• No results found

Wat is het verband tussen creativiteit en synesthesie?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wat is het verband tussen creativiteit en synesthesie?"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Wat is het Verband tussen Creativiteit en Synesthesie?

Eva Bos

Universiteit van Amsterdam Studentnummer: 10010564 Begeleider: Romke Rouw Aantal woorden: 5248

(2)

Kleurentaal Mijn hand schreef zwart

Ontvouwde krullen Ontkiemde kronkels

Veranderde naar kleur Enkel spatten In zelfverzonnen patronen

Het belandde In kleur op wit Als aaneengeregen klanken

Voor ieder onbegrijpelijk De karakteristieke letters Die mijn kleurentaal vormen

(3)

Inhoudsopgave

Abstract 4

Een Verband tussen Creativiteit en Synesthesie 5

Persoonlijkheidstrekken en Creativiteit 7

Creativiteit en Synesthesie 11

Hersenstructuren bij Synesthesie en Creativiteit 14

Conclusie 19

(4)

Abstract

In dit literatuuroverzicht is onderzocht of er een verband bestaat tussen synesthesie en creativiteit. Omdat er niet genoeg studies zijn die het verband tussen creativiteit en

synesthesie onderzoeken is er ook gekeken naar persoonlijkheidstrekken die hoog correleren met creativiteit. ‘Openheid voor nieuwe ervaringen’ correleerde hoog met creativiteit en ook met synesthesie. Ook bleken testen die creativiteit meten positief te correleren met

synesthesie. Er was toename van witte stof banen in specifieke hersengebieden bij

synestheten. Bij creatieve mensen was dit beeld niet eenduidig. Er lijkt een verband te zijn tussen synesthesie en creativiteit, maar om meer duidelijkheid te scheppen over wat voor een verband dit is, lijkt meer onderzoek wenselijk.

(5)

Een Verband tussen Creativiteit en Synesthesie

Pharrel Williams, David Hockney en Vladimir Nabokov hebben naast het feit dat ze creatief zijn en beroemd zijn geworden op kunstzinnig gebied (muziek, beeldende kunst of literatuur), nog iets anders gemeen. Alle drie hebben ze synesthesie. Synesthesie is een vermenging van de zintuigen (Cytowic, 1995) waarvan geschat wordt dat 1-4% van de populatie het heeft (Simner et al., 2006). Mensen met synesthesie, hierna vermeld als synestheten, ervaren de wereld op een ongebruikelijke manier. Het lezen van woorden kan een palet van kleuren oproepen (Ward, Salih, Li & Savig, 2007), luisteren naar muziek kan ook kleuren of zelfs vormen oproepen (Mills, Boteler & Larcombe, 2003) en spreken kan een komen en gaan van smaken oproepen (Jones et al., 2011). Dit zijn drie voorbeelden, maar er zijn veel meer soorten synesthesie.

In dit literatuuroverzicht zal de nadruk worden gelegd op grafeem-kleur en toon-kleur synesthesie. Grafeem-kleur synesthesie komt het meeste voor, en is een vorm van synesthesie die bij het lezen van woorden, letters en/of getallen bepaalde kleuren oproept. Bij toon-kleur synesthesie zien personen bij het horen van muziek en tonen bepaalde kleuren. Deze toon-kleur combinaties kunnen tussen synestheten weer verschillen. Dit geldt overigens ook voor andere soorten synesthesie zoals grafeem-kleur synesthesie (Barnett et al., 2007). Onderzoek heeft aangetoond dat dit verschijnsel niet enkel een gevoel is, hersengebieden die betrokken zijn bij die specifieke vorm van synesthesie laten activiteit of verschil in structuur zien bij synestheten in tegenstelling tot diezelfde hersengebieden bij niet-synestheten (Grossenbacher & Lovelace, 2001, Rouw & Scholte, 2010). Hier zal later in dit literatuuroverzicht dieper op in worden gegaan.

Synesthesie lijkt een bijzonder fenomeen dat doet denken aan uitdrukkingen als “de toon moet wat meer aarden” of “dit nummer is wat te puntig”, die geregeld te horen zijn bij creatieve mensen. Een vraag is of synesthesie meer voorkomt bij creatieve mensen dan bij

(6)

niet-creatieve mensen. Een voorbeeld van een creatief persoon met synesthesie is de componist Olivier Messiaen (1908-1992), hij beschreef zijn ervaringen als volgt: "Kleuren zijn heel belangrijk voor mij, want ik heb een geschenk - het is niet mijn schuld, het is

gewoon hoe ik ben - als ik muziek hoor of zelfs als ik muziek lees, zie ik kleuren" (Mulvenna & Walsh, 2005). Messiaen omschrijft synesthesie als hulpmiddel om zijn talent uit te oefenen en zo zijn er meerdere artiesten die aangeven dat zij zelfs voordelen ervaren van synesthesie. Zo kwam uit een studie van Loui, Zamm en Schlaug (2012) naar voren dat toon-kleur

synestheten buitengewoon goed zijn in het benoemen van onder andere de hoogte van een toon, aangeven of een toon vals is of niet en het benoemen van tonen in het dagelijks leven, zoals die van een autotoeter of schoolbel. Dit evenaart de eigenschappen van mensen met een absoluut gehoor, wat een erg voordelige eigenschap kan zijn wanneer iemand actief is binnen de muziek: “Its has been associated with exceptional musical talent due to its possession by famous musicians in history such as Mozart” (Loui et al., 2012). Zowel mensen met een absoluut gehoor en toon-kleur synestheten komen beiden dan ook meer voor in creatieve sectoren (Loui et al., 2012).

Het lijkt alsof synestheten voordelen ervaren op het gebied van creativiteit. Misschien is er een verband tussen creativiteit en het hebben van synesthesie, echter is hier tot op heden weinig onderzoek naar gedaan. In dit literatuuroverzicht wordt daarom een antwoord gezocht op deze vraag. In een meta-analyse van Feist uit 1998 kwam naar voren dat er een verband is tussen creativiteit en bepaalde persoonlijkheidstrekken. Dit verband is daarna door meer studies gevonden (Prabhu, Sutton & Sauser, 2008, Sanchez-Ruiz, Hernandez-Torrano, Perez-Gonzalez, Batey & Petrides, 2011). Om meer gewicht te kunnen geven aan de vraagstelling, worden eerst persoonlijkheidstrekken meegenomen in dit literatuuroverzicht. Nadat is nagegaan of er een verband bestaat tussen creativiteit en bepaalde persoonlijkheidstrekken, wordt onderzocht of deze persoonlijkheidstrekken ook meer voorkomen bij synestheten.

(7)

Daarna wordt er onderzocht of er een verband bestaat tussen creativiteit en synesthesie en wat voor een verband dit is. Om meer inzicht te krijgen in het soort verband zal als laatste nagegaan worden of er overeenkomsten bestaan in de hersenen tussen synestheten en creatieve mensen. Dit zal worden gedaan door te kijken naar de witte stof banen.

Persoonlijkheidstrekken en Creativiteit

Zoals in de inleiding werd beschreven bestaat er veel onderzoek dat aantoont dat persoonlijkheidstrekken te linken zijn aan creativiteit. Deze paragraaf onderzoekt nader welke persoonlijkheidstrekken dat zijn, zodat hiermee een link kan worden gemaakt met synesthesie en er hierdoor meer gewicht kan worden gegeven aan de vraagstelling. De persoonlijkheidstrekken worden in bijna alle studies gemeten met de

Neuroticism-Extraversion-Openness Five Factor Inventory (NEO-FFI). Deze test meet met behulp van 60 persoonlijkheidsvragen wat voor persoonlijkheidstrekken een persoon bezit. Dit is een betrouwbare en valide test voor alle culturen.

Creativiteit is een breed begrip, dat in vele vormen en op vele manieren getoond kan worden. Een goede definitie werd gegeven door Ward, Thompson-Lake, Ely en Kaminsky (2008), zij stelden dat creativiteit gedefinieerd wordt als “de mogelijkheid om nieuwe associaties te kunnen maken”. Iets dat bijvoorbeeld ter sprake komt wanneer er een nieuw object of concept wordt gemaakt of wanneer er een originele oplossing wordt gevonden voor een probleem (Ward et al., 2008). Om creativiteit te specificeren zijn in dit literatuuroverzicht operationalisaties uitgekozen die in dit type onderzoek van belang zijn, namelijk die door middel van testen creativiteit dienen te meten. Divergent thinking is een belangrijk aspect van creativiteit dat betrekking heeft op het ophalen van informatie door zoveel mogelijk

uitkomsten te verkennen voor een vraag of probleem (Guilford, 1967). Dit gedachteproces wordt gebruikt om creatieve ideeën te genereren doordat het vele mogelijke oplossingen

(8)

verkent. In een meta-analyse van Kim (2008) werd aangetoond dat divergent thinking sterker correleert met creativiteit dan andere aspecten zoals intelligentie. In dit literatuuroverzicht wordt daar veel aandacht aan besteed en zal dit aspect terugkomen in de testen die worden afgenomen. Mensen die hoog scoren op de testen die creativiteit meten worden als creatieve mensen betiteld.

Creatieve mensen zijn meer autonoom, introvert, openstaand voor nieuwe ervaringen, norm-betwijfelend, gedreven, dominant, impulsief en zelfvertrouwen hebbend dan mensen die niet creatief zijn. Dit kwam naar voren uit een meta-analyse van Feist (1998). Een voordeel van een meta-analyse is dat er veel studies worden meegenomen waardoor het een betrouwbaardere studie wordt ten opzichte van een studie met een kleine steekproef. Dit is belangrijk omdat het hiermee aangeeft dat de gemeten waarde representatief is voor de werkelijke waarde. Een nadeel van deze meta-analyse is echter dat het onduidelijk is welke soort testen er zijn afgenomen en het dus ook onduidelijk is of dit goede testen waren. Om een beter beeld te krijgen over de soort testen is een empirische studie gewenst. Deze werd gedaan door Sanchez-Ruiz et al. (2011). Zij onderzochten de relatie tussen creativiteit en emotioneel gerelateerde persoonlijkheidstrekken door bij 175 Spaanse studenten testen die creativiteit meten (Torrance Test of Creative Thinking en Creative Personality Scale) en persoonlijkheid (Goldberg’s Bipolar Adjectives) af te nemen. De Torrance Test of Creative Thinking meet divergent thinking door de deelnemers drie verschillende activiteiten te laten doen die divergent thinking meten. De activiteiten zijn zoveel mogelijk antwoorden geven op bepaalde dilemma’s waar geen standaard oplossing voor is, zoals “wat zou er gebeuren wanneer een koe over de maan zou springen”. De andere activiteit is op een blad met 42 cirkels al deze cirkels zo te tekenen dat het voorwerpen worden en bij de laatste activiteit moet de proefpersoon vragen stellen over een plaatje die hij/zij te zien krijgt, die niet

(9)

beantwoord kunnen worden door te kijken naar het plaatje. Vervolgens moeten de proefpersonen zelf antwoorden op deze vragen geven.

De andere afgenomen test, de Creative Personality Scale, meet door middel van 20 items de mate van een creatieve persoonlijkheid. Goldberg’s Bipolar Adjectives meet persoonlijkheidstrekken, door de proefpersoon te vragen 25 vragen over zijn of haar persoonlijkheid te beantwoorden, met behulp van een 9-puntsschaal. Deze test correleert sterk met de NEO-FFI. De persoonlijkheidstrek ‘Openheid voor nieuwe ervaringen’

(‘Openheid’) correleerde positief met beide testen voor creativiteit. Mensen die hoog scoren op de persoonlijkheidstrek ‘Openheid’ zijn doorgaans nieuwsgierig, fantasievol en hebben vaak een rijkere belevingswereld dan mensen die laag scoren op ‘Openheid’. ‘Extraversie’, die opmerkelijk genoeg niet expliciet voorkwam in de meta-analyse van Feist (1998), correleerde alleen positief met de Creative Personality Scale. ‘Extraversie’ wijst op een oriëntatie naar buiten toe. Mensen die hoog scoren op ‘Extraversie’ krijgen energie van interactie met anderen. Uit de testen kwam naar voren dat er een relatie bestaat tussen creativiteit en ‘Openheid’ en tussen creativiteit en ‘Extraversie’. Hieruit concludeerden Sanchez-Ruiz et al. dat creatieve studenten meer open staan voor nieuwe ervaringen en extraverter zijn. Deze laatste persoonlijkheidstrek valt echter te betwisten omdat deze niet positief correleerde met beide gekozen testen voor creativiteit. Daar komt bij dat

‘Extraversie’ niet gevonden werd in de meta-analyse van Feist, wat opmerkelijk is omdat die een hoop studies omvat. Sterker nog, zoals eerder staat aangegeven werd in deze meta-analyse ‘Introversie’ gevonden als correlerende persoonlijkheidstrek van creativiteit, wat als een tegengestelde persoonlijkheidstrek kan worden gezien van ‘Extraversie’ (Eysenck & Eysenck, 1985).

Het is onduidelijk hoe de bovenstaande conclusie valt door te trekken naar een willekeurige steekproef in de bevolking. Het kan namelijk zijn dat bij kunststudenten

(10)

bepaalde persoonlijkheidstrekken eerder voorkomen dan bij niet-kunststudenten en dat deze persoonlijkheidstrekken onafhankelijk zijn van het wel of niet creatief zijn. Om dit uit te kunnen sluiten is er een studie nodig die een willekeurige steekproef uit de gehele bevolking neemt.

Dit werd gedaan door Furnham en Bachtiar (2008). Zij onderzochten of de persoonlijkheidstrekken ‘Openheid’ en ‘Extraversie’ scores op creativiteit konden

voorspellen. Dit deden zij door willekeurig 176 proefpersonen tussen de 13 en 69 jaar uit de bevolking te laten deelnemen aan hun onderzoek. De proefpersonen werden getest op persoonlijkheidstrekken met de NEO-FFI test en verder op creativiteit met de Divergent Thinking Test, Biographical Iventory of Creative Behaviors test, Self-Rating of Creativity test en de Barron-Welsh Art Scale. De Divergent Thinking Test meet met drie testjes van drie minuten zoveel mogelijk manieren waarop een voorwerp gebruikt kan worden. De Biographical Iventory of Creative Behaviors test geeft een beoordeling van alledaagse creativiteit en creatieve ondernemingen door een lijst van 34 activiteiten aan te bieden

waarvan de deelnemer moet laten weten of die deze activiteit heeft gedaan in de afgelopen 12 maanden. Met de Self-Rating of Creativity test moeten deelnemers zelf aangeven in hoeverre zij zichzelf creatief achtten. Onderzoek heeft aangetoond dat deze zelfbeoordeling hoog correleert met daadwerkelijke metingen van creativiteit (Batey & Furnham, 2006). De Barron-Welsh Art Scale meet creativiteit door de deelnemers van 86 figuren te vragen of ze deze figuren wel of niet aangenaam vinden. Deelnemers die een hoge score hebben (veel figuren aangenaam vinden) blijken een groter vermogen te hebben om van deze abstracte figuren symbolen van betekenis te maken, wat duidt op een grotere mate van creativiteit (Eysenck & Furnham, 1993). Uit de testen kwam naar voren dat ‘Extraversie’ positief correleerde op alle vier de creativiteitsschalen en dat ‘Openheid’ positief correleerde met de

(11)

Divergent Thinking Test. Uit deze studie werd duidelijk dat ‘Extraversie’ wel degelijk correleert bij creatieve mensen, net zoals de persoonlijkheidstrek ‘Openheid’.

Zoals eerder al werd genoemd is het opmerkelijk dat ‘Extraversie’ niet naar voren kwam in de meta-analyse van Feist (1998) terwijl deze toch een hoop studies meeneemt. Het kan zo zijn dat ‘Extraversie’ naar voren kwam in de onderzoeken van Sanchez-Ruiz et al. (2011) en Furnham en Bachtiar (2008) omdat deze onderzoeken zich afspeelden in

groepsvorm. Dit kan voordeliger zijn voor extraverte mensen omdat zij de neiging hebben om stimulatie op te zoeken (Eysenck & Eysenck, 1985). Misschien zijn er andere testen gebruikt in de meta-analyse van Feist (1998), waardoor ‘Extraversie’ niet naar voren is gekomen. Omdat er verder geen studies zijn naar de link tussen creativiteit en

persoonlijkheidstrekken waarin de proefpersonen individueel worden getest en het dus onduidelijk blijft of dit effect afkomstig is van de groepssetting of van de proefpersonen zelf, wordt ‘Extraversie’ verder buiten beschouwing gelaten in dit literatuuroverzicht.

Uit voorgaande resultaten blijkt dat creativiteit kan worden geoperationaliseerd met de persoonlijkheidstrek ‘Openheid voor nieuwe ervaringen’ (‘Openheid’). ‘Extraversie’ correleert ook hoog met creativiteit, maar omdat onduidelijk is of deze correlatie wel

daadwerkelijk bestaat, zal deze verder buiten beschouwing worden gelaten. Interessant is om te onderzoeken of de persoonlijkheidstrek ‘Openheid’ ook positief correleert met synesthesie. Dit wordt in de volgende paragraaf gedaan waarna het verband tussen creativiteit en

synesthesie ook wordt onderzocht.

Creativiteit en Synesthesie

In de vorige paragraaf is bekend geworden dat ‘Openheid’ hoog correleert met creativiteit. In deze paragraaf wordt onderzocht of deze persoonlijkheidstrek ook positief correleert met synesthesie en of er een verband bestaat tussen creativiteit en synesthesie. Bij alle besproken

(12)

studies is synesthesie eerst geïdentificeerd en vastgesteld voordat de onderzoekers

concludeerden dat hun proefpersonen synestheten waren. Dit deden de onderzoekers door vooraf de proefpersonen te testen met een vragenlijst over synesthesie (Syneasthesia

Questionnaire) of de Test of Genuineness af te nemen die de consistentie van de deelnemers’ antwoorden test. De laatste test wordt vaak ook later nog eens herhaald, oftewel de test-hertest methode wordt toegepast, wat de betrouwbaarheid vergroot. Het is niet betrouwbaar genoeg als alleen de Syneasthesia Questionnaire wordt afgenomen, omdat dit een

zelfrapportage is en daardoor niet objectief. Als laatste wordt een grafeem-kleur consistentie test gedaan. Deze test wordt op de computer gemaakt en is objectief en betrouwbaar, het geeft verschillende vormen en kleuren aan die de deelnemer moet matchen.

Banissy et al. (2013) onderzochten of bepaalde persoonlijkheidstrekken gelinkt waren aan synesthesie. Zij deden een studie met 81 synestheten en 112 niet-synestheten van de University of Sussex. Om de persoonlijkheidstrekken te meten werd de NEO-FFI afgenomen. Zoals werd voorspeld scoorden de synestheten hoger op ‘Openheid’ met de NEO-FFI dan de niet-synestheten. Door mediërende factor die hier blijkt met betrekking tot creativiteit, namelijk dat synesthesie correleert met de persoonlijkheidstrek ‘Openheid’, kan voorzichtig worden gesteld dat er een verband is tussen creativiteit en synesthesie. Echter, dit verband is alleen nog indirect aangetoond.

Een studie die de directe relatie tussen synesthesie en creativiteit aantoonde is die van Mulvenna, Hubbard, Ramachandran en Pollick (2003). Helaas was de steekproef te klein (negen proefpersonen) om hier echte conclusies uit te trekken. Domino deed al eerder, in 1989, een poging om dit te onderzoeken bij een grote steekproef van 358 beeldende

kunststudenten. Hieruit kwam ook naar voren dat synesthesie meer voorkwam bij beeldende kunststudenten dan bij niet-beeldende kunststudenten. Echter is deze studie destijds enkel gedaan met de Syneasthesia Questionnaire testen, waardoor er geen objectieve resultaten

(13)

waren verkregen en het nogmaals moeilijk was om harde conclusies te trekken. Dezelfde studie is nodig, maar dan met objectieve testen. Deze studie is gedaan door Rothen en Meier (2010), waarbij er werd gekeken naar het aantal synestheten onder beeldende kunststudenten. De onderzoekers verwachtten dat synesthesie faciliterend op kan treden om creativiteit tot uiting te laten komen, daarom zou synesthesie vaker voorkomen bij mensen met artistieke beroepen en artistieke hobby’s. De vraag van de onderzoekers was dan ook of er een hoger aantal synestheten op de school voor beeldende kunst zitten dan bij studenten die niet aan een kunst academie studeerden, in welke vorm van kunst dan ook. Aan deze studie deden 99 beeldende kunststudenten en 96 niet-kunststudenten uit Groot-Brittannië mee, die ditmaal allemaal werden getest met een digitale grafeem-kleur synesthesie consistentie test. Hieruit kwam naar voren dat de prevalentie synestheten hoger was onder de kunst studenten (zeven) dan onder de niet-kunst studenten (twee). De onderzoekers concludeerden hieruit dat

synesthesie vaker voorkomt bij beeldende kunst studenten dan bij mensen die geen beeldende kunst studeren. Dit lijkt voldoende bewijs om te kunnen stellen dat er onder studenten met een kunstzinnige studie meer synesthesie voorkomt dan onder niet-kunststudenten. Zoals ook al eerder in dit literatuuroverzicht werd gesteld, was deze stelling niet bij de gehele bevolking toepasbaar. Om dit te kunnen doen is het belangrijk om te onderzoeken of synesthesie ook meer voorkomt bij creatieve mensen die geen kunststudie volgen.

Ward et al. (2008) hebben bij 82 synestheten en 119 niet-synestheten uit een willekeurige steekproef in Groot-Brittannië onderzocht wat de link is tussen creativiteit en synesthesie. Dit werd gedaan door middel van twee testen die creativiteit dienen te meten, de Alternate Users Test en de Remote Associates Test. Bij de Alternate Users Test moeten deelnemers bij zes objecten acht alternatieve gebruiken bedenken. Deze ideeën worden positief gescoord wanneer het antwoord niet dezelfde functie heeft als het originele doel van het object en van de andere gegeven antwoorden. Bij de Remote Associates Test krijgen

(14)

deelnemers drie woorden te horen waarbij zij een vierde woord moeten bedenken die een link heeft met alle drie de woorden, wat voor een link dat is maakt niet uit. De onderzoekers vonden dat synestheten hoger scoorden op beide testen dan niet-synestheten. Zij trekken echter niet de conclusie dat synestheten over het algemeen creatiever zijn om het feit dat ze synestheet zijn. Zij stelden dat het eerder aan de fenomenen is toe te wijten die synesthesie met zich meebrengt, omdat de rijke ervaringen die synesthesie met zich meebrengt een bron van motivatie kan zijn om deze te uiten in een vorm van kunst.

Uit bovenstaande studies is gebleken dat bij kunststudenten vaker synesthesie voorkomt dan bij niet-kunststudenten. Ditzelfde geldt ook voor creatieve mensen buiten een kunststudie om. Echter is het onduidelijk wat voor een verband dit is, of het om eventuele eigenschappen gaat die synesthesie met zich meebrengt, of puur om het feit dat iemand een synestheet is. Als dit laatste het geval is dan zou er wellicht ook meer overlap in de

herseneigenschappen verwacht worden, omdat de eigenschappen die synesthesie met zich meebrengt er dan niet toe doen maar alleen het feit dat een persoon synesthesie heeft. Als dit te zien zal zijn in de hersenen is het interessant om te onderzoeken of er een overlap in herseneigenschappen is. Mocht er geen overlap zijn in de herseneigenschappen tussen synestheten en creatieve mensen, dan is het wellicht waarschijnlijker dat de verschijnselen die synesthesie met zich meebrengt er dan voor kunnen zorgen dat iemand creatief is. Om dit te onderzoeken wordt in de laatste paragraaf onderzocht of synesthesie terug te vinden is in de hersenen. In de volgende paragraaf wordt dus het verschil onderzocht tussen het brein van een synestheet en een niet-synestheet. Hetzelfde wordt gedaan met een creatief persoon en een niet-creatief persoon. Wanneer dit in beeld is gebracht wordt nagegaan of hier een eventuele overlap tussen bestaat.

(15)

In de vorige paragrafen is duidelijk geworden dat er een verband bestaat tussen creativiteit en synesthesie. Wat voor een verband dit is is echter nog onduidelijk. Zoals in de inleiding werd vermeld heeft onderzoek aangetoond dat synesthesie niet enkel een gevoel is, maar dat er een structureel verschil in de herseneigenschappen te zien is tussen synestheten en

niet-synestheten (Grossenbacher & Lovelace, 2001, Rouw & Scholte, 2010). Daarbij hebben eerdere studies aangetoond dat een toename van witte stof banen in de hersenen een rol speelt bij creativiteit (Heilman, Nadeau & Beversdorf, 2003, Takeuchi, Taki, Hashizume,

Sekiguchi, Fukushima & Kawashima, 2010, Jung, Grazioplene, Caprihan, Chavez & Haier, 2010). Om erachter te komen wat voor een er verband bestaat tussen creativiteit en

synesthesie worden in deze laatste paragraaf de eventuele overeenkomsten van het aantal witte stof banen in de hersenen onderzocht.

Witte stof banen zijn axonen in de hersenen die omringd zijn door een myeline schede (soort vetlaag) waardoor de elektrische puls van de axonen sneller wordt geleid. Deze

myeline schede licht wit op bij de grijze stof die ook in de hersenen zit, vandaar de naam witte stof banen. Wanneer er meer witte stof banen aanwezig zijn tussen bepaalde hersengebieden, is er een hogere connectiviteit en kan dat betekenen dat er sneller een connectie gemaakt kan worden tussen deze hersendelen (Takeuchi et al., 2010). Een aantal van de bovengenoemde studies zullen hier worden besproken. Verder wordt er in deze deelparagraaf gekeken of er ook sprake is van een toename van witte stof banen bij

synestheten. Wanneer de witte stof banen bij creatieve mensen en bij synestheten duidelijk in kaart zijn gebracht wordt er gekeken naar eventuele overlap hierin tussen synestheten en creatieve mensen.

Voordat dit kan worden onderzocht moet eerst bekend worden wat het onderscheid is, wat betreft witte stof banen, tussen een creatief brein en een niet-creatief brein en tussen het brein van een synestheet en dat van een niet-synestheet. Dit laatste werd onderzocht in een

(16)

review van Rouw, Scholte en Colizoli (2011) waarin de structurele verschillen in de hersenen van een synestheet en een niet-synestheet zijn onderzocht. Zij ondervonden dat de hersenen van synestheten structureel verschillen in het aantal witte stof banen. Bij verschillende soorten synestheten, namelijk de interval-smaak, toon-kleur en grafeem-kleur synestheten, waren er meer witte stof banen in de frontale kwab, occipitale kwab, pariëtale kwab, hersenstam en in het cerebellum dan bij niet-synestheten. Naar interval-smaak zijn geen studies gepubliceerd tot dusver, maar bij toon-kleur synesthesie blijkt er een toename van witte stof banen te zijn tussen de visuele, auditieve en frontale hersenhelften, namelijk de occipitale kwab en de temporele kwab (Zamm, Schlaug, Eagleman & Loui, 2013) en bij grafeem-kleur synesthesie blijkt er een toename van witte stof banen te zijn in

hersengebieden die betrokken zijn bij perceptuele categorisatie, namelijk de inferieure temporale kwab en de superieure pariëtale kwab (Rouw & Scholte, 2007). Rouw en Scholte concludeerden dat deze bevindingen aangeven dat de toegenomen structurele verbindingen in hersengebieden die betrokken zijn bij perceptuele categorisatie, de inferieure temporale kwab en de superieure pariëtale kwab, de aard van synesthetische ervaringen kunnen beïnvloeden. Wat betreft synesthesie blijken er meer witte stof banen te zitten in bepaalde hersengebieden ten opzichte van niet-synestheten. Interessant is om te onderzoeken of dit ook geldt voor het brein van creatieve mensen.

Dit onderzochten Takeuchi et al. (2010). Zij gingen in op de vraag of creativiteit samengaat met bepaalde structurele eigenschappen in de hersenen. Bij 55 studenten van de Tohoku University werd onderzocht of er een relatie is tussen structurele connectiviteit in de witte stof banen en creativiteit. Creativiteit werd gemeten met S-A creativity test waarbij deelnemers drie opdrachten krijgen waar hun creativiteit mee getest wordt. De eerste opdracht is hetzelfde als bij de divergent thinking test waarbij er meerdere

(17)

de deelnemers nieuwe eigenschappen bedenken van objecten en bij de derde opdracht moesten deelnemers de consequenties bedenken van onmogelijke gebeurtenissen. De structurele connectiviteit werd gemeten met Diffusion Tensor Imaging. Dit is een methode waarmee door middel van een magnetische resonantie beeldvorming (MRI) de verspreiding van waterstof moleculen in de hersenen in kaart kan worden gebracht. Hierdoor worden interacties weerspiegelt met obstakels zoals macromoleculen, vezels en membranen, waardoor patronen in het weefselarchitectuur weer worden gegeven (Le Bihan, 2003). Waterstof moleculen hebben de neiging om isotroop te bewegen in witte stof wat betekend dat waterstof moleculen de voorkeur hebben om langs de axonen te bewegen in plaats van er loodrecht op (Jung et al., 2010). Door de verspreiding van watermoleculen te volgen met behulp van MRI kan een meting van fractional anisotropy (FA) gedaan worden. Een hogere FA suggereert een grotere coherentie van de witte stof banen, of dat er meer witte stof banen zijn, op de gemeten locatie. Een hogere FA betekend ook een toegenomen connectiviteit (Jung et al., 2010). De onderzoekers vonden dat er meer connectiviteit in de frontale kwab en het corpus callosum is bij mensen die hoog scoorden op de S-A creativity test dan mensen die laag scoorden op de S-A creativity test.

Deze studie is echter voornamelijk bij mannen afgenomen waardoor het moeilijk is om de conclusie door te trekken naar de algemene eigenschap van creativiteit in de hersenen. In een studie van Jung et al. (2010) waar ook vrouwen aan deelnamen (40 mannelijke -en 32 vrouwelijke studenten aan de universiteit van New Mexico) werd het tegenovergestelde gevonden. Zij vroegen zich af of witte stof gerelateerd is aan twee maten van creativiteit, namelijk ‘Openheid’ en divergent thinking. Voor ‘Openheid’, werd de test NEO-FFI

afgenomen. Voor de andere maat van creativiteit, divergent thinking, werd de Uses of Object Test afgenomen (Lezak, Howieson, Loring, Hannay & Fischer, 2004). Deze test meet

(18)

laten bedenken voor verschillende objecten. Gekeken werd naar de witte stof banen door middel van Diffusion Tensor Imaging. De synestheten die hoog scoorden op ‘Openheid’ scoorden ook hoog op de testen die creativiteit meten. Er lijkt volgens dit onderzoek een verband te zijn tussen divergent thinking en ‘Openheid’ en deze lijken negatief te correleren met witte stof banen. Deze omgekeerde correlatie was voor divergent thinking te zien in de linker inferieure frontale kwab. Voor de persoonlijkheidstrek ‘Openheid’ was deze te zien in de rechter inferieure frontale kwab en dit gold ongeacht leeftijd, sekse of IQ. De

onderzoekers concludeerden hiermee dat er minder witte stof banen waren in de inferieure frontale kwab bij creatieve mensen.

Er is nog geen onderzoek bekend die dit verschil in uitkomst tussen de studies van Takeuchi et al. (2010) en Jung et al. (2010) heeft kunnen onderzoeken. Het kan liggen aan het feit dat Takeuchi et al. (2010) alleen mannen in hun onderzoek hadden opgenomen en dat het brein van mannen anders in elkaar steekt wat betreft witte stof banen en creativiteit dan het brein van vrouwen. Helaas kan er weinig uitspraak worden gedaan of er meer of minder witte stof banen zijn in de hersenen van creatieve mensen en waar die witte stof banen dan meer of minder aanwezig zouden zijn.

Om terug te komen op de vraag wat voor een verband er bestaat tussen synesthesie en creativiteit, waarbij het simpelweg het hebben van synesthesie kan zijn of het meer om het fenomeen gaat wat synesthesie met zich meebrengt. In de hersenen lijken er geen duidelijke en eenduidige overeenkomsten te bestaan wat betreft witte stof banen bij synestheten en creatieve mensen. Dit kan erop wijzen dat het verband te wijten is aan de karakteristieke eigenschappen van synesthesie waardoor iemand meer gemotiveerd is om zijn of haar kunnen artistiek te uiten. Echter in de review van Rouw et al. (2011) concludeerden de onderzoekers dat er niet zozeer specifieke delen in het brein zijn die bepalen welke soort synesthesie ontwikkeld zal worden, maar dat synestheten over het algemeen aanleg hebben voor een

(19)

grotere connectiviteit in de hersenen. Dit zou betekenen dat het er niet toe zou doen of er wel of geen verband te zien is in de witte stof banen in de hersenen, omdat de locatie van deze toegenomen witte stof banen er niet toe doet. Vanwege dit inzicht en omdat de voorgaande conclusie slechts op enkele studies gebaseerd is, is meer onderzoek op dit gebied wenselijk.

Conclusie

Creativiteit correleert positief met de persoonlijkheidstrek ‘Openheid’ en synestheten scoren hoger op testen die de persoonlijkheidstrek ‘Openheid’ meten. Een verband lijkt aanwezig tussen creativiteit en synesthesie, synestheten scoren hoger op testen die creativiteit meten. Het is echter onduidelijk wat voor een verband het is tussen synesthesie en creativiteit. Is dit verband aanwezig alleen vanwege het hebben van synesthesie of gaat het om eventuele eigenschappen die synesthesie met zich meebrengt, die er bijvoorbeeld voor kunnen zorgen dat een synestheet meer gemotiveerd is om zich creatief te uiten of te ontplooien. Wellicht geldt bij het laatste soort verband dat dit een versterkend effect kan hebben. Dat de synestheet nog meer gemotiveerd raakt om zichzelf creatief te uiten wanneer dit tot goede resultaten leidt, waardoor de persoon meer zal letten op de bijkomende effecten van synesthesie, zodat die wellicht nog meer gemotiveerd is om dit creatief te uiten. Dit is helaas niet terug te vinden in de herseneigenschappen.

Om beter te weten of de bijkomende eigenschappen van synesthesie een sterke stimulans zijn om zichzelf creatief te uiten en om te onderzoeken of synestheten inderdaad creatiever zijn door de eigenschappen die synesthesie met zich meebrengt, dan alleen door het wel of niet hebben van synesthesie, kan een vervolgonderzoek nuttig zijn. Wellicht kan een vervolgonderzoek het ontstaan en de eigenschappen van creativiteit onderzoeken en kan er op deze manier vanuit creativiteit beredeneerd worden. Interessant om te onderzoeken is of creatieve mensen bijkomende effecten rapporteren en of deze ervaringen vergelijkbaar zijn

(20)

met de ervaringen die synestheten ervaren bij het hebben van synesthesie. Als dit het geval is, dan verwacht ik dat het verband wat bestaat tussen synesthesie en creativiteit afkomstig is uit de bijkomende effecten van het creatief zijn of het synestheet zijn. Dit laat echter nog in het midden of deze bijkomende effecten dan afkomstig zijn van creativiteit of van synesthesie, wat me bij het eerste punt van discussie brengt.

Dit eerste punt van discussie is de causaliteit. Zoals aan het begin van dit

literatuuroverzicht naar voren kwam was het onduidelijk of synestheten creatief zijn doordat ze synesthesie hebben, of dat creatieve mensen juist synesthesie ontwikkelen doordat ze originele verbindingen kunnen leggen vanwege hun creativiteit. In het eerste geval kan het aan het feit liggen dat synestheten synesthesie hebben of aan de rijke ervaringen die

synesthesie met zich meebrengt, wat een bron van motivatie kan zijn om zichzelf creatief te uiten. Hierover valt uit voorgaande onderzoeken weinig uitspraak te doen. Uit andere

onderzoeken komt echter naar voren dat synesthesie erfelijk is, 42% van de synestheten heeft familie met synesthesie (Barnett et. Al, 2007, Rich, Bradshaw & Mattingly, 2005), waardoor het waarschijnlijker is dat synesthesie erfelijk is. Dit staat los van het feit of creativiteit al dan niet erfelijk kan zijn. Dat kan ook, maar het lijkt waarschijnlijker dat iemand creatief wordt omdat diegene synestheet is.

Ten tweede is er voornamelijk onderzoek gedaan naar grafeem-kleur en toon-kleur synesthesie waardoor er vraagtekens ontstaan of de getrokken conclusie ook voor andere vormen van synesthesie geldt. Barnett et al. (2007) gaven met hun onderzoek aan dat

synesthesie erfelijk is en dat de individuele ontwikkeling en ervaring met spel in de kindertijd een grote rol speelt met betrekking tot het ontwikkelen van verschillende soorten synesthesie. Misschien hebben deze andere soorten synesthesie ook andere eigenschappen waardoor er wellicht geen verband met creativiteit aanwezig zou zijn. Een manier waarop dit onderzocht

(21)

kan worden is door meerdere soorten synesthesie in kaart te brengen en bij deze synestheten te onderzoeken wat het verband is met creativiteit.

Een ander punt van discussie zijn de man-vrouw verhoudingen in de bovenstaande onderzoeken. Bijvoorbeeld in het onderzoek van Takeuchi et al. (2010) waren er alleen mannen die deelnamen aan het onderzoek. Dit kan een oorzaak zijn van de verwarrende resultaten omtrent de soorten en het aantal witte stof banen bij creatieve mensen. Een studie van Hsu et al. (2007) toonde namelijk aan dat er verschillen bestaan tussen witte stof

veranderingen in het brein van een man versus een vrouw. Een beter resultaat kan worden verkregen wanneer in alle onderzoeken een vergelijkbaar aantal mannelijke en vrouwelijke proefpersonen zouden deelnemen.

Een laatste punt van discussie betreft de persoonlijkheidstrek ‘Extraversie’. Deze is buiten beschouwing gelaten in dit literatuuroverzicht omdat de onderzoeken van Sanchez-Ruiz et al. (2011) en Furnham en Bachtiar (2008), waarin ‘Extraversie’ positief correleerde met creativiteit, beide in groepsvorm zijn gedaan. Omdat extraverte mensen geneigd zijn om stimulatie op te zoeken is de kans groot dat deze onderzoeken voordeliger voor hen

uitkwamen. De kans is groot dat extraverte mensen zich meer op hun gemak voelen en daarmee testen die creativiteit achten te meten beter maken. Om beter uit te zoeken of

‘Extraversie’ wel of niet positief correleert met creativiteit zouden dezelfde onderzoeken van Sanchez-Ruiz et al. (2011) en Furnham en Bachtiar (2008) uitgevoerd kunnen worden, maar dan op individuele basis.

Dat er een verband lijkt te bestaan tussen creativiteit en synesthesie is duidelijk, maar onduidelijkheid is nog wat voor een verband dit is. Is deze direct of indirect. Om dit te weten te komen is meer onderzoek wenselijk.

(22)

Banissy, M. J., Holle, H., Cassell, J., Annett, L., Tsakanikos, E., Walsh, V.,

Spiller, M. J., & Ward, J. (2013). Personality traits in people with synaesthesia: Do synaesthetes have an atypical personality profile? Personality and Individual Differences, 54, 828-831.

Barnett, K. J., Finucane, C., Asher, J. E., Bargary, G., Corvin., A. P., Newell., F. N. & Mitchell., K. J. (2008). Familial patterns and the origins of individual differences in synaesthesia. Cognition, 106, 871-893.

Batey, M., Funrham, A. (2006). Creativity, Intelligence, and Personality: A Critical Review of the Scattered Literature. Genetic, Social, and General Psychology Monographs, 132(4), 355–429.

Catani, M. & Stuss, D. T. (2012). At the forefront of clinical neuroscience. Cortex, 48, 1-6. Cytowic, E. R. (1995). Synesthesia: Phenomenology And Neuropsychology A Review

of Current Knowledge, Psyche, 2, 10-32.

Domino, G. (1998). Synesthesia in fine art students: An empirical look. Creativity Research Journal, 2, 17-32.

Eysenck, H. J. & Eysenck, M. W. (1985). Personality and individual differences: A natural science approach. New York: Plenum. (Book)

Eysenck, H. J. & Furnham, A. (1993). Personality and the baron-welsh art scale. Perceptual and MoforSkills, 76, 837-838.

Feist, J. K. (1998). A Meta-Analysis of Personality in Scientific and Artistic Creativity. Personality and Social Psychology Review, 4, 290-309.

Furnham, A., & Bachtiar, V. (2008). Personality and intelligence as predictors of creativity. Personality and Individual Differences, 5, 613-617.

Grossenbacher, P., G. & Lovelace, C., T. (2001). Mechanisms of synesthesia: cognitive and physiological constraints. TRENDS in Cognitive Sciences, 5 (1), 36-41.

(23)

Guilford, J. P. (1967). The Nature of Human Intelligence. McGraw-Hill Companies. Heilman, K.,M., Nadeau., S. E. & and Beversdorf. D., O. (2003). Creative

Innovation: Possible Brain Mechanisms. Neurocase, 9(5), 369-379.

Hsu, J., Leemans, A., Bai, C., Lee, C., Tsai, Y., Chiu, H., Chena, W. (2007). Gender differences and age-related white matter changes of the human brain: A diffusion tensor imaging study. Neuroimage, 39, 566-577.

Jones, D., Gray, M. A., Minati, L., Simner, J., Critchley, H. D., & Ward, J. (2011).

The neural basis of illusory gustatory sensations: Two rare cases of lexical-gustatory synaesthesia. Journal of Neuropsychology, 5, 243-254.

Jung, R. E., Grazioplene, R., Caprihan, A., Chavez, R. S., Haier, R. J. (2010). White Matter Integrity, Creativity, and Psychopathology: Disentangling Constructs with Diffusion Tensor Imaging. PLoS ONE, 5, 3-10.

Kim, K. H. (2008). Meta-analyses of the relationship of creative achievement to both IQ and divergent thinking test scores. Second Quarter, 42(2), 36-60.

Le Bihan, D. (2003). Looking into the functional architecture of the brain with diffusion MRI. Nature Review Neuroscience 4, 469-480.

Lezak, M. D., Howieson, D. B., Loring, D. W., Hannay, H. J. & Fischer, J. S. (2004). Neuropsychological Assessment. New York: Oxford University Press.

Loui, P., Zamm, A. & Schlaug, G. (2012). Absolute Pitch and Synesthesia: Two

sides of the Same Coin? Shared and Distinct Neural Substrates of Music Listening. ICMPC, 13, 618-623.

Mills, C. B., Boteler, E. H. & Larcombe, G. K. (2003). “Seeing things in my head”: A synesthete’s images for music and notes. Perception, 32, 1359-1376. Mulvenna, C. & Walsh, V. (2005). Synesthesia. Current Biology, 15, 399-400.

(24)

relationship between synesthesia and creativity. Proceedings of the Royal Society of London, 258, 979-83.

Prabhu, V., Sutton, C. & Sauser, W. (2008). Creativity and Certain Personality Traits: Understanding the Mediating Effect of Intrinsic Motivation. Creativity

Research Journal, 20(1), 53-66.

Rich, A. N., Bradshaw, J. L. & Mattingly, J. B. (2005). A systematic, large-scale study of synaesthesia: implications for the role of early experience in lexical-colour

associations. Cognition, 98, 53-84.

Rothen, N., Meier, B. (2010). Higher prevalence of synaesthesia in art students.

Perception, 39, 718-720.

Rouw, R. & Scholte, H., S. (2007). Increased structural connectivity in grapheme- color synesthesia. Nature Neuroscience, 10(6), 792-797.

Rouw, R., Scholte, H. S. & Colizoli, O. Brain areas involved in synaesthesia: A review. (2011). Journal of Neuropsychology, 5, 214-242.

Sanchez-Ruiz, M. J., Hernandez-Torrano, D., Perez-Gonzalez, J. C., Batey,

M. & Petrides, K. V. (2011). The relationship between trait emotional intelligence and creativity across subject domains. Motiv Emot, 35, 461-473.

Simner, J., Mulvennaô, C., Sagiv, N., Tsakanikos, E., Witherby, S. A., Fraser, C., Scott, K. & Ward, J. (2006). Synaesthesia: The prevalence of atypical cross-modal experiences. Perception, 35,1024-1033.

Takeuchi, H., Taki, Y., Sassa, Y., Hashizume, H., Sekiguchi, A., Fukushima, A. & Kawashima, R. (2010). White matter structures associated with creativity: Evidence from diffusion tensor imaging.NeuroImage, 51, 11-18.

Ward, J., Thompson-Lake, D., Ely, R. & Kaminsky, F. (2008). Synaesthesia, creativity and art: What is the link? British Journal of Psychology, 99, 127-141.

(25)

Ward, J., Salih, S., Li, R. & Savig, N. (2007). Varieties of grapheme-colour

synaesthesia: A new theory of phenomenological and behavioural differences.

Consciousness and Cognition, 16, 913-931.

Zamm, A., Schlaug, G., Eagleman, D. M. & Loui, P. (2013). Pathways to seeing

music: Enhanced structural connectivity in colored-music synesthesia. NeuroImage, 74, 359-366.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In order to investigate the effect of film thickness on the hysteresis in the piezoelectric displacement and strain, the unipolar piezoelectric displacements of PZT films in the

The chapter firstly introduces the actors, policies and practices in the sphere of border management, specifically in the area of border surveillance (2); then,

Concluding from the aforementioned research state, there is a clear need for an extended research on a comprehensive description of a production model that merges the elements of

subtilis, during the protein secretion process, the characteristics of membrane phospholipid bilayer and the pIs of heterologous α-amylases determine the electrostatic

The various roles include; witnesses (criticised for being a superficial role with little actual influence in the process and its outcome); women’s civil society representatives

zijn de namen die door de respondenten zijn ingevuld, maar die zelf de enquête niet hebben.

Thus, the effect of the interaction between independent variable Qualitative Job Insecurity and the moderators CSE and Servant Leadership on Commitment to Change was not

In order to evaluate the turbulence level in the flow, we showed that with both local quantities at hand (dissipation rate and turbulent fluctuations), the bulk Taylor-Reynolds