• No results found

Het lichaam als scoreboard : vergelijking en onderscheiding via fitness : de sportschool als distinctiemiddel

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het lichaam als scoreboard : vergelijking en onderscheiding via fitness : de sportschool als distinctiemiddel"

Copied!
37
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het lichaam als scorebord.

vergelijking en onderscheiding via fitness: de

sportschool als distinctiemiddel

Pijke de Grood Bacheloronderzoek 18-06-2018 Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen Sociologie Begeleider: mw. dr. A.J.J. Aalten 2e lezer: dhr. dr. C. Bröer 18-06-2018 Woorden aantal: 11895

(2)

Voorwoord Hierbij presenteer ik mijn bacheloronderzoek “Het lichaam als scorebord.’ Dit onderzoek is geschreven als afsluiting van mijn bacheloropleiding Sociologie aan de Universiteit van Amsterdam. Vanaf februari 2018 ben ik het traject van het bacheloronderzoek ingegaan waarbij de afsluiting eind juni plaatsvond. Ik heb erg genoten van het opzetten van een onderzoek en alhoewel de problemen waar ik tegenaan liep op het moment zelf stressvol waren, zijn het achteraf stuk voor stuk leermomenten geweest. Ik ben mede hierom dan ook dankbaar voor het krijgen van deze kans. Specifiek wil ik Anna Aalten bedanken voor haar begeleiding en haar positieve houding, waardoor ik altijd gemotiveerd de werkgroep naar buiten liep. Ook wil ik Christian Bröer en mijn medestudenten uit de werkgroep bedanken voor hun bruikbare feedback en de tijd die ze hebben gestoken in het lezen van mijn stukken. Als laatste zou ik mijn respondenten willen bedanken voor het delen van hun fitnesservaringen.

(3)

Inhoudsopgave Inleiding………..4 1.1 Vergelijking en competitie via kapitaal………5 1.2 Verantwoordelijkheid voor lichaam………...7 1.3 Onderscheiding en distinctie………8 2. Methodiek………...10 3.1 Vergelijking en competitie via kapitaal……….14 3.2 Verantwoordelijkheid voor lichaam………20 3.3 Onderscheiding en distinctie………...24 4. Conclusie………..32 5. Literatuurlijst………33 6. Bijlage……….35

(4)

Inleiding Zelf merkte ik wanneer mijn vrienden met elkaar over fitness aan het praten waren dat er een zekere sympathie en verwantschap ontstond tussen de mensen die met fitness bezig zijn. Ze zitten in hetzelfde schuitje en streven ongeveer dezelfde doelen na, waardoor er een gevoel van solidariteit leek te ontstaan. Mijn vrienden die vaak naar de sportschool gaan leken gerespecteerd en bijna geromantiseerd te worden. Toen ik zelf nog niet aan fitness deed voelde ik me enigszins buiten de groep vallen op dit soort momenten, omdat fitness een norm leek te worden waar ik zelf niet aan voldeed en dus ook niet over mee kon praten. Dit minuscule minderwaardigheidsgevoel dat ik ervoer deed me op dat moment denken aan de distinctie waar Bourdieu over schreef (2015). Door deze ervaring en andere ervaringen ben ik mij gaan interesseren in de manier waarop ‘fitness’ gebruikt zou kunnen worden door mensen om een onderscheid aan te brengen tussen wel- en niet fitnessbeoefenaars, maar ook tussen fitnessbeoefenaars onderling. Mijn doelstelling was dan ook om te achterhalen of mensen het beoefenen van fitness gebruiken om zichzelf te onderscheiden van anderen, zowel binnen als buiten de sportschool. Er is echter sinds die tijd van het minuscule minderwaardigheidsgevoel wat cruciaals veranderd: ik ben zelf aan fitness gaan doen, en niet zo’n beetje ook. Door intensief naar de sportschool te gaan is het beeld wat ik heb over mijzelf behoorlijk veranderd. Ik kan alvast verklappen dat het minderwaardigheidsgevoel ten opzichte van mijn vrienden verdwenen is, sterker nog, ik kan nog al eens het gevoel hebben dat ik beter bezig ben dan mijn vrienden als het gaat om fitheid. De titels in dit bacheloronderzoek van de tussenkopjes van het literatuuronderzoek en de bevindingen komen overeen. Voor mij was dit een logische stap, aangezien de koppeling tussen de gebruikte theorie en de resultaten op deze manier overzichtelijk gepresenteerd wordt, waarbij hoofdstuk één enkel betrekking heeft op de theorie, en hoofdstuk 3 de theorie en de bevindingen laat samenkomen.

(5)

1.1 Vergelijking en competitie via kapitaal Alhoewel fitness geen directe competitie met zich meebrengt in een spelvorm, zoals tennis of voetbal, betekent dit niet dat een sportschool vrij is van vergelijking en competitie. Misschien juist omdat er geen direct winnen of verliezen bestaat in de sportschool zijn de graadmeters van een betere prestatie dan iemand anders erg gevarieerd. Zo kun je jezelf bijvoorbeeld met anderen vergelijken op het gebied van het gewicht wat je in staat bent te tillen, je techniek tijdens een oefening, het tempo van de oefening, de moeilijkheid van de oefening, je uiterlijk, je uithoudingsvermogen, je discipline of je kennis over het lichaam. Aan de ene kant maken deze vele aspecten van fitness de vergelijking met anderen wellicht zinloos, maar aan de andere kant maakt het de vergelijking met anderen ook onuitputtelijk. Mensen kunnen zich zelfs met anderen gaan vergelijken via kleding, gedrag in de sportschool of hun motivatie om te gaan sporten. Deze vergelijkingen hoeven zich niet tot mensen in de sportschool te beperken. Zo kan het gevoel van nuttig bezig zijn of ‘fit’ zijn vergeleken worden met iedereen. De uitkomsten van de vergelijkingen zouden door de persoon zelf of door zijn of haar omgeving gepaard kunnen gaan met een waardeoordeel en zodoende kan er een hiërarchie ontstaan tussen mensen. Het kapitaal dat aangemaakt wordt in de sportschool zie ik deels als fysiek kapitaal, waar de directe aanpassing van de bewegingsmogelijkheden van het lichaam en het lichaam zelf bijvoorbeeld onder vallen (Shiling, 1993, pp.127-149). Fysiek kapitaal zie ik weer als onderdeel van cultureel kapitaal. Cultureel kapitaal kan gezien worden als de ‘kennis’ die een persoon in huis heeft, waarmee zijn of haar sociale positie kan worden verbeterd. Hierbij gaat het om ‘kennis’ in de breedste zin van het woord (Bourdieu, 2012). Cultureel kapitaal, opgedaan in de sportschool, kan bijvoorbeeld zelfdiscipline of zelfvertrouwen zijn, maar kan ook betrekking hebben op het bezitten van een sociaal acceptabel lichaam. Elshout en Velthuis (2013) refereren bijvoorbeeld naar de bevrediging die mensen in de sportschool halen uit het werken aan hun doelen. Deze zelfdiscipline kan gezien worden als cultureel kapitaal, mede opgedaan in de sportschool. Mensen leggen zichzelf doelen op in de sportschool en wanneer deze gehaald zijn, voelt iemand zich beter over zichzelf en zou hier vervolgens zowel persoonlijke als sociale waarde uit kunnen halen. Stokvis (2003) benadrukt het belang van zelfbeheersing in de Nederlandse maatschappij; doordat de banen in onze samenleving minder

(6)

lichaamsbeweging vergen en er veel voedsel aanwezig is, wordt het aanzien van iemand die zichzelf lijkt te kunnen beheersen vergroot. De sportschool lijkt een ideale manier om te werken aan zelfbeheersing of om in het plaatje van een persoon met zelfbeheersing te passen. Door de fitnesswereld en het idee van de maakbaarheid van gezondheid, waar ik later dieper op inga, wordt gezondheid een consumptieproduct waarin mensen die beschikken over vormen van kapitaal, zoals vrije tijd en geld voor een abonnement, makkelijker kunnen consumeren en hun kapitaalvoordeel kunnen behouden of uitbreiden (Wiest, Andrews & Giardina, 2015, p.23). Vervolgens lijken commerciële bedrijven, zoals een sportschool, bijna over een monopolie op het creëren van fitte lichamen te beschikken. Burgers worden aansprakelijk gehouden voor het wel of niet consumeren van het fitnessproduct (Wiest et al., 2015, p.24). Het massaal streven naar gezondheid en het in stand houden van de link tussen fitness en gezondheid is het verdienmodel van sportscholen (Wiest et al., 2015, p.26). Omdat gezondheid onzichtbaar is en begrepen wordt als de mate van uiterlijk en prestatie is het kapitaal wat er opgedaan kan worden, of mensen denken op te kunnen halen, onuitputtelijk. Fitness wordt dan ook in de samenleving gebruikt door mensen als een graadmeter voor vitaliteit en gezondheid (Wiest et al., 2015, p.33). Bij onderscheiding tussen personen ligt er altijd een vergelijking aan ten grondslag. Sassatelli (2010) laat zien dat veel afhakers bij de sportschool afhaken, omdat zij een negatief beeld krijgen van hun eigen lichaam vergeleken met die van andere mensen in de sportschool. Het gedrag van klanten heeft een grote rol in de mate van vergelijking, bijvoorbeeld door de blikken die ze met elkaar uitwisselen, het wel of niet hebben van een gesprek of het wel of niet tonen van emoties. Sassatelli (2010) stelt dat er in de sportschool weinig emoties getoond worden en er tactisch langs elkaar gemanoeuvreerd wordt, zodat er een emotionele afstand behouden blijft. Ook is wat Sassatelli (2010) self-surveillance noemt belangrijk voor de mate van vergelijking in de sportschool, waarin mensen constant op hun eigen lichaam en gedrag letten en dit aanpassen aan de ander via bijvoorbeeld de aanwezige spiegels (Sassatelli, 2010, p.116). Alle gedragingen en handelingen die tijdens fitness als gewoon of normaal worden gezien schaart Sassatelli (2010) onder de noemer ‘fitnesscultuur’. Volgens Crossley (2006) heeft het beoefenen van fitness een invloed op ‘de manier van zijn’ van een persoon in de wereld. Zowel de connectie met zijn of haar

(7)

omgeving als het beeld van zichzelf wordt aangepast door fitness. Praktisch kan dit een boost van het zelfvertrouwen of een herontdekking van lichamelijke beweging betekenen (Crossley, 2006, p.42). Er ontstaat een hoger zelfbewustzijn door fitness en ook beginnen mensen zich te vergelijken met anderen in de sportschool, wat hierdoor de nieuwe referentie groep wordt. Deze referentiegroep bestaat dan enkel uit mensen die aan hun lichaam aan het werken zijn, waardoor er een vertekend zelfbeeld komt van de positie ten opzichte van anderen in de maatschappij (Crossley, 2006, p.44). De personal trainers en andere medewerkers hebben als één van hun belangrijkste taken het intoom houden van de competitiviteit in de sportschool tussen de fitnessbeoefenaars (Sassatelli, 2010, p.103). De focus bij het personeel ligt op ‘moeite doen’ en ‘meedoen’. Op welke manier iemand de oefening uitvoert is minder van belang. Ook willen de instructeurs de focus van vergelijking met anderen verschuiven naar vergelijking met jezelf (Sassatelli, 2010, p.111). Volgens Frew (2005) is een sportschool een politieke ruimte waarin een gewenste staat van fysiek kapitaal gecreëerd wordt. Alhoewel dit kapitaal volgens Frew (2005) gebruikt kan worden voor distinctie, creëert het ook een cirkel van ontevredenheid. Wat het na te streven lichamelijke doel exact is, wordt grotendeels gecreëerd door lichamen van beroemdheden of mensen die beroemd zijn geworden vanwege hun lichaam (Frew, 2005, p.173). 1.2 Verantwoordelijkheid voor lichaam Volgens Wiest et al. (2015) heeft er een verplaatsing opgetreden van de verantwoordelijkheid voor de gezondheid van het lichaam. Waarin eerst de staat het grootste deel van de verantwoordelijkheid op haar schouders droeg, is deze verantwoordelijkheid verschoven naar de schouders van het individu. De neoliberale wind die sinds de jaren 80 door het Westen waait, waarin de focus ligt op vrije handel en een kleinere rol van de overheid, zou hier de oorzaak van kunnen zijn (Wiest et al., 2015, p.22). Waar gezondheid eerst gezien werd als een recht, wordt het in het neoliberale denken gezien als een plicht (Wiest et al., 2015, p.26). Wat gezondheid inhoudt voor mensen wordt vaak geformuleerd aan de hand van wat gezondheid niet is (Wiest et al., 2015, p.23). Wanneer een persoon niet kan voldoen aan het ‘gezonde’ plaatje op het gebied van uiterlijk en prestatie of juist terecht komt in

(8)

het ongezonde plaatje, wordt met een neoliberale blik de persoon hiervoor verantwoordelijk geacht en kan de persoon zelfs gezien worden als een onverantwoordelijke burger (Wiest et al., 2015, p.23). De focus op eigen verantwoordelijkheid voor het lichaam en het individueel controleren hiervan kan gezien worden als een regulering waarin er van burgers verwacht wordt een zelfcontrole te verwezenlijken die bijdraagt aan een gezond leven (Wiest et al., 2015, p.33). Deze regulering kan zowel direct van de overheid komen, via wetgeving en beleid, maar kan ook via sociale controle op leden van de samenleving worden gelegd. De verantwoordelijkheid voor het lichaam ligt dus in handen van de burger en het is dan ook aan de burger om de geschikte manier te vinden om de gezondheid en conditie van het lichaam op peil te houden. Fitness lijkt het uitgelezen instrument hiervoor. Het idee dat fitnessactiviteiten gelinkt zijn aan gezondheid wordt bijgestaan door de vermeende meetbaarheid van de kenmerken en de vooruitgang van een cliënt, wat sterk doet denken aan hoe in de medische wereld gegevens van patiënten over de gezondheid gemeten worden. Vetpercentages worden bijvoorbeeld uitgerekend en als waarheid aangenomen en sportschema’s met het juiste gewicht bij de juiste lengte zorgen voor het legitimeren van het idee dat fitness gelijk staat aan gezondheid (Wiest et al., 2015, p.23). 1.3 Onderscheiding en distinctie Wanneer iemand zich onderscheidt van anderen door middel van ervaringen of gedragingen en zichzelf vervolgens hoger waardeert of de anderen lager waardeert, heet dit distinctie (Coulangeon en Duval, 2015). Dit waarderingselement zorgt ook gelijk voor het verschil tussen ‘onderscheid’ en ‘distinctie’, wat ik hanteer in mijn onderzoek. Distinctie kan zorgen voor een hiërarchie tussen mensen en een wij/zij tegenstelling creëren, waarin de mensen met het meeste kapitaal meestal de hoogste posities in de hiërarchie bekleden. Pierre Bourdieu (2015) introduceerde dit begrip en koppelde het aan de traditionele klassenstrijd tussen de bourgeoisie en de lagere klassen, die vandaag de dag vaak empirisch geformuleerd wordt tussen hoog- en laag opgeleiden. Alhoewel in Nederland hoogopgeleiden meer aan fitness doen dan laagopgeleiden (Tiessen-Raaphorst, Verbeek, De Haan en Breedveld, 2010), hoeft de eventuele distinctie in de

(9)

sportschool niet gelijk een klassenstrijd te betekenen. Zo laat Crossley (2006) in zijn onderzoek zien dat de drijfveer achter het uitoefenen van fitness voornamelijk voortkomt uit een persoonlijke ontevredenheid met het lichaam en niet zozeer te maken heeft met het positief willen beïnvloeden van een positie op een bepaalde kapitaalmarkt. Of fitness wel of niet een rol heeft binnen de huidige klassenstrijd is dus niet zomaar te zeggen. Het zou bijvoorbeeld ook kunnen dat er een nieuwe groep, los van de huidige klassen, rond fitness aan het vormen is. Voor mijn kwalitatieve onderzoek is de huidige klassenstrijd te complex om te doorgronden en daardoor is het niet haalbaar om daar de focus op te leggen. Waar mijn focus wel op ligt tijdens dit onderzoek is het vanuit de actor aangemaakte (fysieke) culturele kapitaal door middel van fitness, waarmee hij of zij in staat is waarde aan zichzelf en anderen toe te kennen en via distinctie eventueel zijn of haar positie in de sociale hiërarchie kan opkrikken. De onuitputtelijke zoektocht naar fysiek kapitaal in de sportschool zorgt er volgens Frew (2005) voor dat er een verschil gecreëerd wordt tussen een fit en een niet-fit persoon. Het moment dat ‘niet-fitte’ mensen op zoek gaan naar fitheid in de sportschool, legitimeren zij het zijn van ‘fit’ als de geaccepteerde en na te streven norm en keuren zij hun levensstijl voorafgaand aan het beoefenen van fitness af. Dit proces geeft het te verkrijgen fysieke kapitaal in de sportschool zijn waarde (Frew, 2005, p.174). ‘Fit zijn’ wordt op deze manier het dominante ideaalbeeld in de samenleving en dit stimuleert vervolgens weer het streven naar een ‘fit’ lichaam. Werken aan het lichaam in de sportschool wordt volgens Sassatelli (2010) door fitnessbeoefenaars als een natuurlijk proces gezien vergeleken met het onnatuurlijke inactieve stadse leven van de moderne mens. Fitness wordt dus ervaren als een herontdekking van het natuurlijke lichaam. Het streven naar gezondheid door een persoon of door de overheid betekent inherent dat er iets ongezonds verholpen moet worden, dus dat betekent dat er op het moment van streven naar gezondheid iets ongezonds aan de hand is. Wanneer dit deel wordt van de norm in een samenleving of het beleid van de overheid, betekent dit dat er onderscheid in de bevolking gemaakt wordt tussen ‘gezond’ en ‘ongezond’ en in extreme gevallen kan dit leiden tot segregatie binnen de bevolking waarin ‘gezond’ gekoppeld wordt aan ‘sterk’ of ‘puur’ en ‘ongezond’ gekoppeld wordt aan ‘zwak’ of ‘vervuild’ (Wiest et al., 2015, p.23). Gezond kan de stempel ‘goed’ op zich gedrukt krijgen, en ongezond de stempel ‘slecht’. Vervolgens kunnen mensen hun activiteiten en de activiteiten van

(10)

anderen in deze categorieën gaan indelen en hiermee kan ongelijkheid gerechtvaardigd worden. Het uitvoeren van fitness, wat geassocieerd wordt met zorgen voor de persoonlijke gezondheid, is dus een weg naar het zijn van een goede en een verantwoordelijke burger (Wiest et al., 2015, p.23). En waar verantwoordelijke burgers zijn, bestaan er ook onverantwoordelijke burgers. De vraag die ik stel tijdens dit onderzoek is: hoe ervaren en gebruiken fitnessbeoefenaars hun fitnessactiviteiten om een onderscheid te maken tussen mensen, zowel binnen als buiten de sportschool en in hoeverre zorgt dit voor distinctie? 2. Methodiek Mijn onderzoek heeft de focus liggen op interviews en observaties, waarvan een deel van de observaties uit mijn eigen ervaring van fitness komt. De observaties hebben er voor mij voornamelijk voor gezorgd dat ik tijdens de interviews de juiste voorkennis had om tot de kern van de fitnesscultuur en de ervaring van fitness te komen. Ik had door de observaties een beter begrip wat er allemaal bij fitness komt kijken en hierdoor heb ik het gevoel dat ik weinig aspecten van fitness onbehandeld heb gelaten in de interviews. De observaties van mijn eigen ervaringen hebben echter nog meer toegevoegde waarde. Deze observaties hebben er namelijk voor gezorgd dat ik aan den lijve heb ondervonden hoe de ervaring van fitness gebruikt kan worden als cultureel kapitaal, aangezien ik zelf ook het verkregen cultureel kapitaal in kon gaan zetten. Het observeren van de werkelijke fitnesservaring is überhaupt niet volledig te achterhalen door er enkel naar te vragen bij andere mensen. Logischerwijs moet je om een ervaring te doorgronden, de ervaring ook daadwerkelijk ervaren. Ik heb op deze manier dus zelf kunnen ervaren hoe onderscheiding en distinctie via fitness in zijn werk zou kunnen gaan. Ik heb geobserveerd in drie sportscholen waarbij ik één vaste sportschool uitkoos die ik het meest bezocht. Dit deed ik omdat ik in een korte tijd de ins en outs van de sportschool wilde kennen. Om bijvoorbeeld te weten of er verschillen waren tussen mensen die vaker naar de sportschool gaan en mensen die niet vaak gaan, moest ik wel weten welke mensen er vaak gingen, of zelf iemand worden die vaak naar dezelfde sportschool gaat. Gemiddeld heb ik vijf keer per week een sportschool bezocht om te observeren.

(11)

In de sportschool wilde ik een onopvallende rol aannemen waarin ik opging in de sportende mensen. Ik was een actieve participant, waarbij ik mijn motief als onderzoeker niet door wilde laten schemeren (Bryman, 2012, p.446). Dit leek mij een goede manier om te kijken hoe het er in de sportschool aan toegaat zonder dat mensen er bewust van zijn dat ze geobserveerd worden. Wanneer iemand contact met me zocht probeerde ik dit wel langer gaande te houden dan ik normaal zou doen, om meer informatie te genereren. Dus ik zou kunnen stellen dat ik enigszins opener stond voor andere mensen dan wanneer ik zonder te observeren in de sportschool zou staan. Sommige gesprekken heb ik geparafraseerd, maar de meeste gesprekken heb ik direct op mijn mobiel overgetypt. Via mijn mobiel heb ik ook alle andere observaties genoteerd en vervolgens bij thuiskomst volledig uitgewerkt, waarbij ik mijn jotted notes uitwerkte tot full field notes (Bryman, 2012, p.451). De respondenten wilde ik verkrijgen door mensen in de sportschool te benaderen. Uiteindelijk was deze manier niet de manier voor mij, omdat sommige mensen weigerden geïnterviewd te worden en anderen gaven hun contactgegevens maar reageerde vervolgens niet op mijn berichten. Hierom heb ik, mede vanwege tijdsgebrek, besloten om de interviews via het netwerk van kennissen te regelen. Via een vriend van mij kwam ik in een netwerk van fitnessbeoefenaars terecht waarvan sommigen samen naar de sportschool gingen. Uiteindelijk heb ik via een andere connectie ook nog verschillende mensen kunnen interviewen in Amsterdam. In totaal heb ik tien interviews afgenomen, waarvan acht mannen (inclusief één personal trainer) en twee vrouwen. Doordat de interviews via het netwerk van mijn kennissen ging, komt er niemand boven de leeftijd van 35 wat ik erken als een beperking van mijn onderzoek. De fitnesservaringen die mij gegeven zijn in de interviews zijn dus voornamelijk afkomstig van jonge mannen. Dit maakt wellicht de generaliseerbaarheid van mijn bevindingen minder, maar de eventuele processen van onderscheiding en de ervaring van fitness niet minder relevant. De meeste mensen die ik heb geïnterviewd gaan in den Haag naar de sportschool maar sommigen ook in Amsterdam. Mijn criterium om mensen te vinden was dat mensen minimaal twee keer per week naar de sportschool gingen en het idee hadden dat ze ‘bezig’ zijn met fitness. Al mijn 10 respondenten voldoen aan dit criterium. Bij de interviews heb ik een semigestructureerde methode gekozen waarbij ik vragen van te voren bedacht had, maar ze niet per se chronologisch afliep (Bryman,

(12)

2012, p. 471). Als interviewtechniek heb ik mij gefocust om voornamelijk de respondent aan het woord te laten en door te vragen op het thema wat aangesneden werd (Charmaz, 2014, p.91). Het doorvragen probeerde ik met zo min mogelijk eigen interpretatie te doen door bijvoorbeeld ‘wat’ en ‘hoe’ vragen te stellen en vervolgens het woordgebruik van de respondent in mijn wedervraag op te nemen, waardoor ik niet mijn eigen taalgebruik aan de respondent oplegde (Charmaz, 2014, p.94). Wanneer een antwoord van een respondent voor mij nog te abstract was en ik het zelfde antwoord graag concreter gemaakt wilde hebben deed ik dit vaak door de vraag ‘Oke, en op welke manier?’ Via deze vraag probeerde ik zo min mogelijk het abstracte antwoord van de respondent zelf in te vullen. Ook poogde ik zonder oordeel op de antwoorden te reageren, waarmee ik het sturen van een respondent naar een bepaald antwoord wilde minimaliseren. Ik wilde de respondenten enkel laten weten dat ik hun antwoord begrepen had door te antwoorden met ‘oke, helder’ of ‘oke, duidelijk’, waardoor ik een waardeoordeel van hun antwoord probeerde te vermijden (Bryman, 2012, p.473). De interviewvragen had ik ingedeeld in verschillende categorieën: algemene vragen, vergelijking met anderen, sportschool- en fitnesservaringen, perceptie van fitness en als laatste distinctie. Via deze thema’s kon ik op een gestructureerde manier alle onderwerpen behandelen die ik relevant achtte en was er veel ruimte voor uitweidingen van de respondenten die mij op andere belangrijke aspecten van fitness konden brengen. Vervolgens nam ik deze eventuele nieuwe aspecten mee in de vragen van het volgende interview. Voor het deel van het onderzoek van mijn eigen ervaringen heb ik een dagboek bijgehouden waarin ik de ervaringen van mijn veranderende lichaam en verdere ervaringen opschreef. De beschreven ervaringen kunnen variëren van specifieke situaties in het dagelijks leven tot abstracte beschrijvingen van veranderende gevoelens en percepties die ik heb ervaren. Ook heb ik geput uit gesprekken die ik heb gevoerd, zowel face to face als op Facebook Messenger. Voor de analyse van de data heb ik mijn interviews opgenomen en daarna getranscribeerd en mijn observaties uitgewerkt en beide ingeladen in Atlas.ti. Vervolgens ben ik begonnen met een codeschema en dit schema heb ik aangevuld wanneer ik data tegen kwam dat ik niet te sorteren vond via de voorgaande codes. Ik heb geprobeerd mijn codes zo simpel en kort mogelijk te houden, zodat het analyseproces overzichtelijk en gestructureerd bleef (Charmaz, 2014,p.120). Ik heb de

(13)

genoemde namen van personen niet getranscribeerd en de interviews heb ik genummerd in Atlas.ti. Vervolgens heb ik expres bij de gebruikte citaten het interviewnummer in de tekst laten staan, waardoor er transparantie ontstaat tegenover de lezer over bij wie welk citaat hoort. Hiermee probeer ik te laten zien dat de citaten die ik heb gebruikt niet enkel van één bepaalde respondent komen, maar dat ik elk interview grondig heb geanalyseerd. Ik ben tevreden met de manier waarop ik heb geïnterviewd, bijvoorbeeld omdat ik denk dat ik de interviews niet gestuurd heb. Maar ik zie ook in dat de respondenten wellicht niet totaal vrijuit spraken, aangezien we altijd een gemeenschappelijke vriend hadden. Dit had ik graag anders gezien door mensen te interviewen die verder van mij afstonden. Bovendien zou het mij bruikbaar hebben geleken om ook mensen te interviewen die zijn gestopt met het beoefenen van fitness. Het volhouden om naar de sportschool te gaan kan namelijk ook een deel zijn van distinctie en de redenen van mensen om af te haken zouden van toegevoegde waarde kunnen zijn voor mijn onderzoek. De beperking van mijn onderzoek zit hem onder andere in de kleine en weinig gevarieerde populatie. Een toevoeging van interviews met respondenten met een hogere leeftijd had mij wellicht andere resultaten opgeleverd. Überhaupt was het afnemen van meer interviews vruchtbaar geweest, maar dit was voor mij niet mogelijk wegens tijdgebrek. Tijdens het participeren vond ik het lastig om mij constant op het observeren te concentreren terwijl ik aan het sporten was. Een focus op mijn eigen fitnessactiviteiten heeft er waarschijnlijk wel eens voor gezorgd dat ik gebeurtenissen in de sportschool heb gemist. Dezelfde reden zou ervoor kunnen hebben gezorgd dat mijn observaties soms warrig opgeschreven waren. Toch vond ik het participeren de beste keuze voor mijn onderzoek, omdat ik hierdoor uit eigen fitnesservaringen kon putten en mij één van de fitnessbeoefenaars kon voelen. Ook zou het kunnen dat er een bias in mijn eigen fitnesservaringen zit, aangezien ik al literatuur had gelezen over de sociale aspecten van de sportschool en mij had ingelezen in het proces van distinctie. Alhoewel ik het niet zo heb ervaren, zou het dus kunnen dat mijn voorkennis ervoor zorgde dat ik opzoek ging naar distinctieaspecten in plaats van dat ze me nietsvermoedend overkwamen. Dit is echter voor mij als participerend onderzoeker niet te voorkomen geweest.

(14)

3.1 Vergelijking en competitie via kapitaal In een sportschool wordt op verschillende manieren gewerkt aan het opbouwen van kapitaal. Over het algemeen springen (fysiek) cultureel kapitaal en sociaal kapitaal hier het meest bovenuit. Voorbeelden hiervan zijn toenemende zelfverzekerdheid, een groter sociaal netwerk en een sociaal acceptabel lichaam. Veel respondenten beschreven hoe hun connecties met anderen mensen versterkt zijn in de sportschool. Alhoewel er weinig daadwerkelijk nieuwe vriendschappen of connecties aangegaan werden in de sportschool, zijn het voornamelijk de vriendschappen die al bestonden die versterkt werden door gezamenlijk naar de sportschool te gaan. Dit versterkte sociaal kapitaal kan vervolgens weer zijn vruchten afwerpen buiten de sportschool. De beschrijving van Crossley (2006) over het ontstaan van een sociaal netwerk rondom de sportschool sluit hier deels op aan. Zijn schets van sociale interactie focust zich echter meer op vriendschappen die ontstaan in de sportschool, terwijl het fitnessnetwerk van mijn respondenten voornamelijk bestaat uit mensen die ze hebben leren kennen los van de sportschool en waar de vriendschap is verdiept via fitness. Het volgende citaat illustreert dit: ”Het is meer van dat ik mensen wel al kende en dat we dan samen naar de sportschool ging en dat je ze daardoor iets beter leert kennen” (R:5). Veel van mijn respondenten geven aan dat met iemand naar de sportschool gaan ook motiverend werkt. In het volgende citaat beschrijft een respondent, die ook personal trainer is, dit: “Ik probeer die mensen altijd wel een beetje bij te brengen; wees niet te bang, stel gewoon vragen, ga juist proberen trainingsmaatjes te vinden want daar kan je je aan optrekken” (R:7). De meest ingrijpende vorming van kapitaal in mijn onderzoek vindt plaats rondom het cultureel kapitaal. Fitness beoefenen zorgt bij de meeste mensen voor een toename van discipline en een boost voor het zelfvertrouwen. Crossley (2006) beschrijft dat fitness een invloed heeft op de manier van ‘zijn’ van een persoon en hoe degene zich verhoudt ten opzichte van de wereld. Door het beoefenen van fitness is een persoon in staat zijn of haar persoonlijkheid ten dele aan te passen. Mijn respondenten gaven ook aan dat hun persoonlijkheid veranderd is via fitness en beschreven dit op de volgende manieren: Je neemt het gewoon mee. Het is niet dat m’n leven compleet gedisciplineerd is, ik ben echt ongelofelijk impulsief, daar niet van. Maar in bepaalde grote lijnen is het

(15)

wel zo dat ik wel meer die discipline heb aan kunnen brengen omdat ik echt disciplineloos was. (R:7) Interviewer: oke en heeft fitness invloed op je zelfvertrouwen? Respondent: ja, nouja ik voel dan dat ik strakker in m’n lijf zit en dat ik een betere conditie heb en een beter uithoudingsvermogen en dan voel ik me ook wel zelfverzekerder ja. (R:6) Het werken aan doelen, waarin volgens Elshout en Velthuis (2013) de bevrediging van fitness zit, wordt in mijn data ook gezien als één van de redenen om naar de sportschool te gaan: “Ik vind het ook wel gewoon leuk om resultaat best wel snel te zien, iets op te bouwen dus die fitheid die is ook wel gewoon fijn” (R:2). Het kapitaal waaraan bovenal aan gewerkt wordt in de sportschool is het creëren en onderhouden van een sociaal acceptabel lichaam. Veel respondenten gaven als één van de redenen van het beoefenen van fitness om er beter uit te zien. Fitness wordt gezien als een weg naar een mooier en gezonder lichaam en wanneer de fitnessbeoefenaar de eigenschappen van een ‘mooier’ en ‘gezonder’ lichaam heeft verwezenlijkt, ligt zijn of haar lichaam dichter bij de sociale norm. Eén van de respondenten die bewust aan zijn lichaam werkt verwoordt het als volgt: ik voel me voldaner ik voel me tevredener als ik gesport heb maar ook uhm ja het is ook gewoon deels ijdelheid want, ja weet je, als je je shirt uittrekt in de zomer dan wil je dat het er een beetje goed uitziet. (R:1) Al dit kapitaal wat opgedaan kan worden in de sportschool zou genoeg vergelijkingsmateriaal tussen mensen moeten geven. In mijn observaties is echter amper iets van vergelijking of competitie terug te vinden. Sterker nog, er wordt amper naar elkaar gekeken in de sportschool en wanneer er gekeken wordt, vindt er een vluchtige blikwisseling plaats waarin de gezichtsuitdrukking niet verandert. Dit is het geval geweest bij al mijn persoonlijke blikwisselingen, behalve op het moment dat ik zelf gedag zei of wanneer ik begroet werd door een personal trainer, wat overigens maar één personal trainer is gaan doen. Op het moment van begroeting wordt er altijd terug

(16)

begroet en is er soms een aanpassing van de emotie op het gezicht af te lezen. Is de sportschool dan een vergelijkingsvrije ruimte en wordt er helemaal niet op elkaar gelet? Dat valt zeer te betwisten aangezien vergelijking tussen mensen volmondig aanwezig is in de uitkomsten van mijn interviews. In mijn interviews beschreven respondenten ook hoe ze liever niet laten blijken dat ze naar iemand anders kijken of zich vergelijken. Zo beschrijft een respondent die een oefening probeert over te nemen van iemand anders het volgende: “Maar ik wil dan niet te veel aan diegene laten zien van; hey ik kopieer jou. Ik wil eigenlijk laten zien ja dat was ook mijn trainingsschema” (R: 9). Mensen mogen van zichzelf niet de vergelijking aangaan met anderen en niet laten blijken dat ze de ander bewust waarnemen. Dat het verschil in vergelijking zo groot is tussen de data afkomstig van de interviews en afkomstig van de observaties kan verklaard worden vanuit de self-surveillance die Sassatelli (2010) aankaart, waarin de fitnessbeoefenaars zo min mogelijk emotie tonen in de sportschool om mentale afstand te creëren, waardoor de focus blijft liggen op de oefening en minder op de medesporter. Merkbaar maken in de sportschool dat je naar iemand anders aan het kijken bent en wellicht jezelf vergelijkt met iemand is dus not done, omdat de mentale afstand tussen de fitnessbeoefenaars dan ongemakkelijk klein wordt en de activiteit te persoonlijk wordt. Wanneer de focus toch op de medesporter te liggen komt, eindigt dit vaak in het vluchtig wegkijken van beide fitnessbeoefenaars (Sassatelli, 1999, p.238). Deze manier van het creëren van emotionele afstand resoneert met mijn observaties en maakt de vergelijking en competitie binnen de sportschool enigszins onzichtbaar. Het opgedane kapitaal wordt wel degelijk gebruikt voor vergelijking tussen mensen, ook al ziet dat er op het eerste gezicht in de sportschool niet zo uit. De respondenten uit mijn onderzoek zijn allemaal bezig met zichzelf te vergelijken met anderen, zowel binnen als buiten de sportschool. De mate waarin verschilt echter enorm: Niet per se vergelijken maar eerder, ja misschien, zo maar dan heb ik dat vooral meer met de mensen waarmee ik ga dus met m’n vrienden die me echt kennen dan met random mensen dat ik denk; wow deze gast ik moet wel meer kunnen liften. (R: 5)

(17)

Deze person heeft bijvoorbeeld enkel een neiging zich te vergelijken met zijn vrienden en niet zozeer met elke bezoeker van de sportschool. De volgende respondent heeft een andere kijk op zijn vergelijking met andere fitnessbeoefenaars en ervaart het als iets wat constant aanwezig is in de sportschool. Als ik vraag of hij zich wel eens met anderen vergelijkt in de sportschool, antwoordt hij dit: Respondent: gebeurt altijd. Interviewer: en op welke manier? Respondent: onbewust of bewust. In eerste instantie kijk je naar mensen op en nu is het meer bewondering voor het feit dat we allebei dezelfde passie hebben en bijvoorbeeld dat als iemand lekker gaat of als ie echt afgelopen tijd heel veel progressie heeft geboekt dan kan ik daar wel echt naar opkijken en dat vergelijk ik ook wel met mezelf. (R: 7) Dit brengt mij ook gelijk op het aspect wat niet alleen in dit citaat voorkomt, maar wat door mijn gehele onderzoek terug te vinden is: vergelijking draagt volgens de respondenten iets motiverends in zich. In het reeds gepresenteerde citaat wordt het motiverende aspect van vergelijken niet expliciet uitgesproken, maar dit gebeurt wel in de volgende twee citaten. De twee respondenten vertellen over hoe de vergelijking met anderen hun motiveert, waarbij het zowel gaat om vergelijking tussen vrienden als om vergelijking met onbekenden in de sportschool: Ik merk bijvoorbeeld wel als we hardlopen en ik heb het gevoel dat ik wil opgeven en ik [naam van fitnessmaatje] dan heel erg lekker zie gaan dat ik dan wel doorzet, terwijl ik denk ik wel eerder zou opgeven als ik dan alleen op die loopband stond. (R:10) Je hebt onderling altijd een strijd ofzo. Als je dan met z’n 2en in zo’n krachthok staat, het is altijd heel rustig bij ons, dan ben je echt met z’n 2en en als hij 12 kilo pakt ook dan ga jij 14 kilo pakken. Ook al ken je elkaar of wat dan ook, je wilt net even maximaal gaan (R:9)

(18)

Deze citaten zijn nog maar het tipje van de sluier als het gaat om respondenten die zichzelf, voornamelijk op het gebied van prestaties en uiterlijk, vergelijken met andere fitnessbeoefenaars. De vergelijking vindt zowel binnen als buiten de sportschool plaats, maar lijkt vaker genoemd te worden als vergelijking binnen de sportschool. Dit zou kunnen komen omdat in een sportschool de gehele situatie gedefinieerd wordt en betekenis krijgt door lichamelijke beweging en het gemeenschappelijke doel van trainen (Sassatelli, 1999, p.239). Buiten de sportschool ligt de focus niet op het trainen van het lichaam en daardoor zou het kunnen dat de vergelijking minder sterk is buiten de sportschool dan binnen de sportschool. Fitnessinstructeurs proberen het vergelijkingselement weg te halen en proberen de focus te leggen op dat er überhaupt een poging tot prestatie gedaan wordt, in plaats van wat er daadwerkelijk gepresteerd wordt. Als er dan toch een vergelijking is, dan moet deze vergelijking met jezelf zijn. Een manier hoe ik heb gezien dat de mogelijkheid van vergelijken met anderen wordt geminimaliseerd door een fitnessinstructeur is om tijdens groepslessen elke deelnemer een andere oefening te laten doen en af te laten wisselen, waardoor de vergelijking moeilijker gemaakt wordt, omdat de prestatie van een specifieke oefening lastiger met anderen te meten is. Deze houding van de fitnessinstructeur wordt ook door Sassatelli (2010) beschreven. Wanneer iemand vraagt aan een personaltrainer wat het verschil is tussen crossfit en fitness, wordt er een reden aangegeven waarom de personaltrainers vergelijking en competitie uit de weg willen gaan: Crossfit is very competitive because u don’t wanna quit. U wanna finish the work out and that’s not very healthy. It’s with a lot of people in one room and focussed on time not on repetition, I’m not a big fan. The idea of crossfit is that there is a competitive challenge in there, which we don’t do. As fast as u can. Less focused on technique. Less ideal for your body. Technique is more important than the weight you’re lifting. Door de focus te leggen op techniek, wordt volgens de fitnessinstructeur het meeste uit het lichaam gehaald. Competitie is dus een element wat in de sportschool blessure gevoeligheid met zich meebrengt. De focus wordt hierdoor op vergelijking met jezelf gericht in plaats van op een ander.

(19)

Deze focus op een vergelijking met jezelf, die Sassatelli (2010) ook beschrijft, komt terug in de antwoorden van mijn respondenten tijdens de interviews., bijvoorbeeld wanneer ik vroeg of er een competitie-element in fitness aanwezig is: “Nee eigenlijk niet, meer competitie dan meer met mezelf. Om mezelf elke keer wel uit te dagen en nou ja dat extraatje waarin je soms denkt o ik trek het niet, kom op ik ga ervoor, dat wel”(R:2). Andere respondenten benadrukten ook de focus op de competitie met zichzelf in plaats van met anderen. In sommige gevallen vervangt deze competitie met jezelf de competitie met anderen zelfs volledig. Uit mijn eigen fitnesservaring merk ik ook dat de competitie die voornamelijk plaats vindt met mezelf is. Wanneer ik geen progressie ervaar in de gewichten die ik til, voelt het alsof mijn lichamelijke verandering ook stil staat. Mijn prestaties vergelijken met die van de keer ervoor of de week ervoor zorgt er voor dat mijn voortgang concreet wordt gemaakt met een cijfer, namelijk het gewicht wat ik kan tillen. Dit geeft mij meer houvast om aan te tonen dat ik op de goede weg ben en vooruit ga. De persoonlijkheids- en lichamelijke aanpassingen worden over het algemeen als positief ervaren door de respondenten. Maar er is ook een schaduwkant waarin personen door fitness en de vergelijking met anderen via fitness overmatig zelfbewust worden en de focus op hun lichaam overuren draait. Omdat het lichaam het scorebord is van de vooruitgang van fitness, is er een constante reflectie gaande die als negatief ervaren kan worden (Crossley, 2006, p.44). Een voorbeeld van zo’n negatieve ervaring is: Je hebt wel meer zelfvertrouwen ofzo. Je voelt je lekker in je lichaam en je kijkt wel meer satisfied naar je lichaam, maar hoe verder je komt hoe kritischer je wordt, dat merk ik wel. (R:7) Respondent: Het moet altijd maar groter, het moet meer het moet voller, het moet beter omdat er geen perfectie is probeert iedereen altijd naar perfectie te streven. Interviewer: Merk je dat ook bij jezelf? Resondent: En dat merk ik ook bij mezelf. (R:7)

(20)

Aan de ene kant draagt fitness dus bij aan een positiever zelfbeeld en meer zelfvertrouwen, maar aan de andere kant zorgt het voor een hoger zelfbewustzijn en een kritischere blik richting het eigen lichaam, wat als negatief ervaren kan worden. Volgens Sassatelli (2010) is dit negatieve beeld dat mensen krijgen vergeleken met anderen in de sportschool ook de reden dat mensen stoppen met fitness. Bij mijzelf is mijn zelfbeeld positiever geworden via fitness en ben ik meer op mijn lichaam gaan letten. Het letten op mijn lichaam heb ik tot nu toe enkel als positief ervaren, waarbij ik me bewust ben van toenemende kracht en er voor mijn gevoel beter uitzie. Het negatieve aspect van het vergelijken via fitness heb ik dus (nog) niet ervaren. 3.2 Verantwoordelijkheid voor lichaam Wiest et al. (2015) beschrijven hoe het neoliberale denken ervoor heeft gezorgd dat er een verschuiving plaats heeft gevonden bij wie de verantwoordelijkheid voor de gezondheid van het lichaam ligt. Terwijl het vroeger voornamelijk gezien werd als een verantwoordelijkheid van de staat om de gezondheid van het lichaam van burgers te regelen, wordt dit nu gezien als een persoonlijke verantwoordelijkheid. Elke burger heeft de verantwoordelijkheid naar zichzelf en naar de maatschappij om goed voor zichzelf te zorgen in het neoliberale denken (Wiest et al., 2015, p.22). Dit neoliberale denken lijkt doorgaans bij mijn respondenten ook aanwezig te zijn. De basis van deze neoliberale manier van denken is het idee dat het lichaam maakbaar is. De meeste respondenten uit mijn onderzoek zijn ervan overtuigd dat het lichaam aan te passen is via fitness. De beperking die hiermee gepaard gaat zijn de verschillende lichaamstypen. Er is dus een zekere genetische beperking in de veranderlijkheid van het lichaam, maar binnen deze beperking heeft de levensstijl van iemand grote invloed op het lichaam volgens de meeste respondenten: “Uhm ik denk zeg maar je hebt echt heel veel in de hand met de hoeveelheid sport en wat je eet” (R:6). Een andere respondent zegt: Ja ik ben begonnen vanuit het oogpunt ‘you can sculp your own body’ dus ik zag eigenlijk een beetje je lichaam als een hompje klei en je kan precies, ja ik kan in principe door bepaalde trainingstechnieken en door bepaalde oefeningen te doen kan je precies een lichaam creëren zoals jij dat wilt, natuurlijk het zei wel met juiste voeding. (R:7)

(21)

Vanuit het idee dat iemand invloed heeft op zijn of haar eigen lichaam, is de stap naar een zekere verantwoordelijkheid voor het in goede staat houden van het eigen lichaam snel gemaakt. Bij wie de verantwoordelijkheid van het lichaam ligt, en of er überhaupt wel een verantwoordelijkheid voor het lichaam bestaat, is een thema waarover de meningen verdeeld waren bij mijn respondenten. Doorgaans waren de respondenten van mening dat iedereen een verantwoordelijkheid draagt voor hun eigen lichaam. Vervolgens is er iemand die vindt dat er niet over een verantwoordelijkheid gesproken kan worden en een ander die vindt dat er een verantwoordelijkheid richting de maatschappij ligt op het gebied van zorgen voor je lichaam. Ik laat van alle drie de richtingen een voorbeeld zien om te verduidelijken op welke manier de respondenten spraken over de verantwoordelijkheid voor het lichaam: “Nee, ja, ieder z’n ding weetje wel, misschien wel ik vind het zelf wel belangrijk voor mezelf best wel chill, maar sommige mensen hebben daar een hele andere kijk op.” (R:5) Niet een verplichting, nee want uiteindelijk is het je eigen keuze natuurlijk. Maar ik denk meer dat ik dan denk van oh als je eens wist hoe ongezond het was, hoopte ik dat je er wat aan zou doen. Dus misschien want ik hoop uhm, ja ik vind het wel meer een stukje verantwoordelijkheid. (R:6) Ja dat vind ik toch wel dat redelijk beperkt tot zichzelf, al vind ik dat je het wel te bont kan maken. Als je echt jezelf verwaarloost dan vind ik ook dat je een bepaalde verantwoordelijkheid naar je medemens en de maatschappij een beetje verloochend, al is het maar omdat je met z’n allen in een soort van gezamenlijk solidair zorgverzekering systeem zit en de rest dus moet opdraaien voor jouw zorgkosten en als jij echt heel ongezond leeft, ja , dan vind ik dat niet uhm dan vind ik dat je een beetje tekort schiet. (R:1)

(22)

De respondenten beschrijven dus dat voornamelijk dat er een zeker verantwoordelijkheidsgevoel bestaat richting het verzorgen en ‘in goede staat houden’ van het eigen lichaam. Dit wordt ook beschreven in het onderzoek van Wiest et al. (2015) waarin het neoliberale gedachtegoed de verantwoordelijkheid voor het lichaam en de gezondheid van het lichaam bij het individu neerlegt. Het is iemands eigen verantwoordelijkheid om zichzelf in goede conditie te houden en zichzelf te verzorgen. Wanneer er niet aan deze eis voldaan wordt, kan er een waardeoordeel plaats vinden. In het laatst gegeven citaat beschrijft de respondent een ongezonde levensstijl als ‘tekort schieten’. Dit interpreteer ik als een waardeoordeel van iemand die vindt dat hij verantwoordelijkheid neemt voor zijn lichaam tegenover iemand die dit in zijn ogen niet doet. De sportschool doet een claim op het kunnen meten van gezondheid en het kunnen beïnvloeden van de gezondheid, bijvoorbeeld door het meten van vetpercentages, het leveren van strakke trainingsschema’s en het verschaffen van kennis over het lichaam. Wiest et al. (2015) stellen dat hierdoor de link tussen fitness en gezondheid nog sterker wordt. In mijn observaties in de sportschool zag ik opmetingen van lichamen en gezondheidswaardes terug. Elke keer voordat iemand zijn of haar eerste personaltraining kreeg, werden gegevens van de cliënt verzameld en werd dit gekwantificeerd en in de computer gezet. Vetpercentages werden berekend, de client werd gewogen en de prestaties opgeschreven. Op deze manier zou er dus een link kunnen ontstaan tussen gezondheid en prestatie, die ook door Wiest et al. (2015) wordt beschreven. Wiest et al.(2015) beschrijven ook dat mensen gezondheid vaak definiëren vanuit wat gezondheid juist niet is. Alhoewel dit ook in het laatste citaat terug te vinden, is dit ook te illustreren vanuit een antwoord van een respondent op mijn vraag wat hij vindt van mensen die niet bezig zijn met fit zijn: “Zijn ze obesitas, of gewoon normaal?”(R:3). In dit antwoord wordt ‘normaal’ of ‘gezond’ niet gedefinieerd, maar heeft de respondent wel al een definitie paraat voor wat abnormaal of ongezond is. Een ander voorbeeld hiervan is:

(23)

Interviewer: oke en uhm, heb je een mening over mensen die totaal niet bezig zijn met fit zijn? Respondent: Nee behalve dus met mensen die overgewicht hebben, want dan denk ik vaak wel van ja dat is gewoon ongezond en dan, dat gewoon eigenlijk. Ik denk het is ongezond en het is niet heel mooi. (R:6) In dit citaat heeft de respondent dus geen oordeel over iemand die in het hokje ‘gezond’ past, maar op het moment dat iemand qua uiterlijk buiten dit hokje valt, wordt er een label van ongezond opgeplakt en komt er ook een waardeoordeel bij kijken. In het citaat wordt ook een koppeling gemaakt tussen gezondheid en schoonheid, wat een weerspiegeling zou kunnen zijn van een heersende norm in de samenleving. De focus bij de respondenten van wat gezond en ongezond is ligt voornamelijk op wat niet in het plaatje van gezond past en vervolgens wordt in veel gevallen ‘ongezond’ gewaardeerd als ‘slecht’ en ‘gezond’ als ‘goed’. Gezondheid lijkt iets wat je kan afdwingen en waar je dus zelf enorm veel aan kan doen. Gezond zijn is bijna geen staat van zijn meer tegenover ziek zijn, maar het is een werkwoord geworden waar een levensstijl mee gepaard gaat om de gezondheid te onderhouden. Het volgende citaat is een beschrijving van hoe er meer bij fitness komt kijken dan enkel naar de sportschool gaan: Het gaat niet zo zeer om het gewicht tillen of wat dan ook, maar ook iets gezonder eten, ritme hebben, dingen volhouden, schema’s maken, bewust zijn van je eigen lichaam. En ik denk dat dat veel sterker is dan iemand, zo zeer fit worden. Want je bent ook mentaler bewust en ik merk dus wel een onderscheid van mensen die dat dus wel doen en dat dan niet. Maar, ja, nu ik het zo benoem denk ik dat ik daar wel een oordeel over heb, ook al dacht ik van mezelf dat niet te hebben. (R:9) Gezondheid is iets waar in de perceptie van de respondenten naar te streven valt en wanneer iemand dit niet doet, kan diegene een waardeoordeel verwachten dat onderscheid maakt tussen iemand die ‘goed’ of ‘fout bezig is. Dit komt overeen met de uitkomsten van het onderzoek van Wiest et al. (2015) waarin het zijn van een goede en een verantwoordelijke burger samenhangt met gezondheid en streven naar gezondheid. Vanuit de maakbaarheid van het lichaam en de verantwoordelijkheid voor het lichaam,

(24)

kan het lichaam een instrument worden om onderscheid aan te brengen tussen mensen. Met het komende citaat van een respondent poog ik de stap van de maakbaarheid van het lichaam en de verantwoordelijkheid voor het lichaam naar onderscheid en distinctie te illustreren. Wanneer ik aan het einde van het interview vraag of hij zelf nog iets aan het interview toe te voegen heeft, geeft de respondent aan dat je zelf verantwoordelijk bent voor de vitaliteit van je lichaam op je oude dag. Hij ziet luiheid als een oorzaak van het aftakelen van het lichaam en ziet fitness als een rem op deze aftakeling: Gewoon m’n mening is wel gewoon puur, doe het. Iedereen heeft er baat bij. Elk oma’tje elk opa’tje ik bedoel ik zie soms mensen die zitten dan in een rollator op hun 67ste en dan denk ik bij mezelf oke dat kan of een ziekte zijn of het is gewoon puur luiheid en dan lopen ze maar te klagen en gezeik dat je in een rollator zit maar uiteindelijk ben je er zelf verantwoordelijk voor. (R:7) Burgers beoordelen elkaar dus op hun activiteit aangezien dit een indicator is voor hoeveel verantwoordelijkheid iemand neemt over zijn of haar eigen lichaam. Dit kan gezien worden als een regulering tussen de bevolking onderling, waarin er door sociale controle gepoogd wordt om iedereen zo actief en gezond mogelijk te laten leven, waar de samenleving als geheel van kan profiteren (Wiest et al., 2015, p.33). 3.3 Onderscheiding en distinctie Vanuit het onderscheid tussen ‘gezond en ongezond’, ‘goed en fout’ en ‘fit en niet-fit’ kan een categorisering van mensen plaats vinden dat met een waardeoordeel gepaard gaat. Wanneer dit waardeoordeel plaatsvindt verandert een ‘onderscheid’ in ‘distinctie’. Fitnessbeoefenaars kunnen het opgedane kapitaal, zoals een hoger zelfvertrouwen, een uiterlijk wat meer overeenkomt met het beeld van een goede gezondheid en het sociaal kapitaal inzetten om zich te onderscheiden van anderen. Als hier vervolgens ook nog een waardeoordeel aan toegevoegd wordt, zou dit betekenen dat fitness een instrument is voor distinctie in de samenleving. In mijn data is zeker een mate van distinctie aanwezig. De distinctie in mijn onderzoek is echter niet altijd expliciet en zit vaak verschuild achter het ethos dat iedereen vrij is om te doen wat hij of zij wilt. Het oordeel komt dan ook meestal na het benoemen van dit ethos, waarin respondenten eigenlijk van zichzelf

(25)

vinden dat ze niet mogen vergelijken of oordelen over een ander. Dit is in lijn met het belang wat het neoliberale gedachtegoed aan vrijheid hangt (Wiest et al., 2015, p.22). De respondenten beschreven dit ethos gevolgd door een impliciet of expliciet waardeoordeel op de volgende manier: Mensen die niet bezig zijn met sporten moet je zelf weten maar als je lichamelijk een beetje je zelf een beetje verslonst en je bent alleen maar moe en een beetje alleen maar aan het zuipen, dan denk ik wel eens bij mezelf ja zonde van je lichaam weet je, ik denk dat het gewoon goed voor je, voor je, voor je fysieke en mentale welzijn. Uhm maar als iemand het niet doet dan moet ie het niet doen, maar ja ik weet niet ik denk dat als m’n partner, m’n partner die moet zeg maar ook wel een beetje bewegelijk zijn (R:2) kijk ik kan, ik vind niet dat iedereen maar naar de sportschool gaan. Je moet het wel leuk vinden of niet. Ik vind het toevallig heel leuk maar ik kan me voorstellen dat mensen denken ja weetje elke keer dat je daar komt hetzelfde geintje uithalen, dat lijkt me hartstikke saai. Ik zelf begrijp dat alleen ik vind sporten gewoon sowieso heel leuk dus misschien dat ik dat dan in een andere vorm doe maar als je het dan hebt over mensen die helemaal niet sporten ja dan denk ik van, ik heb daar wel een oordeel over. Ik zal het nooit echt naar mensen uitspreken of mensen anders behandelen maar ik vind het wel onbegrijpelijk dat je niet voor jezelf zorgt en daarbij hoort ook gewoon voldoende bewegen bij (R:4) Er wordt met onbegrip gereageerd op mensen die totaal niet bezig zijn met lichaamsbeweging en op deze manier distantiëren de respondenten zich van mensen die niet sporten. Ook wordt er bij het eerste citaat verwacht van de partner dat diegene fit is. De respondent geeft dus aan dat mensen die dicht bij hem staan en waar hij veel mee te maken heeft wel dezelfde levensstijl moeten hanteren en bezig moeten zijn met fitheid. Op deze manier wordt er door ‘fitte’ mensen afstand gecreëerd tegenover ‘niet-fitte’ mensen en valt er te spreken over distinctie. Niet alleen wordt er negatief gesproken over mensen die niet bezig zijn met fitness, er worden voornamelijk positieve kenmerken gekoppeld aan mensen die wel bezig zijn met fitness. Voorbeelden hiervan zijn:

(26)

Respondent: Ik denk dat je daar [fitness] wel bepaalde karaktereigenschappen voor nodig hebt. Interviewer: Oke en wat zijn dat? Respondent: Zekere doorzettingsvermogen, discipline uhm energie.(R:1) Maarja in een meer algemene zin zijn de mensen die naar de sportschool gaan toch wat gedisciplineerder, wat zelfbewuster en meer bezig met, meer bezig met ja bewegen, gezond bezig zijn denk ik. (R:4) Ja eigenschap wat je misschien nodig moet hebben, misschien niet per se nodig moet hebben maar kijk het helpt wel als je wel niet bang bent om je handen vies te maken ofzo weetje. En in de kortste zin en dan meer vertaald van je moet er wel soort van voor werken. (R:5) Sportschool zelf kan ik me voorstellen dat het niet voor iedereen ligt, daar heb je denk ik wel bepaalde eigenschappen voor nodig omdat je zelf af en toe, je moet vaak jezelf motiveren en discipline hebben om zelf te gaan en een beetje zelf te plannen, sporten an sich denk ik wel dat er voor iedereen wel wat is. (R:6) Doorzettingsvermogen, discipline en werklust zijn eigenschappen die de fitnessbeoefenaar aangeschreven worden. De mensen die niet aan fitness doen zullen minder snel deze eigenschappen bezitten en op deze manier wordt er via fitness niet alleen een onderscheid gemaakt tussen ‘gezond’ en ‘ongezond’, maar is het onderscheid complexer en worden karaktereigenschappen dus ook op het onderscheid betrokken. Wiest et al. (2015) beschreven enkel het onderscheid tussen ‘gezond’ en ‘ongezond’ en tussen ‘sterk’ en ‘zwak’. Het onderscheid wat gemaakt wordt door fitnessbeoefenaars lijkt in mijn onderzoek dus nog meer aspecten te bevatten dan Wiest et al. (2015) al beschreven. Het beoefenen van fitness wordt door de respondenten voornamelijk gezien als ‘goed bezig’ zijn. één respondent geeft het volgende antwoord wanneer ik vraag of hij fitness als een nuttige bezigheid ziet:

(27)

ja op zich wel, ik vind wel dat het wel, ook al vind ik het niet altijd leuk, vaak niet dat ik nou altijd met tegenzin ga fitnessen maar, ik weet niet ik vind wel dat het dat het me wel beter maakt soort van, ik ben wel bewuster, ja je wordt ook gewoon fysiek en mentaal wordt je er gewoon wel wat scherper op. (R:5) Wanneer ik vraag aan een respondent hoe het is om al een tijdje niet aan fitness te doen vanwege een blessure geeft ze het volgende antwoord: “Juist omdat je al zo lang goed bezig bent, is het denk ik lastiger om dat op een gegeven moment te stoppen, omdat het dan lijkt alsof er meer te verliezen is” (R:10). Uit deze antwoorden is op te maken dat deze respondenten fitness zien als een manier om iets op te bouwen. De bezigheden in de sportschool en de resultaten van fitness lijken iets ‘goeds’ in zich te dragen. Het zijn niet enkel de respondenten zelf die deze perceptie van fitness hebben. Ook de omgeving van de respondenten ziet fitness doorgaans als iets ‘goeds’. Wanneer ik vroeg naar of de respondent anders behandeld wordt door zijn omgeving sinds hij naar de sportschool gaat, antwoorde hij het volgende: “Ja zo nu en dan een opmerking weet je wel; ‘je bent goed bezig in de sportschool’ of iets dat soort type opmerkingen die je niet krijgt als je een tijd niet gesport hebt”(R:1). Vanuit mijn eigen omgeving heb ik ook vaak gehoord dat mensen mij goed bezig vonden. Als ik mensen vertelden hoe vaak ik naar de sportschool ging, kwamen er voornamelijk reacties als “wat knap, dat zou ik zelf niet kunnen”. Een illustratie hiervan uit mijn eigen omgeving komt uit een bericht uit Facebook Messenger:

(28)

Een ander voorbeeld van hoe het enkel melden van dat ik naar de sportschool ging een positieve reactie opriep is het volgende: Ook waren opmerkingen over het veranderen van mijn uiterlijk altijd positief, uitgesproken met een licht verbaasde toon. Een voorbeeld hiervan zijn uitspraken zoals ‘je bent echt breed geworden, man.’ Voor mijzelf voelt het ook alsof ik door fitness goed bezig ben. Als ik mijn doel van minimaal 3 keer per week naar de sportschool heb bereikt dan voel ik me meer tevreden over mezelf. Daar tegenover; wanneer het me niet lukt om te gaan voel ik me soms gefrustreerd of onrustig, omdat ik het vervelend vind dat ik m’n doel dan niet heb gehaald. Ik vind mensen die niet bezig zijn met fit zijn niet minder waard. Wel merk ik dat ik meer respect op kan brengen voor mensen die het vol weten te houden om te sporten. En omdat fitness mij veel voordelen heeft gebracht heb ik ook de neiging om fitness aan te raden aan andere mensen. Omdat ik zelf vaak naar de sportschool ga en er veel mee bezig ben, merk ik ook dat ik vaak wil bewijzen naar mijzelf dat ik beter bezig ben dan anderen. Wanneer een vriend bijvoorbeeld zegt dat hij 3 keer is geweest en ik 4 keer, voelt het alsof ik beter bezig ben dan anderen en daarmee voel ik me ook gelijk beter over mijzelf. Vervolgens willen de fitnessbeoefenaars zichzelf niet graag associëren met het stereotype beeld van fitness. Het stereotype beeld is voornamelijk een narcistisch en macho persoon die constant met zijn of haar uiterlijk bezig is en altijd aan het ‘flexen’ is, wat overmatig je eigen spieren bekijken en waarderen betekent. De fitnessbeoefenaars willen zich van dit beeld distantiëren en het lijkt zelfs alsof er ook een waardeoordeel geplaatst wordt tegenover deze manier van fitnessuitoefening en zodoende distinctie plaats vindt. De manier hoe fitness bedreven wordt, maakt dus ook uit; overmatig fitness is ook weer niet goed. Dit wordt op de volgende manier beschreven:

(29)

Dus het is niet dat ik ontzettend groot en machtig voel in de sportschool ofzo. Ik ben daar best wel gewoon een soort nobel gewoon m’n dingen aan het doen en dan ga ik weer weg en dan, het is niet een soort van dat het voor mij een extreme lifestyle is geworden. (R:10) R: echt flexen op mensen is ook weer zo, weetje 1990 dat is ook weer gewoon niet cool om te doen. (R:3) Ja het is wel sommige mensen zijn een beetje te, die vinden zichzelf iets te sick en dan leggen ze hun hand op je schouder en meteen in je personal space en dan zo van jongetje zo moet ie, en dan voel je je meteen een klein jongetje maar ze bedoelen het allemaal gewoon goed, het zijn gewoon grote domme gasten dus. (R:3) Er lijken dus gedragingen te zijn die not done zijn als fitnessbeoefenaar. Uit de citaten lijkt op gemaakt te kunnen worden dat er een zekere nederigheid in het gedrag van een fitnessbeoefenaar moet zitten. Hoe vaak en op welke manier erover fitness gepraat wordt is voor sommige respondenten ook van belang; het moet niet een overheersend onderwerp worden in de omgang met anderen. Dit wordt in het volgende citaat door een respondent beschreven: Maar heel veel vrienden van de uni bijvoorbeeld dat zijn totaal niet van die gymgasten. En ik ben daar eigenlijk ook niet heel erg dat ik er mee sta te pronken ofzo vind ik zelf, ik ben niet dat ik elke keer aan het vertellen ben van oh ja ik heb dit en dit en dit gedaan en dat heb ik wel bij andere mensen gezien die ik dan minder goed ken maar die het dan wel de hele tijd over gymmen heb ofzo en dan ook heel erg duidelijk laten zien. (R:5) En wanneer ik vraag of de respondent de spiegels gebruikt tijdens het sporten, wordt er gelijk vermeld dat ze niet gebruikt worden om het uiterlijk te bekijken: Het is niet zo dat ik echt heel erg met mezelf bezig ben en de hele tijd ga kijken ah zie ik er goed uit en wat ben ik gespierd enzo, gewoon een beetje voor houding, maar het kan prima vaak zonder. (R:5)

(30)

Ja nee ik ga niet echt zo staan van o nou kijk mij, nee dat niet nee het is meer dat ik subtiel effe van ja oke dus dat doe je. Ik denk dat dat het is altijd leuk om resultaat te zien natuurlijk bij welke sport dan ook als je een scorebord hebt is dat iets waar je naar kijkt weet je. (R:2) De respondenten staan voornamelijk wel achter de resultaten van fitness, maar kunnen zich soms niet helemaal vinden in de bezigheid van fitness. Vaak werden er uitspraken gedaan over hoe saai en simpel fitness is en sommigen schaamden zich zelfs voor de bezigheid van fitness: Ergens schaam ik me af en toe ook wel eens voor fitness…nou het is meer dat, ik denk dat er veel mensen niet echt een kunst van fitness zien en het ook zien als een soort van uhm ja oppompen om er goed uit te zien voor de vrouwen. Kijk ander soort het valt niet echt onder fitness hoor maar je hebt echt natuurlijk wel wedstrijden in deadlifts en in dat soort dingen, uhm maar een beetje aan een touw trekken om je groter te krijgen en dat andere is een beetje ,weetje het is heel kort gezegd het is een beetje duwen en trekken snap je. Er zit niet heel erg een…, en die mensen hebben het idee ook wel denk ik over het algemeen en dat is alleen maar om er beter uit te zien voor andere mensen dat is het stereobeeld. (R:2) ik vind een sportschool ook gewoon echt, ik vind dat eigenlijk vreselijk. (R:8) Sassatelli (2010) beschrijft hoe fitnessbeoefenaars vonden dat fitness een natuurlijke manier van beweging is. In mijn onderzoek zijn de respondenten het hier unaniem mee oneens. Iedereen vindt dat fitness minder natuurlijk is dan andere sporten en sommige vinden dit zelfs een nadeel van de bezigheid. Velen zouden liever een andere sport uitvoeren, maar hier is of een team of meer tijd voor nodig. Ik sluit me dan ook niet aan bij de uitkomsten van Sassatelli (2010) dat mensen vinden dat fitness een natuurlijke vorm van lichaamsbeweging is. Frew (2005) benadrukt hoe de zoektocht naar fitheid van ‘niet-fitte’ mensen juist bijdraagt aan de sociale waarde van ‘fit’ zijn. Het moment dat mensen streven naar een

(31)

bepaald lichaam, wat zij niet bezitten maar een ander wel, krijgt het lichaam van een ander meer status. Door deze toename van waarde van het ‘fitte’ lichaam, zullen ‘niet-fitte’ mensen sneller ontevreden worden over hun fitheid en gaan streven naar ‘fit’ worden. Dit waardeverschil tussen ‘fit’ en ‘niet-fit’ en hoe dat tot uiting komt in de sportschool werd door een respondent op de volgende manier beschreven: Het is soort van een showroom van mensen die echt lichamelijk succesvol zijn en ook niet. Dus je stelt je daar wel een beetje, het is alsof je, hoe zou je het zeggen, je stelt je wel heel erg kwetsbaar op in zo’n sportschool. Je laat wel echt zien van dat je daar bent om een reden en als je dan heel dik bent en je staat daar dan weet iedereen daar dat je probeert af te vallen en dat is best wel een statement zeg maar. En het is voor die mensen misschien wel lastig. (R:8) Toen ik zelf net was begonnen met fitness keek ik erg op naar mensen die zware gewichten aan het tillen waren en er gespierd uitzagen. Op dit soort momenten was ik behoorlijk zelfbewust van mijn dunheid en voelde ik me onervaren vergeleken met de gespierdere fitnessbeoefenaars. Door dit constant opkijken naar ‘fittere’ mensen kreeg ik het gevoel dat het ‘fitte’ en gespierde meer waard was dan de mijne. Naarmate ik er zelf ook ‘fitter’ uit ging zien, is dit beeld over mijn lichaam verdwenen.

(32)

Conclusie De vraag die ik stelde aan het begin van mijn onderzoek was: hoe ervaren en gebruiken fitnessbeoefenaars hun fitnessactiviteiten om een onderscheid te maken tussen mensen, zowel binnen als buiten de sportschool en in hoeverre zorgt dit voor distinctie? Fitness wordt gebruikt door de fitnessbeoefenaars om positieve eigenschappen aan zichzelf toe te schrijven die door de omgeving goedgekeurd worden. Wanneer iemand aan fitness doet, komt diegene in het hokje ‘gezond’ en ‘goed bezig’ terecht en is deze persoon bezig met verantwoordelijk met zijn of haar lichaam om te gaan. De ‘goede’ karaktereigenschappen die fitness oplevert of ‘nodig zijn’ voor fitness worden door de fitnessbeoefenaars eigen gemaakt en hierdoor scheppen zij cultureel kapitaal voor zichzelf. Hun machtspositie in de samenleving wordt op deze manier over de gehele linie van de samenleving versterkt. Mensen die niet met hun fitheid bezig zijn komen tegelijkertijd in het hokje van ‘ongezond’ en ‘niet goed bezig’ terecht. Hieruit volgt een waardeoordeel waarin de ‘fitte’ mensen de ‘niet-fitte’ mensen beschuldigen van het niet nemen van verantwoordelijkheid voor zichzelf en hun lichaam. Aan de andere kant vraagt de neoliberale samenleving van hun burgers om verantwoordelijkheid te nemen voor hun eigen gezondheid en wordt het werken aan de gezondheid haast gezien als een persoonlijke plicht. Terwijl er belang wordt gehecht aan de persoonlijke vrijheid van iedereen om te doen en laten wat hij of zij wilt, wordt er toch oordelend gesproken over mensen die niet aan de fitheids- of gezondheidsnorm voldoen. Een ‘goede burger’ is iemand die goed voor zijn of haar gezondheid zorgt. Door deze perceptie worden mensen die bezig zijn met fitness sneller gezien als goede burgers en hier kunnen ze ook weer voordeel uithalen. Vervolgens willen de mensen die gezien worden als ‘slechte burgers’ in het hokje van ‘goede burgers’ terecht komen en ondervinden ze een wens om fitter te worden. Dit maakt de waarde van fitheid hoger en geeft de daadwerkelijke ‘fitte’ mensen meer macht en aanzien, en dus nog meer cultureel kapitaal, en dus nog meer middelen voor distinctie. Fitnessbeoefenaars vinden dus dat ze goed bezig zijn, zelfs net wat beter dan anderen.

(33)

Literatuurlijst Bourdieu, P. (2012). ‘Social Space and Symbolic Space’ In: Calhoun, C. et al. (Eds.) Contemporary Sociological Theory, Oxford: Wiley-Blackwell, 335-345. Bryman, A. (2012). Social research methods. Oxford: Univesity Press. Charmaz, K. (2014). Constructing grounded theory. London: Sage. Coulangeon, P. & Duval, J. (2015). The Routledge companion to Bourdieu’s Distinction. Routledge London and New York. Crossley, N. (2004). ‘The Circuit Trainer’s Habitus: Reflexive Body Techniques and the Sociality of the Workout’, Body & Society 10(1): 37–69. Crossley, N. (2006). “In the gym: motives, meanings and moral careers”, Body and Society,12 (3), pp. 23–50. Elshout, J. & Velthuis, O. (2013). ‘De protestantse ethiek van fitness. Een kwalitatief onderzoek naar de motivaties van hoogopgeleide fitnessbeoefenaars in Amsterdam’, Sociologie, 9(2): 111-129. Frew, M. and D. McGillivray (2005). “Health clubs and body politics. Aesthetics and the quest for physical capital”, Leisure Studies, 24 (2), pp. 161–75. Sassatelli, R. (2010). Fitness Culture; Gyms and the Commercialisation of discipline and fun. University of Milan: Palgrave Macmillan. Sassatelli, R. (1999). ‘Interaction Order and Beyond: A Field Analysis of Body Culture Within Fitness Gyms’, Body & Society 5(2–3): 227–48. Shiling, C (1993). The Body and Social Theory. SAGE Publications: London. Stokvis, R. (2003). Fitness. Nationale ambities en persoonlijke behoeften. Amsterdams Sociologisch Tijdschrift 30 (4) 443-462.

(34)

Tiessen-Raaphorst, A. & Verbeek, D. Et al. (2010). Sport: Een leven lang. Mulier Instituut. Wiest, A. L., Andrews, D. L. & Giardina, M. D. (2015). Training the Body for Health’ism’: Refying “Vitality” in and through the Clinical Gaze of the Neoliberal Fitness Club. Review of Education, Pedagogy & Cultural Studies 37(1) 21-40.

(35)

Bijlage Interviewleidraad: Te benoemen - Introductie - Het wordt opgenomen - Je blijft anoniem Algemene vragen - Wat is je leeftijd ? - Hoe lang ben je al bezig met fitness? - Naar welke sportschool ga je ? - Hoe vaak per week ga je ongeveer naar de sportschool? Ben je tevreden met dit aantal? - Wat is de reden dat je bent begonnen met fitness? Is dat nu nog steeds de reden dat je naar de sportschool gaat? - Heb je dingen waar je naar streeft binnen fitness? Heb je een uiteindelijk doel? Vergelijking met anderen - vergelijk je jezelf wel eens met anderen tijdens het sporten ? en hoe ? : gewicht tillen : techniek : tempo : moeilijkheid : uiterlijk van persoon ; uithoudingsvermogen : discipline : kennis : kleding : gedrag -Vergelijk je jezelf met anderen op het gebied van fitness buiten het sporten om? - Is je beeld tegenover je lichaam veranderd sinds je naar de sportschool gaat? - Ben je je erg bewust van de aanwezigheid van andere mensen in de sportschool ? - Zie jij een competitie-element in de sportschool? Is deze competitie met jezelf of met

(36)

anderen, of beide? Vervangt de competitie met jezelf competitie met anderen of is het een aanvulling? - Kijk je wel eens naar hoeveel kilo andere mensen tillen? - Kopieer je wel eens een oefening van iemand ? - Hoe zorg jij ervoor dat je je niet constant vergelijkt met anderen in de sportschool? Of ben je daar niet mee bezig ? Gedrag binnen sportschool - denk je dat je gedrag verandert wanneer je in de sportschool bent? Zo ja, op welke manier? - Let je meer op je eigen gedrag in een sportschool? - Zoek je contact met mensen, op welke manier ? - Kijk je in de spiegels in de sportschool? - Kijk je vaak naar andere mensen in de sportschool? - Maak je geluid in de sportschool of probeer je juist stil te zijn? Ben je daar bewust mee bezig ? - Wat voorn kleding draag je in de sportschool? Heb je bewust voor bepaalde kleding gekozen? - Heb je je mobiel mee in de sportschool? Luister je naar muziek tijdens het sporten ? - Kijk je veel naar je eigen lichaam tijdens het sporten? - Heb je wel eens met iemand een gesprek in de sportschool ? Ken je diegene los van het sporten? - Heb je nieuwe mensen leren kennen in de sportschool? Sportschool- en fitnesservaringen - Heb je een voorkeur voor een drukke of een rustige sportschool? - Voel je je op je gemak in de sportschool? Is dat in elke sportschool zo? - Ben je meer of minder op je lichaam aan het letten sinds je naar de sportschool gaat? - Wat zijn voor jou essentiële kwaliteiten die een sportschool moet hebben? - Maak je wel eens gebruik van een personal trainer? - Op welke manier motiveer je jezelf in de sportschool? - Heb je wel eens last van motivatie problemen om te gaan fitnessen?

(37)

Perceptie van fitness - Wat betekent fitness voor jou ? Hoe zou jij fitness definiëren? - Zie jij fitness als een natuurlijke manier van lichaamsbeweging? (of onnatuurlijk) - Heeft fitness invloed op andere delen van je leven? - Heeft fitness invloed op je gedrag ? Invloed op de omgang met mensen? - Heeft fitness voor jou een effect op discipline en zelfcontrole? - Wat is het effect van fitness op je zelfvertrouwen? - Draagt fitness voor jou bij aan een gevoel van nut of nuttig bezig zijn? - Heeft fitness invloed op hoe gelukkig je je voelt? - Wat voorn gevolgen heeft het voor jou als je zou stoppen met fitness? Distinctie - Wat vind je van mensen die niet naar de sportschool gaan? - wat vind je van mensen die niet bewust met hun lichaam bezig zijn? - Zouden meer mensen aan fitness moeten doen? - Zou je iemand die aan fitness doet over het algemeen eerder mogen dan iemand die niet naar de sportschool gaat? - Zegt het iets over je persoonlijkheid wanneer je naar de sportschool gaat? - Vind je dat mensen die voldoende bewegen beloond moeten worden door de overheid? Overig - heb je nog iets wat je graag zou willen benoemen over je ervaring van fitness?

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Automating the accrual of evidential value, based on soft biometrics, would provide experts a valuable tool for: supplementing the decision made from other bio- metrics (like

The results indicate that Spo0A directly controls chromosome copy number by binding to a number of specific Spo0A-binding sites present within the oriC region and

procesgericht. Het doel is om te kunnen zien in hoeverre duurzaamheid scoort binnen gebiedsgerichte projecten die rail, weg, of water georiënteerd zijn. Maar er kan ook bepaald

Indien er significante verschillen zijn (P= < 0,05) wordt er een post-hoc test uitgevoerd waaruit naar voren komt er verschil zit tussen de voor –en nameting, de voormeting en

In deze paragraaf worden de antwoorden op enquêtevraag 9 uit de enquête voor sporters geanalyseerd: Hoe belangrijk zijn de volgende kenmerken - kosteloos gebruik,

Dit is echter niet te zeggen voor intentie, deze heeft zelf geen unieke waarde als de andere voorspellers, impulsiviteit, impliciete cognities, attitude en gedragscontrole, in

 de lengte van het deel van deze lijn van de plek waar de speer landt tot de afwerpboog, is de gemeten afstand. Door deze manier van meten kan het voorkomen dat er een verschil is

Vaak stellen wij vast dat terminaal zieken veel banger zijn voor de manier waarop ze zullen sterven dan voor de dood zelf', weten Ann Herman, Lies Deltour en ziekenhuispastor