neemt nieuwsgierigheid bij kinderen wel af, zoals van te voren werd verwacht, maar gebeurt dit pas bij gemiddeld iets oudere kinderen waardoor dit effect niet is gevonden in de gebruikte onderzoeksgroep.

Uit onderzoek (Kim, Mazza, Zwanziger, & Henry, 2014) wordt geconcludeerd dat kinderen die leven in armoede minder goed presteren op school dan kinderen die niet in armoede leven. In het huidige onderzoek suggereert het resultaat dat dit fenomeen van ‘lagere prestaties’ niet opgaat voor de mate van nieuwsgierigheid van kinderen. De kinderen met een laag/midden SES scoorden gelijk aan de kinderen met een hoog SES. Dit is een opvallende bevinding, aangezien uit eerder onderzoek blijkt dat kinderen met een hoger SES eerder uitdagendere taken kiezen en meer betrokken zijn in de klas dan kinderen met een relatief lager SES (Robinson, 2013). Verwacht werd dat de aangehaalde onderzoeken over schoolprestaties, het kiezen van uitdagende taken en betrokkenheid in de klas aspecten waren die samenhangen met nieuwsgierigheid, waardoor de verwachting er was dat dezelfde trend (kinderen met een lager SES behalen minder hoge scores) zou opgaan voor SES. Het niet gevonden verband voor nieuwsgierigheid en SES zou mogelijk verklaard kunnen worden door de vergelijking van de groepen laag/midden en hoog SES. Wellicht is er wel een verschil in nieuwsgierigheid maar is dit verschil niet gevonden omdat het verschil in SES tussen de groepen niet groot genoeg is. Als de kinderen met een gemiddeld SES weggelaten zouden worden en een

(15)

vergelijking tussen alleen de kinderen met een hoog en laag SES zou worden gemaakt, kan er misschien wel een effect worden gevonden.

Het onderzoek bevat diverse limitaties waardoor de generaliseerbaarheid naar de praktijk beperkt is. Zo is het gebruikte meetinstrument voor nieuwsgierigheid, de Underwater Exploration, een test in ontwikkeling. Er is daardoor nog niet met zekerheid te stellen dat deze test een goede maat is om nieuwsgierigheid te meten. Jirout en Klahr (2012) concluderen op basis van data in hun onderzoek naar de Underwater Exploration wel dat het een valide test is. In het huidige onderzoek is uitgegaan van deze bevinding, maar er is meer onderzoek nodig naar deze test om vast te stellen of de Underwater Exploration een valide test is.

Een andere limitatie van het onderzoek is de steekproef. De groep kinderen met een laag SES was ondervertegenwoordigd en er zijn gegevens gebruikt van maar twee openbare basisscholen. In onderzoek van Engelhard en Monsaas (1988) blijkt dat het effect van leeftijd op school gerelateerde nieuwsgierigheid verschillend is voor kinderen van een katholieke school of een openbare school. Het kan zijn dat het schooltype invloed heeft op de uitkomsten van het onderzoek. In een vervolgstudie kan er voor gekozen worden om verschillende schooltypen in de steekproef te betrekken en op deze wijze ook een betere afspiegeling van de populatie te creëren.

Door de beperkte generaliseerbaarheid van de resultaten is vervolgonderzoek nodig om meer zicht te krijgen op factoren die wellicht samenhang vertonen met de nieuwsgierigheid van kinderen. Door het verwerven van meer kennis over dit onderwerp kunnen methoden worden ontwikkeld die leraren helpen bij het op maat stimuleren van de nieuwsgierigheid bij hun leerlingen. Wellicht zou een verschillende stimulering van de nieuwsgierigheid van jongens en meisjes resulteren in een gelijke mate van nieuwsgierigheid van jongens en meisjes.

(16)

Literatuur

Bathgate, M.E., Schunn, C.D., & Correnti, R. (2013). Children’s motivation toward science across context, manner of interaction, and topic. Science Education, 98(2), 189-215. doi:

10.1002/sce.21095

Byrnes, J.P. (2008). Cognitive development and learning: In instructional context (3rd ed.). Boston, MA: Pearson Education.

Chak, A. (2007). Teachers’ and parents’ conceptions of children’s curiosity and exploration. International Journal Of Early Years Education, 15(2), 141-159. doi:

10.1080/09669760701288690

Chen, A. (2001). A theoretical conceptualization for motivation research in psysical education: An integrated perspective. Quest, 53, 35-58, doi: 10.1080/00336297.2001.10491729

Collins, R.P., Litman, J.A., & Spielberg, C.D. (2004). The measurement of perceptual curiosity. Personality and Individual Differences, 36(5), 1127-1141, doi:10.1016/S0191-8869(03)00205-8 Denton, K., & West, J. (2002, maart). Children’s Reading and Mathematics Achievement in

Kindergarten and First Grade. (Rapport Nummer NCES-2002-125). doi: 10.1037/e492182006-005

Eccles, J.S., & Wigfield, A. (2002). Motivational beliefs, values, and goals. Annual Review of Psychology, 53(1), 109-132. doi: 10.1146/annurev.psych.53.100901.135153

Engel, S. (2009). Is curiosity vanishing? Journal Of The American Academy Of Child & Adolescent Psychiatry, 48(8), 777-779. doi:10.1097/CHI.0b013e3181aa03b0

Engel, S., & Randall, K. (2008). How teachers respond to children’s inquiry. American Educational Research Journal, 47(1), 183-202. doi: 10.3102/0002831208323274

Engelhard, G., Jr., & Monsaas, J.A. (1988). Grade level, gender, and school-related curiosity in urban elementary school. Journal of Educational Research, 82(1), 22-26. doi:

10.1080/00220671.1988.10885860

Gibson C.E. (2014). Curiosity killed the cat: Invastigating a link between curiosity and risk-taking propensity. Electronic Thesis & Dissertations. Paper 1135. Geraadpleegd via

http://digitalcommons.georgiasouthern.edu/cgi/viewcontent.cgi?article=2188&context=etd Gruber, M.J., Gelman, B.D., & Ranganath, C. (2014). States of curiosity modulate

hippocampus-dependent learning via the dopaminergic circuit. Neuron, 84(2), 486-496. doi: 10.1016/j.neuron.2014.08.060

Henderson, B., & Moore, S.G. (1979). Measuring exploratory behavior in young children: A factor-analytic study. Developmental Psychology, 15(2), 113-119. doi: 10.1037/0012-1649.15.2.113

(17)

Jirout, J., & Klahr, D. (2012, April). Children’s scientific curiosity: In search of an operational definition of an elusive concept. Developmental Review, 32(2), 125-160. doi:

10.1016/j.dr.2012.04.002

Jones, M.G., Howe, A., & Rua, M.J. (2000). Gender differences in students’ experiences, interests, and attitudes toward science and scientists. Sience Education, 84(2), 180-192. Geraadpleegd via

http://onlinelibrary.wiley.com.ezproxy.leidenuniv.nl:2048/store/10.1002/(SICI)1098-

237X(200003)84:2%3C180::AID-SCE3%3E3.0.CO;2-X/asset/3_ftp.pdf?v=1&t=i31dwcwp&s=02a181c4cf6634eaeb38280a7c1b025a4bfae170

Kim, S., Mazza, J., Zwanziger, J., & Henry, D. (2014). School and behavioral outcomes among inner city children: Five-year follow-up. Urban Education, 49(7), 835-856. doi:

10.1177/0042085913501895

Kotaman, H. (2014). Turkish classroom teachers’ views on school readiness: a phenomenological studie. Education 3-13: International journal of primary, elementary and early years education, 42(5), 542-553. doi: 10.1080/03004279.2012.736401

Moon, S.S., Hegar, R.L., & Page, J. (2009). TANF status, ethnicity, and early school success. Children and Youth Services Review, 31(8), 854-863. doi: 10.1016/j.childyouth.2009.03.008 Opdal, P.M. (2001). Curiosity, wonder and education seen as perspective development. Studies in

Philosophy and Education, 20, 331-344. doi: 10.1023/A:1011851211125

Paul, S.J. (2008). Interest: the curious emotion. Current directions in psychological science, 17(1), 57-60. doi: 10.1111/j.1467-8721.2008.00548.x

Robinson, K. (2013, September). Early disparities in mathematics gains among poor and non-poor children: examining the role of behavioral engagement in learning. The elementary school journal, 114(1), 22-47. doi: 10.1086/670737

Silvia, P.J. (2006). Exploring the psychology of interest. Oxford: Oxford University Press

Spielberg, C.D., & Starr, L.M. (1994). Curiosity and exploratory behavior. In O’Neill, H.F., Jr. & Drillings, M. (Eds.), Motivation: theory and research. (p. 221-244). Geraadpleegd via

http://books.google.nl/books?hl=nl&lr=&id=Gkz-ugqvx_EC&oi=fnd&pg=PA221&dq=curiosity+behavior+&ots=mJWb8OfiFU&sig=T8v6Szqem sa5tJI8Y2VgrXuM3zI#v=onepage&q&f=false

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hieruit kan worden geconcludeerd dat een Raad van Bestuur met alleen maar mannen individualistischer zal zijn en daardoor minder zal discussiëren wat mogelijk gevolgen kan

De Vlaamse overheid wil een transitie naar levenslang leren, zodat werknemers nieuwe arbeidsmarktge- relateerde competenties verwerven en zo meer wendbaar worden.. Door de

Voor deze groep kan het streefcijfer voor 2030 zakken van 70% naar 66,5%, iets minder ‘astronomisch’ naar Vlaamse normen, maar nog altijd 14 procentpunt hoger dan

Noten: Ital-Belg: Persoon met Belgische nationaliteit van Italiaanse herkomst; Cong-Belg: Persoon met Belgische nationaliteit van Congolese herkomst; Maro-Maro: Persoon

We zullen onderzoeken hoe de inter- naatsvoorzieningen voor het buitengewoon onderwijs die nu door Welzijn worden gefi- nancierd, binnen Onderwijs geïntegreerd kun- nen worden met

Figuur 2a toont de ratio mannelijke slachtoffers per 100.000 inwoners van de afgelopen 25 jaar opgedeeld in de leeftijdscategorieën jongeren (jonger dan 20 jaar), jongvolwassenen

Ten aanzien van de subjectieve leeftijd konden onze drie hypotheses (“mensen die zich jonger inschatten anticipeerden meer winst”, “mensen die zich ouder

[r]