• No results found

Nederland is geen personendemocratie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Nederland is geen personendemocratie"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Nederland heeft zich van een partijendemocratie in een personendemocratie ontwikkeld. Waar eens partijen het politieke beeld domineerden, gaat het momenteel bovenal om personen. De partij staat in de schaduw van de politicus, die in het volle licht van de politieke en journalistieke schijnwerpers vorm en inhoud der politiek be-paalt. Bij verkiezingen is het als gevolg van het proces van personalisering de lijsttrekker (m/v) die kiezers wint of verliest. De opkomst en het eclatante succes van Pim Fortuyn en zijn lijst vor-men het bewijs of op zijn minst de treffende il-lustratie van het feit dat Nederland de partijen-democratie achter zich heeft gelaten.

Aldus de kern van een ontwikkeling die door velen als feit wordt aangenomen. Daarbij gaat het niet uitsluitend om journalisten die volgend op de verkiezingsuitslag het electorale wel en wee van de deelnemende partijen zo goed als ex-clusief weten terug te voeren op de persoon van de lijsttrekker, zijn gedrag, zijn uitstraling en

na-tuurlijk het al dan niet hebben van charisma.2 Ook politici en beleidsmakers zijn ervan over-tuigd dat de Nederlandse kiezers zich laten lei-den door persoonsgebonlei-den factoren, door ken-merken van lijsttrekkers.

Neem Thom de Graaf, de minister voor Be-stuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties. In zijn Hoofdlijnennotitie Nieuw Kiesstelsel ‘Naar een Sterker Parlement’ (november 2003) deed hij zijn plannen voor wijziging van het kiesstelsel uit de doeken. Die plannen waren nodig, niet al-leen omdat dat in het regeerakkoord zo was vast-gelegd, maar omdat maatschappelijke ontwikke-lingen wijziging noodzakelijk hadden gemaakt. Een van die ontwikkelingen was die naar de per-sonendemocratie. ‘In het laatste kwart van de vo-rige eeuw werd duidelijk dat kiezers hun keuze niet in eerste instantie meer laten bepalen door de verkiezingsprogramma’s, maar door het ver-trouwen dat zij hebben in politici,’ aldus de noti-tie (p.6) ‘Natuurlijk laten niet alle kiezers hun keuze in het stemhokje uitsluitend of in belang-rijke mate bepalen door de persoon van de eerste kandidaat op de lijst. Maar het is onmiskenbaar dat de persoonlijke aantrekkings- en overtui-gingskracht van de lijsttrekker een grote rol

spe-s&d 7 / 8 | 20 0 4

79

Nederland is geen

personendemocratie

Minister De Graaf baseert zijn herziening van het kiesstelsel op een

mis-verstand. Dit concludeert Joop van Holsteyn wanneer hij, op basis van het

NKO 2003, de nieuwe gewoontewijsheid weerlegt alsof het Nederlandse

electoraat zich bij verkiezingen meer en meer zou laten leiden door de

persoonlijke kenmerken van de lijsttrekkers.

j o o p v a n h o l s t e y n

Over de auteur Joop van Holsteyn is universitair

hoofddocent, departement Politieke Wetenschap, Universiteit Leiden

Noten Zie pagina 83

schap in de onderneming op de agenda plaatsen. In dat licht waren de professionele medezeggen-schapsexperimenten van ir. Van Steenis in de ja-ren vijftig prematuur, net zo als de door de Franse arbeidssocioloog Serge Mallet geëntameerde dis-cussie over ‘La nouvelle classe ouvrière’ (1969).

In de ontwikkeling van de kenniseconomie ligt een extra overweging om het thema van de vermaatschappelijking van de onderneming aan de orde te stellen: de rol van de kennisproductie. In 1998 besteedde Nederland 1,9% van het bbp aan research & development, net boven het ge-middelde van de eu-landen (1.8%), maar onder het oeso-gemiddelde van 2,2%. Het Nederlandse budget is voor het grootste deel geconcentreerd bij publieke onderzoeksinstellingen als univer-siteiten en tno. Het aandeel van de grootste vijf multinationals bedroeg in 1998 43% van de parti-culiere investeringen, terwijl meer R&D bij middelgrote en kleinere bedrijven terecht was gekomen. Grote afwezige is het in Nederland do-minant aanwezige midden- en kleinbedrijf.

In die zich ontwikkelende kenniseconomie is de aanwezigheid van hoger onderwijs essentieel om kenniscirculatie tot stand te brengen, gericht

op wisselwerking tussen opleidingen en be-drijfsleven, aldus de adviesraad voor het Weten-schaps- en Technologiebeleid en de Onderwijs-raad. De hbo-raad heeft dat nader uitgewerkt in zijn Innovatieagenda10. Cruciaal is de samenhang tussen ‘kennis(ontwikkeling), kenniscirculatie en de maximale participatie aan het hoger onder-wijs’. De Hbo-instellingen zien zichzelf als regio-nale kenniscentra die in staat zijn de verbinding met het mkb te leggen. Kenniscirculatie krijgt handen en voeten door stages, contacten, onder-zoeksopdrachten, door advisering op maat. Er zijn geen simpele schablonen voor succes; elke bedrijfssituatie zal opnieuw moeten worden be-keken.11De kracht van het hoger onderwijs is dat het beschikt over vele disciplines, en vragen van-uit het bedrijfsleven kan verkennen.

Kennis behoort in een globaliserende econo-mie tot het comparatief voordeel van een land als Nederland. Cruciaal daarbij is de wisselwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven, tussen ken-nisontwikkeling en de toepassing van kennis in nieuwe producten. In deze nieuwe netwerkeco-nomie zijn werkenden de dragers van het inno-vatief vermogen van de economie.

s&d 7 / 8 | 20 0 4

78

Nieuwe veren? Bertus Mulder Het nieuwe decor

Noten

1. Zie het SER-advies ‘Het nieuwe leren’ van 21 juni 2002. 2. ‘`Backing winners’, van generiek

technologiebeleid naar actief in-novatiebeleid, Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technolo-giebeleid, juli 2003, p. 10. Uit het SEO-rapport Verplaatsing in-dustrie: hoe erg is het? Amster-dam, juni 2004. concludeert dat ‘het aantal industriewerkers tussen 1997 en 2003 (blijkt) te zijn afgenomen van 14,5 naar 12,9 procent van de beroepsbe-volking, maar het aandeel dat werkt in de high-tech en de ICT nam in dezelfde periode toe van 4,6% naar 5,9%’, en vervolgt: ‘terwijl Nederland minder goed kan concurreren met

lagelonen-landen in de lager geschoolde industriële arbeid, treedt een groei op in de industriële acti-viteiten met hogere lonen en hogere toegevoegde waarde’ (blz. 21).

3. vgl. Wim Dubbink, Duurzaam-heid als padstelling. Over de on-vriendelijke betrekkingen tus-sen openbaar bestuur, markt en civil society (ac. proefschrift), Delft, 1999, p. 255: ‘de civil so-ciety moet in rol kunnen spelen bij de besturing van marktpro-cessen’.

4. zie de cpb-studie ‘De pijlers on-der de kenniseconomie. Opties voor institutionele vernieuw-ing’, januari 2002, p. 36/37 5. Dr. B. Dankbaar, De factor

ar-beid aan de macht? Herpositio-nering van ondernemingen in

de post-industriële economie, Préadviezen Koninklijke Vere-niging voor de Staatshuishoud-kunde, 2001, blz. 94.

6. Dankbaar, idem, blz. 103. 7. Hans Strikwerda, Alleen nieuw

kapitalisme schept condities voor groei, Het Financieele Dag-blad, 2003.

8. Eduard Bernstein, De voor-waarden tot het socialisme en de taak der sociaal-democratie, Amsterdam, 1900, blz. 196/197. 9. Andries Sternheim, Het recht op

boekenonderzoek, I, II, III, Medezeggenschap, 1925/26. 10. hbo-raad, Innovatieagenda

ho-gescholen. Maximale participa-tie en kenniscirculaparticipa-tie, 14-1-04. 11. zie: Eindrapportage Technologie

Centrum Noord-Nederland, 31 december 2001.

(2)

zingsjaar de meest genoemde reden is. In 1977 stond dit motief op de vierde en in 1998 op de vijfde plaats van meest genoemde stemmotie-ven, terwijl in de overige jaren de top-vijf niet werd gehaald.8

Als personen dominant zijn en partijen nog slechts een bescheiden plek op het politieke to-neel hebben, dan zou de kennis van partijen en (bijbehorende) personen waarschijnlijk uiteen lopen. Immers, het gaat dan om personen ¬ en ach ja, bij welke partij hoorde die meneer (m/v) ook weer? Op basis van het NKO kan het empi-risch gehalte van dit vermoeden worden nage-gaan. In dit onderzoek wordt voor zowel partijen als lijsttrekkers gevraagd naar de mate van sym-pathie die men ervoor voelt. De respondenten hebben daarbij de mogelijkheid aan te geven dat ze een partij of persoon niet kennen.

Als personen als het ware losgezongen zijn van partijen en deze tegelijkertijd in hun scha-duw stellen, zouden kiesgerechtigden minder bekend moeten zijn met partijen dan met perso-nen. Partijen blijken echter niet minder bekend dan hun lijsttrekkers. In de meest gevallen zijn partij en bijpassende lijsttrekker even bekend. Als er al verschillen zijn, zijn deze zeker wat de grote partijen betreft heel klein, zij het in het ‘voordeel’ van de partij. Zo gaf in 2002 0,1 procent van de ondervraagden aan het cda niet te ken-nen, tegen 1,9 procent die onbekend zei te zijn met Balkenende; in 2003 was er overigens geen verschil meer. Bij enkele kleinere partijen zijn de lijsttrekkers substantieel minder bekend dan de partij waarvan zij aanvoerder zijn. In 2002 gaf 4,8 procent aan de SGP niet te kennen, vergele-ken met 33 procent voor Van der Vlies; voor de ChristenUnie en Veling waren de percentages 4,1 respectievelijk 31,1. Zelfs bij de sp deed dit verschijnsel van relatieve onbekendheid van de lijsttrekker zich voor: 1,8 procent zei de partij niet te kennen, tegen 5 procent Jan Marijnissen. Overigens is er een persoon die in dat jaar wat bekendheid betreft niet onderdeed voor zijn par-tij: een vraag naar Pim Fortuyn leverde vrijwel geen enkele maal de reactie op dat deze persoon onbekend was, wat evenmin het geval was bij het

noemen van de Lijst Pim Fortuyn. Toch lijkt, het geheel overziend, de naamsbekendheid van par-tijen zeker zo groot te zijn als de bekendheid van de gezichtsbepalende personen, wat voor een pure personendemocratie een opmerkelijke be-vinding mag heten.

Daar komt iets bij: er is duidelijk samenhang tussen de sympathie die men voelt voor een par-tij en voor de lijsttrekker ervan. Parpar-tijen en per-sonen staan niet los van elkaar. De correlaties lopen (voor 2002) ergens tussen de .5 en .8, wat wijst op een stevig verband. Hoe de relatie in ter-men van causaliteit precies loopt is natuurlijk de vraag, maar het is hoogstwaarschijnlijk niet al-leen maar zo dat de sympathie voor een persoon doorwerkt naar de sympathie voor de betref-fende partij en dat in deze zin de persoon domi-nant zou zijn. In ander onderzoek is aangetoond dat, juist andersom, het mede zo is dat de partij-voorkeur die men heeft doorwerkt in de sympa-thie die men zegt te hebben voor de lijsttrekker van eigen of andermans partij.9

de lijsttrekker

Een van de weetjes van De Graaf is dat de Neder-landse kiezer toch vooral op lijsttrekkers let en op de persoon van de lijsttrekker wenst te stem-men. Dat is een waarheid als een koe als daarmee wordt bedoeld dat verreweg de meeste kiezers hun stem geven aan de lijsttrekker van een par-tij.10Ze kunnen ook moeilijk anders: het is on-mogelijk om op een politieke partij als zodanig te stemmen. De vraag wordt dan wat een stem op de lijsttrekker betekent: is dat een stem die wordt gegeven aan een specifieke persoon als persoon, of dient de stem te worden gezien als een stem voor de lijst en de partij als zodanig?

Op basis van het NKO 2003 kan dit worden nagegaan.11Aan de mensen die zeiden op de lijst-trekker van hun partij te hebben gestemd (76 procent van de ondervraagde kiezers) werd een vervolgvraag gesteld: ‘Een stem op de lijsttrekker is in Nederland zowel een stem op de persoon van de eerstvermelde kandidaat als een stem op de betreffende partij als zodanig. U hebt gestemd

s&d 7 / 8 | 20 0 4

81 Joop van Holstein Nederland is geen personendemocratie

len in de verkiezingen.’ (p.7) Concluderend: ‘De onmiskenbare verpersoonlijking van de politiek is een belangrijke reden voor aanpassing.’ (p.9)

Duidelijk. Onmiskenbaar. Zo evident is de komst van de personendemocratie, dat er in de hoofdlijnennotitie geen bewijsvoering of bron-vermelding bij hoeft. Dat maakt het betoog er niet sterker op. Ernstiger is dat op deze wijze wellicht een stelselwijziging wordt doorgevoerd vanwege een reden die geen reden is. Bij die ‘dui-delijke’ personalisering van de laatste vijfen-twintig jaar en de ‘onmiskenbare’ ontwikkeling naar een personendemocratie, vooral in electo-raal opzicht, zijn immers een handvol kantteke-ningen te plaatsen.

drees en romme

De Graaf zegt dat in het laatste kwart van de 20e eeuw kiezers hun keuze eerder op basis van per-sonen dan op basis van verkiezingsprogramma’s maken. Nog los van het feit of dat werkelijk het geval is (waarover zo dadelijk), laat een iets wij-der historisch perspectief zien dat de aandacht van partijen voor hun lijsttrekker(s) van ouder datum is.3Verschijnselen die worden aangeduid met de term personalisering zijn zo goed als van alle tijden. Ging de strijd in de verkiezingscam-pagne van 1956 bijvoorbeeld niet bovenal tussen Drees en Romme, en minder tussen PvdA en KVP? Bij diezelfde verkiezingen werden er ook niet zozeer PvdA-posters als wel Drees-posters verspreid. ‘Drees, uw vertrouwen waard’, was de begeleidende tekst bij een meer dan levensgroot portret van de lijstaanvoerder. De naam van zijn partij was slechts met moeite op de poster terug te vinden.4Ook bij andere verkiezingen in de eerste drie kwart van de 20eeeuw speelden bij gelegenheid de persoon van de lijsttrekker(s) van de diverse partijen een aanzienlijke rol, zoals een enkele blik op verkiezingsaffiches uit die periode reeds duidelijk maakt.5

Een manier om te achterhalen waarom men-sen op een bepaalde partij stemmen is ze er di-rect naar te vragen. Deze stemmotivatievraag luidt: ‘Waarom hebt u op [partij X] gestemd?’6

Sinds de eerste keer (1971) dat het Nationaal Kie-zersonderzoek (NKO) rondom Tweede-Kamer-verkiezingen is georganiseerd is deze vraag er onderdeel van. En inderdaad: kiezers verwijzen in reactie op deze vraag naar personen, bovenal lijsttrekkers. Enkele voorbeelden uit 2002: ‘Bal-kenende kwam het beste over en heeft een sterke persoonlijkheid’; ‘Paul Rosenmöller kwam op mij beter over dan Ad Melkert en ik vind dat de ideeën van beide partijen veel op elkaar leken’; ‘Jan Marijnissen is een sympathieke man (…)’; ‘Omdat de eerste keer dat ik Balkenende zag, dacht ik direct ja. Kan het goed verwoorden en niet zo’n schreeuwer’; ‘Omdat Balkenende me aansprak’; ‘Omdat er toch wel kwaliteitsmensen op die lijst stonden’; ‘de lijstaanvoerder’. Etcetera.

Daarmee is het gelijk van De Graaf en het staan van de personendemocratie echter niet be-wezen. Van alle kiezers noemt maar iets van 10 tot 15 procent op deze wijze personen in de stem-motivatie, en dan vaak in combinatie met andere factoren: ‘Rosenmöller voert de debatten op ar-gumenten, niet op emotie. Sociaal gezicht van het programma. Milieu is een belangrijk item in het programma. Overige partijen te kleurloos of te rechts’; ‘Het partijprogramma sprak mij het meest aan en Hans Dijkstal is een prima man’. Personen spelen een rol, maar in combinatie met en niet zelden ondergeschikt aan meer inhoude-lijke, programmatische aspecten.

Daar komt bij dat er geen rechtlijnige ontwik-keling is in het verwijzen naar personen. In de NKO’s tot en met 19987komen dergelijke ver-wijzingen nu weer wel en dan weer niet voor in de top-vijf van stemmotieven. Personalisering lijkt aldus geen trendmatige ontwikkeling maar veeleer een verkiezingsspecifiek verschijnsel, dat zich blijkens de stemmotieven in de periode 1971-1998 in het bijzonder voordeed in 1977, toen de strijd tussen PvdA en cda zich concen-treerde op de strijd tussen Den Uyl en Van Agt, en in 1998, toen de PvdA trachtte kiezers te win-nen met een rondom lijsttrekker Kok opge-bouwde campagne.

Ten slotte kan worden geconstateerd dat het stemmotief ‘personen’ in geen enkel

verkie-s&d 7 / 8 | 20 0 4

80

(3)

is dat proces van personalisering en die perso-nendemocratie nog geen ‘duidelijk’ en ‘onmis-kenbaar’ feit of verschijnsel, en lijkt er voorals-nog geen einde gekomen aan de relevantie van kennelijk behoorlijk robuuste politieke partijen. Al kan natuurlijk niet ontkend worden dat ook

een misverstand, als er maar voldoende mensen in geloven en die mensen maar voldoende hard aan belangrijke touwtjes trekken, zo zijn gevol-gen kan hebben. Wie weet houdt Nederland er een heel nieuw kiesstelsel aan over, bijvoorbeeld.

s&d 7 / 8 | 20 0 4

83 Joop van Holstein Nederland is geen personendemocratie

op de lijsttrekker van [partij]. Ging het u er vooral om steun te geven aan [persoon] of om steun te geven aan [partij]?’ Dan blijkt dat slechts 23 procent van deze groep vooral de persoon wenste te steunen en een ruime meerderheid van 77 procent vooral de partij.

Uitgesplitst naar partij-aanhang is de steun voor de persoon verschillend over de diverse par-tijen, maar voor de grotere partijen zijn die ver-schillen gering: 28 procent van de stemmers op lijst 1 nummer 1 deed dit voor de persoon Balke-nende; 24 procent van de stemmers op de lijst-trekker van de lpf steunde vooral Herben; 14 procent Zalm; 28 procent Halsema; 30 procent Marijnissen. Opmerkelijk is het beeld voor de PvdA-kiezers die hun stem aan lijsttrekker Wou-ter Bos hadden gegeven, gezien de na de verkie-zingen sterke indruk dat de persoon Bos zijn par-tij electoraal op sleeptouw had genomen. Van deze groep kiezers gaf namelijk niet meer dan 21 procent aan dat het vooral steun aan de persoon Bos betrof, terwijl een bijna vier maal zo grote groep met die stem op de lijsttrekker de partij als geheel wenste te steunen.

De respondenten kregen nog een vervolg-vraag: ‘Stel dat [persoon] NIET als eerste op de kandidatenlijst stond, maar op een lagere plaats. Zou u ook in dat geval op [persoon] hebben ge-stemd, of zou u hebben gestemd op de persoon die DAN als eerste op de lijst zou staan?’ De plek op de lijst blijkt voor een meerderheid het zwaar-ste te wegen, niet de persoon. Van alle mensen die op de lijsttrekker zeggen te hebben gestemd blijft 30 procent deze persoon trouw, ook als hij of zij op een lagere plaats gestaan zou hebben. Daar tegenover staat 70 procent die in die situa-tie de stem aan de lijsttrekker van dat moment zou geven ¬ wat niet vreemd is als de stem op de lijsttrekker veeleer steun aan de partij dan steun aan een specifiek individu is. Ook hier is er dus weer de dominantie van de partij over de persoon. En nogmaals zien we trouwens dat kie-zers van de PvdA beduidend minder aan de per-soon blijken te zijn gehecht dan de meeste com-mentaren zouden doen vermoeden: in zijn geval zou 31 procent stemmen op Bos ook bij een

la-gere plaats, en zou 69 procent de stem niet meer aan Bos maar aan de nieuwe man of vrouw ge-ven. Balkenende zou 30 procent trouwe aanhan-gers houden, Herben 34, Zalm 22, Halsema 46 en Marijnissen 38.

de impact van een misverstand

Het idee dat het bij verkiezingen om de personen gaat die stemmen winnen of verliezen,12is ten slotte een simplistische voorstelling van zaken. Een politicus, zeker een lijsttrekker, wordt niet op zichzelf beschouwd. Kiezers kunnen niet naar de persoon van een politicus kijken en daarover oordelen zonder de hele partijpolitieke en in-houdelijke context en geschiedenis mee te ne-men in die beoordeling.13Persoon, programma en partij zijn in werkelijkheid niet uit elkaar te houden en werken op elkaar in op een gecompli-ceerde wijze waaraan volstrekt geen recht wordt gedaan door te spreken over een personendemo-cratie waarin het zou draaien om de persoon als persoon. Zelfs bij iemand als Pim Fortuyn, die bij uitstek de ontwikkeling van een personendemo-cratie zou onderstrepen, gaat het op zijn minst om een ‘idool met een idee’.14Sterker nog, de sympathie die men in 2002 uitsprak voor de per-soon Pim Fortuyn kan deels verklaard worden juist door inhoudelijke standpunten ten aanzien van politieke strijdpunten, eerst en vooral ten aanzien van de minderheden- en integratiepro-blematiek.15Als en voorzover personen er al in hoge mate toe doen, dan mede vanwege de plan-nen die zij voornemens zijn uit te voeren, de re-sultaten die zij hebben geboekt, en in de regel toch ook het partijverband waarbinnen de be-treffende persoon het een en ander heeft ge-presteerd of nog zal gaan presteren.

De ontwikkeling van Nederland als personen-democratie loopt zo’n vaart niet. De persoon van de politicus is, in het bijzonder waar het gaat om de electorale effecten ervan, beduidend minder relevant dan veelal wordt aangenomen. Het gaat hier om een wijdverbreid misverstand, dat niet alleen in Nederland maar ook in vele andere lan-den kan worlan-den aangetroffen.16Maar daarmee

s&d 7 / 8 | 20 0 4

82

Joop van Holstein Nederland is geen personendemocratie

Noten

1. Deze bijdrage bevat de uitwer-king van enkele inleidende op-merkingen van een bijeen-komst van de PvdA-werkgroep ‘Staat en burger’, Den Haag, 14 april 2004.

2. Dat mensen charisma ‘hebben’, zoals blauwe ogen en schoen-maat 44, is een buitengewoon slordig gebruik en daarmee misbruik van dit belangwek-kende concept. Zie voor een zorgvuldiger gebruik van het begrip bijvoorbeeld Ron van Dooren, Messengers from the Pro-mised Land. An Interactive Theory of Political Charisma. Leiden: DSWO Press, 1994.

3. Zie voor een schets van hoe in de naoorlogse periode vanuit electoraal perspectief over poli-tici werd gedacht Joop van Hol-steyn & Galen A. Irwin, Over po-litici, in: Joop van Holsteyn & Galen A. Irwin (red.), De wilde frisheid van limoenen. Studiën over politici in de ogen van kiezers. Lei-den: DSWO Press, 1998, 12-64. 4. Zie Philip van Praag Jr.,

‘Verkie-zingscampagnes van Drees tot Kok’, Socialisme & Democratie, 55/7-8, 1998, 323-331. 5. Zie o.a. D.J. Elzinga & G.

Voer-man, Om de stembus…Verkiezings-affiches 1918-1989. Den Haag: Sdu, 1992.

6. Zie voor de bruikbaarheid van deze vraag en een analyse van antwoorden J.J.M. van Holsteyn, Het woord is aan de kie-zer. Een beschouwing over

verkie-zingen en stemgedrag aan de hand van open vragen. Leiden: DSWO Press, 1994; Joop van Holsteyn, ‘De kiezer verklaart. Over rede-nen van de partijkeuze in heden en verleden’, in: Jacques Tho-massen, Kees Aarts & Henk van der Kolk (red.), Politieke verande-ringen in Nederland 1971-1998. Kie-zers en de smalle marges van de po-litiek. Den Haag: Sdu, 2000, 107-120.

7. De antwoorden op de stemmo-tivatievraag van de NKO’s van 2002 en 2003 zijn nog niet op vergelijkbare wijzen verwerkt, maar een eerste indruk is dat deze niet afwijken van het beeld voor de periode 1971-1998. 8. Joop van Holsteyn, De kiezer

ver-klaart, op cit., p.115.

9. Zie bijvoorbeeld Henk-Jan Jan-sen & Joop van Holsteyn, ‘Uiter-lijk en beoordeling van politici’, in: Joop van Holsteyn & Galen A. Irwin (red.), De wilde frisheid van limoenen. Studiën over politici in de ogen van kiezers. Leiden: DSWO Press, 1998, 87-110. 10. Al lijkt in de loop der tijd de

voorkeurstem aan populariteit te hebben gewonnen; zie bij-voorbeeld R.B. Andeweg, ‘Proeve van een vernieuwd kies-stelsel’, in: Nederlands Juristen-blad, 78/30, 1542-1547, zie m.n. p.1543.

11. Zie ook Andeweg, op cit. 12. Bij persoonseffecten wordt

veelal aan stemmenwinst ge-dacht. Maar ook hier is de Cruy-fiaanse wijsheid op zijn plaats ‘dat elk voordeel een nadeel

hep’: niet alleen kan een lijst-trekker een electorale bonus voor een partij betekenen, maar evenzeer een (zeker zo grote) malus. Vgl Hans Anker, Normal Vote Analysis. Amsterdam: Het Spinhuis, 1992.

13. Vgl. o.a. Rieneke Enzlin, ‘Het ui-terlijk van politici in de ogen van kiezers’, in: Joop van Hol-steyn & Galen A. Irwin (red.), De wilde frisheid van limoenen. Stu-diën over politici in de ogen van kiezers. Leiden: DSWO Press, 1998, 65-86.

14. Aldus de rake typering van Dick Pels op de PvdA-bijeenkomst (zie noot 1).

15. J J.M. van Holsteyn & G. A. Ir-win, ‘Never a dull moment: Pim Fortuyn and the Dutch Parlia-mentary Election of 2002’, West European Politics, 26/2, 2003, 41-66.

16. Zie ook Wouter van der Brug & Cees van der Eijk, ‘Enige nuan-ces: misverstanden over kiezers in het algemeen en de verkie-zingen van 2002/2003 in het bijzonder’, in: Robbert Coops et al (red.), Een politieke aardver-schuiving. Alphen aan den Rijn: Kluwer, 2003, 74-88; Anthony King (ed.), Leaders’ Personalities and the Outcomes of Democratic Elections. Oxford: Oxford Uni-versity Press, 2002.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

woorden der Britse gedelegeerden wel duide- lijk geworden, dat, wanneer boven- statelijke organen op bepaalde ge- bieden tot stand zouden komen (in Straatsburg

de wet verderven als een werkverbond. En dan de wet der liefde, en het levengevend gebod des Evangelies, op haar puinhopen oprichten. Het gebod van Sion en het gebod

noch zal de gelukkige bezitter daarvan ooit genade vinden in de ogen der wereld of in de ogen van vleselijke belijders. Ik heb iemand gekend te Thames Ditton, die een grote

Nu, wanneer een mens met zijn zonde in zulk een staat is, dat er een heimelijk welgevallen van die zonde, die de meester in zijn hart speelt, bij hem gevonden wordt en dat

Snijders heeft, met één oog turend in de achteruitkijkspiegel, de blik naar voren gericht en houdt – tegen de achtergrond van de Brexit – in zijn bijdrage een krachtig pleidooi voor

Meestal zien we dat er eerst een stap terug gedaan wordt naar een eenvoudi- ge preconditionering en pas later worden de complexe preconditioneringen ook geschikt gemaakt voor de

17 Het saldo van +0,2%-punt vanwege de groepsaandelen is het resultaat van de doorwerking van het afnemende aantal eenverdieners in de groepen loontrekkenden (-0,34;

Rosenmöller en de zijnen zullen zich vooral richten op het deel van de ruim driekwart miljoen niet-Westerse allochtone vrouwen die er nauwelijks of niet in slagen op eigen