Introductie
tot
de
Scaphopoda
I:
biologie
en
morfologie
Aad
Bastemeijer
*Inleiding
Algemeen
Scaphopoden
komenwereldwijd
voor en vormen eengroepvanca. 520soorten van exclusief mariene mollusken die
vanwege hunvormook bekendstaanals ‘stoottanden’. Het dier bewoonteen
buisvormige
entapstoelopende schelp,
variërendvan ca. 3a4mmtotruim 15cm
lang.
Deschelp
isaantwee
zijden geopend,
de kleinsteopening
wordt apexgenaamd,
degrootste apertura.Het dier istweezijdig
sym-metrisch,
wordtgeheel
omgeven door de mantelenisuit-gerustmeteenvoetdie
gebruikt
wordtomzich integraven in het sediment
(afb. 1).
De smalleopening
vandeschelp
steekt afentoeboven het
oppervlak
uitmaarmeestal ishet dier
volledig
ingegraven.
Scaphopoden
wordenbe-schouwd als microcamivoren die hun
‘prooi’
vangenmetkleine
tentakels, captacula
genaamd.
Het overgrotedeelvan de
scaphopoden
wordtaangetroffen
op eendiepte
tussen de 6meter totver overde 7000meter.
De
scaphopoden zijn
teonderscheiden intweeordes,na-melijk:
1 de Dentaliida
(kleine
totgrotesoorten meteenconischevoet en
schelpen
metlengteribben (Dentaliidae),
dwarsop de
lengterichting
vandeschelp
staanderingen
(Omni-glyptidae)
ofeenglad oppervlak (Laevidentaliidae,
Fusti-ariidae) (afb. 2a);
2 de Gadilida
(klein
totzeerkleinesoorten met eendisk-vormige
voetenschelpen
dieerglad
englimmend
uitzienen eenzekere
aperturale vernauwing
kennen(Gadilidae)
of voorzienzijn
vanenkelezwareribbenvertonen(Enta-linidae) (afb. 2b).
Sinds eenpaar
jaar
ben ikgeïnteresseerd
in fossielesca-phopoden
enhet heeft hetmij
steeds verbaasd hoeweinig
er
eigenlijk
bekend isoverdeze groep mollusken. Een iedervan onsheeft de
buisvormige schelpen
weleensgezien
ofgevonden,
maarveel informatie is erniet invergelijking
totandere groepen mollusken zoals bivalven
(tweeklep-pigen)
engastropoden (slakken).
Dat isopmerkelijk
omdatheteenfascinerende groepbetreft dieeenniet
onbelangrijk
deel uitmaaktvande bodemfaunavande wereldzeeënenvandeons
goed
bekende fossiele tertiaire fauna’s. Ineendrietalartikelen zal ik
proberen
de kennis enmeest recenteinzichten overde
Scaphopoda toegankelijk
te maken. Inhet eerstedeel zal ik
ingaan
op debiologie
endeschelp
vanhet
dier,
in het tweede deel op hetonstaan endeont-wikkeling
vandescaphopoden
enin het derdeen laatstedeel op de classificatievan
scaphopoden
endeproblemen
die daarmeesamenhangen
in relatietoteenaantal fossielescaphopoden
uit hetNeogeen
vanhetNoordzeegebied.
1 Structuurvan eenscaphopode, afkortingen:a=anus,m =mond,ma =
mantel,mh =mantelholte,n=nier,s =schelp,so=spijsverteringsorgaan,
sk=spijsverteringskanaal,tr=trilharenen 'ademhalingsorgaan’,v=voet,
vo=voortplantingsorgaan.(Naar Lamprell&Healy,1998: 4,Ag.1.E)
2a Scaphopodevande orde Dentaliida: (Gmelin, 1790),Plioceen
Italië,(internet)
Fissidentalium rectum
2b Scaphopodevande orde Gadilida: Cadulusjeffeysi(Monterosato,1875),recent (N. Atl,Oceaan), (internet)
3 Röntgenfotovaneenboorkern waaropeenDentalium inlevenshoudingin situ bewaard isgebleven,ca.8058jaaroud (Cu-datering).Bijdepijlbeneden iseen holte in hetzand te zien die door het diergemaaktisomvoedsel teverzamelen,depijl boven verwijstnaarde holte dieontstaan is door de uitstootvanwatermet
afvalstoffen;beide holteszijnlatergevuldmeteenfijnkorreligsediment, baliemand Fjord, westelijk schiereiland Antarctica, diepte 461,25m. (reynolds2002,170fig. 13)
Natuurlijke omgeving
Kenmerkendvoor
scaphopoden
is deaanwezigheid
vaneenexterne
buisvormige schelp
dieaanweerszijden
isge-opend.
Het levende dier is in eenkleine hoek(30
-40°)
metdeconcave, holle
(dorsale) zijde
boveningegraven
inhet sediment
(afb. 3).
De apex steekt afentoeuit boven hetonderliggende
substraat uitomdetoevoervanzuurstof-rijk
waterenhet afscheidenvanafvalstoffenmogelijk
temaken.
Scaphopoden
voelen zich thuis ineen grotever-scheidenheidaan
sedimenten,
variërendvangrofkorrelige
koraalzandentot
kleiachtige
modder. De meerderheidvande
Scaphopoda
geeft
echter de voorkeuraanfijn
zand ofzandige
modder. De meestevan de Dentaliida bewonenslechts de bovenste centimetersvanhet sediment. Leden
vande Gadilida kunnen zich somstotmeerdan 30
centi-meter
diep ingraven.
Slechts enkelesoorten worden aange-troffen in degetijdenzone
of in dediepzee.
Demeestesoor-ten
gevenechter de voorkeuraan een
diepte
tussenca.60 en300meter.Scaphopoden
graven zich inmetbehulp
van eengoed
ont-wikkelde voet.
Bij
de Dentaliida is devoetconisch vanvorm enisaan
weerszijden
voorzienvan eenpaarschop-achtige
lobben(afb. 4).
Hetingraven bij
de Dentaliidagebeurt
doordevoetspier
vooruitteduwen(de
lobbenzijn
rond devoet
samengevouwen),
gevolgd
door hetuitwaai-eren van de lobben
(creëren
vanweerstandtenopzichte
vanhet
substraat)
omtenslotte despieren
in devoetsamentetrekken waardoor het diernaarbeneden wordt
getrokken
(afb. 5).
Onderzoek heeft
aangetoond
datDentalium-achtigen
ookinstaat
zijn
zich uit het substraatteverheffenendan het ismogelijk
vangraafrichting
teveranderen(afb. 6). Op
dezewijze
kan het dier het substraat efficiënter doorzoekennaarvoedsel.
Uiteindelijk
zal het dier echteraltijd
zoekennaardecorrecte
positie
tenopzichte
vanhet hetsubstraat,dwz. holle ofconcavezijde
bovenom eenaan-/afvoerkanaalnaarboven
vrij
tehoudenvoordetoestroomvanverszuurstof-rijk
water.Hetgraafproces
vande Gadilida is mindergoed
bekend. Devorm vandevoet meteenbrede disk die in het
sediment kan worden
uitgezet,
suggereerteenvergelijk-baar functionerenmet voetvande Dentaliida
(afb. 7).
Schelpvorm
ensculptuur
Alle
scaphopoden
zijn
in het bezit van eenbuisvormige
schelp
dieaanweerszijden geopend
isnaardeomgeving.
Demeeste
schelpen zijn
inmeerof minderemategebogen
met
uitzondering
van eenpaarsoortenvandeGadilidameteen
dikbuikige, tonvormige schelp.
Zonderuitzondering
lopen
deschelpen
vanscaphopoden
inapicale richting
tapstoeen
bij
de Gadilidasomsookaandevoorstezijde (afb.
2 a en
b).
Als de dieren
groeien, groeit
deschelp
aandevoorstezijde
(apertura), terwijl
aande achterstezijde (apex)
deopening
vergrootwordt door het
oplossen
vandeschelp. Bij
som-mige
Dentalium-achtigen
ontstaateenkleinbuisje
ofver-nauwing
in hetverlengde
vande apex. Ditbuisje
ontstaatals
afscheiding
van de achtersteregio
van de mantel. Devorm ende
veranderingen
aandeapexgedurende
degroei
is ruimschoots bestudeerd. Verschillende onderzoekerszijn
Dentalium-achtige
4 Voetvaneen
scaphopode.(Steiner1992:
188, fig.7)
5 Wijzevaningravenvan een
Dentalium-achtige scaphopode. (Lamprell&Healy,1998:4, fig.
1.C)
6 Bewegingdoor het sedimentvan een Dentalium-achtige
scaphopode. (Lamprell&Healy, 1998:4,fig,1.D)
7 Uitzettenenverankeringvande voetvan eenscaphopodevande orde Gadilida. (naarShimek & Steiner 1997: 728,fig. 9)
van
mening
datwanneer de dierengroeien
-en
speciaal
wanneer
zij geslachtsrijp
worden- de achterste(apicale)
opening wijder
wordtgemaakt
omdetoevoervanzuurstof-rijk
water tevergroten, omafvalstoffen betertekunnen afvoerenenhetgemakkelijker
temakenomdegeslachts-cellen in hetwatertelozen.
De taxonomischebruikbaarheidvan de
apicale
schelp-eigenschappen (afb. 8)
-eenbuisje, vernauwing, inkeping,
spleet bij
Dentaliida of meerdereinkepingen
bij
soortenvanhet
geslacht
Dischides ofPolyschides
- wordttegen-woordig
ook steedsmeerintwijfel getrokken.
Deapicale
kenmerken
zijn
vaakzeer variabelen zelfs binnen eenzelfdesoort
(afb.
9aenb).
Daarommoetendeze kenmerkenbij
identificatievandeschelp
dan ook metenige
voorzich-tigheid
wordengehanteerd.
De kenmerkenvan de
schelp zijn
meestalgoed
bruikbaarom
scaphopoden
teonderscheidenin verschillendesoorten.Demeest
gebruikte
kenmerkenzijn:
• dematewaarin de
schelp gebogen is,
• detoenamevande diameter
gedurende
degroei
in relatietotde
lengte
vandeschelp,
• de
sculptuur (ribben, ribjes, groefjes,
matevaninteractiemetde
groeilijnen,
vormdoorsnederibben,
dwars op delengterichting
van deschelp
staanderingen, zwellingen
ofgroeilijnen,
afb.10),
• de
apicale
kenmerken(inkeping, spleet, afdichting,
buis-je
endematevanontwikkeling
daarvan,afb.8),
• devorm doorsnedevandeaperturaenapex
(afb. 11)
en• de kleur
(alleen bij
recenteexemplaren).
Elkvandeze kenmerken kunnen in meerdere of mindere
mate variëren binneneensoortmaar
blijven gewoonlijk
wel binnen
bepaalde
grenzen. Zo is het aantal ribbenbij
deaperturavaak veelgroterdan
bij
de apex alsgevolg
vanhet inschuivenvansecundaire ribben of het
splitsen
vanribben. Het
verschijnen
vantussenribbenbij
onvol-groeide exemplaren
komt dan ook minder vaakvoor danbij volgroeide exemplaren.
Het is daaromaltijd verstandig
eenhele rangevan kleinetotgrote
schelpen
tegebruiken
bij
determinatie.Het is
vooralsnog
nietduidelijk
of deoppervlaktesculptuur
van
scaphopoden
in relatiestaat totde aardvanhetsedi-mentwaarin desoortleeft. Tochmenen
sommige
onder-zoekers dater eenwederzijdse
afhankelijkheid
bestaattussen devormvan de
schelp
en het substraat waarin hetdierleeft. Zo wordteenverband verondersteldtussende
schelpen
meteenvernauwdeaperturaenglimmend
schelp-oppervlak
enhetingraafproces bij
de de Gadilida. Hierdoorzouden de dieren zich sneller
(en
relatiefdieper)
kunneningraven bij
noodsituaties.De
schelpen
vandeScaphopoda zijn opgebouwd
eendrie-tal
lagen aragoniet (afb. 12),
aandebuitenzijde beginnend
meteenloodrecht op de
lengteas georiënteerde
dunnepris-matische
laag (1),
eenmiddelstelaag
bestaande uitkruis-lings
gelamelleerde
kristallen(2)
en aan debinnenzijde
afgesloten
met een concentrischgeordende laag
die hetdier omsluit
(3). Bij
eenaantalsoorten is deschelp
aandebuitenzijde
ooknogbekleed meteen
chitinelaag (het
periostracum).
Deschelp
is meestal het dikstbij
de apexenhet dunst
bij
deapertura.Wanneer het diergroeit,
wordt deschelp verlengd
aandezijde
van deaperturaenwordtbij
de oudere delennaarbinnentoedikker. Erosievanhetschelpoppervlak
voorofnade doodvanhet dier iseennietonbelangrijke
factoromrekening
meetehoudenbij
iden-tificatievandesoort envormt in
potentie aanleiding
totaanzienlijke verwarring.
Ditgeldt
metnameals de buitenstedunne
schelplaag
is verdwenen. Het isjuist
deze buitenstelaag
waarop de secundaire ribben heteerstverschijnen
ende detailsvande
sculptuur
zichtbaarzijn.
Eenaardig
bijko-mend effect hiervan is dat
bij
sterkgesleten Scaphopoda,
zoals de Pliocene Fissidentaliumrectum
(Gmelin,
1790)
vandeZeeuwse
stranden,
dekruislings georiënteerde
kris-tallenvande middelsteschelplaag
zichtbaarzijn.
Wanneerde
schelpen
in het licht wordengehouden lijkt
deschelp
een
beetje
te‘glinsteren’.
Voedselenafvalstoffen
afscheiding
Tijdens
het zoekennaarvoedsel maakt het diermetdevoeteenkleine holte in het sediment
(afb. 3,
zie pag.36).
Devoedseldeeltjes
wordenvervolgens
verzameld doorintrek-bare kleine
‘tentakels’, captacula genaamd
enafgevoerd
naar de
mondopening (afb.
13).
Groterevoedseldeeltjes
(foraminiferen)
worden meestal door meerderecaptacula
tegelijkertijd ‘gevangen’.
Decaptacula zijn
nietlanger
danenkele millimetersenworden bekroond dooreen
bolvormig
lichaam
(afb. 14).
Dit bolvormige
lichaam is bekleedmettrilharenenis voorzienvan een
ondiepe
holtemetzintuig-cellenwaarmeedeselectievanhet voedsel
plaatsvindt.
Ookbevinden zich hier klieren die maken dat de
voedseldeeltjes
aanhet
captaculum blijven
‘kleven’en zorichting
de mond kunnen wordengeleid.
Foraminiferenvormende hoofdmootvanhet dieetvan
sca-phopoden.
Naast foraminiferenetende dieren ook anderevoedseldeeltjes
alsostracoden, eitjes
vanongewervelden,
diatomeeënetc.Het voedsel wordt
opgeslagen
ineensepa-rate
mondholte, vervolgens ‘fijngemalen’
door de radulaen
doorgevoerd
naarhetspijsverteringskanaal.
Deafval-stoffen worden
uiteindelijk afgevoerd
naarde mantelholteen via de apex
uitgestoten.
Ritmischebeweging
van devoet in combinatiemetactiviteitvantrilharen in de
man-telholte levert de
energie
voorhet genererenvan eencon-stante stroomschoonen
zuurstofrijk
water.Hoe deafval-producten verwijderd
wordenbij
diepgravende
Gadilidais niet bekend. Er wordt verondersteld dat
dergelijke
dierenperiodiek terugkeren
naarhetoppervlak
endaar deafval-stoffen
kwijtraken.
Een minderwaarschijnlijke optie
is datde afvalstoffen rechtstreeks worden
geïnjecteerd
in hetomringende sediment,
maardatzoude directeomgeving
vanhet dier vervuilenen
beperkingen opleggen
aandeom-vangvande
populatie.
Radula-morfologie
Scaphopoden
bezitten degrootsteradulavanalle
8 Verschillende vormenvanapicale
afsluitingen bij scaphopoden. (naar
Lamprell&Healy,1998:5, fig.2.C)
10 Verschillende vormenvansculptuur bijscaphopoden. (Lamprell&
Healy, 1998:5,fig. 2.D)
11a Verschillende typenvandoorsnede bijdeapertura (naar Lamprell&
Healy, 1998:5,fig. 2.E)
11b Verschillende typenvandoorsnede bijde apex (naar Scarabino,
1995:192, fig.2)
sp.
(Middellandsezee)met trilharenenholte, (naar
Palmer & Steiner1998:433, fig.10.6A)
Antalis
14 Topvan eenenkelecaptaculumvandescaphopode
Pulsellum sp.N. Atl. Oceaan, (internet) 13 Structuurvande voet(v), mond (m)encaptacula (c)vande
scaphopode
12 Doorsnede vande schelpwandvanDentalium laqueatum Verrill,
1885(westelijkeAtlantischeOceaan)met dedrieschelplagen (streepje=200pm). (Reynolds2002: 154,fig. 7)
Dentalium exmouthensis
9b Apicaleafsluiting Lamprell&Healy, 1998,
Australië.(Lamprell&Healy, 1998:6,fig. 3)
Fustiaria maltzani(Dunkler 1896) West-Afrika.(Nicklès, 1979:58, fig.13B)
foraminiferenenandere
voedseldeeltjes
vermalen. Deradu-la is
opgebouwd
uitrijen
vanmicroscopisch
kleinetandjes
bestaande uit chitineen
ijzerhoudende
mineralen. De radulawordt ondersteund dooreen constructie van
kraakbeen-achtig
materiaal. Elkerij
tanden bestaat uitvijf
tanden. Devorm en
afmeting
vande radula varieerttussen soortenengenera.
Bij
Dentalium(afb.
15a)
bestaat de radula uiteensmalle reeks tanden die veelal ontoereikend
lijken
in relatietot de
afmetingen
van het dier.Bij
soorten van het genusLaevidentaliumenFissidentalium is de radula
aanzienlijk
groterenis vaak sterk
gemineraliseerd
wat duidtopstevig
mechanisch
gebmik.
De radulavandeGadilida(afb. 15b)
is veel
flexibeler, asymmetrisch
vanvorm enwerkt min ofmeeralseen
ritssluiting
metals doelom de harde schalenvanforaminiferentekraken
(afb. 16).
Naarallewaarschijn-lijkheid zijn
de verschillen in devorm vande radulaenderadulatandenteherleidentot
specifieke
voedingsgewoon-ten.Naar
verwachting
zal debestudering
vande radulairemorphologie
indetoekomstnogvan grootnut
blijken
tezijn bij
taxonomisch onderzoek.Ademhaling
enzintuigen
Scaphopoden zijn
niet in het bezitvanctenidia(soort
‘kieu-wen’)
zoals andere mollusken.Ademhaling
vindtvermoe-delijk
directplaats
aanhetoppervlak
vande mantel. In hetmiddenvan de mantelholte bevinden zich enkele richels
mettrilharen die dewatertoevoer
reguleren.
Deze trilharenzijn
sterk doorbloed zodat hetwaarschijnlijk
is datzij
een functie vervullenbij
de opnamevanzuurstof in het bloed.Over de
zintuigen
vanscaphopoden
isrelatiefweinig
be-kend.
Ogen zijn afwezig,
watvermoedelijk
temaken heeftmethet
ingegraven
bestaanvande dieren. Devoetisvoor-zien van
zogenaamde
statocystendiebelangrijk zijn
omdecorrecteoriëntatievanhet dier in het substraatte
hand-haven.
Vermoedelijk zijn
detoppenvandecaptacula
voor-zienvan
chemoreceptoren
die wordeningezet bij
selectievan
voedseldeeltjes
en verzamelt het diermogelijk
nogmeerinformatieover
zijn omgeving
metzintuigcellen
in de mantelaandezijde
vandeapertura.Voortplanting
enontwikkeling
Bij
descaphopoden
zijn
degeslachten
gescheiden.
Hetvoortplantingsorgaan
iseeneenvoudig
orgaanenisgesitu-eerdaande dorsale
zijde
vanhet dier. Devrouwelijke
dierenzijn
meestal ietsgroterdan demannelijke scaphopoden
enbezitteneenveelgrotereradula.
Bevruchting
vindtplaats
nahet lozenvan zaad-eneicellenvia de mantelholteen
apex in het
omringende
zeewater.Na de
bevruchting
ontstaat metenkele tussenfaseneenlarvediezichdoor middelvantrilharen door hetwater
beweegt
(afb. 17). Tijdens
deze fase wordt de larve omgeven dooreen
tweedelig schelpje.
Na 4tot 5dagen
zinkt de larvenaarde bodemenverandert ineen
juveniele scaphopode.
Detwee
zijden
vanhetschelpje
smeltensamen en aandevoorzijde groeit
deprotoconch
uittotde volwassenschelp.
Tijdens
degroei
vanhet dier lost deprotoconch geleidelijk
openontstaat de
zogenaamde
apex.De
gladde
enbolleprotoconch (afb.
18)
issomsbewaardgebleven bij juveniele scaphopoden.
Er iseenonderscheidtussendevorm vande
protoconch
tussen detwee ordenvande
Scaphopoda,
deprotoconch
van de Gadilida isre-15a Radula van eenscaphopodevande Dentaliida (streepje=100pm). (internet) 15b Radula vaneenscaphopodevande Gadilida (streepje=100pm). (internet)
16 Foraminiferen diezijn 'gekraakt'door de radula van eenscaphopode.(internet)
17 Ontwikkelingvande larvevan eenscaphopode
toteenjuveniel dier; opmerkelijkis de
ontwikkelingvanhettweeschaligeschelpjetot
eenbuisvormigeschelp.
(Reynolds2002,198fig. 20)
Entalinopsis
18 protoconchvan sp.uit het Redonien (vroegPlioceen)vanBretagne.
latief kort
(200
-290(lm)
en zeerbolvanvorm,
terwijl
dievande Dentaliida
langer
is(360
- 800pm),
minderopge-blazenen aande
voorzijde
versierdmetringen.
De vormvande
protoconch
is zeerbruikbaarbij
deplaatsbepaling
vandesoortbinnende
ordening
vandeScaphopoda,
vooralbij
diesoorten dieuiterlijke
kenmerkenvertonen van deDentaliida zoals
bijvoorbeeld lengteribben,
maartocheenbolle,korte
protoconch
bezitten. Hetgebruik
vande proto-conchvoordeterminatievansoortenvalt echter buiten hetbereikvande doorsnee verzamelaar.
In het
volgende
deeloverdescaphopoden
zal ikingaan
op devormvanprotoconch
in relatietothetontstaan enont-wikkeling
vandeScaphopoda.
Literatuurlijst
Bilyard,
G.R. 1974. Thefeedinghabits
andecology
ofDen-talium entalestimpsoni
Henderson,
1920(Mollusca,
Scaphopoda).
In: TheVeliger,
17: 126- 138.Engeser,
T.S.,Riedel,
F. &Bandel,K. 1993.Early
ontoge-netic shellsofrecentand fossil
Scaphopoda.
In:Scripta
Geologica, Special Issue,
2:Proceedings. Symposium
‘Molluscan
Palaeontology’.
1 IthInternationalMalaco-logical Congress, Siena, Italy,
30thAugust
-5thSep-tember 1992.pp. 82- 100.
Gainey jr.,
I.F. 1972. Theuseof the foot and thecaptacula
in the
feeding
of Dentalium(Mollusca, Scaphopoda).
In: the
Veliger,
15: 29 - 34.Gudmundsson,
G„Engelstad,
K.,Steiner,
G. &Svavarsson,
J. 2003. Diets of fourdeep-water scaphopod
species
(Mollusca)
in the North Atlantic and the Nordic Seas.In: Marine
Biology,
142(6),
pp. 1103- 1112.Lamprell,
K.L. &Healy
J.M. 1998. A revision of theSca-phopoda
ffom Australian waters(Mollusca).
In;Re-cords of the Australianmuseum.
Supplement 24;
1-189.
Nicklès,
M. 1979.Scaphopodes
de TOuest-Afficain(Mol-lusqua, Scaphopoda).
In: Bulletin du Muséum nationaled’Histoire naturelle. 4e
serie,
Section A:Biologie
etÉcologie
animales,
1: 41-77.Palmer,
C.P. &Steiner,
G. 1998.Scaphopoda.
In;Beesley,
P.L., Ross, G.J.B. &
Wells,
A.,eds. Mollusca: The SouthernSynthesis.
Part A. Vol5,X: 431 -447.Reynolds,
P.D. 2002. TheScaphopoda.
In:Southward,
A.J.e.a.Advances in Marine
Biology,
42. Molluscan radia-tion- lesser known branches: 137-236.Ruppert,
E.E., Fox,R.S. &Barnes,R.D. 2004.Scaphopoda.
In: InvertebrateZoology.
Afunctionalevolutionary
ap-proach.
7th ed. Belmont CA; 403- 407.Scarabino,
V. 1995.Scaphopoda
of theTropical
Pacificand Indianoceans, with
description
of 3 new generaand 42 new
species.
In:Bouchet,
P. ed. Résultats desCampagnes
Musorstom. Volume 14. In; Mémoires duMusée national d’Histoire
naturelle,
167:
189- 379.Shimek,R.L. & Steiner G. 1997.
Scaphopoda.
In:Micros-copie Anatomy
ofin vertebrates.Harrison,F.W. &Kohn,
A.J.eds.,
68:719-781.Steiner,
G. 1992. Theorganisation
ofthepedal
musculatureand its connectionto the dorso-ventral musculature in
Scaphopoda.
In: Journal of MolluscanStudies,
58:181-197.Steiner,
G. 1993.Spawining
behaviour of Pulsellumlofo-tensis
(M. Sars)
and Cadulussubfusiformis (M. Sars)
(Scaphopoda, Mollusca).
In:Sarsia,
78: 31 - 33.Steiner, G. 1995. Larval and
juvenile
shells of four North Atlanticscaphopod
species.
In; AmericanMalacolo-gical Bulletin,
11(2),
pp. 87 -98.Trueman,E.R. 1968. The
burrowing
process ofDentalium(Scaphopoda).
In: Journal ofZoology,
154: 19- 27.*Aad