• No results found

Het voorkomen van de vervolging en bestraffing van mensenhandelslachtoffers - Een juridisch toepassingskader voor het non-punishmentbeginsel in de Nederlandse rechtspraktijk

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het voorkomen van de vervolging en bestraffing van mensenhandelslachtoffers - Een juridisch toepassingskader voor het non-punishmentbeginsel in de Nederlandse rechtspraktijk"

Copied!
43
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het voorkomen van de vervolging en bestraffing van

mensenhandelslachtoffers

-

Een juridisch toepassingskader voor het non-punishmentbeginsel in de Nederlandse rechtspraktijk

M.E. Brouwer

Master Publiekrecht: Strafrecht Begeleider: mw. dr. A. van Verseveld Datum: 31 juli 2020

(2)

2

Abstract

Het non-punishmentbeginsel strekt ertoe mensenhandelslachtoffers te beschermen tegen vervolging en bestraffing voor strafbare feiten die zij hebben begaan als gevolg van de mensenhandelsituatie waarin zij zich bevinden. Uit Europees onderzoek blijkt echter dat slachtoffers regelmatig worden vervolgd en bestraft voor dit soort feiten. Dit is onverenigbaar met de doelen van het beginsel: het beschermen van slachtoffers en hen aanmoedigen om te getuigen in de strafprocedure tegen de daders. Dit onderzoek richt zich op één van de oorzaken van dit probleem: de onzekerheid over de toepassing van het non-punishmentbeginsel. Er wordt onderzocht hoe het juridisch kader voor de toepassing van het non-punishmentbeginsel geformuleerd moet worden om de doelen van dit beginsel te bereiken in de Nederlandse rechtspraktijk.

De auteur schetst het toepassingskader aan de hand van drie deelvragen: welke typen feiten vallen onder het beginsel, wat zijn de voorwaarden voor toepassing en wat zou het juridische effect van toepassing moeten zijn? Deze vragen worden beantwoord op basis van literatuuronderzoek en aan de hand van voorbeeldcasussen. Er zijn drie categorieën delicten waarop het beginsel kan worden toegepast: statusgerelateerde delicten, criminele uitbuiting en secundaire delicten. Toepassing kan plaatsvinden indien er een link bestaat tussen het strafbare handelen en de mensenhandelsituatie. Op basis van de Mensenhandelrichtlijn moet er voor deze vereiste link sprake zijn van ‘gedwongen betrokkenheid’ en een ‘rechtstreeks gevolg’. Om tot de meest geëigende uitgangspunten te komen, zijn deze criteria nader ingevuld ten aanzien van de drie categorieën. Vervolgens is per categorie besproken wat de meest geschikte en haalbare toepassingsmogelijkheden zouden zijn in Nederland. Geconcludeerd wordt dat niet-vervolgen of vroeg seponeren tot de meest effectieve bescherming van slachtoffers zal leiden.

Trefwoorden: non-punishmentbeginsel, mensenhandelslachtoffer, Mensenhandelrichtlijn,

(3)

3

Inhoudsopgave

Inleiding ... 4

1. Het non-punishmentbeginsel ... 6

1.1 Internationaalrechtelijke grondslagen ... 6

1.2 Doelen die niet worden bereikt ... 9

1.3 Conclusie ... 11

2. Welke typen strafbare feiten vallen onder het non-punishmentbeginsel? ... 12

2.1 Ratio voor de opdeling in drie categorieën ... 12

2.2 De drie categorieën ... 14

2.2.1 Statusgerelateerde delicten ... 14

2.2.2 Criminele uitbuiting ... 15

2.2.3 Secundaire delicten ... 15

2.3 Kan het non-punishmentbeginsel ook op ‘de ergste’ feiten van toepassing zijn? ... 17

2.4 Conclusie ... 18

3. De voorwaarden voor de toepassing van het non-punishmentbeginsel ... 20

3.1 De vereiste link op basis van internationaal recht ... 20

3.2 De vereiste link uit de Mensenhandelrichtlijn ... 21

3.3 Nadere invulling van de vereiste link ... 22

3.3.1 Statusgerelateerde delicten ... 22

3.3.2 Criminele uitbuiting ... 24

3.3.3 Secundaire delicten ... 26

3.4 Conclusie ... 29

4. Het juridische effect van de toepassing van het non-punishmentbeginsel ... 31

4.1 De verschillende toepassingsmogelijkheden – worden de doelen bereikt? ... 31

4.2 De huidige toepassingsmogelijkheden in Nederland ... 32

4.3 Nadere invulling ten aanzien van de drie delictscategorieën ... 34

4.3.1 Statusgerelateerde delicten ... 34 4.3.2 Criminele uitbuiting ... 35 4.3.3 Secundaire delicten ... 35 4.4 Conclusie ... 36 Conclusie ... 37 Literatuurlijst ... 39

(4)

4

Inleiding

Een man wordt onder valse voorwendselen naar een vreemd land gelokt. Hij wordt mishandeld, bedreigd en zijn identiteitspapieren worden afgepakt. Vervolgens wordt hij door zijn mensenhandelaar onder druk gezet om diefstallen te plegen. De man wordt hierna door de autoriteiten vervolgd voor diefstal en door een politierechter veroordeeld.1

Dit vreemde land waar een mensenhandelslachtoffer is vervolgd voor feiten die hij onder dwang van een mensenhandelaar heeft moeten plegen, is niet een land hier ver vandaan: het is Nederland.

Zonder enige kennis van dit onderwerp weet iedereen: dit is onrechtvaardig. Het non-punishmentbeginsel ziet precies op deze ingewikkelde situatie waarin een mensenhandelslachtoffer een strafbaar feit begaat. Het beginsel strekt ertoe slachtoffers van mensenhandel te beschermen tegen vervolging en bestraffing wegens strafbare feiten die zij hebben gepleegd als gevolg van de mensenhandelsituatie waarin zij zich bevinden. 2 Mensenhandelaren gebruiken middelen als dwang, geweld en misleiding om slachtoffers te controleren en uit te buiten. Slachtoffers hebben in deze situatie geen keuze, ze handelen niet uit vrije wil. Mensenhandelslachtoffers zouden daarom niet verantwoordelijk moeten worden gehouden, en dus niet worden vervolgd en bestraft, voor strafbare feiten die zij in of als gevolg van deze situatie hebben moeten begaan.3 “In reality, if the State punishes a trafficked person

for offences related to their trafficking, it is punishing them for being trafficked.”4

Het non-punishmentbeginsel is vastgelegd in verschillende internationale rechtsdocumenten zoals het verdrag van de Raad van Europa inzake bestrijding van mensenhandel (Mensenhandelverdrag) en de richtlijn van de Europese Unie inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan (Mensenhandelrichtlijn).5 Er zijn drie doelen die aan het beginsel ten grondslag liggen: de mensenrechten van slachtoffers beschermen, secundaire victimisatie voorkomen en slachtoffers aanmoedigen om als getuige op te treden in de strafprocedure tegen de daders.6

1 Hof Amsterdam 27 september 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:5011; Op deze zaak in hoger beroep wordt later

verder ingegaan.

2 Piotrowicz & Sorrentino 2017, p. 172.

3 Ibid.; Piotrowicz & Sorrentino, HRLR 2016/16, p. 673; UNODC, Handbook for Parliamentarians, 2009, p. 43;

NRM, Negende Rapportage 2013, p. 122-123.

4 Piotrowicz & Sorrentino, HRLR 2016/16, p. 674.

5 CoE, Trafficking Convention, 2005, art. 26; EU, Directive 2011/36/EU, art. 8. 6 EU, Directive 2011/36/EU, preambule nr. 14.

(5)

5 Uit Europees onderzoek blijkt dat er slachtoffers van mensenhandel worden vervolgd en bestraft voor feiten waartoe zij zijn gedwongen door hun mensenhandelaar.7 Het spreekt voor zich dat de doelen van het non-punishmentbeginsel niet worden behaald als mensenhandelslachtoffers worden vervolgd en bestraft voor dit soort feiten. Anne Gallagher, expert op dit gebied, bracht deze problematiek bondig onder woorden: “Criminalization is the

antithesis of a victim-centered approach, inevitably operating to deny trafficked persons the rights to which they are entitled under international law.”8

Dit scriptieonderzoek richt zich op één van de oorzaken die ten grondslag ligt aan dit probleem: de onzekerheid over de toepassing van het non-punishmentbeginsel. In de afgelopen jaren is namelijk door academici aangekaartdat een duidelijk juridisch kader nodig is voor de effectieve en volledige toepassing van het beginsel.9 In deze scriptie wordt onderzocht hoe het juridisch kader voor de toepassing van het non-punishmentbeginsel dient te worden geformuleerd om de doelen die aan dit beginsel ten grondslag liggen te bereiken in de Nederlandse rechtspraktijk. Het eerste hoofdstuk legt de basis voor dit onderzoek door in te gaan op de internationaalrechtelijke instrumenten waarin het beginsel is vastgelegd. Hierbij wordt ook uitgezocht waarom de doelen van het beginsel in de huidige praktijk niet altijd worden behaald. De drie hoofdstukken die hierop volgen vormen de kern van het onderzoek. Aan de hand van drie deelvragen wordt onderzocht hoe het juridisch toepassingskader moet worden geformuleerd; hierbij wordt zowel literatuur als jurisprudentie gebruikt.10 In hoofdstuk twee wordt uitgezocht welke typen strafbare feiten onder het non-punishmentbeginsel kunnen vallen. Hiervoor wordt een opdeling in drie – in de literatuur voorgestelde – categorieën toegepast: criminele uitbuiting, statusgerelateerde delicten en secundaire delicten. Het derde hoofdstuk onderzoekt wat de voorwaarden zijn voor de toepassing van het non-punishmentbeginsel. De Mensenhandelrichtlijn vereist dat er een link bestaat tussen de mensenhandelsituatie en het strafbare handelen. Ten aanzien van de drie categorieën feiten wordt een nadere invulling van dit vereiste onderzocht. Ten slotte wordt in het vierde hoofdstuk besproken wat het juridische effect van de toepassing van het beginsel dient te zijn om de doelen zo goed mogelijk te bereiken. Er wordt beoordeeld met welke toepassingsmogelijkheden de doelen zo goed mogelijk zouden kunnen worden bereikt in Nederland.

7 RACE in Europe, ASI 2014, p. 5-8, 76-78. 8 Gallagher 2010, p. 283.

9 Jovanović, JTHE 2017/1; Dettmeijer-Vermeulen & Esser, Van beginsel tot praktijk, DD 2017/40; Piotrowicz &

Sorrentino, OSCE 2013.

(6)

6

1. Het non-punishmentbeginsel

In dit hoofdstuk worden de internationaalrechtelijke grondslagen van het non-punishmentbeginsel besproken om zo de basis te leggen voor het onderzoek. Vervolgens wordt onderzocht waarom de doelen van het beginsel maar zo zelden worden bereikt. Eerst wordt hieronder kort ingegaan op de aanduiding van de het non-punishmentbeginsel.

Het non-punishmentbeginsel wordt in de literatuur op drie verschillende manieren aangeduid:

non-criminalisation, non-prosecution en non-punishment. De term non-criminalisation duidt

op de breedst mogelijke bescherming: toepassing hiervan zou ertoe leiden dat er überhaupt geen strafrechtelijke aansprakelijkheid ontstaat als slachtoffers strafbare feiten begaan. Op deze manier is het beginsel echter nog niet bindend vastgelegd.11 De term non-prosecution gaat over

de vervolgingsfase. In deze vorm is het beginsel in de Mensenhandelrichtlijn vastgelegd als discretionaire bevoegdheid: autoriteiten moeten gerechtigd zijn om mensenhandelslachtoffers niet te vervolgen.12 Ten slotte kan de term non-punishment worden gebruikt voor de meest enge benadering van het beginsel. In het Mensenhandelverdrag is het beginsel op deze manier neergelegd. Dit schept enkel de verplichting om niet-bestraffing van slachtoffers mogelijk te maken.13 De Mensenhandelrichtlijn gebruikt de term non-punishment maar legt deze in haar brede vorm neer: het behelst zowel het niet-vervolgen als het niet-bestraffen, dus

non-prosecution én non-punishment.14 Dit onderzoek volgt de richtlijn en gebruikt de term non-punishment in haar brede betekenis.

1.1 Internationaalrechtelijke grondslagen

In de afgelopen twee decennia is er een groeiende consensus over het non-punishmentbeginsel zichtbaar. In 2018 stelde de Working Group on Trafficking in Persons van de Verenigde Naties (VN) vast dat het beginsel tot een erkende internationale norm is verworden.15 Voor deze ontwikkeling moet worden teruggegaan naar het Protocol van 2000 inzake de voorkoming, bestrijding en bestraffing van mensenhandel (Palermo protocol) bij het VN Verdrag tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad. Een van de doelen van het Palermo Protocol is het beschermen van slachtoffers. Het non-punishmentbeginsel is echter – na beraadslaging – niet expliciet opgenomen in het Protocol.16 Desalniettemin was dit wel het startschot voor de

11 Schloenhardt & Markey-Towler, GroJIL 2016/4, p.32-33. 12 EU, Directive 2011/36/EU, art. 8.

13 CoE, Trafficking Convention, 2005, art. 26.

14 Schloenhardt & Markey-Towler, GroJIL 2016/4, p.32-33; EU, Directive 2011/36/EU, art. 8. 15 UN Working Group on Trafficking in Persons, CTOC/COP/WG.4/2018/2, p. 8.

(7)

7 ontwikkeling van het beginsel. Deze ontwikkeling begon met een aantal soft law-documenten van de VN.17 In 2002 bracht de Office of the High Commissioner for Human Rights (OHCHR) de Recommended Principles and Guidelines on Human Rights and Human Trafficking (Recommended Principles) uit. Dit is het eerste soft law-document waarin het non-punishmentbeginsel expliciet is neergelegd.18

Trafficked persons shall not be detained, charged or prosecuted for the illegality of their entry into or residence in countries of transit and destination, or for their involvement in unlawful activities to the extent that such involvement is a direct consequence of their situation as trafficked persons.19

Vervolgens werd in 2009 door de conferentie van verdragsluitende partijen bij het VN verdrag en bijbehorende Palermo protocol het volgende aangeraden: “not punishing or prosecuting

trafficked persons for unlawful acts committed by them as a direct consequence of their situation as trafficked persons or where they were compelled to commit such unlawful acts.”20

In 2010 bracht de United Nations Office on Drugs and Crime (UNODC) de Model Law against Trafficking in Persons (Model Law) uit om verdragsstaten te helpen met de implementatie van het Palermo Protocol. In deze Model Law wordt een uitgebreid non-punishment artikel voorgesteld waarin onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende typen delicten. In het volgende hoofdstuk zal verder worden ingegaan op deze verschillende categorieën.21

Van soft law op internationaal niveau gaat de ontwikkeling van het beginsel verder richting verbindende rechtsdocumenten op regionaal niveau in Europa. In 2005 legde De Raad van Europa het beginsel voor het eerst bindend vast in artikel 26 van het Mensenhandelverdrag.22

Elke Partij voorziet, in overeenstemming met de grondbeginselen van haar rechtsstelsel, in de mogelijkheid slachtoffers geen straf op te leggen voor hun betrokkenheid bij onrechtmatige handelingen indien zij hiertoe gedwongen werden.23

De verplichting uit het Mensenhandelverdrag beperkt zich echter tot het implementeren van maatregelen die ervoor zorgen dat instanties de mogelijkheid hebben om tot niet-bestraffing over te gaan. Het gaat hier om het non-punishmentbeginsel in zijn enge vorm: enkel

niet-17 De term soft law wordt gebruikt voor rechtsdocumenten die niet juridisch bindend zijn. 18 Gallagher 2017, p. 31-32.

19 OHCHR, Recommended Principles, 2002, principle 7.

20 UN Working Group on Trafficking in Persons, CTOC/COP/WG.4/2009/2, par. 12.

21 UNODC, Model Law against Trafficking in Persons, 2009, art. 10; Schloenhardt & Markey-Towler, GroJIL

2016/4, p. 26-27.

22 Dettmeijer-Vermeulen & Esser, DD 2017/40, par. 3.1. 23 CoE, Trafficking Convention, 2005, art. 26.

(8)

8 bestraffing. Verdragsstaten worden dus alleen verplicht om te voorzien in de mogelijkheid om slachtoffers niet te bestraffen.24 In tegenstelling tot de hierboven besproken Model Law van de UNODC geeft het Mensenhandelverdrag nauwelijks handvatten voor op welke soort delicten niet-bestraffing van toepassing zou zijn.25

De volgende ontwikkeling kwam tot stand in 2011 met artikel 8 van de Mensenhandelrichtlijn. Hierin is het non-punishmentbeginsel neergelegd in haar ‘brede’ vorm: het omvat zowel niet-vervolging als niet-bestraffing.

De lidstaten nemen […] de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de bevoegde nationale autoriteiten gerechtigd zijn slachtoffers van mensenhandel niet te vervolgen of te bestraffen wegens gedwongen betrokkenheid bij criminele activiteiten die een rechtstreeks gevolg is van [de mensenhandelsituatie]26

Net als bij het Mensenhandelverdrag gaat het hier slechts over het creëren van een discretionaire bevoegdheid: staten zijn verplicht ervoor te zorgen dat de autoriteiten de mogelijkheid hebben om slachtoffers niet te vervolgen of niet te bestraffen.27 In het nieuwe Protocol van 2014 van

de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) is het beginsel net als in de richtlijn vastgelegd in haar ‘brede’ vorm – uiteraard specifiek met betrekking tot arbeidsuitbuiting.28

Voor Nederland en de Europese Unie is de richtlijn het belangrijkste rechtsdocument omdat het verbindende werking heeft voor de lidstaten en het zich uitstrekt tot zowel de vervolgings- als de berechtingsfase. In de preambule van de Mensenhandelrichtlijn zijn de doelen neergelegd die aan het non-punishmentbeginsel ten grondslag liggen. Het gaat om het beschermen van de mensenrechten van slachtoffers, het voorkomen van secundaire victimisatie en het aanmoedigen van slachtoffers om als getuige op te treden in de strafprocedure tegen hun daders.29 Mensenhandelaren misleiden vaak slachtoffers door te zeggen dat ze zullen worden vervolgd en bestraft als ze met de autoriteiten in contact komen. Een duidelijk non-punishmentbeginsel dat goed wordt toegepast dient ook een instrumenteel doel: het ontneemt mensenhandelaren dit chantagemiddel en helpt hiermee slachtoffers om aan de mensenhandelsituatie te ontkomen.30

24 CoE, Explanatory Report to the Convention, 2005, par. 272-274; Hoshi, GroJIL 2013/1, p. 59.

25 Schloenhardt & Markey-Towler, GroJIL 2016/4, p. 27-28; CoE, Explanatory Report to the Convention, 2005,

par. 272-274.

26 EU, Directive 2011/36/EU, art. 8.

27 Schloenhardt & Markey-Towler, GroJIL 2016/4, p. 28-29.

28 ILO, Forced Labour Protocol, 2014, art. 4(2); Piotrowicz & Sorrentino, HRLR 2016/16, p. 676-677. 29 EU, Directive 2011/36/EU, preambule nr. 14.

(9)

9

1.2 Doelen die niet worden bereikt

De doelen van het non-punishmentbeginsel staan in het teken van het beschermen van mensenhandelslachtoffers en het vergroten van de kans dat hun mensenhandelaren worden berecht in een strafprocedure. In deze paragraaf wordt eerst naar een aantal onderzoeken gekeken waaruit kan worden vastgesteld dat de doelen in de huidige praktijk in Nederland en Europa zeker niet altijd worden bereikt. Hierna wordt ingegaan op de oorzaken die hier waarschijnlijk aan ten grondslag liggen.

Uit onderzoek op zowel Europees als nationaal niveau blijkt dat mensenhandelslachtoffers door de autoriteiten worden vervolgd en bestraft voor feiten waartoe zij waren gedwongen door hun mensenhandelaar. Deze conclusie komt naar voren uit het RACE in Europe project, een onderzoek in vier Europese landen waaronder ook Nederland.31 Ten aanzien van Nederland volgt deze conclusie uit het onderzoek van Fairwork, waarin de aanwezigheid van mensenhandelslachtoffers in vreemdelingendetentie werd onderzocht. Van de 59 zaken die Fairwork in 2011 onderzocht, werden er in 38 gevallen slachtoffers van mensenhandel gesignaleerd.32 Eén van de knelpunten die onderzoekers tegenkwamen was dat het verband

tussen de mensenhandel en het strafbare feit niet wordt herkend én erkend. Zo werd een slachtoffer van seksuele uitbuiting veroordeeld voor het bezit van valse identiteitspapieren en vervolgens ongewenst vreemdeling verklaard op basis van deze veroordeling.33

Verder bewijs kwam naar voren uit Spaans en Engels onderzoek. Buitenlandse vrouwelijke gedetineerden die waren vervolgd voor delicten die mogelijk verband hielden met een situatie van uitbuiting werden geïnterviewd. De Spaanse en Engelse onderzoekers identificeerden respectievelijk een kwart en de helft van de gedetineerden die zij interviewden als slachtoffers van mensenhandel die waren vervolgd en bestraft voor feiten waartoe zij waren gedwongen door hun mensenhandelaar.34

Zoals uit deze onderzoeken blijkt, worden slachtoffers van mensenhandel dikwijls niet als zodanig herkend én erkend door de autoriteiten. Wat dit in de praktijk voor slachtoffers betekent, wordt ook wel “the highest degree of institutional victimisation” genoemd.35 Ten eerste verzuimen autoriteiten hun plicht om mensenhandelslachtoffers te identificeren, te

31 RACE in Europe, ASI 2014, p. 5-8, 76-78. 32 Boermans & Habich, FairWork 2012, p. 5, 8. 33 Boermans & Habich, FairWork 2012, p. 19-20.

34 Villacampa & Torres, Eur J Crim Policy Res 2014/21, p. 112; Hales & Gelsthorpe 2012, p. 1-2; Hales 2017,

p. 65-67.

(10)

10 beschermen en hun rechten als slachtoffers te waarborgen.36 Ten tweede vervolgen en bestraffen autoriteiten slachtoffers voor feiten waartoe zij door hun mensenhandelaar zijn gedwongen.37 Deze praktijk druist vanzelfsprekend in tegen het behalen van de doelen van het non-punishmentbeginsel: het beschermen van de mensenrechten van slachtoffers, het voorkomen van secundaire victimisatie en hen aanmoedigen om als getuige op te treden in de strafprocedure tegen hun daders.38

Criminologisch en juridisch onderzoek wijst uit dat er verschillende redenen zijn waarom deze doelen niet behaald worden en slachtoffers onterecht worden bestraft. Ten eerste bestaat er een gebrek aan kennis over zowel de mogelijkheid tot niet-vervolgen en niet-bestraffen op basis van het non-punishmentbeginsel als de specifieke vorm van mensenhandel met het oogmerk op criminele uitbuiting. Ten tweede is het identificeren van slachtoffers een groot obstakel. Autoriteiten slagen er vaak niet in om deze slachtoffers te herkennen én erkennen in de verdachten die zij op het eerste gezicht zien. Als slachtoffers niet als zodanig worden geïdentificeerd betekent dit dat ze als ordinaire verdachten zullen worden behandeld en vervolgd.39 Ten slotte bestaat er onzekerheid over de uitleg en toepassing van het

non-punishmentbeginsel doordat internationale instrumenten waarin het beginsel is vastgelegd staten veel ruimte geven.40 De Organization for Security and Co-operation in Europe (OSCE) concludeerde dat in de deelnemende staten – alle gebonden aan het Mensenhandelverdrag – de regelgeving betreffende het beginsel ver uiteenloopt en de toepassing niet consistent is.41 De onduidelijkheid over de toepassing legt tevens een extra chantagemiddel in handen van de mensenhandelaren. Slachtoffers zijn terecht huiverig om samen te werken met autoriteiten, doodsbang dat zij zelf zullen worden vervolgd.42 Uit onderzoek van de nationaal rapporteur mensenhandel blijkt dat ook in Nederland onzekerheid bestaat over de uitleg van het non-punishmentbeginsel, zowel in strafvorderlijk beleid als in de rechtspraak. Deze rechtsonzekerheid staat in de weg aan het behalen van de doelen van het beginsel.43 Academici in het veld bepleiten daarom dat een duidelijk juridisch kader nodig is voor volledige en effectieve toepassing van het non-punishmentbeginsel.44 Deze drie obstakels staan uiteraard

36 EU, Directive 2011/36/EU, art. 11; CoE, Trafficking Convention, 2005, art. 10; Gallagher 2010, p.180-183. 37 RACE in Europe, ASI 2014, p. 78 ; Villacampa & Torres, Eur J Crim Policy Res 2014/21, p. 112.

38 EU, Directive 2011/36/EU, preambule nr. 14.

39 RACE in Europe, ASI 2014, p. 57-60; Villacampa & Torres, Eur J Crim Policy Res 2017/23, p. 405-406;

Villacampa & Torres, IRV 2018, p. 14-15.

40 Jovanović, JTHE 2017/1, p. 73-74; Hoshi, GroJIL 2013/1, p. 68-69; Huberts & ten Kate, Trema 2012/3, p. 82. 41 Piotrowicz & Sorrentino, OSCE 2013, p. 23-24.

42 Schloenhardt & Markey-Towler, GroJIL 2016/4, p. 37-38. 43 Dettmeijer-Vermeulen & Esser, DD 2017/40, par. 5.

(11)

11 met elkaar in verband – zoals kennis een voorwaarde vormt voor het identificeren van slachtoffers, zo is identificatie vereist om überhaupt tot toepassing van het beginsel te komen.45 Dit scriptieonderzoek richt zich op het laatstgenoemde aspect: de rechtsonzekerheid die bestaat betreffende de toepassing van het non-punishmentbeginsel.

1.3 Conclusie

In dit hoofdstuk is de basis gelegd voor het onderzoek: er is vastgesteld wat de internationaalrechtelijke grondslagen van het non-punishmentbeginsel zijn en waarom de doelen die aan dit beginsel ten grondslag liggen maar zo zelden worden behaald. In de Mensenhandelrichtlijn is het beginsel vastgelegd in haar brede vorm; het omvat zowel niet-vervolging als niet-bestraffing. De preambule stelt duidelijk dat het beginsel ten doel heeft mensenhandelslachtoffers te beschermen – onder andere tegen secundaire victimisatie – en te bevorderen dat de daders worden berecht. Uit Europees onderzoek blijkt echter dat mensenhandelslachtoffers dikwijls niet worden herkend, en worden vervolgd en bestraft voor feiten waartoe zij door hun mensenhandelaar zijn gedwongen. Dit is uiteraard onverenigbaar met de doelen van het beginsel. Er zijn verschillende oorzaken geïdentificeerd die hieraan ten grondslag kunnen liggen. Dit scriptieonderzoek concentreert zich op de rechtsonzekerheid over de toepassing van het non-punishmentbeginsel. In de drie hierop volgende hoofdstukken wordt onderzocht hoe het toepassingskader moet worden geformuleerd om de doelen die aan het beginsel ten grondslag liggen te bereiken.

(12)

12

2. Welke typen strafbare feiten vallen onder het

non-punishmentbeginsel?

Voor dit onderzoek naar het toepassingskader voor het non-punishmentbeginsel is het allereerst van belang om te bepalen welke typen strafbare feiten onder het beginsel kunnen vallen. Het besef dat een volledig uitputtende lijst vaststellen onmogelijk is, is hierbij essentieel. Criminaliteit is continu aan ontwikkeling onderhevig: mensenhandelaren spelen in op internationale ontwikkelingen en gebruiken alsmaar nieuwe vormen van uitbuiting om hun doel te bereiken.46 Het opstellen van een dergelijke lijst zou er enkel toe leiden dat nieuwe vormen

worden uitgesloten voor toepassing, en zou zo mensenhandelaren in de hand spelen. Om deze reden wordt er in dit hoofdstuk niet getracht een uitputtende lijst op te stellen, maar wordt in plaats daarvan ingegaan op de drie categorieën van feiten waarop het beginsel van toepassing kan zijn. Het onderscheid tussen deze categorieën is een essentiële bouwsteen voor dit gehele onderzoek. Dit onderscheid heeft namelijk invloed op de voorwaarden voor de toepassing van het beginsel: de link tussen het begane feit en de mensenhandelsituatie. Daarnaast heeft het ook invloed op het juridische effect van toepassing. Deze twee kwesties worden in het derde en vierde hoofdstuk onderzocht. In dit hoofdstuk wordt vanwege het belang van de drie categorieën allereerst kort ingegaan op de ratio voor dit onderscheid. Vervolgens wordt er dieper ingegaan op de drie verschillende categorieën, welke worden geïllustreerd met behulp van casussen. Ten slotte wordt onderzocht of het beginsel in principe op de ‘ergste’ feiten van toepassing kan zijn.

2.1 Ratio voor de opdeling in drie categorieën

De ontwikkeling van het beginsel in de afgelopen twee decennia laat zien dat er al geruime tijd draagvlak bestaat voor een onderscheid tussen verschillende categorieën feiten waarop het beginsel van toepassing kan zijn. Al in 2002 publiceerde de OHCHR de Recommended Principles and Guidelines on Human Rights and Human Trafficking, waarin principle 7 het beginsel vastlegt. In deze grondregel wordt een onderscheid gemaakt tussen statusgerelateerde delicten en andere strafbare feiten. Op de eerste categorie is het beginsel in principe altijd van toepassing, op de tweede is het enkel van toepassing als deze een direct gevolg zijn van de situatie als slachtoffer van mensenhandel.47 Uit het in 2010 door de OHCHR uitgebrachte Commentary on the Recommended Principles kan worden afgeleid dat dit onderscheid dient te

46 Piotrowicz & Sorrentino, OSCE 2013, p. 22-23. 47 OHCHR, Recommended Principles, 2002, principle 7.

(13)

13 leiden tot blanket immunity voor mensenhandelslachtoffers die statusgerelateerde delicten hebben begaan.48 Dit onderscheid is tevens duidelijk neergelegd in artikel 10 van de UNODC Model Law against Trafficking in Persons:

Art. 10 - Non-liability [non-punishment] [non-prosecution] of victims of trafficking in persons

1. A victim of trafficking in persons shall not be held criminally or administratively liable […] for offences [unlawful acts] committed by them, to the extent that such involvement is a direct consequence of their situation as trafficked persons.

2. A victim of trafficking in persons shall not be held criminally or administratively liable for immigration offences established under national law.49 (onderstreping MB)

Beide soft law-documenten laten zien dat het onderscheid effect heeft op de werking van het beginsel: waar voor statusgerelateerde delicten simpelweg blanket immunity wordt voorgesteld, worden voor de ‘andere delicten’ voorwaarden gesteld voor toepassing.

Recent is ook door verschillende academici bepleit dat het voor de toepassing van het non-punishmentbeginsel nodig is om onderscheid te maken tussen de verschillende categorieën van delicten en dat hier aparte uitgangspunten voor zouden moeten gelden. In de literatuur wordt onderscheid gemaakt tussen drie categorieën: statusgerelateerde delicten, criminele uitbuiting en secundaire delicten.50

De nationaal rapporteur mensenhandel kwam op basis van Nederlands onderzoek naar zowel strafvorderlijk beleid als de rechtspraak tot de conclusie dat er “behoefte bestaat aan meer uniforme en op het begane delict aangepaste uitgangspunten die bij het geven van toepassing aan het non-punishmentbeginsel een rol spelen.”51 Dit standpunt wordt gedeeld door Jovanović: zij bepleit dit onderscheid op basis van de verschillende soorten verbanden tussen de strafbare feiten en de mensenhandelsituatie bij de verschillende categorieën. Het gaat hierbij met name om de mate van dwang en de causale relatie. Deze zijn vanzelfsprekend verschillend bij statusgerelateerde delicten en bij criminele uitbuiting. Bij de laatste zal de mate van dwang vaak veel hoger liggen en is het plegen van delicten het doel van de uitbuiting.52 Uit de aangehaalde

48 OHCHR, Commentary on the Recommended Principles, 2010, p. 132-133; Jovanović, JTHE 2017/1, p. 70;

De term blanket immunity wordt gebruikt om aan te duiden dat een persoon complete immuniteit wordt verschaft en dus niet voor dit feit zal worden vervolgd.

49 UNODC, Model Law against Trafficking in Persons, 2009, art. 10.

50 Jovanović, JTHE 2017/1, p. 65-67; Dettmeijer-Vermeulen & Esser, DD 2017/40, par. 3.2, 5-6; Schloenhardt &

Markey-Towler, GroJIL 2016/4, p.13-16.

51 Dettmeijer-Vermeulen & Esser, DD 2017/40, par. 5. 52 Jovanović, JTHE 2017/1, p. 56-66.

(14)

14

soft law-documenten en het onderzoek van deze academici blijkt dat het nodig is om

uitgangspunten vast te stellen die op de drie categorieën van delicten van toepassing zijn. Dit zal in de volgende hoofdstukken aan de orde komen. Voorafgaand aan het onderzoeken van deze verschillende uitgangspunten, zal eerst dieper op de drie verschillende categorieën worden ingegaan.

2.2 De drie categorieën

Dit onderzoek baseert zich op een categorisering die in de academische literatuur wordt gebruikt in navolging van het werk van Jovanović en Schloenhardt & Markey-Towler.53 Feiten

waarop het non-punishmentbeginsel van toepassing kan zijn, kunnen in de drie volgende categorieën worden opgedeeld: statusgerelateerde delicten, criminele uitbuiting en secundaire delicten.

2.2.1 Statusgerelateerde delicten

Statusgerelateerde delicten zijn een direct gevolg van het bekende fenomeen dat mensenhandelaren buitenlandse slachtoffers rekruteren en over landsgrenzen vervoeren.54

Doorgaans dragen deze slachtoffers niet de verplichtte reis- of verblijfsdocumenten bij zich, of hebben ze documenten die – soms zonder hun medeweten – door hun handelaren zijn vervalst.55 Het begaan van deze feiten is instrumenteel aan het mensenhandeldelict: het is een noodzakelijke stap voor de handelaren om de slachtoffers te kunnen uitbuiten.56

Een voorbeeld van een statusgerelateerd delict is te zien in een casus waarin een Nigeriaanse vrouw door mensenhandelaren onder valse voorwendselen naar Nederland werd overgebracht. Eenmaal in Nederland kreeg zij valse verblijfsdocumenten en werd seksueel uitgebuit in de prostitutie. Zowel zijzelf als haar achtergebleven familie werden bedreigd en geïntimideerd. De vrouw verbleef illegaal in Nederland, leefde in angst en durfde niet naar de politie te stappen. Op een gegeven moment wordt ze staande gehouden op Station Roosendaal. Na zich met het valse document gelegitimeerd te hebben wordt ze vervolgd voor het opzettelijk gebruikmaken van een vals verblijfsdocument.57

53 Schloenhardt & Markey-Towler, GroJIL 2016/4, p.13-16; Jovanović, JTHE 2017/1, p. 65-67;

Rodríguez-López 2020, p. 113; Dettmeijer-Vermeulen & Esser, DD 2017/40, par. 3.2.

54 NRM, Slachtoffermonitor 2019, p. 91-95; Schloenhardt & Markey-Towler, GroJIL 2016/4, p.13-14. 55 Schloenhardt & Markey-Towler, GroJIL 2016/4, p. 13-14; Piotrowicz & Sorrentino, OSCE 2013, p. 23. 56 Jovanović, JTHE 2017/1, p. 66.

(15)

15

2.2.2 Criminele uitbuiting

De tweede categorie feiten valt onder de noemer criminele uitbuiting.58 Bij deze vorm van mensenhandel worden slachtoffers gedwongen om strafbare feiten te plegen en trekt de mensenhandelaar hier financieel gewin uit. Het kan bijvoorbeeld gaan om gedwongen zakkenrollen, winkeldiefstal en het smokkelen of produceren van drugs.59 Slachtoffers begaan in deze situatie strafbare feiten als direct gevolg van de mensenhandelsituatie, en mensenhandelaren gebruiken dwangmiddelen als geweld en misleiding om hen hiertoe te dwingen.60 In tegenstelling tot de hierboven besproken statusgerelateerde delicten zijn deze delicten zelf het doel van de uitbuiting. Bij criminele uitbuiting is het oogmerk van de mensenhandelaar namelijk gericht op het plegen van strafbare feiten.61 Dit is duidelijk zichtbaar in een zaak die in 2017 voor het Hof Amsterdam kwam en in de inleiding van dit onderzoek al werd geïntroduceerd. Een man die onder valse voorwendselen naar Nederland was gelokt werd onder druk gezet om diefstallen te plegen. Hij werd mishandeld, zijn identiteitspapieren werden afgepakt en hij en zijn familie werden bedreigd. De man werd vervolgens vervolgd voor de diefstallen die hij onder druk van zijn mensenhandelaren had gepleegd.62

2.2.3 Secundaire delicten

Ten slotte is er nog de categorie secundaire delicten.63 In tegenstelling tot statusgerelateerde delicten – een noodzakelijke stap richting het doel van de mensenhandelaar – en criminele uitbuiting – het doel zelf – staan secundaire delicten wat verder verwijderd van de mensenhandelsituatie.64 Er worden drie situaties onderscheiden die onder deze categorie vallen. Ten eerste zijn er situaties waarin slachtoffers als medeplichtige of medepleger betrokken raken in het werven, vervoeren en uitbuiten van andere slachtoffers om zo zelf verdere mishandeling en misbruik te ontkomen.65 Dit wordt ook wel de cycle of abuse genoemd: slachtoffers worden gemanipuleerd om een assisterende rol te spelen in de uitbuiting van andere slachtoffers. Zoals eerder al naar voren kwam, is dit een doelbewuste strategie van mensenhandelaren om het slachtoffers nóg moeilijker te maken de situatie te ontvluchten.66 Een voorbeeld hiervan is een

58 Dettmeijer-Vermeulen & Esser, DD 2017/40, par. 3.2; Schloenhardt & Markey-Towler en Jovanović

gebruiken voor deze categorie respectievelijk de term ‘consequential offences’ en ‘purpose offences’.

59 EU, Directive 2011/36/EU, preambule nr. 11; NRM, Tiende Rapportage 2017, p. 40-41. 60 Schloenhardt & Markey-Towler, GroJIL 2016/4, p. 14; Art. 273f(1) sub 1 Sr.

61 Schloenhardt & Markey-Towler, GroJIL 2016/4, p. 14; Jovanović, JTHE 2017/1, p. 66; Dettmeijer-Vermeulen

& Esser, DD 2017/40, par. 3.2.

62 Hof Amsterdam 27 september 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:5011.

63 Schloenhardt & Markey-Towler en Jovanović gebruiken voor deze categorie respectievelijk de term

‘liberation offences’ en ‘secondary offences’.

64 Jovanović, JTHE 2017/1, p. 66-67.

65 Jovanović, JTHE 2017/1, p. 66-67; Schloenhardt & Markey-Towler, GroJIL 2016/4, p. 15. 66 Piotrowicz & Sorrentino, HRLR 2016/16, p. 686.

(16)

16 zaak die in 2018 voor de rechtbank Den Haag kwam. De verdachte was een vrouw die zelf als mensenhandelslachtoffer was aangemerkt in een ander onderzoek naar mensenhandel. Zij is vervolgd en bestraft voor de uitbuiting in de prostitutie van twee jonge vrouwen.67

In de tweede plaats zijn er situaties waarin slachtoffers delicten plegen om aan de mensenhandelsituatie te ontsnappen. Dit worden liberation offences genoemd. Deze delicten worden meestal gepleegd tegen de handelaar of zijn bezittingen, of teneinde documenten of wapens te bemachtigen die nodig zijn om de situatie te ontvluchten.68 Een dergelijke zaak lag in februari 2020 voor bij de rechtbank Leeuwarden. Een vrouw werd door haar vriend uitgebuit in de prostitutie en fors mishandeld. Zij was alle zeggenschap over haar eigen leven kwijt, de mishandelingen werden steeds erger en ze vreesde voor haar leven. In deze situatie heeft de vrouw een kennis benaderd om haar vriend om het leven te brengen. Haar – inmiddels – ex-vriend is veroordeeld voor seksuele uitbuiting van de vrouw. Zelf is zij vervolgd en bestraft voor poging tot uitlokking van moord. Haar advocaat heeft zich op het non-punishmentbeginsel proberen te beroepen. De rechtbank bleek echter niet te weten dat deze situatie onder het punishmentbeginsel kan vallen: “[n]aar het oordeel van de rechtbank ziet het non-punishmentbeginsel echter niet op de onderhavige situatie waarin een slachtoffer van mensenhandel een strafbaar feit pleegt om uit haar situatie te komen.”69 Deze casus benadrukt

de urgentie van dit onderzoek: zolang de beslissende instanties niet weten op welke situaties het beginsel van toepassing kan zijn, zullen er onschuldige slachtoffers van mensenhandel worden vervolgd en bestraft. Het beginsel kan dus wel degelijk van toepassing zijn op een casus als deze. Of het ook dient te worden toegepast op deze specifieke casus, wordt in het volgende hoofdstuk besproken.

Ten slotte kan de categorie secundaire delicten ook als restcategorie dienen voor uitzonderlijke ‘overige’ situaties. Een voorbeeld hiervan is de Mehak-zaak, waarin het minderjarige Indiase meisje S. door een Indiaas koppel naar Nederland werd gehaald en jarenlang werd mishandeld en uitgebuit als huishoudelijke hulp. Meisje S. moest van haar uitbuiters tevens een rol spelen in de verwaarlozing en mishandeling van baby Mehak die zich ook in het huishouden bevond en als gevolg hiervan is doodgegaan. Meisje S. is veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf voor haar rol bij de dood van baby Mehak.70 Destijds is door de nationaal rapporteur mensenhandel

67 Rb. Den Haag 23 maart 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:3905. 68 Ibid.; Schloenhardt & Markey-Towler, GroJIL 2016/4, p. 15.

69 Rb. Noord-Nederland 11 februari 2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:530.

70Hof Den Haag 19 januari 2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:BK9410; HR 6 december 2011,

(17)

17 bepleit dat het non-punishmentbeginsel had moeten worden toegepast ten aanzien van meisje S.71 In de volgende paragraaf zal deze casus verder worden besproken.

2.3 Kan het non-punishmentbeginsel ook op ‘de ergste’ feiten van toepassing zijn?

Of het beginsel op alle – en dus ook de ergste – feiten van toepassing kan zijn is een ingewikkelde vraag die aan de orde kwam in de hierboven besproken Mehak-zaak. Uit internationale rechtsdocumenten komt geen eenduidig antwoord naar voren.72 Enkel de UNODC Model Law stelt dat toepassing zou moeten uitblijven ten aanzien van de meest ernstige delicten.73 De verbindende rechtsdocumenten in Europa – het Mensenhandelverdrag en de Mensenhandelrichtlijn – laten zich daarentegen niet uit over de feiten waarop het beginsel van toepassing kan zijn, en sluiten ernstige delicten niet uit.74 De OSCE pleit ervoor dat het beginsel van toepassing kan zijn op elk feit zolang de vereiste link met de mensenhandelsituatie vastgesteld kan worden.75 Internationale instrumenten laten het dus aan de afzonderlijke staten

om hierover te beslissen.

Het Verenigd Koninkrijk heeft met de inwerkingtreding van de Modern Slavery Act in 2015 een duidelijke beslissing gemaakt in deze kwestie. In deze wet is een speciaal non-punishmentverweer neergelegd in section 45. Het bereik van dit verweer is echter aan banden gelegd doordat er een lange lijst van delicten is opgenomen waarop het verweer niet van toepassing kan zijn, waaronder beroving, mensenhandel en doodslag. Dit geldt ook als het mensenhandelslachtoffer slechts medeplichtig was.76 Jovanović heeft aangekaart dat deze beperking zeer problematisch is, met name in verband met het delict mensenhandel. Zoals al eerder besproken is het een bekend fenomeen dat handelaren slachtoffers dwingen om medeplichtig te worden aan de uitbuiting van anderen: de cycle of abuse.77

Uit de Nederlandse beleidsdocumenten betreffende de implementatie van het beginsel blijkt niet dat ernstige delicten worden uitgesloten.78 Dit komt overeen met het feit dat de algemene strafuitsluitingsgronden – waaronder psychische overmacht – in Nederland ook van toepassing kunnen zijn op alle strafbare feiten.79 In de eerder besproken Mehak-zaak kwam het hof niet tot

71 Dettmeijer-Vermeulen & Esser, Strafblad 2013/3, p. 207-209; Dettmeijer-Vermeulen & Esser, The victim of

human trafficking as offender, JTHE 2017/1, p. 86, 93-94.

72 Piotrowicz & Sorrentino, HRLR 2016/16, p. 686.

73 UNODC, Model Law against Trafficking in Persons, 2009, art. 10(4).

74 CoE, Trafficking Convention, 2005, art. 26; EU, Directive 2011/36/EU, art. 8. 75 Piotrowicz & Sorrentino, OSCE 2013, p. 23.

76 MSA 2015, sec. 45(7).

77 Jovanović, JTHE 2017/1, p. 65.

78 Aanwijzing mensenhandel, 2013; Aanwijzing gebruik sepotgronden, 2014. 79 Art. 40 Sr; Dettmeijer-Vermeulen & Esser, JTHE 2017/1, p. 83-84.

(18)

18 de toepassing van het non-punishmentbeginsel op basis van de ernst van de onderhavige delicten en nog een tweede omstreden argument. Dit is opvallend en niet in lijn met nationale en internationale rechtsdocumenten. 80 In het tweede argument stelde het hof dat de mishandeling en doodslag niet in voldoende direct verband stonden met de werkzaamheden die S. in het kader van de uitbuiting moest verrichten. In het volgende hoofdstuk wordt verder ingegaan op waarom het hof hier de plank heeft misgeslagen.

Om deze kwestie te doorgronden is het verschil tussen de civil law- en de common law-traditie van belang; er is duidelijke tweedeling in hoe deze kwestie wordt benaderd in de twee rechtstradities. Waar in continentale rechtssystemen het zelfs bij de ergste feiten mogelijk is dat strafrechtelijke aansprakelijkheid wordt uitgesloten, is in de common law-traditie in deze gevallen slechts strafvermindering mogelijk. 81 Deze tweedeling komt voort uit een diepgeworteld verschil tussen de twee systemen. Terwijl in civil law een onderscheid wordt gemaakt tussen rechtvaardigingsgronden en schulduitsluitingsgronden is dit niet het geval in

common law. Het belang van dit verschil blijkt uit de bekende zaak Dudley & Stephens, waarin

door het gebrek aan dit onderscheid de twee zeelieden tot de doodstraf moesten worden veroordeeld.82

2.4 Conclusie

In dit hoofdstuk is onderzocht welke typen strafbare feiten onder het non-punishmentbeginsel kunnen vallen. Op basis van soft law-documenten en onderzoek van academici is geconcludeerd dat onderscheid dient te worden gemaakt tussen drie categorieën delicten waarop het beginsel van toepassing kan zijn. Voor deze categorieën dienen specifieke uitgangspunten vastgesteld te worden om tot een effectieve toepassing van het beginsel te komen en zo de doelen van het beginsel te bereiken. Er worden drie categorieën strafbare feiten onderscheiden waarop het beginsel van toepassing kan zijn: statusgerelateerde delicten, criminele uitbuiting en secundaire delicten. In de laatste paragraaf is onderzocht of het non-punishmentbeginsel in Nederland ook op de meest ernstige delicten van toepassing kan zijn. De bindende rechtsdocumenten staan dit niet in de weg en ook uit nationale beleidsdocumenten blijkt niet dat ervoor is gekozen om bepaalde delicten uit te sluiten. Ten slotte behoort het Nederlandse rechtssysteem tot de continentale rechtstraditie waarin ook voor de meest ernstige feiten strafrechtelijke aansprakelijkheid kan worden uitgesloten. Daaruit dient geconcludeerd te worden dat in

80Hof Den Haag 19 januari 2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:BK9410; Dettmeijer-Vermeulen & Esser, Strafblad

2013/3, p. 207-209.

81 Piotrowicz & Sorrentino, HRLR 2016/16, p. 686-688.

(19)

19 Nederland het non-punishmentbeginsel zelfs op de ergste feiten van toepassing kan zijn. Uiteraard zijn de vereisten strikt en zal per casus moeten worden afgewogen of het beginsel ook daadwerkelijk moet worden toegepast. In het volgende hoofdstuk zal worden onderzocht wat de vereisten zijn voor de toepassing van het beginsel.

(20)

20

3. De voorwaarden voor de toepassing van het non-punishmentbeginsel

In het voorgaande hoofdstuk is uitgezocht op welke typen feiten het non-punishmentbeginsel van toepassing kan zijn. Dit hoofdstuk zal de volgende pijler voor het toepassingskader onderzoeken: wat zijn de voorwaarden voor de toepassing van het beginsel? Voor toepassing wordt vereist dat er een link bestaat tussen het strafbare handelen en de mensenhandelsituatie. Eerst worden twee modellen besproken die binnen het internationale recht zijn ontwikkeld om deze link te duiden. Vervolgens wordt ingezoomd op de vereisten uit de Mensenhandelrichtlijn. Zoals al eerder naar voren kwam, is het onderscheid tussen de drie categorieën feiten waarop het beginsel van toepassing kan zijn bepalend voor de vereisten die aan de link worden gesteld. Voor de drie categorieën wordt een nadere invulling van de vereiste link onderzocht.

3.1 De vereiste link op basis van internationaal recht

De vereiste link wordt binnen internationaal recht op twee verschillende manieren uitgelegd: via het duress model en het causation model. Op basis van het duress model is toepassing van het non-punishmentbeginsel alleen mogelijk als het slachtoffer wordt gedwongen het feit te plegen; er wordt een hoge mate van dwang vereist.83 De non-punishmentbepaling in het Mensenhandelverdrag – artikel 26 – is gebaseerd op dit model en is van toepassing “to the

extent that they have been compelled to do so”.84 Dit model wordt echter bekritiseerd omdat het een enge benadering van het non-punishmentbeginsel bevordert, waardoor slachtoffers niet voldoende worden beschermd. Ten eerste biedt dit model nauwelijks bescherming voor slachtoffers die statusgerelateerde delicten of liberation offences plegen, gezien dit meestal niet onder een dermate hoge dwang gebeurt.85 Ten tweede schiet dit model tekort in het kunnen doorgronden van de slinkse methoden die mensenhandelaren gebruiken om hun slachtoffers te manipuleren – het gaat namelijk vaak om dwang die niet van buiten zichtbaar is.86

Op basis van het causation model dient het non-punishmentbeginsel toegepast te worden indien de gepleegde feiten rechtstreeks verbonden zijn met de mensenhandelsituatie.87 Dit model stelt de relatie tussen het gepleegde feit en de mensenhandelsituatie centraal, waardoor niet enkel de dwang maar alle omstandigheden van de mensenhandelsituatie worden meegenomen als de

83 UN Working Group on Trafficking in Persons, CTOC/COP/WG.4/2010/4, par. 11. 84 Zie verder: ibid., par. 17.

85 Schloenhardt & Markey-Towler, GroJIL 2016/4, p. 35. 86 Hoshi, GroJIL 2013/1, p. 55, 68.

(21)

21 vereiste link wordt onderzocht.88 Doordat het causation model bredere toepasbaar is kan het slachtoffers een betere bescherming bieden dan het hiervoor besproken model.89 Internationale documenten zoals de Recommended Principles en de UNODC Model Law zijn gebaseerd op dit model en vereisen als link “that such involvement is a direct consequence of their situation

as trafficked persons”.90 Ook de Mensenhandelrichtlijn en het IAO protocol gaan uit van het

causation model, echter wordt in deze rechtsdocumenten naast het rechtstreeks gevolg-vereiste

ook gedwongen betrokkenheid vereist.91 In de volgende paragraaf wordt dieper ingegaan op deze twee vereisten uit de Mensenhandelrichtlijn.

3.2 De vereiste link uit de Mensenhandelrichtlijn

De non-punishmentbepaling uit de Mensenhandelrichtlijn is gebaseerd op het causation model, maar vereist hiernaast ook een dwangelement: “wegens gedwongen betrokkenheid bij criminele activiteiten die een rechtstreeks gevolg is van [de mensenhandelsituatie]” (cursivering MB).92

Wat dient te worden verstaan onder het criterium van ‘gedwongen betrokkenheid’? Het OSCE bepleit dat dit element geïnterpreteerd moet worden in het licht van de internationale definitie van mensenhandel, met inbegrip van alle dwangmiddelen die hierin zijn opgenomen. Het behelst alle situaties waarin een mensenhandelslachtoffer niet handelt uit vrije wil, doordat een mensenhandelaar door middel van dwangmiddelen controle over hem uitoefent.93 Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om geweld, dreiging, misleiding of misbruik maken van een kwetsbare positie.94

Hoe moet het ‘rechtstreeks gevolg’-criterium worden geïnterpreteerd? De nationaal rapporteur mensenhandel bepleit dat er voor de interpretatie van dit criterium gekeken moet worden naar de huidige causaliteitsleer in het Nederlandse strafrecht: de leer van de redelijke toerekening.95 Hierbij gaat het om het normatieve karakter van de strafrechtelijke causaliteit: de gevolgen die in redelijkheid aan een gedraging kunnen worden toegerekend en die de samenleving dus strafrechtelijk gezien op iemands rekening wil zetten.96 Als deze leer wordt toegepast op de

88 Dettmeijer-Vermeulen & Esser, DD 2017/40, par. 6. 89 Schloenhardt & Markey-Towler, GroJIL 2016/4, p. 35-36.

90 OHCHR, Recommended Principles, 2002, principle 7; UNODC, Model Law against Trafficking in Persons,

2009, art. 10; Zie verder: Schloenhardt & Markey-Towler, GroJIL 2016/4, p. 35-36.

91 EU, Directive 2011/36/EU, art. 8; ILO, Forced Labour Protocol, 2014, art. 4(2); Dettmeijer-Vermeulen &

Esser, DD 2017/40, par. 3.3.

92 EU, Directive 2011/36/EU, art. 8.

93 Piotrowicz & Sorrentino, OSCE 2013, p. 27. 94 Art. 273f(1) sub 1 Sr.

95 Dettmeijer-Vermeulen & Esser, DD 2017/40, par. 3.3; HR 12 september 1978, ECLI:NL:HR:1978:AC2616

(Letale longembolie).

(22)

22 non-punishmentbepaling gaat het om het verband tussen de mensenhandelsituatie en het strafbare feit dat het slachtoffer heeft begaan. Er moet worden onderzocht of het begaan van dit strafbare feit in redelijkheid kan worden toegerekend aan de mensenhandelsituatie. Alle relevante omstandigheden uit de mensenhandelsituatie – o.a. de duur, dwangmiddelen en verdere beperkingen – dienen meegenomen te worden in de afweging of het strafbare handelen redelijkerwijs kan worden verklaard vanuit de mensenhandelsituatie en dus hieraan kan worden toegerekend.97 In de volgende paragraaf wordt onderzocht hoe de vereiste link nader kan worden ingevuld ten aanzien van de drie categorieën delicten.

3.3 Nadere invulling van de vereiste link 3.3.1 Statusgerelateerde delicten

Voor de invulling van de vereiste link met betrekking tot statusgerelateerde delicten moet worden teruggegaan naar het onderscheid tussen de categorieën waarop het beginsel van toepassing kan zijn. In de Recommended Principles en de UNODC Model Law is al vroeg in de ontwikkeling van het non-punishmentbeginsel bepleit dat het ten aanzien van statusgerelateerde delicten op een specifieke manier moet worden toegepast. Op dit type delicten dient het beginsel in principe altijd van toepassing te zijn. Het non-punishmentbeginsel dient mensenhandelslachtoffers dus blanket immunity te verschaffen voor statusgerelateerde delicten.98 In artikel 10 lid twee van de UNODC Model Law is dit als volgt voorgesteld: “[a]

victim of trafficking in persons shall not be held criminally or administratively liable for immigration offences established under national law.” Dit wordt ook wel het presumption model genoemd: slachtoffers worden niet vervolgd en bestraft voor statusgerelateerde delicten,

tenzij wordt vastgesteld dat het strafbare handelen niet aan de mensenhandelsituatie is gerelateerd.99 Ook de Group of Experts on Action against Trafficking in Human Beings – het monitoringsmechanisme van het Mensenhandelverdrag – heeft Nederland opgeroepen om mensenhandelslachtoffers blanket immunity te verschaffen voor statusgerelateerde delicten.100 Hoe past het presumption model binnen de vereisten van ‘gedwongen betrokkenheid’ en ‘rechtstreeks gevolg’ uit de Mensenhandelrichtlijn? Er wordt eerst gekeken naar het criterium van ‘gedwongen betrokkenheid’. Statusgerelateerde delicten zijn in feite voorwaardelijk aan de mensenhandelsituatie – het is een ‘noodzakelijke stap’ die de mensenhandelaar neemt om het

97 Dettmeijer-Vermeulen & Esser, DD 2017/40, par. 3.3, 6.

98 OHCHR, Recommended Principles, 2002, principle 7; UNODC, Model Law against Trafficking in Persons,

2009, art. 10(2); OHCHR, Commentary on the Recommended Principles, 2010, p. 132-133.

99 Schloenhardt & Markey-Towler, GroJIL 2016/4, p. 36-37. 100 GRETA, NL 2014, p. 52.

(23)

23 mensenhandeldelict te kunnen plegen. De dwangmiddelen die de mensenhandelaar gebruikt om het mensenhandeldelict te plegen vormen daarom de ‘gedwongen betrokkenheid’ die is vereist voor de toepassing van het non-punishmentbeginsel. Als is vastgesteld dat iemand een mensenhandelslachtoffer is – en dus een of meerdere dwangmiddelen zijn vastgesteld – is extra bewijs voor het dwangelement niet nodig.101 Vervolgens dient ook het ‘rechtstreeks gevolg’-criterium ingevuld te worden ten aanzien van dit type delicten. Hiervoor moet onderzocht worden of er sprake is van een evident instrumentele relatie tussen het statusgerelateerde delict en de mensenhandelsituatie. Het statusgerelateerde delict kan in redelijkheid worden toegerekend aan de mensenhandelsituatie wanneer dit delict een noodzakelijke stap vormt voor het doen ontstaan of het voortduren van deze situatie.102

De casus die in het vorige hoofdstuk werd geïntroduceerd met betrekking tot statusgerelateerde delicten wordt nu nader besproken. Een Nigeriaanse vrouw werd onder valse voorwendselen naar Nederland overgebracht, alhier kreeg ze een valse identiteitskaart van haar mensenhandelaren en werd seksueel uitgebuit in de prostitutie. De vrouw leefde in grote angst, zowel zijzelf als haar familie werden bedreigd en geïntimideerd. Na een controle op station Roosendaal wordt de vrouw vervolgd voor het opzettelijk gebruikmaken van een vals verblijfsdocument, de politierechter legt twee maanden gevangenisstraf op. Ter terechtzitting in hoger beroep komt vast te staan dat de vrouw mensenhandelslachtoffer is en beroept de verdediging zich op het punishmentbeginsel. Zonder verwijzing naar het non-punishmentbeginsel past het hof het rechtelijk pardon toe en verklaart de vrouw schuldig zonder oplegging van straf.103

Hoe zou deze casus beoordeeld moeten worden op basis van het voorgestelde toepassingskader? Ten aanzien van de vereiste ‘gedwongen betrokkenheid’ is het ten eerste van belang dat ter terechtzitting is komen vast te staan dat de vrouw een slachtoffer was van mensenhandel. Ten tweede blijkt dat er dwangmiddelen zijn gebruikt: misleiding, dreiging met geweld en waarschijnlijk ook misbruik van een kwetsbare positie. Er is geen extra bewijs nodig voor het dwangelement omdat dit statusgerelateerde delict voorwaardelijk was aan de mensenhandelsituatie. Ten aanzien van het vereiste ‘rechtstreekse gevolg’ is het relevant dat de vrouw de valse identiteitskaart van haar mensenhandelaren had gekregen door wie zij naar Nederland was overgebracht en werd uitgebuit.104 Het gebruikmaken van het valse document

101 Jovanović, JTHE 2017/1, p. 68.

102 Dettmeijer-Vermeulen & Esser, DD 2017/40, par. 3.3, 6.

103 Hof ’s-Hertogenbosch 4 juli 2011, ECLI:NL:GHSHE:2011:BR0235. 104 Ibid.

(24)

24 was een noodzakelijke stap voor het doen voortduren van de mensenhandelsituatie – de seksuele uitbuiting van de vrouw. Er is dus sprake van een evident instrumentele relatie tussen het statusgerelateerde delict en de mensenhandel. Het non-punishmentbeginsel dient dus toegepast te worden op deze zaak. In het volgende hoofdstuk wordt verder ingaan op de effecten van toepassing.

3.3.2 Criminele uitbuiting

Voor de invulling van de vereiste link tussen het strafbare handelen en de mensenhandelsituatie moet bij criminele uitbuiting goed worden gekeken naar deze specifieke vorm van mensenhandel. Bij mensenhandel met het oogmerk van criminele uitbuiting worden slachtoffers aangezet tot het plegen van strafbare feiten.105 Van het eerste criterium – ‘gedwongen betrokkenheid’ – is sprake wanneer een slachtoffer niet uit vrije wil handelt doordat zijn mensenhandelaar met dwangmiddelen controle over hem uitoefent. Bij criminele uitbuiting zijn de dwangmiddelen rechtstreeks gericht op het plegen van strafbare feiten door het slachtoffer. Gezien het strafbare handelen het doel is van de uitbuiting, kan worden verondersteld dat het mensenhandelslachtoffer niet uit vrije wil handelt. Door Jovanović is voorgesteld dat de bewijslast hier kan worden omgekeerd, zodat de officier van justitie (OvJ) moet bewijzen dat er geen sprake zou zijn van gedwongen betrokkenheid ten aanzien van strafbare feiten die zijn gepleegd door slachtoffers van criminele uitbuiting.106

Voor het ‘rechtstreeks gevolg’-criterium dient gekeken te worden of het strafbare handelen in redelijkheid kan worden toegerekend aan de mensenhandelsituatie. Zoals hierboven al werd benadrukt zijn de dwangmiddelen bij criminele uitbuiting rechtstreeks gericht op het plegen van strafbare feiten. Dit criterium wordt met betrekking tot criminele uitbuiting als volgt ingevuld door de nationaal rapporteur mensenhandel:

In deze zaken zijn de begane strafbare feiten dus per definitie een rechtstreeks

gevolg van de mensenhandel en het lijkt in zulke zaken redelijk de mensenhandelsituatie als de relevante oorzaak aan te wijzen van het plegen van het strafbaar feit door het slachtoffer.107

105 NRM, Tiende Rapportage 2017, p.30. 106 Jovanović, JTHE 2017/1, p. 69.

(25)

25 Met betrekking tot zaken waarin een slachtoffer crimineel is uitgebuit dient dus te worden gesproken van een toepassingspresumptie. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om delicten als diefstal, hennepknippen en het smokkelen van drugs.108

Om deze nadere invulling van de vereiste link verder te verkennen bij criminele uitbuiting wordt nu dieper ingegaan op de casus die in de inleiding van dit onderzoek is geïntroduceerd. Het betrof een man die door de politierechter werd veroordeeld voor een tweetal winkeldiefstallen. De man was onder valse voorwendselen naar Nederland gelokt en werd onder druk gezet om diefstallen te plegen. De man werd mishandeld en zowel hijzelf als zijn familie werden bedreigd. Verder werden zijn identiteitspapieren afgepakt en werd hij een week lang opgesloten in een woning. De man heeft aangifte gedaan van mensenhandel en consequent en gedetailleerd verklaard betreffende de situatie. Het politieonderzoek naar de aangifte is echter vastgelopen. In hoger beroep heeft de raadsvrouw bepleit dat de man moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging vanwege psychische overmacht omdat hij door de mensenhandel en de bedreigingen een van buiten komende drang ervoer waarvan niet kon worden gevergd dat hij daar weerstand tegen bood. De advocaat-generaal en het hof besloten dat de man het voordeel van de twijfel diende te worden gegeven, omdat er concrete aanknopingspunten waren voor de juistheid van zijn verklaring.109 In het vonnis wordt het non-punishmentbeginsel niet aangehaald,110 mogelijkerwijs omdat de verdediging, het openbaar ministerie en de rechters niet op de hoogte waren van het bestaan of de toepasselijkheid van het beginsel.111

Hoe zou deze casus beoordeeld moeten worden op basis van het voorgestelde toepassingskader? Voor de vereiste link moet ten eerste sprake zijn van ‘gedwongen betrokkenheid’. Indien het strafbare handelen het doel is van de uitbuiting, kan worden verondersteld dat het slachtoffer niet uit vrije wil handelde en dat aan dit criterium is voldaan. In deze casus staat nog niet vast dat de man een mensenhandelslachtoffer is, omdat het politieonderzoek naar aanleiding van zijn aangifte is vastgelopen. Dit is een probleem dat in de praktijk veel zal voorkomen omdat mensenhandelzaken vaak ingewikkeld zijn en de echte daders soms het land weten te ontvluchten.112 Uit het arrest blijkt dat er in deze zaak concrete aanknopingspunten zijn voor de juistheid van de verklaring dat de man mensenhandelslachtoffer is en onder druk diefstallen moest plegen. Hij werd onder valse voorwendselen naar Nederland gelokt en gedwongen

108 Ibid.

109 Hof Amsterdam 27 september 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:5011. 110 Ibid.

111 RACE in Europe, ASI 2014, p. 60; Villacampa & Torres, Eur J Crim Policy Res 2017/23, p. 405-406. 112 NRM, Negende Rapportage 2013, p. 20; Een voorbeeld is de Mehak-zaak waarin de veroordeelde

(26)

26 diefstallen te plegen. Er kan worden geconcludeerd dat er dwangmiddelen zijn gebruikt, waaronder geweld, dreiging en misleiding, welke gericht waren op het strafbare handelen door het slachtoffer. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het strafbare handelen het doel was van de uitbuiting, en kan dus worden verondersteld dat er sprake was van de vereiste gedwongen betrokkenheid. Voor de vereiste link moet hiernaast ook sprake zijn van een ‘rechtstreeks gevolg’. Zoals hierboven besproken wijst alles erop dat de gebruikte dwangmiddelen rechtstreeks gericht waren op het strafbare handelen, dat de man crimineel is uitgebuit. De diefstallen waren dus een rechtstreeks gevolg van de mensenhandelsituatie en kunnen in redelijkheid worden toegerekend aan deze situatie. Er kan geconcludeerd worden dat het non-punishmentbeginsel – naar alle waarschijnlijkheid – toegepast had moeten worden op deze casus.

3.3.3 Secundaire delicten

Bij secundaire delicten is de link met de mensenhandelsituatie minder vanzelfsprekend dan bij de hierboven besproken categorieën. Statusgerelateerde delicten zijn instrumenteel aan het mensenhandeldelict en bij criminele uitbuiting is het strafbare handelen het doel van de mensenhandel. Doordat dit verband bij secundaire delicten minder vanzelfsprekend is en deze delicten vaak verder afstaan van de mensenhandelsituatie, dient de vereiste link strikter te worden geïnterpreteerd. Ten aanzien van deze categorie kunnen de vereisten voor de toepassing van het non-punishmentbeginsel daarom in de buurt komen bij de strikte vereisten die gelden voor psychische overmacht.113

In algemene zin is er sprake van ‘gedwongen betrokkenheid’ wanneer een slachtoffer van mensenhandel niet uit vrije wil handelt doordat de mensenhandelaar door middel van dwangmiddelen controle over hem uitoefent. Om te onderzoeken of aan dit criterium is voldaan ten aanzien van secundaire delicten, dient te worden gekeken naar de bedreiging en druk die van de mensenhandelsituatie als geheel uitgaat. Hiervoor moet worden gekeken naar de dwangmiddelen die tegen het slachtoffer zijn gebruikt, de aard van deze dwangmiddelen en de overige beperkingen. Ook van belang zijn de aard van de delicten, de rol van het slachtoffer en zijn eigen belangen daarbij. Ten slotte speelt mee of het slachtoffer – in de situatie waarin hij zich bevond – anders had kunnen handelen.114

Aan het ‘rechtstreeks gevolg’-criterium is bij statusgerelateerde delicten al voldaan indien sprake is van een evident instrumentele relatie, bij criminele uitbuiting geldt een

113 Jovanović, JTHE 2017/1, p. 69; Dettmeijer-Vermeulen & Esser, DD 2017/40, par. 6.

(27)

27 toepassingspresumptie. Bij secundaire delicten moet het ‘rechtstreekse gevolg’ echter apart worden vastgesteld, er moet worden onderzocht of het strafbare handelen in redelijkheid kan worden toegerekend aan de mensenhandelsituatie. In deze afweging moeten alle relevante omstandigheden uit de mensenhandelsituatie worden meegenomen: de duur, dwangmiddelen, aard van de dwangmiddelen en verdere beperkingen. Voor de vereiste link voor toepassing van het beginsel ten aanzien van secundaire delicten dient dus gekeken te worden naar alle relevante omstandigheden uit de mensenhandelsituatie en de druk en bedreiging die van de situatie als geheel uitging. Volgens de nationaal rapporteur mensenhandel zal voor de vraag of het beginsel moet worden toegepast naast deze relevante omstandigheden ook de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit een belangrijke rol spelen.115 Met betrekking tot secundaire delicten zijn de vereisten voor de toepassing van het beginsel dus strikt – zó strikt dat ze in de buurt kunnen komen bij de vereisten voor psychische overmacht.

In het voorgaande hoofdstuk zijn drie situaties onderscheiden die onder de categorie van secundaire delicten kunnen vallen, hieronder worden zaken uit deze verschillende situaties belicht. Bij secundaire delicten hangt de vereiste link – en daarmee de toepassing van het beginsel – af van de omstandigheden van de mensenhandelsituatie als geheel en de druk die daarvan uitging. Aangezien de gepubliceerde vonnissen en arresten onvoldoende feitelijke informatie geven kan er in deze paragraaf geen oordeel worden geveld op basis van het voorgestelde toepassingskader. Er wordt gekeken hoe de rechtelijke instanties de vereiste link voor toepassing van het beginsel hebben ingevuld en of zij hiermee voldoen aan het voorgestelde toepassingskader. Eerst wordt gekeken naar de situatie waarin een mensenhandelslachtoffer als medepleger betrokken is geraakt bij de uitbuiting van andere slachtoffers. De vrouw werd met twee medeverdachten vervolgd voor het medeplegen van mensenhandel. Tijdens het onderzoek werd ze op basis van verklaringen en tapverslagen zelf als mensenhandelslachtoffer aangemerkt. De OvJ heeft de zaak tegen de vrouw vervolgens geseponeerd op basis van het non-punishmentbeginsel. Hierbij was van belang dat de vrouw ook zelf in de prostitutie was uitgebuit en werd bedreigd en mishandeld. Ze was onder invloed van haar medeverdachten en controleerde de andere slachtoffers om te voorkomen dat ze zelf opnieuw werd mishandeld en bedreigd. De andere vrouwen zagen haar als slachtoffer en niet als verdachte; ze gebruikte geen dwang tegen hen.116 Deze zaak is een goed – maar helaas zeldzaam – voorbeeld waarin een OvJ op basis van de omstandigheden van de

115 Ibid.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ten opzichte van scenario 1 heeft scenario 2 als voordeel dat minder afdrukken in HAVANK worden opgenomen die later alsnog moeten worden verwijderd, omdat de zaak is geseponeerd of

Op basis van deze omschrijving stelt de toelatingsorganisatie vast of dat instrument voldoet aan de wettelijke eisen en kan worden toegelaten tot het stelsel van kwaliteitsborging

weken oud zijn en actief kunnen zwemmen, komen zij naar buiten via de uitstroomopening van de mossel Tegelijkertijd worden glochidialarven van de z.oetwatermosse in

Er zijn tijdens de survey 2 mosselstrata (M1 & M2) en 3 kokkelstrata (K1 t/m K3) onderscheiden met ieder een andere verwachting voor het aantreffen van de mosselen en

De conclusie is dat de SKZL preparaten voldoen aan de eisen die aan enquêtemonsters gesteld worden, dat externe kwaliteitsprogramma's slechts een deel van de analyseprocedure dekken

Wat ik alleen vaststel is dat alle moeite die wij hebben gedaan om die klanten te werven, en ik denk dat dat niet alleen voor ons geldt, maar ook voor kabelaars en voor

Financiering en hervestiging maken het voor het grootste deel van de wereldvluchtelingenbevolking mogelijk om in de regio van herkomst te blijven, terwijl chaotische toestanden aan

Het  is  zeker  niet  juist  dat  de  Nederlandse  bevolking  de  werkstraf  over  de  gehele  linie