• No results found

Nederland en de Belgische annexatiedrang aan het einde van de Eerste Wereldoorlog

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Nederland en de Belgische annexatiedrang aan het einde van de Eerste Wereldoorlog"

Copied!
54
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Nederland en de Belgische annexatiedrang aan het einde van de

Eerste Wereldoorlog

Naam: M.S. van Herpen

nummer: 5813034

studie: Master geschiedenis (Duitsland studies) begeleider: Dhr. Dr. Samuël Kruizinga

(2)

‘Goede buren willen wij met België zijn. Wij willen in vrede en vriendschap naast elkaar leven. Dat hebben wij gedurende den oorlog ook getoond. Wij zijn ten deele op elkander aangewezen, tusschen volkeren kunnen geen Chineesche muren meer gebouwd worden. En

wij kunnen veel van elkander leeren. Maar dan moet ieder zichzelf blijven en in zijn eigen huis. Wij zijn nu eenmaal Nederlanders, in merg en been Nederlanders en wij willen ook niet

anders zijn, omdat wij niet anders kunnen. En ook voor volkeren geldt, dat een goede buur beter is dan een lastig huisgenoot.’

Ds. J.N. Pattist Neerlandia Januari 1919

(3)

Inhoud

Inleiding...4

Historiografische analyse...8

Historiografische analyse binnen het Nederland-Belgische conflict...8

Nederlands diplomatisch succes...12

Belgisch verlies...14

Onverschilligheid...18

De publieke opinie...23

Een onderbelichte zaak...23

De ontwikkeling van de Nederlandse pers...24

De belangrijkheid van journalistiek...26

De Nederlandse verzuiling en de buitenlandse pers...32

Belgische aanspraak op Limburg en Zeeuws-Vlaanderen...37

Een Belgisch misverstand?...37

De Nederlandse pers, reactie en invloed...38

De achtergrond van de Lokale Zeeuwse en Limburgse pers...40

Aansporen tot actie in Limburg en Zeeland met resultaat...41

Conclusie:...47

(4)

Inleiding

Nederland en België zijn sinds 1839, na even verenigd te zijn geweest in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, twee aparte landen. In de rest van de 19de eeuw bleven beide landen die tussen de Europese grootmachten (Groot-Brittannië, Frankrijk en Duitsland) lagen Neutraal. Nederland koos voor deze neutraliteit uit eigenbelang en België werd deze neutraliteit min of meer opgedrongen door het verdrag van 1839 dat werd getekend door Nederland, België en de Europese grootmachten. In dit verdrag werd onder andere besloten dat België neutraal moest blijven (Iets wat tijdens de Eerste Wereldoorlog niet werd nageleefd door Duitsland en Rusland) en werden de grenzen van beide landen vastgelegd. Daarnaast werd er besloten dat Zeeuws-Vlaanderen en Limburg bij Nederland zouden blijven horen. België bleef wel het recht behouden om een directe goederentreinverbinding, de zogenaamde ijzeren rijn, die via Nederlands grondgebied liep te blijven gebruiken. Ook was Nederland aan België verplicht de toegang tot de haven van Antwerpen via de Schelde te verschaffen. Met name de regeling waarbij Zeeuws-Vlaanderen en Limburg Nederlands soeverein gebied zou blijven, zou voor België vooral in de Eerste Wereldoorlog nadelig uitgepakt hebben. België zou namelijk het eigen land niet goed kunnen verdedigen door de ligging van Limburg ten opzichte van Duitsland. Nederland heeft ook nog België benadeeld door de Schelde te sluiten zodat Antwerpen niet meer bevoorraad kon worden. Voor België waren dit misschien wel de belangrijkste redenen en argumenten om eventueel aanspraak te maken op deze twee Nederlandse gebieden tijdens het verdrag van Versailles. Mede door het tijdens de oorlog in België aangewakkerde nationalisme, waren bij bepaalde groepen binnen de bevolking ideeën ontstaan om verschillende gebieden te annexeren. Gebieden als Luxemburg, Eupen, Malmedy, St. Vith, Limburg en Zeeuws-Vlaanderen. Waarom wilde België deze gebieden toe-eigenen?

De Belgen hadden militaire en economische argumenten, die met hulp van Frankrijk tijdens de vredesconferentie van Versailles aangekaart moesten worden. Nederland was verontwaardigd. De VS en Groot-Brittannië leken onverschillig. Alleen Frankrijk leek de

plannen van België wel te zien zitten.

De grootmachten bleken ondanks de inhoudelijke argumenten van België niet bereidt tot het toekennen van de expansiedrift van België. Maar waarom heeft België dit niet gekregen? Het land had namelijk wel veel sympathie, doordat het door het heldhaftige optreden tegen de Duitsers in puin is geschoten door laatstgenoemden. België had toch recht op compensatie, zeker op militair en economisch vlak?

(5)

Niet alleen heeft België niet gekregen wat het wilde, maar het verloor ook een groot deel van de sympathie die het tijdens de oorlog juist had verkregen. Bovendien heeft het erge afbreuk gedaan aan de band die Nederland en België sinds 1839 min of meer moeizaam hadden opgebouwd. Hoe werd dit ontvangen in Nederland en wat voor reacties bracht dit teweeg?

De Belgische annexionistische eisen werden in Nederland angstvallig ontvangen. Nederland had namelijk aan het einde van de oorlog niet bepaald een goede indruk achtergelaten bij de overwinnaars. Door onder andere het doorlaten van Duitse troepen door Limburg zodat deze zich terug konden trekken en het verlenen van asiel aan Keizer Wilhelm

II leken België in de hand te spelen.

België gebruikte de argumenten dat het land zichzelf niet goed kon verdedigen door de ligging van Nederlands-Limburg ten opzichte van de stelling Luik. Daarnaast was de Schelde van Nederland en in dreiging of in geval van neutraliteit kon Nederland de Schelde ten alle tijde sluiten, waardoor België niet bevoorraad zou kunnen worden. Nederland bleek niet het oordeel af te wachten en had een antwoord klaar op de wens tot gebiedsuitbreiding van België. Met een delegatie probeerde Nederland in een goed boekje te komen bij de Amerikanen en Britten om de beslissing in het voordeel van Nederland te doen vallen. Voornamelijk bij deze twee grootmachten, omdat Frankrijk aanvankelijk wel iets zag in de

plannen van België en deze zelfs aanwakkerden.

De uitkomst is zoals bekend in het voordeel van Nederland. De grootmachten gingen niet akkoord met een gebiedsuitbreiding van België ten koste van Nederland. Wel hebben ze besloten dat het traktaat van 1839 herzien mocht worden. Nederland en België werd hierin geacht dit samen te bespreken om zo onderling de problemen op te lossen. De uitkomst van het conflict tussen Nederland en België is op verschillende manieren belicht. Ten eerste wordt betoogd dat het een succes van de Nederlandse diplomatiek is geweest die ervoor heeft gezorgd dat de Belgische eisen niet werden ingewilligd. Ten tweede wordt het gezien als een onvermogen van België zelf. België was niet in staat om het conflict tussen Nederland en België voor zichzelf tot een goed einde te brengen. Ten derde wordt aangegeven dat dit conflict eigenlijk alleen aandacht in Nederland en België kreeg en dat de grootmachten dit absoluut niet bovenaan hun prioriteitenlijst hadden staan. Deze drie theorieën worden uiteengezet in het eerste hoofdstuk waarbij de historiografie in acht wordt genomen.

Het is echter zo dat de invloed van de (lokale) publieke opinie weinig belicht is. In de geschiedschrijving speelt de pers voornamelijk een bijrol. De bestudering hiervan is gericht

(6)

op enkele incidenten en wordt vaak illustratief gebruikt. Het Nederlands-Belgisch conflict wordt merendeels als een diplomatieke politieke aangelegenheid gezien. Door deelnemende landen aan de discussie over het conflict tijdens de vredesbesprekingen werden er onder andere diplomaten en andere hoogwaardigheidsbekleders gestuurd om de eisen en belangen van de landen door te geven. Het lijkt er dus op dat vooraf door de regering bedachte plannen en wensen de meest belangrijke en doorslaggevende factor voor de uitkomst van het conflict

zouden betekenen.

Hiermee wordt de invloed van de pers tijdens deze periode min of meer buitenspel gezet. Verschillende afgevaardigden van regeringen van onder andere Groot-Brittannië bezochten de bedreigde gebieden in Limburg en Zeeuws-Vlaanderen. Zij troffen hier een fantastisch Nederlands sentiment aan en vrijwel de gehele bevolking daar schaarde zich achter Nederland en de koningin. Dat dit sentiment ook van waarde blijkt te zijn voor de uitkomst van het desbetreffende conflict lijkt binnen de gangbare theorieën vrijwel geen rol te hebben gespeeld.

Het zou een goede toevoeging zijn om de publieke opinie die in Nederland en België heerste betreffende het Verdrag van Versailles en met name de Belgische annexatie eisen toe te voegen aan deze historiografie omdat het mist binnen het debat. Om aan te tonen dat het een gemis is in de huidige geschiedschrijving binnen dit conflict zal eerst het belang van de publieke opinie en de invloed op de politiek aan het begin van de twintigste eeuw moeten worden aangetoond. Frank Vree schreef in 1989 al in zijn boek: De Nederlandse pers en

Duitsland, 1930-1939: een studie over de vorming van de publieke opinie dat de krant de

gevoelens en gedachten van de lezer verwoordt die hij zelf nog niet onder woorden heeft kunnen brengen.1 Journalistiek was dus de spreekbuis van de publieke opinie. In kranten werden daarbij niet louter beschouwingen geschreven maar waren er ook vormen van

persuasive communication, waarbij de lezer werd opgeroepen iets te ondernemen. In het geval

van het Nederlands-Belgische conflict werd er opgeroepen binnen Limburg en Zeeland iets te ondernemen om te laten zien dat ze deel uit maakte van Nederland en ook graag deel wilden blijven uitmaken van Nederland.2 Het belang van de publieke opinie wordt dan ook in het

tweede hoofdstuk besproken.

In het laatste hoofdstuk zal voortbordurend op dit belang van de publieke opinie daadwerkelijk gekeken worden naar de dagbladen en met name de regionale dagbladen van Zeeland en Limburg. Daarmee zal in dit onderzoek antwoord op de vraag: in hoeverre heeft

1 F. Vree, De Nederlandse pers en Duitsland, 1930-1939: een studie over de vorming van de publieke opinie (Groningen 1989) 12.

(7)

de pers en daarmee de (lokale) publieke opinie van Zeeuws-Vlaanderen en Limburg invloed gehad op de uitkomst van het Nederlands-Belgische conflict, worden gegeven.

(8)

Historiografische analyse

Historiografische analyse binnen het Nederland-Belgische conflict

Hoe onvermijdelijk was de onsuccesvolle Belgische annexatie eis en hoe invloedrijk is deze geweest? Zoals in de inleiding aangegeven zijn er drie hoofdstromingen binnen de geschiedschrijving tussen de aanloop naar het en het conflict tussen Nederland en België tijdens en voor de vredesbesprekingen in Versailles. Ten eerste is er de stroming waarbij de Nederlandse diplomatieke kracht wordt belicht, de tweede stroming belicht de onkunde van de Belgen en de laatste stroming geeft aan dat het Nederlands-Belgisch conflict niet op het prioriteitenlijstje stond van andere landen. Ongeacht de inspanningen van beide landen zou de beslissing gemaakt worden door de grootmachten die dit conflict destijds niet als het meest

belangrijk beschouwden.

De Eerste Wereldoorlog is voor Nederland sowieso lange tijd relatief onbekend binnen de nationale geschiedschrijving gebleven. Dit is niet geheel onbegrijpelijk. De Tweede Wereldoorlog heeft namelijk de wind uit de zeilen genomen van de Eerste Wereldoorlog. De Tweede Wereldoorlog heeft Nederland natuurlijk veel harder geraakt en de politieke en diplomatieke structuren zijn enorm veranderd. Mede hierdoor heeft deze laatst genoemde periode meer aandacht gehad. Daarnaast kent de Grote Oorlog voor Nederland op het eerste gezicht natuurlijk minder spanning en sensatie en heeft daarmee vermoedelijk bij een kleinere groep studenten en historici tot de verbeelding gesproken.

Veel publicaties uit de tweede helft van de twintigste eeuw leggen omtrent de Eerste Wereldoorlog de nadruk over het ontgonnen gebied van de Grote Oorlog binnen Nederland. Maar dat betekent niet dat er niets geschreven is over de Nederlandse rol in de Eerste Wereldoorlog. De publicaties zijn grofweg op te delen in drie tijdvlakken. De eerste periode is die van het Interbellum. Veel van het werk uit deze periode komt van journalisten of direct betrokken bewindspersonen. Veel van deze particuliere teksten zijn uiteindelijk ook de bronnen waar latere geschiedkundigen veel uit hebben geput.

Uit deze periode komen de briefwisselingen en memoires van de belangrijkste bewindspersonen van Nederland in de oorlog. Zoals de ministers van Buitenlandse Zaken, Loudon en Van Karnebeek, de minister van Koloniën Pleyte, de gouverneur-generaal Van Limburg Stirum en de Minister van Financiën Treub. Treub had al tijdens de oorlog zijn herinneringen aan deze periode opgeschreven. Deze had hij gepubliceerd in een boek welke volgens hem zelf, uiteindelijk zeer goed bleek te verkopen.3 Het zogenaamde Archief van Van

(9)

Karnebeek stelt ons in staat om na te gaan welke maatregelen de Minister had genomen om de Belgische annexionistische eisen tegen te gaan. Hij zond bijvoorbeeld in december 1818 het vroegere hoofd der eerste afdeling Mr. J.J. Rochussen als tijdelijke resident samen met het lid van de raad van Bijstand voor economische regelingen met het buitenland, E. Heldring, als tijdelijk adviseur naar Parijs. Daarnaast vroeg hij zijn voorganger Loudon, als oud afgevaardigde in Washington, het contact met de Amerikanen bij de vredesbesprekingen te onderhouden. Iets later werd aan de gezant van Londen, De Marees van Swinderen, een soortgelijke opdracht gegeven bij het Britse kamp. De berichtgeving tussen Rochussen, Heldring, Loudon en De Marees van Swinderen is enorm belangrijk voor deze periode. Ook van enorm belang is het dagboek van de directeur der Koninklijke Nederlandsche Stoomboot Maatschappij en latere voorzitter van de Kamer van Koophandel te Amsterdam, Dr. E Heldring, zelf. Vanwege gezondheidsproblemen is hij tussen april 1916 en april 1917 in Zwitserland verbleven. Hij is daar zijn herinneringen vanaf zijn vroege jeugd gaan opstellen. Na zijn terugkeer in Nederland bleef hij dit doen en uiteindelijk gaat zijn manier van schrijven over in een soort dagboekachtig boek.

Heldring werd in december 1918, na onderhandelaar van verschillende economische regelingen te zijn geweest, door Van Karnebeek uitgezonden als economisch expert naar Parijs. Door op locatie in het voordeel van Nederland werkzaam te zijn, kon hij het Nederlandse gezantschap positief versterken. De verschillende functies die Heldring heeft bekleed laten zien dat zijn berichtgeving en zijn dagboek van wezenlijk belang zijn voor de

Nederlandse positie tijdens de vredesconferentie.

Een zeer interessant algemeen overzicht van deze periode werd daarnaast geschreven in 1931 door Pierre Henri Ritter. Deze NRC-journalist schreef een ooggetuigenverslag van de ontwikkelingen in Nederland. Enkele jaren later in 1935 verscheen van Charlotte van Manen een omvangrijk werk over de Nederlandse Overzeese Trustmaatschappij. In acht boekdelen vertelt zij over het hoe en wat van de instelling die de Nederlandse handelsbelangen tijdens de oorlog behartigd. Dit werk stelt volgens Paul Moeyes, “hoge eisen aan het

doorzettingsvermogen van de lezer.”4

Na de Tweede Wereldoorlog verslapte de interesse voor de Nederlandse positie tijdens de Eerste Wereldoorlog. Er werd enkel nog onderzoek gedaan door een handvol geschiedkundigen. De historicus C. Smit heeft zonder twijfel het meeste werk verzet in de naoorlogse periode. Hij publiceerde in de jaren zeventig Nederland in de Eerste

Wereldoorlog. Smit heeft hiermee een zeer gedetailleerd werk, gericht op de buitenlandse 4 Paul Moeyes, Buiten Schot (Amsterdam 2001) 11.

(10)

diplomatiek van Nederland in de Eerste Wereldoorlog, geschreven. Daardoor zijn er vrij veel van de onder andere hierboven ambtelijke bronnen gebruikt. Dat het van invloed heeft op het taalgebruik dat Smit bezigt is daardoor goed te merken. Een ander werk van de hand van Smit is het Rijks Geschiedkundige Publicatie van al het relevante diplomatieke bronnenmateriaal van de periode 1914-1919. Dit is een zeer uitgebreid en diepgaande publicatie. Na Smit bleef het lang stil omtrent Nederland en de Eerste Wereldoorlog, maar rond de eeuwwisseling is de aandacht enorm toegenomen. De nieuwe aandacht voor Nederland in de oorlog werd bevestigd en gekenmerkt door vier overzichtswerken. Als eerste verscheen er in 2001 Buiten Schot van Paul Moeyes. Dit kan beschouwd worden als een uitgebreid overzicht waarin alle aspecten van de oorlog worden behandeld. In Buiten Schot lees je hoe de Nederlandse regering vier jaar lang in een bijna onmogelijke diplomatieke spagaat heeft gezeten en hoe het de daarbij behorende rechten en plichten van een Neutrale staat zo goed mogelijk heeft proberen te vervullen. Buiten Schot is een belangrijke wetenschappelijke publicatie die politieke en maatschappelijke aspecten benaderd en leest ook nog eens

makkelijk weg.

In hetzelfde jaar verscheen The Netherlands and World War I van Hubert P. van Tuyll van Serooskerken. Dit boek toont, als eerste, aan dat de Nederlandse politici wel degelijk een belangrijke rol hebben gespeeld in de handhaving van haar eigen neutraliteit en haar eigen soevereiniteit. Tuyll van Serooskerken schrijft voornamelijk over de problemen die het Nederlandse leger kende bij een mogelijke aanval en het succesvolle diplomatieke beleid dat Nederland tijdens de oorlog voerde en welke houding het leger hierbij moest aannemen. Volgens Van Tuyll was het beleid van Nederland een beleid dat na de overwinning van de Geallieerden zelfs de vergeldingsacties van deze overwinnaars zou behoeden en

vergeldingsacties van België in het bijzonder.

Nadat het enige tijd weer stil was geweest na bovenstaande publicaties werd het boek

Oorlog voor onze gedachten van Ismee Tames gepubliceerd in 2007. Dit is een analyse van

het Nederlandse publieke debat over de positie en de identiteit van Nederland dat zich tijdens de Eerste Wereldoorlog ontwikkelde. Tames richt zich daarmee voornamelijk op het onderwerp over de gedachte hoe Nederlanders de oorlog hebben ervaren. In ditzelfde jaar verscheen er een bundel onder redactie van Martin Kraaijenstein, met als titel Wankel Evenwicht. De bundel bevat diverse artikelen die zijn geschreven voor een

conferentie over Nederland en de Eerste Wereldoorlog.

Buiten Nederland zijn er slechts weinig schrijvers geweest die zich exclusief op Nederland hebben gericht. Marc Frey met Der Erste Weltkrieg und die Niederlande. Ein

(11)

neutrales Land im politischen und militärischen kalkül der Kriegsgegner uit 1998 is een van

de weinigen. Daarnaast is er van de hand van Maartje Abbenhuis, een Nieuw-Zeelandse met een Nederlandse achtergrond, The art of staying neutral verschenen. Hierin richt zij zich voornamelijk op de militaire aspecten van neutraal Nederland, die zij koppelt aan de meeste

maatschappelijke en politieke ontwikkelingen.

Deze scriptie richt zich op de eerste jaren van het interbellum en de vredesbesprekingen in het bijzonder. Naast de hierboven vermelde publicaties zijn er binnen dit genre meer belangrijke werken verschenen. Van Rolf Schuursma bijvoorbeeld zijn onder andere Vergeefs onzijdig: Nederlandse neutraliteit 1919-1940 uit 2005 en Het onaannemelijk

tractaat uit 1975 en ‘De beste van het interbellum’ verschenen.5 Hierin wordt helder de moeilijke naoorlogse relatie met de Belgen behandeld. Het betreft hier een helder overzicht van de gebeurtenissen en handelingen waarin de behandelde civieltechnische aspecten worden versterkt met een politieke en diplomatieke insteek welke nog geen echte rol speelde binnen het Nederlands-Belgische conflict. Schuursma zet daarmee het werk van C. Smit door waarmee hij de Nederlandse diplomatieke handelingen uiteenzet waarbij je doorkrijgt dat de Nederlandse buitenlandse politiek niet stil heeft gezeten.6

Het historisch debat dat zich op het Nederlands-Belgisch conflict en de nadelige uitkomst voor België, of de positieve voor Nederland, tijdens de vredesbesprekingen richt, is net zoals aan het begin van dit hoofdstuk te lezen is, in te delen in drie stromingen. De eerste stroming bekijkt de uitkomst als zijnde een Nederlands succes. Hiermee was de sterke Nederlandse diplomatie de doorslaggevende factor voor de uitkomst van het conflict. De tweede stroming richt zich juist op het feit dat de uitkomst te verwijten is aan de slappe Belgische diplomatie. België heeft zich tegelijk te agressief als te zwak opgesteld, heeft het heft uit handen gegeven en heeft daardoor de annexionistische wensen niet kunnen verwezenlijken. De derde stroming gaat ervan uit dat Nederland noch België invloed had op de uitkomst van dit conflict. De grootmachten hielden zich bezig met in hun ogen belangrijke zaken. De uitkomst binnen het conflict van de lage landen zou uiteindelijk een uitkomst zijn die voor de grootmachten het meest positief zouden zijn, ongeacht de inspanningen van

5 Rolf Schuursma, ‘De beste van het interbellum. Herman Adriaan van karnebeek (1918-1927)’ in: D. Hellema, B. Zeeman en b. van der Zwan (red.), De Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken in de twintigste eeuw. Vijfde jaarboek voor de geschiedenis van de Nederlandse buitenlandse politiek in de twintigste eeuw (Den Haag 1999).

6 Rolf Schuursma, Vergeefs onzijdig. Nederlands neutraliteit 1919-1940 (Utrecht: Matrijs, 2005). & Rolf Schuursma Het onaannemelijk tractaat. Het verdrag met België van 3 april 1925 in de Nederlandse publieke opinie (1975) & R. Schuursma, ‘De beste van het interbellum’ in: De Nederlandse ministers van Buitenlandse Zaken in de twintigste eeuw (Den Haag 1999).

(12)

Nederland of België.

Nederlands diplomatisch succes

De drie stromingen, zoals hierboven vermeld, worden in de drie volgende paragrafen behandeld. De eerste die we hier behandelen is de theorie dat de afwending van de Belgische annexatie eis de verdienste van de Nederlands diplomatie was. De Minister van buitenlandse zaken, Herman van Karnebeek, heeft namelijk (officieuze) gezanten op de juiste manier en op het juiste moment ingezet. Londen en Washington hadden in het eigen land daarnaast andere dingen aan hun hoofd en bleken het niet eens te zijn met de Belgische plannen. Nederland speelde heel goed in op deze twee grootmachten en kreeg ze door een goed diplomatiek spel als medestanders. Nederland toonde aan dat ze zich aan de rechten en plichten van een neutraal land hebben gehouden waardoor de eerdere pro-Duitse beschuldigingen

langzamerhand verdwenen.

De Nederlandse bronnen uit het interbellum spelen hier een belangrijke rol in. De overleveringen van deze contemporaine hoogwaardigheidsbekleders laten zien welke beslissingen de Nederlandse overheid en de individuele bewindslieden namen om de de

territoriale eisen van België af te wenden.

C. Smit heeft hier een geweldig overzicht over geschreven met zijn Rijks Geschiedkundige Publicatie. Natuurlijk schrijft hij een overzicht van de Nederlandse politieke bronnen. Dit is niet in de laatste plaats waardoor hij, misschien onbedoeld, doorschemert dat het succes van de Nederlandse diplomatie de Belgische eisen heeft weten af te wenden. Volgens Paul Moeyes was het óók de verdienste van de Nederlandse diplomatiek waardoor Limburg en Zeeuws-Vlaanderen bij Nederland bleven horen. Hij schrijft dat de Nederlandse zaak gered was, mede door Van Karnebeeks stille diplomatie en de kundige verdediging die hij samen met zijn adviseur professor Struycken had uitgewerkt.7 Dat ook Paul Moeyes veel gebruik heeft gemaakt van de Nederlandse bronnen uit de tijd rond de vredesbesprekingen blijkt onder meer door het gebruik van de herinneringen van onder andere E. Heldring. Moeyes gebruikt deze bronnen om zijn argument kracht bij te zetten. In Buitenschot verteld Moeyes namelijk dat Ernst Heldring hoorde, nadat de uitkomst van het conflict duidelijk was geworden, dat uit de notulen van de Opperste raad duidelijk bleek dat Van Karnebeek zowel met de presentatie als met de inhoud van zijn betoog een gunstige indruk had gemaakt. Dat de uitkomst inderdaad totaal niet te verwachten was bewijst het artikel 361 van het vredesverdrag van Versailles volgens Moeyes. Duitsland wordt in dit

(13)

artikel namelijk opgedragen om mee te werken aan de aanleg van een rijn-Maaskanaal als België dat binnen vijfentwintig jaar na het tekenen van het verdrag zou verlangen. Men zou in de haast zijn vergeten het artikel aan te passen aan de uitkomst van het Nederlands-Belgische conflict. De aangewezen route voor het kanaal gaat namelijk nog ten noorden van Venlo. Johan den Hartog zette de theorie van het succes van de Nederlandse diplomatie verder uiteen door een biografie van de destijdse Premier van Nederland te schrijven. In zijn

Cort van der Linden (1846-1935) minister-president in oorlogstijd, beschrijft den Hartog

onder andere de handelingen van de premier tijdens de Eerste Wereldoorlog evenals tijdens de vredesbesprekingen. Hij gebruikt daarbij veel notulen van de ministerraad en stukken uit de tweede kamer om zijn argumenten kracht bij te zetten. Hartog beschrijft bijvoorbeeld dat Cort van der Linden de relatie met Duitsland sterk hield en dat minister Loudon zich voornamelijk met Frankrijk bezighield. Dit noemt Den Hartog een hoog diplomatiek spel dat iedereen tevreden hield. Dat dit na de oorlog uiteindelijk eraan heeft bijgedragen dat Nederland van de geallieerden werd beschuldigd van een pro-Duitse houding laat hij daarbij enigszins buiten beschouwing.

Remco van Diepen vertolkt deze theorie ook in zijn werk Voor Volkenbond en vrede:

Nederland en het streven naar een nieuwe wereldorde 1919-1946 waarin hij de algehele

oriëntatie van het Nederlandse naoorlogse buitenlandbeleid breed behandelde. Van Diepen schetst het Nederlandse optreden als praktisch en nuchter. De Nederlandse premiers en ministers van Buitenlandse Zaken waren volgens Diepen eerder conservatief dan idealistisch en dat heeft meegeholpen aan het Nederlandse succes. Hij besteedt daarbij veel aandacht aan debatten van het parlement en aan de pers over de internationale politiek.8

Hubert P. van Tuyll van Serooskerken schrijft in zijn Small Countries in a Big Power

World: The Belgian-Dutch Conflict at Versailles, 1919 over de Nederlanden tijdens en net na

de Eerste Wereldoorlog. Hij schrijft in eerste instantie over de aanval die België inzette betreffende de annexatie eisen en de herziening van de verdragen om onder andere het open gebruik van de Schelde te krijgen. België was erg gretig om na de oorlog Nederlandse gebieden te annexeren en de historische en militaire argumenten die België gebruikte werden in eerste instantie gesteund door haar moedige optreden tijdens de oorlog. Nederland had echter een tegenaanval in het verschiet. Onder leiding van de minister van Buitenlandse Zaken bleek Nederland goed voorbereid. Door het goed, strategisch en duidelijk neerzetten van diplomaten, waarbij bijvoorbeeld ook de Engelse diplomaat meegestuurd werd naar Parijs

8 R. van Diepen, Voor Volkenbond en vrede: Nederland en het streven naar een nieuwe wereldorde 1919-1946 (Amsterdam 1999).

(14)

en er zelfs gepensioneerden werden ingezet, konden de juiste personen bereikt worden. Volgens Tuyll van Serooskerken was dit een diplomatiek spel van de hoogste orde waarbij België hoog had ingezet en sterk uit de startblokken kwam maar verloor van het directe

antwoord van Nederlander.9

Belgisch verlies

De tweede stroming die hier behandeld wordt is die van de gedachte dat België zichzelf te kort heeft gedaan. België kreeg door de oorlog een heldenstatus. Het kleine land had hard gevochten en heeft veel offers moeten brengen. De Geallieerden waren België dankbaar en België had het idee dat het een slaatje uit deze situatie zou kunnen slaan (aangemoedigd door geruchten uit Frankrijk). België vond dat de Schelde en Zuid-Limburg bij België zouden moeten horen om zich in een eventuele volgende oorlog beter te kunnen verdedigen. Deze Belgische annexatiedrang was nu juist een reden waarom België de goodwill, die het door het heldhaftige optreden in de oorlog had verkregen, begon te verliezen. Het beschuldigen van Nederland en het herhalen van de eis om gebieden van Nederland te krijgen begonnen bijvoorbeeld de Engelsen op de zenuwen te werken. Een Brits staatsman verwoorde het als volgt: ‘The Belgians are on the move and they want to grab where and whatever they can.’ België heeft zichzelf dus min of meer in de eigen voet geschoten.10

Deze theorie wordt veelal geschreven aan de hand van de eerder beschreven Nederlandse bronnen, maar ook enkele Belgische bronnen spelen hierbij een belangrijke rol. Een voorbeeld hiervan zijn de Mémoires van Paul Heymans uit 1957. Dit werk is in de eerste plaats onmisbaar om de Belgische aanspraken op Zeeuws-Vlaanderen en Limburg te begrijpen. Daarnaast wordt het duidelijk dat de Belgische aanspraken niet unaniem door alle Belgen en door alle Belgische politici werden gedeeld. Iedereen was het er eigenlijk wel over eens dat er een herziening van het verdrag van 1839 zou moeten, maar dit zou niet ten nadele van Nederland moeten gebeuren.11 Aangemoedigd door Frankrijk en door een groot gedeelde van de Waalse bevolking en politici zette België in eerste instantie de annexatie-eisen door om vervolgens hiervan af te zien. Belangrijk hieruit op te maken is dat het land zelf geen duidelijk doel voor ogen had. Verdeeldheid speelde een belangrijke rol in de verdere discussie

die de Belgische onkunde beschrijft.

9 Hubert P. van Tuyll van Serooskerken, Small Countries in a Big Power World: The Belgian-Dutch Conflict at Versailles, 1919 (Leiden 2017). 154-162.

10 C. Smit, Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Buitenlandse politiek 1848-1919, no. 825 Minister-Resident te Brussel Van Vollenhoven aan minister Van Karnebeek, 807.

(15)

Colenbrander is overigens de eerste die deze theorie uiteenzet. Het was volgens hem Nederland die een kwalijke rol speelde in de ogen van de Fransen en Belgen en België moest gecompenseerd worden voor dit kwalijke gedrag van de Nederlanders. Nederland vond het erg jammer dat België zich hierop wilde berusten. De Nederlandse regering uitte haar diepe teleurstelling over de koers die België wilden varen en waarschuwden voor een verkoeling van de Nederlands-Belgische betrekkingen. Maar het was niet de Nederlandse politiek of diplomatie die de Belgen van een overwinning weerhield. Het was te wijten aan de agressieve manier waarop België de compensatie wilde verkrijgen. Het was natuurlijk wel logisch dat Nederland zich verdedigde op deze Belgische aanval. Groot-Brittannië en de Verenigde Staten vonden de Belgische houding een doorn in het oog. Het toekennen van de eisen van België zou daarnaast tot een nieuw probleem kunnen leiden voor de juist zoveel besproken

Europese vrede en veiligheid.12

Van der Klaauw benaderde met zijn politieke betrekkingen tussen Nederland en België uit 1953 deze theorie op zijn beurt weer op een eigen wijze. Hij geeft aan dat België een te hoge eis had gesteld, maar dat dit nog wel te begrijpen was. België kon zichzelf niet goed genoeg tegen de Duitsers verdedigen en om dit wel te kunnen bewerkstelligen had het uitbreiding van grondgebied nodig. In dit geval zou het ten koste gaan van Nederland, maar België wilde Nederland niet moedwillig schaden. Nederland zou volgens België zelf ook aanspraak kunnen maken op uitbreiding van grondgebied vanuit Duitsland. Daarmee zou Nederland weer compensatie kunnen krijgen voor de gebieden die ze zouden moesten afstaan aan België.13 Volgens van der Klaauw was dit alles een misrekening van België. Het was misplaatst om te vertrouwen op de grootmachten om toekenning van annexatie van Nederlands grondgebied te verkrijgen. Voor de mogendheden kwamen namelijk de eigen belangen op de eerste plaats. Daarna werden de Belgische en Nederlandse belangen getoetst en werd gekeken welke uitkomst het meest positief zou zijn ten gunste van vrede en veiligheid op het Europese continent. De verdeelde binnenlandse politiek van België zorgde voor een twijfelachtige houding in de buitenlandse politiek. Dit had ervoor gezorgd dat België zijn lot in de handen van de grote mogendheden had gelegd en daarmee had het niet de oplossing gevonden om de eigen standpunten voldoende te kunnen verdedigen.14 C.B. Wels schreef in De Belgisch-Nederlandsche confrontatie op de conferentie van

Parijs (1919) en de continuïteit in de Nederlandse buitenlandse politiek dat Nederland 12 H. Colenbrander, Nederland en België: adviezen en opstellen uit de jaren 1919 en 1925-1927 (Den Haag 1927) 7-19.

13 C.A. van der Klaauw, Politieke betrekkingen tussen Nederland en België, 1919-1939 (Leiden 1953) 1-9. 14 Van der Klaauw, Politieke betrekkingen, 7-12.

(16)

gedurende de oorlog gedwongen werd om van een passieve neutraliteitspolitiek tot actieve diplomatie om te schakelen. Hij betoogt dat mede door het ‘slagvaardige’ optreden van de nieuwe minister van Buitenlandse Zaken van Nederland, H.A. van Karnebeek, de territoriale eisen van België tijdens de vredesbesprekingen geen gehoor kregen. De Fransen leken in eerste instantie wel de Belgische eisen te willen ondersteunen, maar uiteindelijk vonden de geallieerden dat België alleen recht had om te onderhandelen over nieuwe verdragen omtrent de waterverbindingen.15 Het lijkt erop dat Wels zich hiermee richt op het Nederlands Diplomatische succes. Maar later betoogt hij dat België de eerder verkregen sympathie had verloren. De onderhandelingen die in 1920 werden geopend betreffende het herzien van het traktaat, leidde uiteindelijk tot niets. Nederland zou omdat ze het beheer hadden over de Westerschelde en de Maas op Nederlands grondgebied vrijwel alles moeten financieren om België tegemoet te komen. Dit vond Nederland te ver gaan en omdat België de sympathie had verloren kon het ook geen gehoor vinden bij de grootmachten om haar zin door te duwen.16 Hiermee is hij wel wat voorzichtiger en minder direct in zijn betoog op het Belgische verlies. M. de Waele schrijft naar dezelfde uitkomst als van der Klaauw, maar heeft een andere argumentatie. Hij schrijft in ‘De Belgische annexionistische campagne in Nederlands

Limburg (1914-1920) namelijk over de ‘Comité de Politique Nationale’. Hiermee toont hij

aan hoe het Belgische nationalisme opkwam en deze zelfs tot de annexatiedrang leidde. Hij schrijft dat dit proces veel te snel en veel en hard werd gevoerd. België moest uiteindelijk

schikken omdat ze nergens medestanders vonden.17

De Waele schrijft verder dat de Belgische plannen om Limburg (en Zeeuws-Vlaanderen) in te nemen bij voorbaat waren gedoemd tot mislukken ondanks dat het bij Frankrijk niet heel moeilijk aansluiting zou moeten kunnen vinden met betrekking tot deze plannen. Maar de agressieve Belgische annexatiecampagne werkte uiteindelijk als een boemerang. De meerderheid van de aanwezigen keerde zich dan ook tegen de Belgische aanspraken tijdens het verdrag van Versailles en het was voor Nederland niet moeilijk om de Belgische agitaties onschadelijk te maken.18 De toon binnen de theorie van het Belgische verlies wordt hiermee steeds feller en deze trend blijft zich doorzetten. Rik Coolsaet is misschien wel een van de meest bekende en meest felle die over de

15 C.B. Wels, ‘De Belgisch-Nederlandse confrontatie op de Conferentie van Parijs (1919) en de continuïteit in de Nederlandse buitenlandse politiek’, in: Acta. Colloquium over de Geschiedenis van de Belgisch Nederlandse betrekkingen tussen 1815 en 1945, (Gent 1982) 397-414.

16 C.A. van der Klaauw, Politieke betrekkingen tussen Nederland en België, 1919-1939 1919-1939 (Leiden 1953) 4-24.

17 M. de Waele, ‘De Belgische annexionistische campagne in Nederlands Limburg (1914-1920)’ in: Colloquium over de geschiedenis van de Belgisch-Nederlandsche betrekkingen tussen 1845 en 1945 (Gent 1980).

(17)

Belgische buitenlandse politiek sinds de oprichting van het land heeft geschreven. In ‘België en zijn buitenlandse politiek 1830-1990’, zegt hij dat België veel te agressief overkomt en geen grenzen in landhonger kent.19 In ditzelfde boek lijkt het alsof België al sinds de onafhankelijkheid een soort van imperialistische annexatiedrang kent die af en toe wordt aangewakkerd door extreme gebeurtenissen. België denkt dat het door een zwaar verleden een legitieme aanspraak mag maken op nieuwe gebieden.20

Zo ook gebeurde tijdens de Eerste Wereldoorlog. België zag de kans schoon om aan het einde van de oorlog gebiedsuitbreiding te kunnen krijgen en dus haar slaatje te kunnen slaan. Het buitenlands beleid van de regering leek op het begin nog terughoudend en schappelijk, maar volgens Coolsaet was de toon direct al gezet. De ‘ideologische en binnenlandse politieke bronnen van het annexionisme’ waren dat België vanuit de geschiedenis en cultuur aanspraak maakte op de gebieden. Dit grondgebied hoorde simpelweg bij België. De economische argumentatie waarbij België te kort werd gedaan doordat Nederland het grondgebied rond de Schelde en Maas bezitten zorgde ook in België voor veel medestanders. Dat uiteindelijk ook militair gezien België benadeeld werd, was voor veel Belgen een logische verklaring om de stelling van het annexionisme te steunen.21

In de aanloop naar de vredesbesprekingen zouden de Belgen al veel te gretig zijn geweest. Het land zocht aanspraak bij geallieerden die hier nog niet mee bezig waren en alleen Frankrijk leek welwillend om België te steunen. Zo kon Frankrijk namelijk druk uitoefenen om een groot Fransgezind gebied ten noorden van Frankrijk te creëren. Toen de eisenbundel van België uiteindelijk in het verdrag van Versailles werd gepresenteerd was België al veel sympathie verloren. Uiteindelijk verloor het zelfs nog meer medestanders. Er was geen antwoord meer op het slimme spel van Nederland. België had al zijn argumenten al gebruikt en was uitgespeeld. Kortom, België had gefaald.22 Bart van Waesberghe ging verder in op de theorie van Rik Coolsaet. Hij vond het een kapitale fout van België om haar lot in de handen van de grootmachten te leggen. Nederland was voor de grootmachten van een zodanig strategisch belang dat het onmogelijk partij voor België kon kiezen betreffende dit conflict. De grootmachten waren ook niet van plan Nederland oeverloos te blijven irriteren en kregen meer begrip voor de neutraliteit en werden onverschilliger over de foutjes die Nederland had gemaakt. België heeft dus de fout gemaakt

19 R. Coolsaet, België en zijn buitenlandse politiek 1830-1990 (Leuven 1998). 20 Coolsaet, België, 149-180.

21 Ibidem, 222-228. 22 Ibidem, 231-237.

(18)

door zelf de eisen op tafel te gooien en heeft daardoor niets bereikt.23

Onverschilligheid

De derde theorie komt voornamelijk voort uit een enorme verscheidenheid van buitenlandse werken betreffende de oorlog, die in eerste instantie de rol van Nederland niet uitvoerig benoemden. Behalve de internering van soldaten, de opvang van Belgische vluchtelingen en de ‘fouten’ waarmee Nederland een pro-Duitse stempel opgedrukt kreeg, werd Nederland niet genoemd. Nederland speelde dus eigenlijk een ondergeschikte rol in de geschiedschrijving over de oorlog. Doordat het Belgisch-Nederlands conflict vrijwel onbesproken was in de beginperiode van deze historiografie, ontwikkelde de theorie dat het conflict een relatief onbelangrijke factor was voor de grootmachten zich min of meer vanzelf. Nederland en België hadden het idee dat ze een groot diplomatiek spel aan het spelen waren waarbij onder andere grondgebied op het spel stond. De plannen van België stonden echter nooit hoog op het lijstje van de grootmachten. Voor de meeste grootmachten was het eigenlijk in niemands belang om België een stuk van Nederlands grondgebied te geven. Dus wat België ook wilde en wat Nederland ook verdedigde, een annexatie eis van België zou

nooit ingewilligd worden.

Henri Beunders pakt deze theorie op in zijn publicatie, De buitenlandse politiek van

Nederland 1918-1924. Hier wordt de diplomatieke zoektocht van Nederland uiteengezet

tijdens de eerste jaren van het interbellum. Welke kant moest Nederland kiezen in het conflict en tijdens de onderhandelingen? Sommige wilden het machtsevenwicht wel herstellen en daarbij de eigen militaire macht versterken. Anderen vonden dat de politiek nu volledig westwaarts op de Verenigde Staten en Groot-Brittannië gericht moest worden. Weer anderen vonden elk machtstreven nutteloos en bleven pleiten voor neutraliteit en afzijdigheid zoals het in de 80 jaar daarvoor had gewerkt. Beunders zelf lijkt te neigen naar deze laatste theorie, aangezien hij in deze publicatie veelvuldig de ‘toekomstige’ invloed en de totstandkoming van de Volkenbond behandeld. De beslissing van en over Nederland of het mocht toetreden in de Volkenbond en of het aldaar een stem zou krijgen zou ervoor zorgen wat de toekomst van Nederland zou zijn. Regeringsleiders van andere landen besloten ongeacht wat de Nederlandse diplomatie zou inbrengen. Dit geeft al aan dat het tot stand komen van de Volkenbond meer aandacht kreeg dan het geschil dat Nederland en België hadden.24

Ook Nigel Ashton en Duco Hellema deelde deze mening. In Hanging the Kaiser wordt

23 B. van Waesberghe, De Belgisch-Nederlandse verhoudingen en het gevaar van een Duitse aanval op de lage landen (Groningen 1994) 104-109.

(19)

aangegeven dat België wel mocht spreken, maar niet mocht eisen. Nederland zelf mocht niet eens meedoen aan de vredesbesprekingen. De grootmachten waren bezig met vrede op het Europese continent en niet zo zeer met een geschil tussen Nederland en België. Ondanks het gebruik van de Schelde ook in de oorlog voor Groot-Brittannië nadelig gewerkt had, zou een maximale uitkomst, dat besloten zou worden door de grootmachten, een herziening van het verdrag van 1839 zijn. België zou nooit enige aanspraak kunnen maken op Nederlands grondgebied. En dit had dan ook misschien wel het minst van de prioriteit.25 In de bundel Nederland neutraal; De Eerste Wereldoorlog 1914-1918, worden de inspanningen van Nederland en aan de hand van 9 Nederlanders tijdens de Eerste Wereldoorlog uiteengezet, hoe Nederland afzijdig probeerde te blijven. Daar is Nederland niet in geslaagd. In tegendeel, het werd bij de oorlog betrokken ondanks het land tijdens de oorlog wel neutraal bleef. De neutraliteit bleek dus wel heel erg veelzijdig en het zorgde voor de

nodige diplomatieke hersenbrekers.26

Samuël Kruizinga, een van de schrijvers van deze bundel, bekijkt dit door de ogen van Ernst Heldring in ‘Ernst Heldring 1871-1954; Varen zonder kompas’ in: Nederland Neutraal.

De Eerste Wereldoorlog 1914-1918. Toen Nederland erachter kwam dat de Geallieerden in

1918 plots het heft in handen namen en de overwinning in het zicht kwam, had Nederland geen andere keus dan de banden met de geallieerden weer aan te trekken door onderhandelingen te openen. Nederland had echter weinig te bieden en was bang dat het als speelbal van de Geallieerden gebruikt kon gaan worden.27

Dat Nederland bij de vredesonderhandelingen niet was uitgenodigd om mee te praten, maar dat er wel zou beslist worden over het lot van Nederland versterkte de angst alleen maar. Daarop werd besloten dat er een delegatie naar Parijs werd gestuurd met onder andere de topdiplomaat J.J. Rochussen, voormalig minister van Buitenlandse Zaken Loudon en Ernst Heldring. Duidelijk was dat ze als team invloed moesten kunnen gaan uitoefenen op de vredesonderhandelingen. Dit terwijl België al de eerste tekenen liet doorschemeren dat het aanspraak wilde maken op Nederlands grondgebied terwijl Nederland internationaal al veel aanzien had verloren. Denk hierbij onder andere aan het asiel dat verleend werd aan Kaiser

24 H.J.G. Beunders, ‘De buitenlandse politiek van Nederland, 1918-1924’, in: N.C.F. van Sas (red) De kracht van Nederland. Internationale positie en buitenlands beleid in Historisch perspectief. (Becht 1984) 92.

25 Nigel Ashton and Duco Hellema (2000) 'Hanging the Kaiser: Anglo-Dutch relations and the fate of Wilhelm II, 1918-20', Diplomacy & Statecraft, 11: 2.

26 W. Klinkert, Samuël Kruizinga, Paul Moeyes, Nederland Neutraal. De Eerste Wereldoorlog 1914-1918 (Amsterdam 2014).

27 S. Kruizinga, ‘Ernst Heldring 1871-1954; Varen zonder kompas’ in: Wim Klinkert, Samuël Kruizinga, Paul Moeyes, Nederland Neutraal. De Eerste Wereldoorlog 1914-1918 (Amsterdam 2014) 423-458.

(20)

Wilhelm II en het doorlaten van Duitse troepen door Limburg.28 Ondertussen was de Nederlandse delegatie in Parijs druk bezig om te onderzoeken welke landen steun aan België zouden geven. Omdat het bij voornamelijk Frankrijk onduidelijk was of ze België zouden steunen en er dus veel onzekerheid was, raadde Heldring aan om een commissie te sturen onder leiding van Joost van Vollenhoven. Deze pro-geallieerde handelsman kon bilaterale handel stimuleren en dat had uiteindelijk enig succes. Samen met de afgevaardigden, waaronder Heldring, werd er door middel van de ‘Engelse vrienden’ uiteindelijk de ergste Franse dreiging afgewend.29

Volgens Kruizinga was het bovenstaande achteraf gezien niet het belangrijkste van het Nederlandse succes. Onwaarschijnlijk is natuurlijk dat de Amerikaanse of Britse onderhandelaars zouden hebben toegestaan dat Nederland grondgebied zou moeten afstaan. Belangrijker zou de positie van Nederland tijdens de oorlog zijn geweest. Met name figuren als Heldring en de regering Ruys de Beerenbrouck die de geallieerden sluw bleven steunen. Maar volledig succesvol was de Nederlandse diplomatie niet, aangezien het geen grip leek te krijgen op de onderhandelingen betreffende de Volkenbond.30

Regionale journalistiek

Hierboven is dus te lezen dat veel geschreven is aan de hand van de contemporaine bronnen als notulen en kamerstukken uit deze periode. Ook zijn er veel herinneringen en dagboeken gebruikt om de argumenten kracht bij te zetten. De bestaande hierboven drie theorieën gebruiken deze herinneringen en dagboeken veelvuldig. Dit onderzoek gaat in op de vraag in hoeverre de publieke opinie van Zeeuws-Vlaanderen en Limburg invloed heeft gehad op de uitkomst van het Nederlands-Belgische conflict. Echter, over de rol en invloed van journalistiek in deze periode is nog weinig geschreven, terwijl dit toch ook een enorm deel uitmaakt van de bronnen over de vredesbesprekingen. Een onderzoek naar de invloed van de pers zou een bijdrage kunnen leveren aan de reeds bestaande theorieën. Ook zou het een uitbreiding van deze reeds bestaande theorieën kunnen zijn.

Over het algemeen speelt de pers op dit moment in de grote publicaties alleen nog maar een rol ter verduidelijking en als illustratie van enkele gebeurtenissen. Bijvoorbeeld Paul Moeyes en Maartje Abbenhuis die wel aandacht aan de ontwikkelingen besteden. Deze aandacht beperkt zich eigenlijk alleen tot de grote gebeurtenissen. In het geval van Maartje Abbenhuis gaat het zelfs eigenlijk alleen over gebeurtenissen waarbij militaire autoriteiten de publicatie in de kranten verboden tijdens de oorlog.

28 Kruizinga, ‘Ernst Heldring, 445-449 29 Ibidem, 450-454.

(21)

Journalistiek historicus Huub Wijfjes geeft in geschiedenis van de Journalistiek in

Nederland misschien nog wel het meest complete overzicht van de ontwikkelingen van de

Nederlandse pers. Frank Vree gaat in De Nederlandse pers en Duitsland 1930-1939: een

studie over de vorming van de publieke opinie in op de vorming en ontwikkeling van

journalistiek en publieke opinie in Nederland voor en gedurende het interbellum. Voornamelijk is dit werk gericht op het interbellum en de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog, maar hij schrijft bijvoorbeeld ook over politieke censuur tijdens de Eerste Wereldoorlog. Belangrijke gebeurtenissen omtrent de vredesbesprekingen en met name over het Belgisch-Nederlands conflict laat hij buiten beschouwing. Enkele publicaties daarnaast zijn nog de moeite waard om te vermelden in het verlengde van het onderzoek. Bijvoorbeeld het artikel van Peter Offermans, ‘Met ons roemrijk Nederland, één in vreugd en rouw’. Limburg en de Nederlandse natie, 1825-1920’ in

Skript Historisch Tijdschrift. Offermans schrijft over het integratieproces van de Limburgers

vanaf 1825 tot 1920. Offermans schrijft hierbij dat de pers grote invloed heeft gehad op deze integratie en de vroege periode van het interbellum komt hierbij ook aan de orde. Hierdoor zal het onderzoek van deze scriptie enkele raakvlakken kunnen hebben met het artikel van Offermans. Maar omdat het artikel van Offermans ingaat op de integratie van Limburg wordt er niet ingegaan op de invloed van de regionale pers op de uitkomst van het conflict tussen Nederland en België. Offermans toont daarentegen wel aan dat het integratieproces door de Nederlandse ‘ontsnapping’ aan de Eerste Wereldoorlog heeft bijgedragen aan het slagen van

de Limburgse integratie bij Nederland.31

Ook het boek van Bauwens en Haak gaat in op de geschiedenis van een grensgebied, in dit geval op die van Zeeuws-Vlaanderen. Bauwens en Haak hebben een overzicht geschreven van van de gevoelens en de gebeurtenissen in Zeeuws-Vlaanderen tijdens en net na de Eerste Wereldoorlog. De schrijvers hebben hierbij veelvuldig gebruik gemaakt van de Middelburgsche Courant, die over de toestanden in Zeeuws-Vlaanderen berichtte. Het boek behandeld in het laatste hoofdstuk ook de aanspraak van België op dit gebied. Daarbij maken ze aannemelijk dat de anti-annexatiebeweging een van bovenaf geregistreerde actie was. Het blijft daarbij wel grotendeels een uitleg over hoe er een Nederlands sentiment in

Zeeuws-Vlaanderen op gang is gekomen.32

De historiografie van de rol van Nederland rond de Eerste Wereldoorlog en de

31 P. Offermans, P. ‘Met ons roemrijk Nederland, één in vreugd en rouw’. Limburg en de Nederlandse natie, 1825-1920’ in: Skript Historisch tijdschrift (Amsterdam 2014) 21-34.

(22)

Vredesbesprekingen is dus een vrij lange tijd een relatief onontgonnen gebied geweest. Er is echter wel tijdens het interbellum en tijdens de koude oorlog veel belangrijk werk over verschenen. Rond de eeuwwisseling is de interesse naar het onderzoek over de rol van

Nederland enorm toegenomen.

Veel werd er geschreven aan de hand van Nederlandse bronnen die geschreven waren door de betrokken bewindspersonen uit die tijd. De publieke opinie werd hierbij lange tijd buiten beschouwing gelaten. Onder andere Paul Moeyens en Maartje Abbenhuis hebben hier een begin mee gemaakt. Dit is helaas alleen nog gericht op grote gebeurtenissen, waardoor de publieke opinie nog een terrein is waar veel gewonnen kan worden. Vree en Wijfjes richten zich wel op de geschiedenis van de journalistiek in deze periode. Hier blijft het verhaal echter vrij algemeen ingaan op de ontwikkelingen van de pers. Dus op de veranderingen en de toenemende invloed van de pers in Nederland. Offermans en Bauwens en Haak gaan direct in op de geschiedenis van de betrokken gebieden, maar schrijven meer over de betrokkenheid van Limburg en Zeeuws-Vlaanderen bij Nederland. Het gaat hierbij meer over de integratie van de regio’s dan over de invloed van de geslaagde integratie op de uitkomst van de Vredesbesprekingen.

(23)

De publieke opinie

Een onderbelichte zaak

In het vorige hoofdstuk is de historiografie van de Nederlandse rol tijdens de Eerste Wereldoorlog en haar rol binnen de Vredesbesprekingen te lezen. Hierbij is ingegaan op drie gangbare theorieën waarbinnen de geschiedschrijving zich heeft ontwikkelt. In de paragraaf ‘regionale journalistiek’ is ook licht ingegaan op het feit dat de journalistiek een onderbelichte zaak is binnen deze geschiedenis. Er zou dus, buiten de Nederlandse, Belgische politiek en diplomatie en de houding van de grootmachten, nog een vierde invloedrijke factor kunnen zijn die mee zou kunnen spelen in het aanwakkeren van de Belgische annexatiedrang en het

‘succes’ van het Nederlandse antwoord hierop.

Het antwoord hierop kan gevonden worden in de journalistiek en de dagbladpers in het bijzonder. Betreffende de journalistiek is namelijk enkel naar de vraag of de Nederlandse kranten zich wel aan de neutraliteitspolitiek van Nederland hebben gehouden onderzoek verricht. De invloed van de pers op het conflict tussen Nederland en België is zoals in het vorige hoofdstuk te lezen is redelijk onderbelicht gebleven.33

De publieke opinie beïnvloedde de politiek en daarmee deels ook de beslissingen die een land maakte. De overheden probeerde de publieke opinie te beïnvloeden om zo beslissingen te rechtvaardigen. Het is dus van belang om de publieke opinie die in Nederland en België heerste, betreffende het Verdrag van Versailles en met name de Belgische annexatie eisen, toe te voegen aan deze historiografie. Om aan te tonen dat het een gemis is in de huidige geschiedschrijving over dit conflict zal eerst het belang van de publieke opinie in het denken over diplomatie aan het begin van de twintigste eeuw moeten worden aangetoond. Bekend is dat de Nederlandse, Franse en Belgische overheden zich bemoeiden met wat er in de kranten werd geschreven om zo de publieke opinie te beïnvloeden. Op hun beurt werden ook de overheden beïnvloed. Dit alleen geeft al aan dat de media van zeer groot belang is geweest. Met name heeft de pers een specifieke rol gespeeld op het politieke, religieuze, culturele en sociale leven. In deze scriptie zullen de politieke aspecten van de publieke opinie

centraal staan.

Dit onderzoek gaat ervan uit dat er een bestaande wederzijdse relatie is tussen de pers

33 T.H. Stoelinga, Russische revolutie en vredesverwachtingen in de Nederlandse pers, maart 1917 – maart 1918 (Bussum 1967); Drie doctoraalscripties Erasmus Universiteit Rotterdam: R.J. Bouman, De Nederlandse dagbladpers in oorlogstijd, 1914-1918. Een onderzoek naar de stemming, meningen en commentaren in de Nederlandse dagbladpers ten opzichte van Engeland en Duitsland (z.j.); H. van den Hout, Pers en censuur in Nederland gedurende de Eerste Wereldoorlog. Onderzoek naar de vermeende terughoudendheid van de Nederlandse dagbladen (z.j.) en J.A. Tamis, Pruissische manieren? Een onderzoek naar het overheidsbeleid ten aanzien van het dagblad De Telegraaf 1914-1915 (1988).

(24)

en politiek. De relatie kenmerkt zich door een soort verbondenheid die voor beide partijen gunstig is. De pers heeft namelijk behoefte aan actualiteit. Politiek is een belangrijke producent van deze actualiteit. De politiek heeft op haar beurt juist weer behoefte aan de door de pers geleverde publiciteit. Ook heeft de politiek het werk van journalisten nodig als bron van dagelijkse zaken en om de bestaande opinie van de bevolking te kunnen volgen. De samenwerking en afhankelijkheid van pers en politiek kent een legio aan mogelijke vormen. Democratische staten kennen binnen deze samenwerking een dynamische verhouding. Hierbij kennen we de vrijheid van meningsuiting en daarmee ook een volledig vrije vorm van media. Kranten kunnen hier dan ook dicht bij een belangeloze berichtgeving in de buurt komen.

Een dergelijke perfecte vorm van deze samenwerking heeft eigenlijk nooit bestaan. Jan van der Plasse noemde in 1999 de Nederlandse pershistorie daarom ook: “het ondergeschoven kindje van de Nederlandse journalistiek”. Hierbij citeerde hij pershistoricus Van der Meulen die in 1885 al concludeerde dat: “De lotgevallen van de couranten zelve, moet dan ook uit enkele stukken brokken en soms twijfelachtige gegevens worden te boek gesteld.” Veel vertrouwen had hij dus niet in de Nederlandse pers.34

Bovengenoemde Van der Plasse heeft Samen met Huub Wijfjes en Frank Vree veel gedaan om de Nederlandse persgeschiedenis te verbinden, maar toch blijft de geschiedenis van dagbladen een onontgonnen gebied. Het kent nog vele op te vullen plekken.

De ontwikkeling van de Nederlandse pers

Nederland kent een krantentraditie die terug gaat tot aan het begin van de zeventiende eeuw. De eerste krant zou zelfs in Nederland zijn gedrukt. De opkomst van de dagbladen laat echter wel wat langer op zich wachten. De voorlopers zijn, de in de eerste helft van de negentiende eeuw opgerichte, de Nieuwe Rottersamsche Courant en het Algemeen Handelsblad. De grote doorbraak van de dagbladen in het algemeen kwam pas laat in de negentiende eeuw. De in 1815 ingevoerde belasting op bedrukt papier werd op 1 juli 1869 opgeheven en zorgde ervoor dat vanaf dat jaar het aantal publicaties enorm toenam. Veertien nieuwe kranten werden in hetzelfde jaar nog opgericht en in de jaren daarna bleef de toename van nieuwe dagbladen

exponentieel stijgen.35

De kosten voor de toename van al deze kranten werd verkregen door het uitgeven van aandelen, maar de inkomsten uit het advertentiewezen namen ook steeds meer toe. Politieke

34 Jane Chapman, Comparative Media History. An Introduction: 1789 to the Present (Cambridge 2005) 56. 35 Huub Wijfjes, Journalistiek in Nederland. 1850-2000: beroep, cultuur en organisatie (Amsterdam 2004) 18.

(25)

partijen kregen daarnaast ook door wat de mogelijkheid van de dagbladen waren en het werd dan ook gezien als een goedkoop en invloedrijk propagandamiddel.

De Nederlandse pers was in de jaren voor en ook tijdens de Grote Oorlog nog vrij conservatief en behouden. De krantenartikelen bestonden uit lange strofen met kleine koppen en de weinige illustraties werden voornamelijk bij de advertenties op het achterblad geplaatst. Naast het uiterlijk bleef ook de stijl van de kranten lang onveranderd. Journalisten bleven kritisch schrijven. De pers hield zich als een extra controlerend orgaan in het Nederlandse politieke bestel en stelde zich daarmee op als een soort van ‘vierde macht’.36 De pers en de persvrijheid heeft een eigen stijl waarmee opgetreden kan worden tegen intimidatie en pressie, die voornamelijk vanuit de overheid komt. Hiermee kan worden ingegaan tegen alle mensen en instanties met macht. De publieke opinie zou bij een vrije pers niet te koop kunnen zijn door de politiek, waardoor het volk een eigen stem krijgt. Niet alleen krijgt het volk een eigen stem, maar ook kan het volk bereikt worden zonder dat er censuur of propaganda vanuit de overheid of het leger wordt gepleegd. De pers heeft dus invloed op situaties en op machtsinstellingen, waarmee het van belang is dat de publieke opinie niet terzijde geschoven moet worden. In de discussie in hoeverre Nederland en België en hun inwoners het geschil beleefden is dit dus niet anders.37 Ondanks de democratie en de vrijheid van pers had de politiek wel degelijk invloed op de media. Volgens veel confessionelen was overheidsinvloed in de pers overigens niet in strijd met de persvrijheid. Integendeel: overheidsingrijpen werd zelfs als noodzakelijk geacht om het voortbestaan van de journalistiek te garanderen.38 Censuur en correctie vanuit de overheid waren hiermee een alledaags principe. De pers zelf was het, in het algemeen, niet eens met de overheidsbemoeienis en het werd dan ook ‘tierende politieke correctie’ genoemd.39

Wanneer men zoekt naar de drijfveren van de politiek om de pers en zelfs de persvrijheid te beperken ziet met vooral het motief van angst voor de media terug. Namelijk, de angst dat de media aan verkeerde doeleinden dienstbaar zou worden gemaakt. Hierin lag de directe discussie bij de aanleiding in de belediging van gezag, belediging van een bepaalde bevolkingsgroep of door de bedreiging van de Nederlandse neutraliteit door het kwetsen van een buitenlands staatshoofd. De media had dus wel een soort van onbegrensde vrijheid en macht, waarmee de bevolking de maatschappelijke verhoudingen kon weerleggen, maar toch

36 Huub Wijfjes, Journalistiek in Nederland, 63. 37 Ibidem, 63.

38 Vree, De Nederlandse pers, 27. 39 NRC 3 juni 1931.

(26)

werd dit door de overheid gevreesd en beperkt. Dit cliché werd al vroeg door D. Donker Curtius aangetoond ten aanzien van de Hoge Raad ten gunste van de vrijheid van pers:

“De drukpers is de koningin der aarde; wie haar scepter wil verbreken, zal door haar verbroken worden; zij alleen heeft het licht in de duisternis voor allen ontstoken, en zal ook de nevelen, welke het aardrijk nog dekken, verdrijven.”40

De belangrijkheid van journalistiek

Volgens de dikke van Dale is journalistiek het beroep dat wordt uitgeoefend door een journalist of verslaggever. En een journalist of verslaggever is iemand die beroepsmatig de berichtgeving voor de media verzorgt.41 In de journalistiek worden actuele onderwerpen behandeld die voor het grote publiek relevant zijn. Hier kan het onder andere gaan over

subjecten als politiek, veiligheid en economie.

De journalistiek kan dus, zoals eerdergenoemd, worden beschouwd als een belangrijke maatschappelijke macht die onmisbaar is in een democratische samenleving. Zij volgt de wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht op de voet en stelt misstanden aan de kaak.42 Dit werkt het beste als er een grote vorm van onafhankelijkheid is voor de media. De pers is daarmee een maatschappelijke manier om onder andere de overheid te kunnen controleren. Maar ook heeft de pers de functie om de link te maken tussen de bevolking en onder andere de politiek. Hiermee krijgt de pers ook een ander soort macht. Ze zorgen namelijk ook voor de vorming van de publieke opinie, kunnen houdingen en meningen

doen veranderen en kunnen overtuigen.43

Huub Wijfjes beschrijft in ‘Journalistiek in Nederland 1850-2000’ hoe de oorlog Nederland binnen kwam in de pers. Hoe werden begrippen als vrijheid, objectiviteit, waarheid en verantwoordelijkheid door journalisten geïnterpreteerd terwijl het de bestaande

journalistiek voor grote dilemma’s plaatste.44

Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd er in Den Haag namelijk en natuurlijk dagelijks over de complexe inhoudelijke neutraliteitspolitiek gepraat. De vorm is hierbij vaak ondergeschikt aan de inhoud. Maar bij journalistiek is dit niet het geval. Hier moeten de

40 Geciteerd in: Vree, De Nederlandse pers,36. 41 De dikke van Dale: journalistiek.

42

Brian McNair, News and Journalism in the UK (Londen 2009) 5-21. 43 Denis McQuail, Journalism and Society (Amsterdam 2013)

(27)

schrijvers rekening houden met de vraag in welke vorm het publiek de inhoud wil accepteren. Sinds de tweede helft van de negentiende eeuw is de journalistiek sterk aan het veranderen en aan het vernieuwen. In deze periode proberen (nieuwe) dagbladen grote groepen van de

bevolking aan te spreken.45

Door het steeds uitbreidende kiesrecht stonden nieuwe politici op die nieuwe groepen van de samenleving aanspraken. De politieke cultuur was daarom ook enorm aan het veranderen. Dit leidde tot wetenschappelijk onderzoek en publicaties over de relatie tussen journalistiek en (sociale) wetenschap, publieke mening, pers en staat en misdaad en pers. Bij deze ‘wetenschappers’ lijkt er ook nog weinig twijfel te bestaan over de alles doordringbare

invloed van de pers.46

De discussie over de functie van de pers werd door onder andere D. Hans, de voorzitter van de Nederlandsche Journalistenkring, en Johan Huizinga aangewakkerd. Zij betoogden onafhankelijk van elkaar dat de pers niet een leidende functie heeft, maar een voorlichtingsfunctie. De pers kan dus alleen voorlichten en verschillende maatschappelijke

organen ondersteunen bij hun taak.47

Deze mening leidde tot sterke kritiek van bijvoorbeeld De Standaard die meende dat er hiermee voorbij werd gegaan aan de ‘taak in de leiding van ons geestelijk volksleven’. Dat de pers daarbij gebonden is aan een bepaalde levensbeschouwing is geen nadeel, maar een

vereiste, want ‘slappe kleurloosheid’ kan niet opvoeden.48

Later werd dit bevestigd door de invloedrijke liberaal C.K. Elout. Hij wees op de plicht van de verantwoordelijkheid van het leiderschap van journalistiek: een blad moet nieuwsbode, orgaan en leider van de openbare mening zijn. Orgaan in zo verre het ‘beschavingspeil’, de waarden en normen van de lezers erin worden weergegeven, leider door de keuze van de stof en door waarachtige overtuigingen uit te dragen.49 Uiteraard verschilde men van mening over de vraag op welke wijze de pers haar taak moest vervullen. De antwoorden hingen af van de politieke of levensbeschouwelijke richting. Dagbladen dienen onafhankelijk te zijn in hun oordeel en moeten desnoods tegen bepaalde (concrete) opvattingen van de lezers of de partijen in durven gaan. “Een blad dat zulks nalaat, is waardeloos als leider en heeft ook nauwelijks betekenis als orgaan, is daarentegen een

45 Wijfjes, Journalistiek in Nederland, 19

46 Vree, De Nederlandse pers, 37. En Onder andere; H. Samkalden, Publieke meening, pers en staat (Leiden 1932); N.J.D. Versluys, Journalistiek en wetenschap. Een studie van de betrekkingen tusschen journalistiek en sociale wetenschap (Amsterdam 1936). & K.W.P. Klaassen, misdaad en pers (Utrecht 1939)

47 Vree, De Nederlandse pers, 37.

48 De Standaard, 18 december 19135, geciteerd in F. Vree

(28)

‘speculant in meningen’, azend op een zo groot mogelijk aantal lezers, aldus Elout.50 Kortom: geen partijkrant, maar een blad, dat zich op een liberaal standpunt stelt en tegelijkertijd een

zekere afstand bewaard.

Het toespreken van de massa om daarmee meer kiezers te krijgen werd de norm, waardoor ook de politieke communicatie met de bevolking veranderde.51 De vraag die hieruit voorkomt is welke invloed dagbladen en de pers in het geheel invloed hadden op de politiek

en maatschappij.

Doordat Nederland een verzuilde samenleving had is de pers niet echt één geheel te noemen en is het lastig hier eenduidig antwoord op de geven. De maatschappelijke verscheidenheid heeft natuurlijk wel weerklank in de pers. Toch blijft er naast de verzuilde pers in Nederland ook een relatieve neutrale pers bestaan, die de persoonlijke overtuigingen

op de achtergrond houden.

De pers in Nederland lijkt dus in zijn geheel redelijk verdeeld te zijn. Toch is er ook wat te zeggen over het geheel van de pers als politiek en maatschappelijke stelsel. In dit geval vormt het stelsel een geheel van de politieke, religieuze en burgerlijke instituten samen met de productie van de dagbladen. De politieke of religieuze ideologie die in de dagbladen worden beschreven vormen het belangrijkste bindmiddel voor de dagbladen en de verzuiling in het algemeen. Daarmee worden normen, waarden, gedragsvormen en overtuigingen, die gedragen worden door de verschillende overtuigingen verspreid. Ondanks er verschillen bestaan, werden deze door een dominante elite bewaakt en werden de grenzen van het toelaatbare niet overschreden. Daarmee kom je tot de conclusie dat kranten net als andere maatschappelijke instituten een zekere soevereiniteit hebben die door een vorm van morele controle een gemeenschappelijk boodschap uitdroegen en dus niet van elkaar werden afgesneden. Alleen in noodgevallen werd de krant wel ingezet als drukmiddel. Een dergelijk noodgeval zou het

Nederlands-Belgisch conflict kunnen zijn.

De cultuur veranderden dus wel bij journalisten als gevolg van de politieke verandering. Aan het einde van de negentiende eeuw werd daarmee duidelijk dat nieuwe media, als massakranten en tijdschriften, het doel hadden om grote publieksgroepen te bereiken. Politici zagen daarbij het probleem dat de kennis en interesse van journalisten sterk aan het toenemen was. Deze kennis en ervaring resulteerde in nieuwe vormen van het creëren en publiceren van nieuwsberichten. Zo werden onder andere nieuwe vormen als reportages,

50 Vree, De Nederlandse pers, 38.

51 Huub Wijfjes, “Echt en oprecht. Geluidsversterking, radio en politieke retoriek, 1900-1945” in: Tijdschrift voor Mediageschiedenis (2000) 134-160

(29)

interviews en onderzoek reportages gebruikt om mensen te informeren.52 In de eerste helft van de twintigste eeuw bestond er dus een omslag van in de media in de richting van objectiviteit en verantwoordelijkheid. Maar toch was er ook veel sprake van de zogenaamde subjectieve verslaggeving, waarmee journalisten het nieuws vanuit het eigen

ik-perspectief deelt met de lezers.53

Het is daarnaast dus ook de periode van de opkomst van commerciële nieuwsorganisaties. Deze massamedia probeerde een zo groot mogelijk publiek bereiken. Binnen deze groep ontstonden er ook de zogenaamde richtingbladen. Zij vonden onpartijdigheid en onafhankelijkheid niet zo heel belangrijk. In eerste instantie had objectiviteit vooral als betekenis: geen mening geven. Bij richtingbladen was het beïnvloeden en het versterken van de identiteit van hun publiek daarentegen belangrijk. Het nieuws had dus te maken met de eigen identiteit en er was nog maar weinig ruimte voor objectiviteit.54 Naast de ontwikkeling van de massamedia en na de afschaffing van het dagbladzegel groeide de invloed van de dagbladpers dus enorm. De invloed en daarmee de macht groeide door een enorme toename van uitlatingen. Zelfs in 1914 schreef de Amsterdamse hoogleraar

staatshuishoudkunde D. van Embden al dat:

“de invloed der pers in onze dagen enorm is, dat in haar een jonge, uiterst

snelgroeiende sociale macht valt waar te nemen, is een gemeenplaats.”55

Een Leidse ambtenaar H. Quatsch drukte het nog wat dramatischer uit:

“Inderdaad is de pers de koningin ter aarde, zij en zij alléén regeert de tegenwoordige wereld. (…) Wij kunnen ons geen lichaam in den staat denken, dat zoveel invloed uitoefent, waarvan zooveel kracht uitgaat, als van de pers en wel in het bijzonder de dagbladpers. ”56

De media was zich er zelf ook van bewust dat het een enorme invloed had op de bevolking. De gedachte ging dat de bevolking nog niet klaar was voor het lezen van een dagblad. Daarom spande een groot deel van de Nederlandse pers zich in om aan te laten zien

52 Huub wijfjes, ‘Fotografie van werkelijkheid en karakter. Vormgeving in de Nederlandse journalistiek rond 1900’.

53 Wijfjes, Journalistiek in Nederland, 11-16. 54 Ibidem, 14-18.

55 D. van Embden, De oorlog en het kapitalisme (Amsterdam 1914) 103. Van Embden was bestuurslid van de Nederlandsche Anti-Oorlog Raad.

56 H. Quast, ‘De vrijheid der drukpers’ in: Tijdschrift ter beoefening van het administratief recht 32 (1915) 117, geciteerd in Wijfjes, Journalistiek in Nederland, 21.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maar wat zelfs de Trust en het Internationaal Ondernemersverbond nog niet hebben vermocht: het samenvereenigen van het geheele Proletariaat, door één druk, één bedreiging, één

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Staatsbemoeienis is er alom, is het niet vanuit landen van oorsprong (Turkije, Marokko), dan wel door de Belgische staat zelf.. Of de

De RKSP besloot in 1918 debaters van andere partijen niet meer toe te laten op haar bijeenkomsten; deze maakten immers alleen maar reclame voor hun eigen programma.. De campagne

‘Dat in één gezin meerdere kinderen met heel erg verschillende problematiek kunnen wonen, of dat problemen maar al te vaak in gebroken gezinnen voor- komen waarbij ouders niet

Keywords: Newtown; Electricity; Johannesburg; Power station; Electric workshop; Anglo Gold Ashanti; Industrial heritage; South African Heritage Resources Act; History;

Als hij/zij een ernstige fout heeft gemaakt Als hij/zij niet integer is geweest Als inwoners gemeente geen vertrouwen meer hebben Als gemeenteraad geen vertrouwen meer heeft

voor Noord-Limburg was niet de eerste partij die van mening was dat een annexatie meer kon zijn dan alleen compensatie voor de inundatieschade, maar deze passage is typerend voor hoe