Tijd.schrift aoor
teel,en
afzet uan populier en wilg
6e JAÀRGANG No.2 FEBR.1969 Uitgaue adn d,eStichtingPopalier
Verschijnt vier maal per jaarRed'actie:
K.
Ádema, EindhovenIr.
J.T. M.
van Broekhuizen, Secretaris,Ifageningen
Ir. H. Á. van der
Meiden,\Tageningen
o
Ir.
N7. E.Meijerink,
ArnhemIr.
J.L.
F. Overbeek,Zwolle
Ir. P. de
Sonnaville,\linssen
Administratie
en red'actie : Gen. Foulkesweg 64, \Tageningen Telefoon:08370-6IlI
Postrekeningm.:
1L729I5
t.n.v.Stichting
Populier te \TageningenAbonnement
I 3,-
per jaar, losse nummers/
1,50Drukkerij:
A. Verweij
Spijk
5, Tel.283l, \TageningenInhoul:
Voorwoord
.22
Vegetatie
in
populierenbossen..
22 Plastic foliebii
onkruidbestrijdiÍg 25 Vogels enpopulieren
. 3I
Let o2bij
verkoop vanpopuliere-houtl
.11
Het rapport ,,Midden-Delfland"
. )4
Insektenaantastingenin 1968 .
3,
Interessante beplantingenXIIL
)6Kalender
.
38Mededelingen
.
39(Jitercuaarrlen.
bij
tYageningenin
de uinier,Foto: Van der Meiden
22
Voorwoord
Na het in
januari verschenen extra-nummer ligt thans het februari-nummer voor IJ, dat gewoonlijk het eersce nummer van de nieuwe jaargang is.Hierin
zijn
naasr bij-dragen over de populierenteelt en -afzet enkele artikelen opgenomen waarin aandachtwordt
besteed aan planten en vogelsin
h'et populierenbos.Nu
steeds meer mensen verpozing zoekenin de
bossen,lijkt
het
nuttig om ook
eens meer bekendheid te geven aandit
aspect. Eenartikel
over het gebruik van landbouwplastic geeftboven-dien informatie over het effect van bemesting
en
onkruidbesrijding
in
jonge beplantingen.Als bijlage
vindt
U
de inhoudsopgave vande
jaargang 1968.Volgend
jaar zal een gedrukte inhoudsopgave verschijnen over de jaren 7967tot
enmet
1969.Tot
ons genoegen hebbenwij
kunnen
constaterendat
tientallen
abonoees gehoor hebben gegeven aan ons verzoekde girodienst
te machtigen
tot periodieke
over-schrijving van
het
abonnementsgeld.Dit
levert
ons een belangrijke besparing aan kosten en werkzaamheden op. Gaarne hiervoor onze dank.níij
hopen dat nog meer abonneesdit
goede voorbeeld binnenkort zullen volgen. MochtU,
om welke redenen dan ook, aan ons verzoek geen gehoor kunnen geven,volgt
U
dan het voorbeeld van die abonnees die het bedrag vanf 3,-
voor 1969 reeds zelf hebben overgeschrevenop
onze girorekeningI1729I5.
Ook
op
deze wijzehelpt
U
mede deabonnements-prijs
laag te houden.De
RedactieDr. H.
Doing
/
De
vegetatie van
populierenbossen
Laboralorium
voor
PlantensysíematÍeken
-geogralie,
in
Nederland
t) Landbouwhogesch oolDe
titel
van
dit
artikel
zalwaarschijnlijk
bij
verschillende soorten lezers uiteen-lopende verwachtingeo opwekken.De
een zalweliicht
in
de eerste plaats denken aan een opsomming van de kruiden en grassen die men in een cultuurbos van ,,canadese" populieren pleegt aan te treffen, de ander aan de verschillen in vegetatie van bossenvan
de vierin
Nederland,,in het
wild"
voorkomende populierensoorten (Populusnigra,
alba,tremula
en
canescens)en een derde aan
milieufactoren
die een
aan-wijzing
kunnenzijn
(evenrueelvia de ter
plaatse aanwezige vegetatie)in
hoeverre een bepaald stuk land geschikt is voor de teelt van populieren.Het is niet de bedoeling
al
deze onderwerpen hier te behandelen.Dit
zou
een te uitgebreid geheel opleveren, en bovendienzijn
over sommige aspecten nog te weinig gegevens bekendom
hieroveriets
te kunnen schrijven
dat enig
praktisch houvast zou kunnen bieden.rX/ij
willen
onsin de
eerste plaats beperkentot
de zwartepopulier
(Populus nigra) en de uit kruisingen van dezemet
de amerikaansepopulier
(P. deltoides) ontstane ,,canadapopulieren" (P. euramericaoa).De
andere soorten, zowel de inheemse als de gekweekte, blijvendus
buiten beschouwing.
In
de tweede
plaats
is
een speciale vegetatiekundige studie van de beplantingen van deze populieren nogniet
verricht,en zijn nauwkeurige
gegevens hieroverdus
niet
aanwezig.Een dergelijke
studie, waarbij men zou moeten trachten uit te werken, hoe de ondergroei van deze opstan-den enerzijds samenhangt met de bodemgesteldheid en met klimatologische verschil-len binnen Nederland en anderzijds met de groeifase (hoeveelheid schaduw!)
zowel alsmet
de groeikracht
(boniteit) der
bomen,
zov
zeeÍ gewenst zijn. Gewoonlijkblijken
dergelijke studiesniet
alleen voor depraktijk,
maar ook voor de wetenschap en voor het natuurbehoud warrdevolle gegevens op te leveren.In verband mer het
bovenstaandelijkt
het nuttig om, alvorens hec eigenlijkeonder-werp
van ditartikel
aan te vatten,kort
aante
duiden hoe de vegetatiekunde,in
de vorm van een wetenschappelijk verantwoorde bosrypologie, een bijdrage kan leverenror
de houtteelt.Een belangrijk
punt, walrover juist
in
praktijkkringen
nogal wat misverstandblijkt
re bestaan,is
de verhouding van ,,natuur" en ,,cultuur"bij het
besruderen der vege-tatie. ZoIang men bij het denken hieroverook
nog maar enigszinsin
de gedachten-sfeervan
de
door de
mens ,,ongerepte"natuur
blijft
hangen, ismen
n.l. op
een hopeloos dwaalspoor. Indien het zo zou zijn, dat vegetaties die meer of minderinten-r)
Foto's:Dr. Ir.
I.
S. Zonneveld.23
sief doot
de menszijn
beïnvloed, hierdoor hun waarde voor de oecoloog verloren zouden hebben,zou er
zowelin
als buiten Nederland en Europa niet meer veel voor hem te doen zijn.Uit
het vegetatiekundig onderzoek
blijkt
echter telkens weer, dat de aanwezigheidvan die
menselijkeinvloed
weliswaartot
grote voorzichtigheiddwingt
wanneerhet gaat om
een diepgaandeuerklaring van de
waargenomen situaties, maardat
anderzijds zelfsbij in
hoge mate ,,kunstmatige" vegetaties(bijv.
akkers en grasland)bijna altijd
verschillenin
plantengroei tevinden zijn
die
duidelijk
gecorreleerdzijn
met milieuverschillendie nier of
niet volledig
door de menszijn
bepaald(bijv.
korrelgrooffe en vochtgehalte van degrond). Men mag
zeggendat er
alleenin
extreme gevallen,
bijv.
in
een goed onderhoudenruin of in
een bloembollenveld, voor de vegetatiekundigeniet
meer genoeg te bestuderenoverblijft om
een bijdragetor
een optimaalbodem-gebruik te
kunnen leveren.De
geplante populierenbossen, merhun
ondergroeidie
zichgewoonlijk
tochwel
gedurende enkele tientallen jarenmin oÍ
meer spootaan kan ontwikkelen, en dus op dezewijze
de kanskrijgt
om allerlei milieufactoren te weer-spiegelen, valienhier
zekerniet
onder.De
bestuderingvan
bosvegetatiesis vooral op
tweeërlei wijze van belang voor de houtteelt.In
de eerste plaats vormen de bos-produkten(in
Nededandvrijwel
uitsluitendhout)
een deel van de vegetatie, en geeft een beschrijving en indeling vanvegetatie-typen
dus tevens een overzichtvan
de plaats, aarden
globale hoeveelheid der produktendie de
oogst zullenof
kunnen
op-leveren.Dit lijkt
misschien een war omslachtige manier omdit
te bereiken, maar heeft het voordeel dat een dergelijke indeling veel
minder van allerlei
toevallige omstandigheden afhankelijkis,
en
een beteren
veelzijdiger beeldgeeft van de
potentiële mogelijkhedenvan
een bosgebieddan een
inventarisatie van uitsluitend die produkten die men op een gegeventijd
en plaats als economisch waardevol beschouwt.Het
zalduidelijk zijn
datdit
voordeel speciaalgeldt
in
sporitaan opgegroeide, gemengde bossenin
gebiedendie nog niet
eerder geïnventariseerd zijn, dusbijv.
in
tropische gebiedenof
in
dun
bevolkteof
weinig
onrwikkelde landen.
In
Nededandgeldt het
bij
inventarisatiesin
verbandmet
het nao.rur- en landschapsbeheer, maarin
min-dere mate
in
de houtteelt, aangezien de opstanden van eenbos-bedrijf hier
gewoonlijk
wel
nauwkeurig geïnventariseerd zijn. Aangezien onze populierenopstandenvrijwel
alle zovrel geplantals
ongemengdzijn, zal
in dit
opzichr
eenbeschrijving
van vegetatietypenweinig
voordelen bieden boven een zuiver hout-teeltkundige inventarisatie.Het
tweede aspectvan de
vegetatiekunde,dat meer dan
het vorige een universeel belang heeft voor de bosbouw, is dat van de vegetatie als aanwijzer(,,indicator") van
milieu-omstandig-hedenin
het
algemeen,en van
de geschiktheidvan
de groei-plaats voor bepaalde houtsoortenin
het bijzonder. Ookhier
lijkt
het misschien
op het
eerste gezichr eenvoudiger, de bodem- en klimaatfactoren direct te meten, zonder de omwegvia
de vege-tatie. Een bemraar hiervanis
evenwel,dat er
vaak geen goede samenhangis
russen de boomgroei en een bepaalde factor,om-dat het
in
werkelijkheid
gaatom het moeilijk te
omschrijven samenspel van vele factoren.Zo
kan een bepaalde grondwater-standbijv.
een heel verschillendeuirwerking
hebbenop
resp. een klei-, een veen- en een zandgrondof in
een koel en vochtig resp. een ril/armer en droger klimaat. Voortsblijkt
dat naast de gemiddelde grondwaterstand ook de schommelingen daarin zeerbelangrijk
zijn.Zulke
factoren, ookbijv.
de wisselende hoeveel-hedenvoor de planten
beschikbarestikstof
in
de grond, zijn
soms ook
moeilijk
te meten.De
vegetatie reageemnu juist
welop
dit
samenspelvan en
deze wisselingenin
de factoren, ookop
demoeilijk
meetbareen
zelfsook op
onsnog
onbekende factoren,die
misschienook van groot
belangzijn. Een
ander voordeel van het gebruik van de vegerarie als een indicator vanFoto
1,
Zo kan men zich de krai.d.maegeta.tiein
eeo nat*ailijÈ pop*-liercnbosin
Nedeianà aoorstelleo. Grcte brandnetel (tJrtica d.ioiia), tmeenuortel (Symphytam oíÍicinale), moerasstreepzaad (Crepis pal*-dosa), Íl*itekr*id. (Ánthritcas syluestris), in àe grienden aan ,,àe Dood"(Brdb4nrse Biesbos).
het milieu
is, dat
deze, wanneermen
deplanten en
beschrij-vingsmethoden eenmaalkent, en
in
het juiste
seizoen werkt,betrekkelijk
snel geïnventariseerd en geïnterpreteerdkan
wor-den. Men kan danbijv.
de diverse terreinrypen aangeven op een vegetatiekaart,waarbij
tevensnog het
voordeelgeldt dat
men de vegetatie, anders danbijv.
de bodem,in
ztjn
totale opper-vlakte kan overzien en dusniet
op steekproeven aangewezen is.Meting
van milieufactorenof
beschrijvingvan
bodemprofielenblijft
daarbij van groot
belang, maat vaakgelukt het om
merbehulp hiervan
de
indicatorische waardevan de
vegerarie re ijken, zodat men, tenminste binnen een beperkt gebied, de vege-tatie voortaan als ,,meetinstrument" kan gebruiken.Bij
dein
Nederland en aangrenzende landengebruikelijke
in-deling
in
bosvegetatietypenhoudt men
rekeningmer de
aan-wezigheid en de hoeveelheden van alle soorren bomen, struiken, dwergstruiken, lianen, kruiden, grassen, en zoveelmogelijk
ook de mossen en korstmossen,die hierin
aanwezig zijn.Men
mag verwachten, dat een indeling die hierop gebasseerd is, hermilieu
ook
zovolledig mogelijk
weerspiegelr.De
bomen vormen dus maar één componenrvan
dit
geheel:Het
aantalbij
ons voor-komende boomsoortenis
bovendien slechts gering en d,ezezijn
zeer vaak geplanq en zullen dus het
milieu minder
goed weer-spiegelendan de
meer sponraan optredende planten.Het ligt
dus
voor
de hand datvooral
de soortenvan
de ondergroeibij
in-24
Foto
2. Áls foto 7.
Moerasstreepzaad., fliltekraid., bosrid.d.en*ring( R*mex o btasif oli*s s sp. sylaestis ), hr*ipend.e boterbloent ( Ran*ncal*s
rcpens),
ntu
beemdgrat (Poa triuialis).deling
in
bosrypen.Gewoonlijk
is het verband tussen deze bos-typen en de van nature er in voorkomende boomsoorten echter tochwel
zo nauw, dat menm^g
zeggen dat ieder type inprin-cipe ook gekenmerkt
wordt door
zijn eigen
combinatie van boomsoorten,en dat men
dus omgekeerd meestalmet
behulpvan
de boomsoorten allééntoch wel het
bosrypekan
bepalen.Dit
laatste geldt althans voor de globale eenheden,bijv.
voor de ,,verbonden", zoalsdie
hierna worden besproken, en niet vooralle
meer gedetailleerde indelingen.Verder geldt
het dus niet
voor geplante
bossenvan
boomsoortenbuiten
hun
natuurlijk
milieu,
in het
algemeen daarom ookniet
voor onze populieren-bossen.Na
deze lange, maar noodzakelijkeinleiding
kunnenwij het
te bespreken onderwerp van twee zijden benadeten, n.l.1)
In
welke ,,naruudijke" Nededandse bosrypen hoort de zwar-tepopulier
thuis?2)
Wat
is
de vegetatievan
onze populierenbossen (doorgaans cultuurbossenvan
canadesepopulier) en
welke
conclusies kunnenwij hieruit (en uit
de diverse anderein
aanmerking komende vegetatierypen)trekken
in
verbandmet de
ge-schiktheid van de groeiplaats voor populieren?1)
Hierondervolgt
eenlijst
van de 8in Nededand
voorkomen-de globale boseenhevoorkomen-den, ,,verbonvoorkomen-den" genaamd, met hun Neder-landse namen, eenkorte
aanduidingvan hun
milieu
en
voor-komenin Nededand
en hun voornaamste boomsoorten.Eiken-haagbeukenbossen. Bossen
op rijke, relatief
hooggelegen, oudere gronden, vooralin Zuid-Limburg
en Twente.Zomer-en
wintereik,
beuk, haagbeuk,wilde
kers, es, kleinbladige linde, esdoorn.Eiken-berkenbossen. Bossen
op
arme,maar
niet
veenachtige gronden,vooral
op
pleistocene zandgronden. Zomer- en wintereik, berk, lijsterbes,trilpopulier,
beuk.Berkenbroekbossen.
IJle
bossenop
zeerarm
hoogveen, thans zeer zeldzaam. Zachte berk, lijsterbes.Essen-iepenbossen. Bossen
op zeer
rijke,
vochtige (maar
niet zeer natte) jongere gronden,vooral
op
de hoget
gelegenrivier- en
zeekleigronden en langs de binnenduinrand. Iep, es, zomereik, esdoorn, abeel.Elzen-essenbossen. Bosseo
op
zeerrijkg
natte, jongere gronden, vooralop
de binnendijkse, lager gelegenrivier-
en
zeeklei-gronden enin vele
beekdalen.Zwane
els, es, zwarte popu-lier.Elzenbroekbossen. Bossen
op
relatief
rijke
laagveengronden.Zwarte
els.Elzen-berkenbroekbossen. Bossen
op relatief
arme moerasveen-gronden. Zachte berk, zwarte els.Vilgen-populierenbossen. Bossen
op regelmatig
door
rivierenof
beken overstroomdterrein
(bijv.
in
uiterwaardenof
in
het
zoerwatergetijdengebied). Schietwilg, kraakwilg, z:watte populier.Zoals men
hieruit kan
zien,komt de zwafie
populier voor in
de elzen-essenbossenen in
de wilgen-populierenbossen.In
het rivierengebied en ook in de Biesbosueft
menhier
en daar nog een enkele zwarte populier aan,die waarschijnlljk
zaI afstam-men van de oorspronkelijk veeltalrijker
,,bevolking".Van
deze laatsteis
overigensweinig
bekend.Ook
in de duinen
zijn
nog mooie exemplaren, bijv. bij \íassenaar enbij
Bloemendaal,maarof
de
soort hietvan
naturein het
wild voorkwam
is
twijfel-achtig. Het wilgen-populierenbosis het gemakkelijkst
te
her-kennen aan ztjn houtige gewassen. De boomlaag wordt, behalve door de eventuele geplante populieren, geheel beheerst doot de genoemde boomvormigewilgen, de
struiklaagbijv.
door
kat-wilg
en
amandelwilg. Van nature vertonen deze landschappen meestal een snelle afwisseling van hoger en lager gelegenplek-ken:
oevers, oeverwallen en kommen.Op
de
lage, langdurig overstroomdeplaatsen hebben
de struikvormige
wilgen
de alleenheerschappij.Op
de
hogere plaatsen voegenzich
hierbijde
boomvormigewilgen en alleen op
enigszins vaste bodemszijn
ook populieren op hun plaats.Het
elzen-essenbosheeÍt
een boomlaag die geheel bestaatuit
soorten die, in andere combinaties, ook veelin
andere bosrypen voorkomen, enkan
dus gemakkelijker gekarakteriseerd worden met behulp van zijn ondergroei. Enkele belangrijke soorten zijnvogelkers (Prunus padus), engelwortel (Angelica
sylvestris), moerasspiraea(Filipendula ulmaria),
wijdaarzegge(Carex
re-mota), grote
brandnetel(Urtica
dioica),
hondsdraf (Glechoma hederacea),kleefkruid (Galium
aparine),ruw
beemdgras (Poatrivialis),
dauwbraam (Rubus caesius), bosandoorn (Stachys syl-vatica),hop
(Humulus lupulus), valeriaan (Valeriana officinalis) en vele andere moeras- en bosplanten.2) Uit
het voorgaande volgt
geenszins,dat men populieren
alleenin
de twee genoemde bostypen,of in
terreinen waar deze bosrypen zouden kunnen voorkomen, kan of mag planten. \Vijzullen
nu dus moeten
nagaanin
hoeverre zij,met
menselijkehulp, ook
in
de
anderetypen
een plaats zoudenkunnen
krij-gen.De
berkenbroekbossenen de
elzen-berkenbroekbossen hebben een bodemdie wel
nat genoeg, maar veel te arm is voor popu-lieren. Plant men zehier
toch, dan zullenzij
op hun
best zeer25 In bc ba
ni
pl
Ta:
langzaam groeien en
nooit
een behoorlijke boom worden.Der-gelijke
terreinen herkentmen bijv.
aan de groeivan
veenmos (Sphagnum-sooten), rode bosbes (Vaccinium vitis-idaea), melk-eppe (Peucedanum palustre),vuilboom
(Frangula alnus),pijpe-strootje
(Molinia co:rulea),
geoordewilg
(Salix aurita)
gagel(Myrica
gale)
enz.Door
bemestingkan men
eventueel een bodemkrijgen,
die
in
rijkdom
overeenkomtmet die van
het elzenbroekbos, dat o.a. te herkennen is door het voorkomen van de combinatie van dotterbloem (Calthapalusris),
gelelis
(Iris
pseudacorus),
wederik
(Lysimachia vulgaris),kale jonker
(Cir-sium palustre), grauwe
wilg
(Salix cinerea), watermunt (Mentha aquatica), bitterzoet (Solanum dulcamara), kattestaart (Lythrum salicaria)en wolfspoot
(Lycopus europaeus). Sommigepopu-lieren
kunnenhier wel
groeien.Het
bezwaar dat menmet
een slappe veenbodem te maken heeft, zodat stammen van enig for-maat, mededoor hun op
dit
bodemtype veelalvlakke
wortel-stelsel, gemakkelijk omwaaien,blijft
hier
evenwel een ernstige belemmering.De
eiken-berkenbossenzijn gewoonlijk
te arm en bovendien te droog.Men kan
dezegemakkelijk
herkennen aanplanten
als adelaarsvaren (Pteridium aquilinum), bochtige smele(Deschamp-sia
flexuosa),hengel (Melampyrum
pratense),blauwe
bosbes(Vaccinium
myrtillus) en
diverse mossoorten.Ir.
S. van
der\íerf
constateerde echterbij
zijn onderzoek op de HogeVeluwenabij
St. Huberrus een kleine,'zeer goede populierenopstand op een vochtige sruifzandbodem, waarvande
bodemvegetatie alsdie
van eenrelatief
rijk
eiken-berkenbos omschrevenkan
wor-den. Hoeweldit
eenuitzonderlijk
geval is,waarbii het feit
datdit
terrein
vroegerin
culruur
geweestis
(en
dus ongetwiifeld bemestwerd)
zeker eenrol
speelt, mag men dusniet
uitsluitendat op
eenrijke, vochtige
eiken-berkenbosstandplaatsin
gun-stige gevallen populieren gekweekt zouden kunnen worden. De vegetatie van dergelijke plaatsen zal gewoonlijk veel zachtewit-bol
(Holcus
mollis),
bramen (Rubus fruticosus),
frambozen (Rubus idaeus), amerikaanse vogelkers (Prunus serotina),drie-nerfmuur
(Moehringia
trinervia) en
stekelvarens (Dryopteris austriaca) bevatten.In
de eiken-haagbeukenbossen enin
de essen-iepenbossen speelt de concurrentie door andere boom- en struiksoorten en door eendichte
kruidengroei een ongunstigerol voor vestiging van
depopulier,
terwijl de
bodemop
zichzelf,vooral
in
het
laatste geval, veelal als gunstig mag worden beschouwd.Dit
betekent dat van nature depopulier hier niet of weinig
voorkomt, doch erwel
geplant kan worden als men de concurrentie voldoende uitschakelt.In
de
eiken-haagbeukenbossen, o.a.te
herkennen aan de combinatie bosanemoon (Anemone nemorosa), boszegge (Carex sylvatica), mannetjesvaren (Dryopterisfilix-mas),
gierst-gras(Milium
effusum),
bosklaverzuring(Oxalis
acetosella) en veelbloemige salomonszegel (Polygonatummultiflorum),
zal de vochtvoorziening vaak nog te Iaag zrjn voor een optimale groeivan
de populier, en bovendienis dit
rype doorzijn
groterijk-dom aan planten
en zijn
zeldzaamheidin
Nederland zobelang-rijk
voor
de natuurbescherming dat beplantingmet
populieren praktischniet in
aanmerkingkomt. Het
essen-iepenbos vindenwij
thansvooral op
oude buitenplaatsenen
in
smalle strokenlangs de grenzen russen het rivierenlandschap en de hoge zand-gronden.
Het
isrijk
aan meidoorn (Crataegus monogyna),vlier
(Sambucus
nigra), grote
brandnetel(Urtica dioica),
hondsdraf (Glechoma hederacea),kleefkruid (Galium
aparine),
dagkoe-koeksbloem (Melandrium rubrum),
zevenblad
(Aegopodiumpodagraria), look-zonder-look (Alliaria
petiolata), fluitekruid
(Anthriscus sylvestris), nagelkruid
(Geum urbanum),
speen-kruid
(Ranunculusficaria)
en robertskruid (Geraniumrobertia-num).
Er
zljn
in
Nederland evenwelvrij
grote
oppervlakten,die
als potentiële standplaatsen vandit
bos beschouwd kunnen worden,bijv. in
de IJsselmeerpolders, en deze zullen veelal ook geschiktzijn
voor de populierenteelt.Als
resultaatkrijgen
wij
dus het
wilgen-populierenbos, het elzen-essenbos enhet
essen-iepenbos als geschiktemilieus
voorde populier.
Aangezienhet
eerstetype
veelalnog iets te
nat, en het laatste iets te droog is,ligt
hetoptimum duidelijk
in
het midden van deze reeks.Ieder bosrype correspondeert
met
een bepaalde reeks struweel-en graslandtypstruweel-en struweel-en onkruidgezelschappstruweel-en, die het kunnen ver-vangen.Op
dezewijze
zou men ookvoor
gebieden waar geen bos aanwezigis, op grond van
de vegetatiekunnen
aangevenin
hoeverre ze geschiktzijn voor
de populierenteelt.Dit
zouhier natuudijk
veel te ver voeren.Tenslotte
kunnen
populierenbossen, ondankshun sterk
kunst-matig
karakrer,toch
rijk
zijn aan
interessante plantesoorten.Het
mooistin dit
opzicht zijn wellicht
sommige opstandenin
Brabantse beekdalen, die corresponderen met één bepaalde
asso-ciatie (het
z.g.
,,Pruno-Fraxinerum")uit
de groep
der
elzen-essenbossen,en
daarom,naast de daarvoor
reeds genoemde soorten,rijk
kunnen
zijn
aan hazelaar (Corylus avellana), gele dovenetel(Lamium
galeobdolon), bosanemoon(Anemone
ne-morosa)en
slanke sleutelbloem(Primula elatior). Een
ander, eveneensin
Brabant gelegen, populierenbosis
zelfs eengroei-plaats van een
van
onze
zeldzaamsteplanten, de
moesdistel (Cirsium oleraceum).De
ondergroeivan
jonge,in
grasland geplantepopulieren
zal geen boskarakter, maar veeleer dat van een ,,gestoord", enin
deloop der
iaren steedsmeer dat van
een beschaduwd grasland hebben. Tengevolgevan
de gewijzigde omstandigheden, waar-onder ook het ophoudenof
minder intensief worden van debe-weiding
van belang is,kan hier
tijdelijk
een onkruidprobleem,bijv.
een plaag
van
akkerdistels(Cirsium
arvense) ontstaan.Hierop werd
ik
attenr
gemaaktdoor
Dr.
Ir.
I.
S. Zonneveld. Misschien zou, alsmen
bangis dat
gewone weidegrassenniet
voldoen, het inzaaien van concurrentiekrachtige grassen die zich
in
een dergelijkmilieu
goed thuisvoelen en een dichte en hoge begroeiing kunnen vormen,bijv.
rietgras (Phalaris arundinacea)of
rietzwenkgras (Festuca arundinacea) eenhulp
bij
het
onder-drukken van dergelijke onkruiden kunnen zijn.Literattar:
Leeuwen, Chr. G. van en H. Doing Kraft - Landschap en beplanting in Nederland. H. Veenman
&
Zonen N.V. '$7'ageningen. 1919.À{eijer Drees, E.
-
De bosvegetatie van de Áchterhoek en enkeleaan-grenzende gebieden. Dissertatie'W'ageningen. 1936.
Zonneveld, I. S. - De Brabantse Biesbos. Dissertatie $7'ageningen. 1!60. Dr be en
In
be m( Hr onlat
voNt
wa oo Or oP zel In Tal bel Gee stik Chr bes' Áfc gee De bei pla bru dinIn
mo Tab (;
stikr Che best Foli geeÍUit
H.
W. Kolster
/
Plastic
Íolie bi; onkruidbestrijding
in
populierenbeplantingen')
SÍichtin
g
I nd u strie - H o utI.
Inleitling
In
de tuinbouw wordt
reeds jarenlangen met veel
succes deonkruidgroei
tegengegaandoor
de grond
met
polyetheenfolie te bedekken. Deze dunne zgn. landbouwplasticis tot voor kort
in
de populierenteelt een onbekend hulpmiddel gebleven.Om-sueeks 1963 werden