• No results found

Kwalitatief onderzoek naar de ervaringen van ouders met signs of safety

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Kwalitatief onderzoek naar de ervaringen van ouders met signs of safety"

Copied!
62
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Kwalitatief onderzoek naar de Ervaringen van ouders met Signs of Safety Rona Eissens

Universiteit van Amsterdam

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Scriptiebegeleider: Mw. A. L. van den Akker

Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam

Amsterdam, 15 mei 2016

Rona Eissens 10284060

(2)

Abstract

Experiences of parents with Signs of Safety were examined, in context of a semi-structured interview. Parents were satisfied about the alliance and professionalism of the social worker. The parents were unsatisfied about the provision of information of Signs of Safety and the involvement of social network. A change in safety was seen in communication between parents, awareness, and personal development of parents and child. An increase in safety was attributed to a clear safetyplan and awareness, which empowered change. A decrease in safety was attributed to poor communication between parents and an incomplete safetyplan. These findings suggest the importance of the alliance, the functioning of the social worker and the cooperation between organisations.

(3)

De Nationale Prevalentiestudie Mishandeling van Kinderen en Jeugdigen van 2010 (NPM-2010) rapporteerde dat er in 2010 sprake was van 34 gevallen van kindermishandeling per 1000 kinderen (Alink et al., 2011). Dit zijn in totaal 118.000 gevallen van kindermishandeling wat een stijging is in vergelijking met de gerapporteerde 107.200 gevallen

kindermishandeling in 2005 (van IJzendoorn et al., 2007). Deze stijging kan verklaard worden doordat het aantal AMK meldingen is toegenomen en kindermishandeling meer onder de aandacht is gekomen van de media (Euser et al., 2013). Een daling van het aantal

gerapporteerde gevallen kindermishandeling werd over deze vijf jaar niet waargenomen. In Nederland wordt de definitie kindermishandeling onderverdeeld in vijf

verschillende types, namelijk: lichamelijke mishandeling, psychische mishandeling,

lichamelijke verwaarlozing, psychische verwaarlozing en seksueel misbruik. Meestal komen er meerdere vormen van kindermishandeling tegelijk voor (Wolzak, 2009). Daarbij kan psychische mishandeling ook gerelateerd zijn aan situaties waarin het kind getuige was van geweld tussen bijvoorbeeld de ouders (Lahlah, Van der Knaap, & Bogaerts, 2013). Het kind hoeft geen ooggetuige te zijn van huiselijk geweld om er door te worden beïnvloed (Kerig, 2003).

Naast de prevalentie van het aantal gevallen van kindermishandeling is er onderzoek gedaan naar de gevolgen van kindermishandeling op de ontwikkeling van het kind, tijdens de adolescentiefase en in de volwassenheid. In de kindertijd kunnen de gevolgen van

kindermishandeling zichtbaar worden in een vertraagde intellectuele ontwikkeling, slechte schoolprestaties, beperkte sociale contacten, moeite met het aangaan van vertrouwensrelaties, emotionele problematiek, een verhoogde kans op automutilatie en zelfmoord (Leventhal, 2011). Kinderen kunnen introvert maar ook agressief gedrag vertonen wat vervolgens de stressregulatie in zowel de kindertijd als op een latere leeftijd kan verstoren (Alink, Cicchetti, Kim, & Rogosch, 2012; Carpenter et al. 2007). In de adolescentiefase kunnen de gevolgen

(4)

van kindermishandeling tot uiting komen in een depressie, angst en een antisociale

gedragsstoornis (Spinhoven et al., 2010). Daarnaast is uit meerdere onderzoeken gebleken dat kindermishandeling de kans op geweldsovertredingen en delinquentie in de adolescentiefase en de volwassenheid vergroot (Fagan et al., 2007; Gold et al., 2011; Lewis et al., 2007; Lahlah, Van der Knaap & Bogaerts, 2013; Smith et al., 2005). Lichamelijke mishandeling, seksueel misbruik en verwaarlozing zijn het sterkst gerelateerd aan gewelddadig gedrag en delinquentie in de adolescentiefase (Feiring et al., 2007; Landsford et al., 2007).

Vanwege de mogelijk ernstige gevolgen van kindermishandeling op zowel het kind als de omgeving, is het van belang dat het aantal gevallen kindermishandeling afneemt. Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het ministerie van Veiligheid en Justitie hebben het doel gesteld om het aantal van 118.000 gevallen van kindermishandeling terug te dringen. Hiervoor hebben zij tot 2016 als een van de actiepunten om de oplossingsgerichte benadering Signs of Safety (SoS) regionaal in te zetten en de resultaten van deze benadering nader te onderzoeken. De Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) en het Nederlands Jeugd Instituut (NJI) onderzoeken in hoeverre de inzet van SoS, door het betrekken van het persoonlijke netwerk, bijdraagt aan het verminderen van kindermishandeling.

SoS is een oplossingsgerichte benaderingswijze die als doel heeft om de veiligheid binnen het gezin terug te laten keren (Bartelink, 2010). Het is van belang dat er een veilige opvoedsituatie voor het kind wordt gecreëerd waarbij het kind, indien dit veilig wordt geacht, zoveel mogelijk contact heeft met de ouders (Sepers, Roos, & Arum, 2012). Een positief contact tussen moeder en kind waarbij sprake is van warmte, structuur en een

voorbeeldfunctie kan namelijk de kans op kindermishandeling verkleinen (Kerig, 2003). SoS is gebaseerd op de ‘Solution Focused Brief Therapy’ (de Shazer et al, 1986; Watzlawick, Weakland & Fish, 1974), ook wel oplossingsgerichte therapie genoemd. Deze therapie gaat

(5)

uit van krachten en oplossingen in plaats van beperkingen en problemen (Hudson, Morris, Maxwell & Galaway, 1996; Bakker & Bannink, 2008). Oplossingsgerichte therapie heeft als theoretische achtergrond de gezinssysteemtheorie en constructivistische ideologie (De Shazer, 1991). Een hulpverlener die oplossingsgericht werkt gaat uit van het referentiekader van de opvoeder en verkent, door het stellen van oplossingsgerichte vragen, de doelen die zij hebben om richting een oplossing te kunnen werken (Cauffman, 2007). Oplossingen worden

ontwikkelt door na te gaan wanneer er sprake was van een uitzondering op een probleem, of wanneer er problemen werden verwacht maar niet voorkwamen. Een werkzame factor van de oplossingsgerichte therapie is het tot stand brengen van een sterke relatie tussen de

hulpverlener en de cliënt (Weakland, Fisch, Watzlawick & Bodin, 1974). Onderzoek van Al, Stams, Asscher, Van der Laan en Van Yperen (2011), naar Spirit Spoedhulp waarvan SoS een onderdeel is, ondersteunt dat de hulpverleningsrelatie een grote bijdrage levert om de

hulpverlening te laten slagen. Daarnaast heeft het oplossingsgericht werken een belangrijke bijdrage geleverd, binnen Spoedhulp, aan zowel de crisisafname als de veiligheidstoename.

Vanuit SoS bestaan er zes praktijkgerichte elementen die als leidraad dienen om de capaciteiten van een gezin beter uit te laten komen, te versterken en te beoordelen. Deze elementen zijn: het begrijpen van de opstelling van ieder gezinslid, het zoeken naar uitzonderingen op de mishandeling, nagaan wat de sterke punten van het gezin zijn, concentreren op doelen, het meten van veiligheid en vooruitgang, en beoordelen van de bereidheid en het vertrouwen van het gezin om een plan uit te voeren (Turnell & Edwards, 2009). Tijdens het SoS traject leren ouders om gezamenlijk veiligheidsafspraken maken om de veiligheid binnen het gezin terug te laten keren. In deze afspraken worden ook de

veiligheidseisen van de aanmelder meegenomen (bodem eisen). De veiligheidsafspraken worden gemaakt tijdens netwerkbijeenkomsten waarbij het sociale- en professionele netwerk betrokken wordt. Het netwerk heeft namelijk een belangrijke rol voor de borging van de

(6)

veiligheidsafspraken. Vervolgens worden deze afspraken verwerkt in een veiligheidsplan. Wanneer iemand van het netwerk constateert dat de afspraken uit dit plan niet worden nagekomen, is er van tevoren afgesproken welke stap deze persoon zal ondernemen,

bijvoorbeeld het inschakelen van de SoS hulpverlener (Turnell, & Edwards, 1999). Het SoS traject kan worden afgesloten wanneer er een veiligheidsplan tot stand is gekomen. Dit plan wordt vervolgens in een ander hulpverleningstraject tot uitvoering gebracht. Daarnaast

bestaan er trajecten waarin zowel het plan wordt opgesteld als de vervolghulp wordt geboden. Anderzijds kan het traject voortijdig eindigen wanneer de veiligheid onvoldoende wordt gewaarborgd en er niet wordt voldaan aan de bodemeisen. De casus wordt vervolgens neergelegd bij de aanmelder. Vanwege de blijvende zorgen omtrent de veiligheid kan dit een uithuisplaatsing tot gevolg hebben.

In Amerika is er onderzoek gedaan naar het effect van de implementatie van SoS in de plaats Olmsted County. SoS is ingezet tijdens netwerkbijeenkomsten, voorafgaand aan het berechtingsproces bij de rechtbank. Uit het onderzoek kwam naar voren dat over een periode van 12 jaar, tot 2007, het aantal jeugdzorgzaken was verdrievoudigd, terwijl het aantal uithuisplaatsingen en het aantal gezinnen dat voor de rechtbank moest verschijnen was gehalveerd. Dit lijkt er op te wijzen dat de signalering van kindermishandeling verbeterde en SoS een bijdrage heeft geleverd aan de preventie van uithuisplaatsingen. Daarnaast voelden de deelnemende gezinnen zich gerespecteerd en meer betrokken bij het proces, en de samenwerking tussen het gezin en de diverse instanties verbeterde (Lohrbach & Sawyer, 2004). Aanvullend op dit onderzoek is er in 2006 een kwalitatief effectonderzoek uitgevoerd bij negen gezinnen die deel hebben genomen aan SoS (Turnell, 2008). Er werd een hoge tevredenheid gemeten bij de cliënten en een verbeterde competentie van de professionals. Aangezien SoS te kort geleden was geïmplementeerd ten tijde van het kwalitatieve onderzoek, zullen de gegevens met voorzichtigheid geïnterpreteerd moeten worden. Ondanks dat er

(7)

aanwijzingen zijn dat SoS een effectieve benadering is in Amerika, is dit met onvoldoende bewijskracht aangetoond.

Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het ministerie van

Veiligheid en Justitie hebben besloten om SoS breed in te zetten, terwijl er weinig bekend is over de werkzaamheid van SoS binnen Nederland. Het is daarom van belang om te

onderzoeken wat de ervaringen zijn van ouders die deel hebben genomen aan SoS. Door de ervaringen van ouders met SoS te onderzoeken kan er namelijk informatie verkregen worden over de algemene werkzame factoren die vervolgens van invloed kunnen zijn op de

werkzaamheid van SoS. Om deze werkzame factoren te kunnen herkennen is het belangrijk om te weten wat volgens onderzoek de algemene werkzame factoren zijn.

Pijnenburg en Van Hattum (2012, 2013) hebben een herziende versie van het Integratief Werkzame Factoren Model (IWF-model) ontwikkelt waarin de interactie tussen werkzame factoren wordt weergegeven op micro-, meso-, en macroniveau, die (in)direct van invloed kunnen zijn op resultaten in de jeugdhulpverlening. Een belangrijke werkzame factor dat op microniveau wordt omschreven is de samenwerking tussen de cliënt en de hulpverlener. Deze samenwerking wordt beïnvloed door zowel factoren vanuit de cliënt (persoonlijke

kenmerken, het netwerk, krachten, hoop, verwachtingen) als de hulpverlener (persoonlijke kenmerken, expertise, houding, verwachtingen, een positieve houding tegenover de

methodiek (allegiance)). Hubble et al. (2010), stelt dat de combinatie tussen hoop (motivatie en verwachtingen) en ‘allegiance’ een sterke werkzame factor is. Vervolgens wordt de alliantie, oftewel de kracht van de hulpverleningsrelatie, als een belangrijke werkzame factor beschouwd (Stams, Buist, Dekovic, & de Kroon, 2005; Van Herk et al., 2012) dat van invloed kan zijn op de samenwerking. Alliantie bestaat uit persoonlijke alliantie (de emotionele band) en taakalliantie (het hebben van een gezamenlijk doel en plan).

(8)

In Nederland is er weinig bekend over de ervaringen van ouders met SoS terwijl deze ervaringen informatie oplevert over de werkzame factoren van SoS. Wanneer er meer

onderzoek gedaan wordt naar SoS kan deze methodiek verder ontwikkeld worden, waardoor dit een bijdrage kan leveren aan de afname van het aantal gevallen kindermishandeling. Daarom werd dit kwalitatieve onderzoek uitgevoerd om de ervaringen van ouders die deel hebben genomen aan SoS te onderzoeken. Dit onderzoek richt zich op de hoofdvraag: ‘Wat zijn de ervaringen van gezinnen die deel hebben genomen aan SoS binnen Spirit of Altra?’. Allereerst werd er onderzocht hoe de ouders die hebben deelgenomen aan het SoS traject de aanpak hebben ervaren. Vervolgens werd er onderzocht hoe de ouders de veiligheid, één tot negen maanden na de deelname aan SoS hebben ervaren. Tot slot is er onderzocht in hoeverre ouders van mening zijn dat SoS heeft bijgedragen aan veranderingen binnen het gezin.

Methode

Participanten

In totaal zijn er vijftien ouders geïnterviewd (n = 13 moeder en n = 2 vader). Er zijn meer moeders geïnterviewd dan vaders omdat zij meer in de hulpverlening betrokken zijn. Dit komt bijvoorbeeld doordat de adresgegevens van de moeders waren geregistreerd als

contactadres, de vader geen gezag had of nauwelijks in beeld was. Van de vijftien gezinnen waren er vier tweeoudergezinnen en elf eenoudergezinnen. De culturele achtergronden van deze gezinnen waren, n = 10 Nederlands, n = 2 Surinaams-Hindoestaans, n = 1 Surinaams, n = 1 Kroatisch, n = 1 Ivoriaans.

Procedure

Voor de werving van de deelnemers zijn de gedragswetenschappers van Spirit en Altra benaderd die cliëntlijsten konden aanleveren met afgesloten SoS trajecten. Uit deze lijst werd er een selectie gemaakt van gezinnen die één tot negen maanden geleden het SoS traject bij

(9)

Spirit of Altra hadden doorlopen. De keuze voor deze periode had te maken met de bereikbaarheid van de ouders. Daarnaast was het van belang dat er met de ouders een veiligheidsplan tot stand was gekomen zodat zij een mening konden vormen over het volledige SoS traject. Vanwege ethische overwegingen is er vervolgens in overleg met de betrokken hulpverleners besproken welke ouders van deze selectie stabiel genoeg waren om te kunnen benaderen voor een deelname aan het interview. Uit deze selectie hebben

drieëntwintig ouders per post de informatiebrochure en het toestemmingsformulier ontvangen om informed consent te geven (zie bijlage 2 en 3). Vervolgens werden zij telefonisch

benaderd met de vraag voor deelname aan het interview.

Van deze drieëntwintig ouders zijn er zes ouders vanuit Spirit en negen ouders vanuit Altra akkoord gegaan met deelname. Ouders die niet deelnamen aan het onderzoek gaven als reden dat zij er geen behoefte aan hebben of vanwege persoonlijke omstandigheden. Vijf interviews vonden plaats bij de ouders thuis, negen telefonisch en één op een locatie van Altra. Deze keuze was afhankelijk van de wens van de deelnemers.

De interviews namen ongeveer dertig tot zestig minuten in beslag. Voor deze

interviews zijn de ouders mondeling op de hoogte gesteld van het doel van het onderzoek en de structuur van het interview. Tevens zijn de informatiebrochure en het

toestemmingformulier met de ouders besproken zodat er de ruimte was voor eventuele vragen. Er was geen sprake van een vergoeding voor de deelname. Met toestemming van de

deelnemers zijn er geluidsopnames gemaakt voor een zorgvuldige verwerking van de gegevens.

Aangezien de doelgroep kwetsbare gezinnen betreft, waren er afspraken gemaakt met Spirit en Altra omtrent de veiligheid van de onderzoeker. Ten eerste was er afgesproken dat de onderzoeker een van de opdrachtgevers op de hoogte hield van de locatie en het tijdstip van de interviews. Daarnaast was er in overleg met gedragsdeskundigen afgesproken dat

(10)

wanneer er sprake was van een onveilige gezinssituatie, de onderzoeker de betreffende gedragsdeskundige op de hoogte bracht zodat deze melding opgepakt kon worden. Tot slot was er afgesproken dat wanneer er tijdens het interview door de ouders werd aangegeven dat zij extra ondersteuning nodig hadden, de onderzoeker hen kon verwijzen naar de betreffende gedragsdeskundige. De SoS teams waren op de hoogte van de inhoud van dit onderzoek voor het geval zij benaderd werden door ouders met eventuele vragen. Het onderzoek is

goedgekeurd door de ethische commissie van de Universiteit van Amsterdam, Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen.

Meetinstrumenten

Er zijn semigestructureerde interviews gehouden bij de ouders om hun ervaringen met SoS te onderzoeken. Daarvoor is er een interviewleidraad ontwikkeld (zie bijlage 1) waarin vragen gericht op de tevredenheid van de aanpak waren verwerkt. Deze vragen waren: ‘Als u terugdenkt aan de Signs of Safety aanpak, waar bent u dan tevreden over?’, ‘Waar bent u minder tevreden over?’, ‘Heeft u tips/ideeën voor verbeterpunten in de aanpak van Signs of Safety?’, ‘Hoe heeft u de samenwerking met de Signs of Safety hulpverlener ervaren?’.

De vraag gericht op hoe ouders de veiligheid binnen het gezin ervaren na SoS is onderzocht door het gebruik van dezelfde interviewleidraad. Vragen die gerelateerd zijn aan deze deelvraag waren: ‘Wat was de reden van uw aanmelding bij Signs of Safety?’, ‘Hoe schatte u de veiligheid in voor de start van Signs of Safety, op een schaal van 1-10?’, ‘Wat hoopte u dat er met de inzet van Signs of Safety zou veranderen?’, Hoe schatte u de veiligheid in direct na de afloop van Signs of Safety, op een schaal van 1-10, en wat is er veranderd in vergelijking met de start van het traject?, ‘Hoe ervaart u momenteel de veiligheid binnen het gezin op een schaal van 1-10, en wat is er veranderd in vergelijking met de directe afsluiting van het traject?’.

(11)

Om te meten in hoeverre ouders vinden dat SoS een bijdrage heeft geleverd aan veranderingen binnen het gezin, is dezelfde interviewleidraad gebruikt. De vragen die gesteld zijn om dit te onderzoeken waren: ‘Wat is er veranderd direct na het Signs of Safety traject (en 1-8 maanden na SoS) vergeleken met daarvoor?’ ‘Wat ging er goed?’, ‘Hoe is deze verbetering ontstaan?’, ‘Wat kon er nog beter?’, ‘Wat heeft u gedaan om tot dit resultaat te komen?’, ‘Hoe heeft Signs of Safety daaraan bijgedragen?’.

Analyse

De verkregen informatie vanuit de semigestructureerde interviews over de ervaringen van de ouders met het SoS traject, de ervaren veiligheid en de veranderingen binnen het gezin, zijn verwerkt met behulp van het kwalitatieve data analyseprogramma MAXQDA (2015). Voordat de gegevens geanalyseerd konden worden is de data van de vijftien interviews gecodeerd volgens drie fasen die een onderdeel uitmaken van de gefundeerde

theoriebenadering (Boeije, 2005). De drie fasen van coderen zijn: open codering, axiale codering, en selectieve codering.

De open codering heeft het doel om een eerste deel aan verzamelde data te verkennen en alle fragmenten onder te verdelen onder bijbehorende hoofdcodes die zijn samengesteld in een codelijst (zie bijlage 6). Minder relevante informatie, welke wel ondersteunend is aan de gegeven antwoorden, zijn gecodeerd onder de code ‘achtergrondinformatie’.

Bij de axiale coderingsfase zijn de eerder opgestelde hoofdcodes toegespitst in subcodes, codes zijn opnieuw geformuleerd en samengevoegd. Tijdens de interviews werd duidelijk dat meerdere ouders de verschillende gevolgde hulpverleningstrajecten als één traject beschouwden. Aangezien dit onderzoek zich voornamelijk richt op SoS is er voor de hoofdcode ‘minder tevreden’ een onderscheid gemaakt tussen het SoS traject en de

hulpvormen die daarnaast betrokken zijn geweest. Daarnaast is er voor de hoofdcode

(12)

Een aantal ouders gaven ook aanbevelingen die golden voor zowel SoS als andere

hulpvormen waardoor er een derde subcode is toegevoegd om dit te kunnen ondervangen. In de codeboom is er een onderscheid gemaakt tussen veiligheidservaringen van ouders direct na de afsluiting van het SoS traject, en veiligheidservaringen 1 tot 8 maanden na de beëindiging van het traject. Het kwam meerdere keren voor dat de ouders de huidige situatie hetzelfde beschouwen als de situatie direct na afsluiting omdat het traject bijvoorbeeld kort geleden is afgesloten. Voor de analyse was het daarom bruikbaar om een subcode ‘gelijk aan afsluiting’ toe te voegen. Voor de hoofdcodes ‘tevreden SoS’ en ‘minder tevreden SoS’ zijn er subcodes toegevoegd die een onderscheid weergeven tussen het proces en het resultaat. Dit onderscheid kan daardoor gerelateerd worden aan twee van de hoofdvragen. Voor de situatie bij aanvang, direct bij afsluiting en minimaal 1 maand na afsluiting, zijn de subcodes ‘draagkracht’ en ‘draaglast’ van zowel de ouders als de kinderen, volgens het perspectief van de ouders, weergegeven zodat er inzicht verkregen kon worden over de veiligheid en andere

veranderingen binnen het gezin. Aangezien ouders nauwelijks informatie hebben gegeven over beschermende factoren van het kind tijdens de situatie bij aanvang, is deze code verwijderd uit de codeboom.

Tijdens de selectieve coderingsfase is er bepaald wat de belangrijkste categorieën waren die een antwoord konden geven op de drie onderzoeksvragen. Deze bevindingen zijn

uitgeschreven en terug te lezen in bijlage 7.

Resultaten

Uit de interviews is er informatie verkregen over de tevredenheid van de ouders over de aanpak van SoS. Daarnaast is er bekend geworden in hoeverre ouders een

(13)

hoeverre SoS en andere aspecten volgens de ouders hebben bijgedragen aan veranderingen binnen het gezin. De resultaten zijn uiteengezet op basis van deze drie onderzoeksvragen. Hoe hebben de ouders die deel hebben genomen aan het SoS traject de aanpak ervaren?

Informatieverstrekking over het SoS traject. Vier ouders hebben onduidelijkheid ervaren over de informatieverstrekking van het SoS traject. Voorbeelden van deze

onduidelijkheid waren de periode dat SoS betrokken blijft in het gezin, wanneer en of er een eindevaluatie plaats vond, en wat het vervolgtraject werd. Ouders gaven als advies om deze onderwerpen duidelijker toe te lichten tijdens een kennismakingsgesprek zodat duidelijk wordt wat zij kunnen verwachten.

De omgang met afspraken. Negen ouders vonden dat er duidelijke en realistische afspraken werden geformuleerd tijdens het tot stand brengen van het veiligheidsplan. Ouders vertelden bijvoorbeeld dat de SoS hulpverlener een structuur neer zette, zaken doorpakte, afspraken nakwam, inzichtelijk kreeg wat er binnen het gezin afspeelde en waaraan gezinsleden behoefte hadden, en gaf duidelijk weer wie voor welke afspraken

verantwoordelijk was. Eén ouder was ontevreden over de borging van de gemaakte afspraken. Zij vroeg zich af door wie en wanneer gemaakte afspraken gecontroleerd werden nadat een veiligheidsplan tot stand was gekomen. Omdat zij de mate van controleerbaarheid van bepaalde afspraken in twijfel trok, zorgde dit voor bezorgdheid over de veiligheid van haar kind.

‘Ik vind 3 maanden, met pittige gestelde doelen, een best wel groot gat omdat daar ook helemaal geen controle meer op zit. In de drie maanden tijd hadden mijn kinderen ook in de put kunnen zitten. Misschien een klein stukje voortgang doordat het eerder plaatsvindt zo’n evaluatie.’

(14)

Relatie met de SoS hulpverlener. Alle ouders waren tevreden over de relatie met de SoS hulpverlener. Ouders vertelden bijvoorbeeld de relatie met de SoS hulpverlener als respectvol, luchtig, geruststellend, en persoonlijk te hebben ervaren. Een aantal ouders benoemden bijvoorbeeld een ‘klik’ te hebben met de SoS hulpverlener.

Het functioneren van de SoS hulpverlener. Zes ouders waren tevreden over het functioneren van SoS hulpverlener. Voorbeelden hiervan waren: deskundigheid, een stevige houding, objectiviteit, het balans tussen het geven van sturing en ruimte om persoonlijke wensen en ideeën in te brengen en de bereikbaarheid.

‘Maar ook hoe ze met mijn dochtertje omging: die is normaal heel verlegen. Zij deed dat op zo’n manier dat zij totaal niet verlegen was.’

Empathie. Twee ouders hebben de empathie van de hulpverlener met betrekking tot de persoonlijke situatie als prettig ervaren.

‘Ik was zo verbaasd hoe zij elke keer zo neutraal kan blijven en toch die empathie hebben en toch leiding geven en toch niet zeggen wat zij denkt en zij voelt. Echt waanzinnig, ik vond dat echt briljant’

Twee ouders hadden behoefte aan meer erkenning voor de persoonlijke situatie en hun positie als ouder hierin.

‘Het gaat vooral om luisteren naar de ouders, vooral waarom ze doen wat ze doen en wat de reden ervoor is gewoon. Gewoon goed onderzoeken wat er achter speelt dus.’

(15)

Aandacht voor het kind. Vier ouders waren tevreden over de aandacht van de SoS hulpverlener voor hun kind. Twee ouders gaven als voorbeeld dat er door middel van het instrument Words & Pictures (W&P) de thuissituatie aan een kind werd uitgelegd. Daarbij vertelden ouders dat W&P hen inzicht heeft gegeven in de thuissituatie en dat zij de situatie aan hun kind leerden uitleggen.

‘Maar ook dat er een manier is gevonden, waarvan ik vindt dat we die hebben

gevonden, dat Words en Pictures die we met SoS hulpverlener hebben gemaakt. Mocht mijn dochter vragen hebben dat we het op een genuanceerde manier kunnen uitleggen waarom ze bijvoorbeeld niet meer alleen bij ‘gezinslid’ mag zijn. Vond ik wel weer heel fijn en dat boekje hebben we in haar laatje en dan weet ze ook dat als zij dat wil, het hoeft niet continu op tafel te liggen, maar als zij het erbij wil pakken dan kan ze het pakken en kunnen we het er even over hebben.’

‘Het is geen saaie stof haha. Zeker voor een kind spreekt het meer aan. Een huisje hier, een poppetje daar, voor het uitleggen is dat heel goed ja. We snappen er zelf ook wat meer van ook omdat je door de tekeningen wordt geconfronteerd’

Drie ouders waren van mening dat de SoS hulpverlener te weinig aandacht had voor hun kind(eren). Eén ouder had verwacht dat de aanpak meer gericht was op haar kind in plaats van de verbetering van de communicatie tussen de ouders. Eén ouder had verwacht dat de SoS hulpverlener de belangen van het kind meer zou behartigen. De derde ouder vond dat haar kind amper is gezien door de SoS hulpverlener. Zij hebben als advies om kinderen beter informeren bij wie zij terecht kunnen wanneer zij behoefte hebben aan hulp, en dat kinderen beter bevraagd worden voor het inschatten van de veiligheid.

(16)

De betrokkenheid van het sociale netwerk. Vier ouders waren ontevreden over de wijze en frequentie van de betrokkenheid van het netwerk. Eén ouder benoemde dat de SoS hulpverlener betrokkenheid van het netwerk verwachtte terwijl de ouder vond dat zij geen netwerk had en daardoor niet aan deze verwachting kon voldoen. Een paar ouders hadden verwacht dat het netwerk juist vaker betrokken zou worden. Wanneer het netwerk werd betrokken, kwam het netwerk te weinig aan het woord of juist teveel waardoor het als confronterend en beoordelend werd ervaren. Een aantal adviezen van ouders waren: vooraf aan een netwerkbijeenkomst een gesprek organiseren tussen de ouder en hulpverlener zodat de ouder het gevoel heeft alles te kunnen vertellen, een positieve introductie van de

netwerkbijeenkomst in plaats van een directe focus op de zorgen, en niet praten in vakjargon tijdens de netwerkbijeenkomst.

‘Ze weten dat ik een PTSS heb door een mishandeling van hem, en het is heel moeilijk als je als vrouw mishandeld bent, om met zo’n man in gesprek te gaan. Dat vond ik heel moeilijk en ik heb toen, als het moet dan moet het, dus ik heb het gedaan. Maar het eerste gesprek begon hij bijvoorbeeld al zijn stem te verheffen. Dan begin ik dus te trillen als een rietje en heb ik natte handen, daar werd dan niets van gezegd. Toen zei ik het: het moet op een normale toon, ja maar hij is gefrustreerd en dan denk ik ja maar ik ben mishandeld.’

‘Al is het alleen het positieve dat iedereen er is of dat iedereen meewerkt, en dat je niet gelijk begint met de start van he, dit ligt er op tafel. Ik merkte dat er zelf al een soort van weerstand door kwam.’

De schaalvraag. Twee ouders waren ontevreden over de wijze waarop de schaalvraag was ingezet. De ouders vonden het beoordelend en het gaf hen een gevoel van onveiligheid.

(17)

Daarbij vond een ouder de schaalvraag als momentopname niet in vergelijking staan met het aantal momenten dat er wel sprake was van veiligheid. Ouders geven als aanbeveling om rekening te houden met de interpretatie van de schaalvraag.

‘Wat weegt dan zwaarder. 1 zo’n klap (slaan kind) wat dan een 0 is, staat dat dan in verhouding met drie maanden rust wat dan een tien is. Maar als je er dan twee dagen op telt wordt het een vijf: dat. Welk gewicht hang je aan een slecht moment en welk gewicht hang je aan een lange periode goed?’

Afsluiting van het SoS traject. Twee ouders waren tevreden over de wijze waarop SoS werd afgebouwd. De ouders konden bijvoorbeeld bij de SoS hulpverlener terecht voor vragen en de SoS hulpverlener nam het initiatief om te vragen hoe het met hen gaat. Twee ouders vertelden ontevreden te zijn over de afsluiting van het SoS traject. Een ouder heeft bijvoorbeeld de afronding van het traject als snel ervaren voor de kinderen. De SoS hulpverlener had volgens deze ouder het traject zorgvuldiger af kunnen bouwen zodat de kinderen zich op deze verandering konden voorbereiden. Daarnaast had een ouder meer behoefte gehad aan ondersteuning bij het zoeken naar vervolghulp voor haar kind.

Mate van tevredenheid over de aanpak van verwijzers, jeugdbeschermers of andere betrokken hulpverleners. Naast aspecten gericht op SoS waren acht ouders

ontevreden over de aanpak van verwijzers, jeugdbeschermers of hulpverleners, voor of na het SoS traject.

Informatieverstrekking over het SoS traject. Eén ouder vond dat de verwijzer en de betrokken school haar onvoldoende informeerden over de inhoud van het SoS traject.

Wisselingen en de omvang van het professionele netwerk. Twee ouders waren ontevreden over meerdere en onverwachte wisselingen van jeugdbeschermers en verwijzers.

(18)

Eén ouder vond dat zijzelf en haar kinderen daardoor moeilijk een band met de professional op konden bouwen. Eén ouder vond haar professionele netwerk te groot waardoor onduidelijk was bij wie zij terecht kon voor hulp. De ouders hebben als advies om één hulpverlener aan een gezin te koppelen zodat er een betere band opgebouwd kan worden en ouders

gemakkelijker weten bij wie zij terecht kunnen voor hulp.

Omgang met afspraken. Drie ouders vonden dat zowel de jeugdbescherming als de verwijzers hun afspraken onvoldoende nakwamen. Een ouder vertelde bijvoorbeeld dat jeugdbescherming haar mededeelde dat de OTS zal aflopen, het volgende moment werd de OTS verlengd. Een ander voorbeeld is dat afspraken uit het veiligheidsplan niet door de betrokken instanties worden doorgepakt.

‘Ik was het vertrouwen in de hulpverlening ook kwijt. Eerst zeiden ze dat de OTS weg zou gaan en opeens zeiden ze dat ze het zouden verlengen. Dit meen je! Ik ging naar de keuken en moest iets gooien. Daarna liep ik boos naar boven en had zoiets van ga maar weg, ik snapte het ook niet.’

Gebrek aan steun. Vier ouders hebben onvoldoende steun van de verwijzer of een hulpverlener ervaren. Een ouder vertelde bijvoorbeeld dat de hulp onvoldoende aansloot bij haar hulpvraag. Een ouder noemde daarbij de onervarenheid van de verwijzer als een van de redenen waardoor er teveel hulpvormen werden ingeschakeld die niet konden voldoen aan de hulpvraag.

(19)

Hoe hebben de ouders de veiligheid na de deelname aan SoS ervaren op zowel de korte termijn (direct na SoS) als de lange termijn (één tot negen maanden na SoS)?

Tien van de vijftien ouders vonden de veiligheid direct na SoS toegenomen. Van deze tien ouders ondervond(en), op de lange termijn, één ouder een veiligheidstoename, vijf ouders een gelijke veiligheid, drie ouders een veiligheidsafname, en één ouder had geen reactie.

Twee van de vijftien ouders vonden de veiligheid direct na SoS hetzelfde. Van deze twee ouders ondervond één ouder een veiligheidstoename en één ouder geen verandering op de lange termijn.

Twee van de vijftien ouders vonden de veiligheid direct na SoS afgenomen. Van deze twee ouders ondervond één ouder een veiligheidstoename en één ouder geen verandering op de lange termijn.

Van één van de vijftien ouders was onduidelijk hoe de veiligheid direct na SoS werd ervaren. Deze ouder vond dat de veiligheid op de lange termijn was toegenomen (zie Tabel 1).

Communicatie tussen de ouders. Zes ouders vertelden dat er een betere

communicatie is ontstaan met de (ex)partner. Enkele voorbeelden hiervan waren dat zij elkaar adviezen kunnen geven, duidelijkere afspraken maken wat bijdraagt aan rust en minder spanningen, onderling minder strijd ervaren, elkaar serieus proberen te nemen, minder

verwijten richting elkaar maken, de omgang met hun kind opbouwen, elkaar meer vrijheid en ontspanning gunnen, openheid in de communicatie ervaren, meer oog voor elkaars wensen en behoeften hebben. Op de lange termijn benoemden twee ouders wederom een verbetering in de communicatie tussen ouders zoals bijvoorbeeld het probleemoplossend vermogen of op visite kunnen bij de ex-partner.

Twee ouders benoemden na SoS nog steeds communicatieproblemen met de (ex) partner te ervaren. De communicatieproblemen tussen de ouders uitten zich in boosheid, verwensingen richting elkaar, het benadrukken van problemen uit het verleden, het niet

(20)

nakomen van onderlinge afspraken, en moeite met het stellen van grenzen. Vier ouders

vertelden op de lange termijn te hebben ervaren dat de ex-partner niet meer samen wil werken. Het vertrouwen is afgenomen en de openheid tussen de ouders is verdwenen. Ouders noemen SoS niet als reden voor de communicatieproblemen maar dat dit de keuze is van de ex-partner om niet open te staan voor een samenwerking. Eén ouder noemt dat een rechtszaak de reden is van de communicatieproblemen.

Bewustwording van de zorgen. Vier ouders vertelden na SoS bewust te zijn geworden over de zorgen, mede door het gezamenlijk opstellen van het veiligheidsplan. Ouders noemden bijvoorbeeld meer oog te hebben voor de veiligheid van hun kind, hebben meer inzicht gekregen in de denkwijze van hun kind en hun eigen handelen. Op de lange termijn vonden twee ouders dat zij meer inzicht te hebben gekregen van de thuissituatie. Een ouder heeft geleerd om te relativeren en noemde het inzicht als een ‘eyeopener’. De andere ouder benoemde een bredere blik te hebben gekregen op de thuissituatie.

Twee ouders vertelden na SoS zorgen te hebben over de veiligheid van hun kinderen wanneer zij bij hun ex-partner zijn. Een ouders kan het vermoeden van seksueel misbruik moeilijk loslaten. Drie ouders vertelden op de lange termijn niet te kunnen inschatten in hoeverre hun kind(eren) veilig zij bij de (ex)partner. Dit zorgde voor gevoelens van moedeloosheid en verdriet.

Persoonlijke ontwikkeling. Vier ouders vertelden een persoonlijke ontwikkeling te hebben doorgemaakt. Voorbeelden van een ontwikkeling waren: kracht en handvatten om te werken aan veranderingen in de thuissituatie, geleerd de verantwoording dragen voor de ouderrol, grenzen stellen, gebruik maken van beloningen, aandacht richten op de toekomst in plaats van het verleden, of zichzelf beter verzorgen. Zeven ouders vertelden op langere termijn een persoonlijke groei te ervaren. Voorbeelden van deze groei werden bijvoorbeeld

(21)

toegeschreven aan doorzettingsvermogen, de financiële situatie, een eigen woning, zelfvertrouwen, grenzen stellen, of weerbaarheid.

Twee ouders benoemden een verwerkingsproces te ervaren (vermoeden seksueel misbruik, relatieproblemen). Drie ouders benoemden op de lange termijn geen verandering te ervaren op bepaalde persoonlijke aspecten. Een ouder benoemde soms verward te zijn, een andere ouder heeft nog steeds moeite met het stellen van grenzen. De derde ouder ziet dat haar ex-partner nog steeds drugs gebruikt.

‘Maar nu heb ik geen problemen meer met de kinderen. Toen als mijn dochter vroeg papa ik wil buiten spelen, zei ik altijd nee, nee, nee. De SoS hulpverlener heeft mij verteld dat altijd nee, nee, nee niet goed is. Nu zeg ik ja. Maar waar ga je naartoe? Met wie ga je spelen? Hoe laat kom je terug/thuis? Dat is veranderd. Eerst was het: moeten we thuis blijven? Ja, je moet thuis blijven.’

Omgang met emoties. Drie ouders noemden een vooruitgang in de omgang met de eigen emoties. Eén ouder had minder frustraties. Anderen benoemden bijvoorbeeld een betere omgaan met boosheid, belang hechten aan de blijdschap van hun kinderen, en het ervaren van minder angsten (voor bijvoorbeeld de (ex)partner). Op de lange termijn vertelde een ouder niet meer bang te zijn.

Kindfactoren. Zeven ouders noemden diverse voorbeelden waaraan zij een veiligheidstoename zagen. Kinderen werden bijvoorbeeld niet meer geslagen, er werd rust ervaren, kinderen ontvingen meer complimenten, kinderen werden niet verantwoordelijk gemaakt voor huishoudelijke taken, kinderen waren bij beide ouders veilig, kinderen werden niet meer alleen thuis gelaten, het ouder-kind contact is verbeterd, ouders ondernamen

(22)

ondervonden minder angst in het contact met hun ouders. Ouders zagen dat hun kinderen een betere relatie hadden opgebouwd met broers of zussen en het contact tussen ouder en kind was verbeterd.

‘We hebben heel veel contact, ik merk dat het liefdevol is. Het feit als ze binnenkomt dan, het zijn maar kleine dingen maar haar nooit loslaten voordat zij mij loslaat. En oprecht blij zijn haar te zien en met haar praten en samen dingen te doen. Ik weet bijna zeker dat ze mij heel veel zal vertellen. En dat ze weet dat ik haar niet zal veroordelen.’

Zeven ouders vonden dat er op de lange termijn, na SoS, een veiligheidstoename was. Voorbeelden die werden genoemd waaraan ouders die zagen zijn: gelukkige momenten met de kinderen in huis, de vrijheid die de kinderen kregen, afname van angsten, de motivatie voor het werken aan persoonlijke doelen. Daarnaast benoemden enkele ouders dat de kinderen dagelijks hun dagbesteding volgden, positieve resultaten op school behaalden, een positief netwerk hadden (vrienden op school, een knusse familie), behulpzaamheid en een sociale houding richting anderen.

Zes ouders vertelden signalen van onveiligheid bij hun kinderen te zien. Ouders

noemden niet dat deze signalen een gevolg waren van SoS. Kinderen lieten boosheid, angst en onzekerheid over zichzelf en de thuissituatie zien. Daarnaast werd er een loyaliteitsconflict tussen beide ouders gezien, een gebrek aan inzicht van het kind in de persoonlijke

problematiek, en het kind vertelde verhalen die door een ouder als mogelijk onveilig werden geïnterpreteerd. Acht ouders vertelden op de lange termijn signalen te zien van onveiligheid. Signalen die bijvoorbeeld werden genoemd waren een verminderde ouder-kind relatie, boosheid, angst, onzekerheid, de behoefte aan goedkeuring van de ouder, loyaliteitsconflict,

(23)

zich in een onveilige omgeving bevinden (vanwege alcoholgebruik van de ouder), ontbreken van ritme en regelmaat.

In hoeverre zijn de ouders van mening dat SoS heeft bijgedragen aan veranderingen binnen het gezin?

Dertien ouders benoemden aspecten die volgens hen, tijdens en na SoS, hadden bijgedragen aan positieve veranderingen. Drie ouders vonden dat het opstellen van het veiligheidsplan heeft bijgedragen aan positieve veranderingen. Daarbij hebben zes ouders meer inzicht gekregen in bijvoorbeeld de probleemsituatie, persoonlijke problemen, de mate van veiligheid in huis, de beleving van het kind, de denkwijze van het kind, de opvoedwijze in Nederland. Daarnaast vonden drie ouders dat een verandering daadwerkelijk is ontstaan zodra zij stappen ondernamen. Ze hebben deze stappen kunnen ondernemen door allereerst te accepteren dat de thuissituatie zorgelijk is (inzicht) om vervolgens aan de veiligheid in huis te kunnen werken. Twee ouders benoemden handvatten te hebben opgedaan waarmee zij

zichzelf meer rust en tijd konden gunnen om de thuissituatie te verbeteren. Tot slot vond één ouder dat het netwerk, en één ouder dat de inzet van drang, een verklarende factor was voor de veiligheidstoename.

één ouder vond dat er geen verandering zichtbaar was in de veiligheid aangezien er geen nieuwe afspraken voortkwamen uit het veiligheidsplan en de bestaande afspraken niet werden opgepakt door het professionele netwerk. Een andere ouder benoemde dat er een veiligheidsafname is ontstaan doordat de (ex)partner niet open stond voor een samenwerking.

(24)

Discussie

In dit onderzoek zijn de ervaringen van ouders die deel hebben genomen aan SoS van Spirit en Altra onderzocht. Over het algemeen werd de aanpak van SoS door de ouders positief ervaren. Meer dan de helft van de geïnterviewde ouders benoemde een

veiligheidstoename na het SoS traject en op de lange termijn. Deze veiligheidstoename is volgens de ouders, tot stand gekomen door de ondersteuning van SoS in combinatie met de stappen die ouders zelf hebben ondernomen.

Onderzoek naar de tevredenheid van ouders over de aanpak van SoS, gaf weer dat ouders voornamelijk tevreden waren over de relatie met de hulpverlener en de omgang met afspraken. Het belang van deze twee factoren komt overeen met eerder onderzoek. Uit voorgaand onderzoek blijkt namelijk dat de algemene werkzame factor ‘alliantie’

(persoonlijke- en taakalliantie) invloed kan hebben op positieve behandelresultaten (Mcleod, 2011; Stams, Buist, Dekovic, & de Kroon, 2005; Zirkelback & Reese, 2010). Mogelijk kan gesteld worden dat de hoge tevredenheid over alliantie een aanwijzing is dat alliantie als een werkzame factor dient voor SoS. Daarnaast zijn ouders tevreden over het functioneren van de hulpverlener (expertise, houding, persoonlijke kenmerken). Volgens eerder onderzoek heeft het functioneren van een professional invloed op de samenwerking tussen de cliënt en de professional (Naber & Knippels, 2013). De tevredenheid over het functioneren van de SoS hulpverlener kan betekenen deze factor (in)direct van invloed is op het bereiken van een veiligheidstoename. Vervolgens waren ouders ontevreden over de informatieverstrekking over SoS. Een aanbeveling is om ouders aan de start van het SoS traject zo goed mogelijk te informeren over het verloop van het traject. Wanneer een cliënt weet wat te verwachten van de hulpverlening, kan dit van positieve invloed zijn op de samenwerking tussen cliënt en hulpverlener (Naber & Knippels, 2013). Vervolgens geven de uitkomsten van dit onderzoek het belang weer van het integer inzetten van netwerkbijeenkomsten en schaalvragen zodat

(25)

ouders dit niet als beoordelend en onveilig ervaren. Om een samenwerking met ouders aan te kunnen gaan, in situaties waarin sprake of het vermoeden is van kindermishandeling, hoort de focus te liggen op de veiligheid van het kind en niet op het aanwijzen van de mogelijke dader (Turnell & Edwards, 2009).

Als een onverwachte bevinding uit het onderzoek blijkt dat de samenwerking tussen SoS en andere professionals beter kan. Wanneer SoS meer contact opzoekt met andere organisaties om elkaars verwachtingen te bespreken, kan de hulp beter worden afgestemd. Voorgaand onderzoek bevestigd de kracht van de zogenoemde ‘wraparound care’, waarvan empirische evidentie is over de werkzaamheid tussen dwang en hulp (Hermanns, 2004; Menger, 2008).

Onderzoek naar de aspecten waaraan ouders, na het SoS traject, een

veiligheidstoename zagen, leverde een onderverdeling op in vier aspecten namelijk; de communicatie tussen ouders, bewustwording van ouders, persoonlijke ontwikkeling van ouders, en de ontwikkeling van het kind. Het valt op dat ouders een veiligheidstoename zien wanneer zij bewust zijn geworden van de onveiligheid, en aan zichzelf maar ook het contact met de (ex)-partner werken. Uit diverse studies blijkt eveneens dat een verbeterd welzijn van het kind, het geloof van ouders in de eigen kracht, en veiligheidstoename tot stand kan komen wanneer de aandacht op de ouders blijft (Hermanns, 2008; Topping & Barron, 2009; Trivette, Dunst & Hamby, 2010; van Lawick, 2012), en zij ondersteuning ontvangen gericht op

opvoedingsvaardigheden, agressieregulatie en stressmanagement (Berger et al., 2004). Uit onderzoek naar de verklaring van de ouders voor de veiligheidstoename blijkt dat ouders mede door middel van het gezamenlijk opstellen van het veiligheidsplan inzicht hebben gekregen in de onveilige gezinssituatie en hun eigen handelen. Vanuit dit inzicht hebben ouders de keuze gemaakt voor het bereiken van een veiligheidstoename. De

(26)

een bepaalde context, er door deze bewustwording de keuze gemaakt kan worden voor veranderingen (Miller & Rollnick, 2005; Prochaska & DiClemente, 1984).

Een beperking van dit onderzoek is dat ouders moeite hadden met het maken van een onderscheid tussen de hulp vanuit SoS en andere hulpverlening. Daarbij konden sommige ouders, bij wie het traject ongeveer een half jaar geleden was afgesloten, de details van de ontvangen hulp minder goed herinneren. Een tweede beperking is dat er met moeite een onderscheid gemaakt kon worden tussen de ervaren veiligheid tijdens de directe afsluiting van SoS en een aantal maanden daarna omdat ouders deze periodes door elkaar haalden tijdens het interview. Ten derde is de mate van tevredenheid over het bereikte resultaat van de ontvangen hulp onvoldoende inzichtelijk geworden. Wanneer ouders gevraagd werd naar de

tevredenheid over het resultaat werd er voornamelijk antwoord gegeven over de aanpak en welke veranderingen zij in de loop der tijd hebben gezien. Mogelijk is de vraagstelling te breed geformuleerd waardoor ouders een minder specifiek antwoord gaven.

Voor toekomstig onderzoek wordt aanbevolen om tijdens twee verschillende

meetmomenten (afsluiting en follow-up) een interview uit te voeren zodat er meer informatie verkregen kan worden over de veiligheidservaring van ouders en de tevredenheid over de veranderingen die zijn ontstaan in de gezinssituatie. Door twee meetmomenten kan er een duidelijker onderscheid gemaakt worden in de tijd in relatie met veiligheidstoename. Door daarbij een grotere steekproef te nemen kan er door meer personen bevestigd worden welke factoren volgens hun ervaring een positieve of negatieve invloed hebben tijdens het SoS traject.

Ouders hebben SoS, waarvan voornamelijk de hulpverleningsrelatie, de omgang met afspraken en de professionaliteit van de SoS hulpverlener, als positief ervaren. Deze

tevredenheid betekend niet direct dat dit leidt tot een veiligheidstoename. Echter, de combinatie tussen alliantie en de bewustwording van ouders van de onveiligheid, lijken

(27)

belangrijke voorspellers die ouders motiveren om te werken aan veiligheidstoename in de thuissituatie. Dit onderzoek heeft een bijdrage kunnen leveren aan inzicht in werkzame factoren van SoS. Meer onderzoek naar deze factoren bijdragen aan een zo goed mogelijke ontwikkeling en uitvoering van SoS in Nederland waardoor dit van invloed kan zijn op de afname van het aantal gevallen kindermishandeling.

(28)

Literatuurlijst

Alink, L., IJzendoorn, R. van, Bakermans-Kranenburg, M., Pannebakker, P., Vogels, T., & Euser, S. (2011). Kindermishandeling in Nederland anno 2010: de tweede Nationale Prevalentiestudie Mishandeling van kinderen en jeugdigen (NPM-2010). Leiden: Casimir

Al, C. M. W, Stams, G. J. J. M., Asscher, J. J., Van der Laan, P. H., & Van Yperen, T. (2011). Testing the Big Four: the impact of client factors, therapeutic alliance,

hope/expectation, and specific method in family crisis intervention. Manuscript submitted for publication.

Baartman, H., & Hoefnagels, C. (2012). Emotionele mishandeling, een lastig te duiden begrip, Tijdschrift Kindermishandeling, 5, 11.

Bakker, J. M. & Bannink, F. P. (2008). Oplossingsgerichte therapie in de psychiatrische praktijk. Tijdschrift voor Psychiatrie, 50, 55-59.

Bartelink, C. (2010). Signs of safety. Geraadpleegd op: 07-02-2015, van: http://www.nji.nl/nji/dossierDownloads/SignSoSafety.pdf

Berger, M., ten Berge, I., Geurts, E. (2004). Samenhangende hulp: interventies voor mishandelde kinderen en hun ouders. Utrecht, NIZW Jeugd.

Boeije, H. (2005). Analyseren in kwalitatief onderzoek: denken en doen. Amsterdam: Boom. Bouwmeester-Landweer, M. B. R. (2006). Early home visitation in families at risk for child

maltreatment. Rotterdam: Optima Grafische Communicatie (dissertatie). Verkrijgbaar via: https://openaccess.leidenuniv.nl/bitstream/1887/4396/15/Thesis.pdf

Carpenter, L. L., Carvalho, J. P., Tyrka, A. R., Wier, L. M., Mello, A. F., Mello, M. F., et al. (2007). Decreased adrenocortoctropic hormone and cortisol responses tot stress in healthy adults reporting significant childhoos maltreatment. Biological Psychiatry, 15, 1080-1087.

(29)

Dubowitz, H., Kim, J., Black, M. M., Weisbart, C., Semiatin, J., & Magder, L. S. (2011). Identifying children at high risk for a child maltreatment report. Child Abuse & Neglect, 35, 96-104.

Euser, S., Alink, L. R., Van IJzendoorn, M. H., & Bakermans-Kranenburg, M. J., (2013). De prevalentie van huiselijk geweld in Nederland 2010. Notitie Centrum voor

Gezinsstudies. Leiden: Universiteit Leiden.

Fagan, A.A. (2005). The relationship between adolescent physical abuse and criminal offending: Support for an enduring and generalized cycle of violence. Journal of Family Violence, 20, 279–290.

Fagan, A.A., Van Horn, M. L., Hawkins, J. & Arthur, M. W. (2007). Gender similarities and differences in the association between risk and protective factors and selfreported serious delinquency. Prevention Science, 8, 115–124.

Feiring, C., Miller-Johnson, S., & Cleland, C. M. (2007). Potential pathways from

stigmatization and internalizing symtomps to delinquency in sexually abused youth. Child Maltreatment, 12, 220-232.

Gingerich, W. J., & Peterson, L. T. (2013). Effectiveness of solution-focused brief therapy: A systematic qualitative review of controlled outcome studies. Research on Social Work Practice, 23, 266-283.

Gold, J., Sullivan, M. W. & Lewis, M. (2011). The relation between abuse and violent delinquency: The conversion of shame to blame in juvenile offenders. Child Abuse & Neglect, 35, 459-467.

Hermanns, J. (2004). Effectieve hulp in het kader van een dwangmaatregel. In H. Baartman, D. Graas, R. d. Groot & T. Zandberg (Eds.), Wie maakt de dienst uit. Macht en onmacht in opvoeding en hulpverlening, 105-114, Utrecht: Uitgeverij Agiel.

(30)

Hubble, M. A., Duncan, B. L., Miller, S. D., & Wampold, B. E. (2010). Introduction. In B. L. Duncan, S. D. Miller, B. E. Wampold, & M. A. Hubble (Eds.), The heart and soul of change: Delivering what works in therapy (2nd ed). Washington, DC: American Psychological Association.

Hudson, J., Morris, A., Maxwell, G., & Galaway, B., (Eds.). (1996). Family group conferences. Monsey: Willow Tree Press.

Jaya, N., & Narasimhan, S. (2003). Violence on children between 10-18 years in varied family contexts. Indian Psychology Research, 60, 2-9.

Kerig, P. K. (2003). In search of protective processes for children exposed to interparental violence. Journal of Emotional Abuse, 3, 149-182.

Klein Velderman , M. & Pannebakker, F. D. (2008). Primaire preventie van

kindermishandeling: Bekende, gebaande en gewenste paden. Leiden: TNO Kwaliteit van Leven.

Lahlah, E., Van Der Knaap, L. M., Bogaerts, S. (2013). Dangerous boys or boys in danger? Examining the relationship between ethnicity, child abuse and violent offending. European Journal of Criminology, 10, 641-658, doi: 10.1177/1477370812467570 Lansford, J. E., Deater-Deckard, K., Dodge, K. A., Bates, J. E. & Pettit, G. S. (2004). Ethnic

differences in the link between physical discipline and later adolescent externalizing behaviors. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 45, 801–812.

Landsford, J. E., Miller-Johnson, S., Berlin, L. J., Dodge, K. A., Bates, J. E., & Pettit, G. S. (2007). Early physical abuse and later violent delinquency: A prospective longitudinal study. Child Matreatment, 12, 233-245.

Leventhal, J. (2011). Abuse, neglect, violence. In: Rudolph, C., Rudolph, A., Lister, G., et al. (2011). Rudolph’s pediatrics. New York: McGraw Hill Medical, 137-153.

(31)

Lewis, T., Leeb, R., Kotch, J., Smith, J., Thompson, R., Black, M. M. et al. (2007). Maltreatment history and weapon carrying among early adolescents. Child Maltreatment, 12, 259-268.

Lohrbach, S. & Sawyer, R. (2004). Creating a constructive practice: Family and professional partnership in high-risk child protection case conferences. Protecting Children, 26, 26-35.

MAXQDA, software for qualitative data analysis, 1989-2016, VERBI Software – Consult – Sozialforschung GmbH, Berlin, Germany.

McLeod, B. D. (2011). Relation of the alliance with outcomes in youth psychotherapy: a meta-analysis. Clinical Psychology Review, 31, 603-616.

Menger, A. (2008). Professioneel werken in een gedwongen kader. Justitiële Verkenningen, 34, 42-56.

Miller, W. R. & Rollnick, S. (2005). Motiverende gespreksvoering: een methode om mensen voor te bereiden op verandering. Ekklesia Uitgeverij. 


Ministerie van VWS, & Ministerie van V&J (2011). Kinderen Veilig: Actieplan

kindermishandeling 2012-2016. Den Haag: Ministerie van VWS & Ministerie van V&J.

Naber, P. M., & Knippels, V. (2013). Kenmerken en competenties generalist zorg voor jeugd. In: Barnhoorn, J., Broeren, S., Distelbrink, M., Greef, M. de, Grieken, M. van, Jansen, W., Pels, T., Pijnenburg, H., & Raat, H. (2013). Cliënt-, professional- en

alliantiefactoren: hun relatie met het effect van zorg voor jeugd. Verkenning van kennis en kennishiaten voor het ZonMw-programma Effectief werken in de jeugdsector. Den Haag: ZonMw, 72-76.

Pijnenburg, H. M., & Van Hattum, M. (2012). Werkzame factoren doen het samen: Een integratief werkzame factorenmodel voor jeugdzorg. In M. Berk, A. Hoogenboom, M.

(32)

de Kleermaeker, & K. Verhaar (reds.), De Jeugdprofessional in ontwikkeling: Handboek voor professionals in het jeugddomein, 237-260. Alphen aan den Rijn: Kluwer.

Pijnenburg, H. M., & Van Hattum, M. (2013). Integratief werkzame factorenmodel voor de jeugdsector. Nijmegen: HAN University of Applied Sciences.

Prochaska, J. O., & DiClemente, C. C. (1984). The transtheoretical approach: Crossing traditional boundaries of therapy. Homewood, IL: Dow jones-Irwin.

Ronan, K. R , Canoy, D. F. & Burke, K. J. (2009) Child maltreatment: Prevalence, risk, solutions, obstacles, Australian Psychologist, 44, 195-213.

Sepers, J. W., Roos, C., Arum, S. (2012). Signs of Safety, Kind & Adolescent Praktijk, 11, 94-103.

Shazer, S. de. (1991). Putting Difference To Work. New York: Norton.

Shazer, S. de, Berg, I. K., Lipchik, E., Nunnally, E., Molnar, A., Gingerich, W., & Weiner-Davis, M. (1986). Brief therapy: Focuses solution development Family Process, 25, 207-221.

Smith, C. A., Ireland, T. O. and Thornberry, T. P. (2005). Adolescent maltreatment and its impact on young adult antisocial behavior. Child Abuse & Neglect, 10, 1099-1119. Spinhoven, P., Elzinga, B. M., Hovens, J. G. F. M., Roelofs, K., Zitman, F. G. Van Oppen, P.,

& Penninx, B. W. J. H. (2010). The specificity of childhood adversities and negatieve life events across the life span to anxiety and depressive disorders. Journal of Affective Disorders, 126, 103-112.

Stams, G. J. J. M., Buist, K. L., Dekoviç, M. & de Kroon, I. F. I. (2005). Ouderparticipatie, therapeutische alliantie en gedragsproblemen van het kind in dagbehandeling. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 51-59.

(33)

Taskforce kindermishandeling en seksueel geweld (2013). Monitor Actieplan Kinderen Veilig Thuis 2012-2016, Den Haag.

Trivette, C. M., Dunst, C. J., & Hamby, D. W. (2010). Influences of family-systems

intervention practices on parent-child interactions and child development. Topics in Early Childhood Special Education, 30, 3-19.

Turnell, A., & Edwards, S. (1999). Signs of safety: A solution and safety oriented approach to child protection casework. New York/Londen: Norton.

Turnell, A. (2008). Adoption of Signs of Safety as the Department for Child Protection’s practice framework. Government of Western Australia: Department for Child Protection.

Turnell, A. & Edwards, S. (2009). Veilig opgroeien : de oplossingsgerichte aanpak Signs of Safety in jeugdzorg en kinderbescherming. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Van Herk, R., Van den Heuvel, E., Moerenhout, E., Postma, S., Ruis, G., & Vogels, M.

(2012). Kwaliteit voor jeugd. Rapport. Den Haag: Ministeries van VWS en V en J. Geraadpleegd op http://www.jeugdzorginlimburg.nl/tips/publicatie-kwaliteit-voor-jeugd.

Van IJzendoorn, M. H., Prinzie, P., Euser, E. M., Groeneveld, M. G., Brilleslijper-Kater, S. N., Van Noort - van der Linden, A. M. et al. (2007). Kindermishandeling in Nederland anno 2005: de Nationale Prevalentie studie Mishandeling van kinderen en jeugdigen (NPM-2005). Leiden: Casimir Publishers.

Van IJzendoorn, M. H., Euser, E. M., Prinzie, P., Juffer, F., & Bakermans-Kranenburg, M. J. (2009). Elevated risk of child maltreatment in families with stepparents but not with adoptive parents, Child Maltreatment, 14, 369-375, doi: 0.1177/1077559509342125 Watzlawick, P., Weakland, J. H., & Fish, R. (1974). Change: Principles of problem formation

(34)

Weakland, J. H., Fisch, R., Watzlawick, P., & Bodin, A. (1974). Brief Therapy: Focused problem resolution. Family process, 13, 141-168.

Wolzak, A. (2009). Kindermishandeling: signaleren en handelen; basisinformatie voor mensen die werken met kinderen. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut (NJi)

Yperen, T. A. van, Booy, Y., Veldt, M. C. van der (2003). Vraaggerichte hulp, motivatie en effectiviteit jeugdzorg, Utrecht: NIZW.

Yperen, T. A. van & Bommel, M. van (2009). Erkenning interventies: criteria 2009-2010, Erkenningscomissie (Jeugd)Interventies, Bilthoven: Nederlands Jeugdinstituut / RIVM. Zielinski, D. S., & Bradshaw, C. P. (2006). Ecological influences on the sequalae of child

maltreatment: A review of the literature. Child Maltreatment: Journal of the American Professional Society on the Abuse of Children, 11, 49-62.

Zirkelback, E. A., & Reese, R. J. (2010). A Review of Psychotherapy Outcome Research: Considerations for School-Based Mental Health Providers. Psychology in the Schools, 47, 1084-1100.

(35)

Tabel 1

Veiligheidservaring van ouders op basis van de schaalvraag (0-10) Naam Altra/Spirit Schaalvraag

start Schaalvraag afsluiting Schaalvraag follow-up A1 3 3 7,5 A2 -0,5 10 10 A3 4 2 2 A4 3 5,5 3,5 A5 3,5 7 4,5 A6 5,5 8 9 A7 4,5 8 8 A8 3 9 9 A9 5 9 3 S10 6,75 6,25 7,5 S11 5,5 8 S12 4 4 4 S13 7 9 9 S14 3 4,5 4,5 S15 6 7

(36)

Bijlage 1: Leidraad semigestructureerd interview Situatie aanvang

- Wat was de reden van uw aanmelding bij Signs of Safety?

o Hoe schatte u de veiligheid in voor de start van Signs of Safety (1-10)? - Wat hoopte u dat er met de inzet van Signs of Safety zou veranderen?

Tijdens het Signs of Safety traject

- Als u terugdenkt aan de Signs of Safety aanpak, waar bent u dan tevreden over? - Waar bent u minder tevreden over?

- Heeft u tips/ideeën voor verbeterpunten in de aanpak van Signs of Safety? Situatie direct na einde hulp

- Wat is er veranderd direct na het Signs of Safety traject vergeleken met daarvoor? o Wat ging er goed?

o Hoe is deze verbetering ontstaan? o Wat kon er nog beter?

- Wat heeft u gedaan om tot dit resultaat te komen? o Hoe heeft Signs of Safety daaraan bijgedragen?

o Hoe heeft u de samenwerking met de Signs of Safety hulpverlener ervaren? o Wat zou een Signs of Safety hulpverlener moeten kunnen?/eigenschappen? - Als u kijkt naar het resultaat, waar bent u dan tevreden over?

- Waar bent u minder tevreden over?

- Hoe schatte u de veiligheid in direct na de afloop van Signs of Safety (1-10)? Situatie 1-3 maanden na afsluiting

- Hoe is momenteel uw gezinssituatie vergeleken met vóór Signs of Safety, 1-8 maanden geleden?

o Wat is er veranderd?

o Hoe heeft Signs of Safety daar aan bijgedragen? o Wat kan er beter?

o Hoe ervaart u momenteel de veiligheid binnen het gezin (1-10)?

- Heeft u een aanvulling dit gesprek? Wil u nog iets toevoegen over Signs of Safety? Opmerkingen etc.?

(37)

Bijlage 2: Informatiebrochure Signs of Safety

Informatiebrochure Signs of Safety

Geachte heer, mevrouw,

U bent uitgenodigd om deel te nemen aan een onderzoek naar de werkzaamheid van Signs of Safety. Voordat u deelneemt aan het onderzoek, is het belangrijk dat u op de hoogte bent van de procedure die in dit onderzoek wordt gevolgd. Lees daarom onderstaande tekst zorgvuldig door en aarzel niet om opheldering te vragen over het onderzoek, mocht dit niet duidelijk zijn. De onderzoekleider zal eventuele vragen graag beantwoorden.

Doel van het onderzoek

Het doel van het onderzoek is om inzicht te krijgen in de werkzaamheid van Signs of Safety. Hiervoor worden de ervaringen en de ontwikkeling van gezinnen, die een traject hebben gevolgd bij Spirit of Altra, vanuit de Signs of Safety benadering onderzocht.

Gang van zaken tijdens het onderzoek Procedure

Er zal een interview gehouden worden van ongeveer 30 minuten. De vragen uit het interview zijn gericht op hoe het hulpverleningstraject is ervaren. Daarnaast wordt er besproken in hoeverre de hulp heeft bijgedragen aan veranderingen binnen het gezin. Er wordt een geluidsopname van het interview gemaakt, zodat deze infomatie in het onderzoek kan worden meegenomen.

Vertrouwelijkheid van gegevens

Alle onderzoeksgegevens blijven geheel vertrouwelijk en worden anoniem verwerkt. De onderzoeksgegevens worden niet ter beschikking gesteld aan derden zonder uw uitdrukkelijke toestemming en alleen in anonieme gecodeerde vorm. De sleutel voor deze gegevens is in het bezit van de onderzoekers en zal niet uit handen worden gegeven.

Vrijwilligheid

Als u besluit niet meer mee te willen doen aan dit interview, zal dit op geen enkele wijze gevolgen voor u hebben. Als u tijdens het interview besluit uw medewerking te stoppen, zal dat ook op geen enkele wijze gevolgen voor u hebben. Bovendien kunt u 24 uur na het interview alsnog uw

toestemming om gebruik te maken van uw gegevens intrekken. U kunt uw medewerking dus ten alle tijde staken zonder opgave van redenen. Mocht u uw medewerking stoppen of achteraf, binnen 24 uur, uw toestemming intrekken, dan zullen uw gegevens worden verwijderd uit onze bestanden en worden

(38)

vernietigd.

Verzekering

Omdat dit onderzoek geen risico’s voor uw gezondheid of veiligheid met zich meebrengt, gelden de voorwaarden van de reguliere aansprakelijkheidsverzekering van de UvA.

Nadere inlichtingen

Mocht u vragen hebben over dit onderzoek, vooraf of achteraf, dan kunt u contact opnemen met de verantwoordelijke onderzoeker: Dr. Alithe van den Akker, e-mail: a.l.vandenakker@uva.nl

Voor eventuele klachten over dit onderzoek kunt u zich richten tot het lid van de Commissie Ethiek: Dr. Jessica Asscher, e-mail: j.j.asscher@uva.nl

(39)

Bijlage 3: Toestemmingsverklaring

Toestemmingsverklaring

Dit formulier hoort bij de schriftelijke informatie die u heeft ontvangen over het onderzoek waar u aan deelneemt. Met ondertekening van dit formulier verklaart u dat u de informatie brochure heeft gelezen en begrepen. Verder geeft u met de ondertekening aan dat u akkoord gaat met de gang van zaken zoals deze staat beschreven in de informatiebrochure.

Als u nog verder informatie over het onderzoek zou willen krijgen kunt u contact opnemen met de verantwoordelijke onderzoeker, Dr. Alithe van den Akker, e-mail:

a.l.vandenakker@uva.nl. Voor eventuele klachten over dit onderzoek kunt u zich richten tot het lid van de Commissie Ethiek, Dr. Jessica Asscher, e-mail: j.j.asscher@uva.nl

[DEELNEMER]

“ik heb de informatie gelezen en begrepen en geef toestemming voor deelname aan het onderzoek en gebruik van de daarmee verkregen gegevens. Ik behoud daarbij het recht om zonder opgaaf van reden deze instemming, 24 uur na het interview, weer in te trekken. Daarnaast behoud ik het recht om op ieder door mij gewenst moment te stoppen met het interview.”

Aldus in tweevoud getekend:

Datum:

……… ………

Naam deelnemer handtekening

[ONDERZOEKER]

‘’Ik heb toelichting verstrekt over het onderzoek. Ik verklaar mij bereid opkomende vragen over het onderzoek naar vermogen te beantwoorden.”

Datum:

……… ………

(40)

Bijlage 4: Codeboom Tabel 2

Codeboom MAXQDA Signs of Safety

Hoofdthema Categorie Subcategorie

Achtergrondinformatie Hulpvormen

Situatie aanvang Reden aanmelding

Draagkracht ouders

Draaglast kinderen volgens ouders Draaglast ouders

Schaalvraag veiligheid aanvang

Hulpvraag

Traject SoS Uitleg inhoud SoS

Profiel SoS hulpverlener

Inzet instrumenten Schaalvraag 3 huizen Flappen Words & Pictures

Tevredenheid Tevreden SoS Resultaat

Proces Minder tevreden SoS Resultaat

Proces Minder tevreden andere

hulpvormen

Sluiten niet aan Andere aanpak Niet aan afspraak houden

Niet gehoord voelen Wisseling hulpverlener Aanbevelingen Volledige hulpverlening

Andere hulpvormen Signs of Safety Situatie afsluiting Afsluitingsperiode SoS

Draagkracht ouders Draaglast ouders Draagkracht kinderen volgens

ouders

(41)

Schaalvraag veiligheid afsluiting Minimaal 1 maand na SoS Gelijk aan afsluiting

Draagkracht ouders Draaglast ouders Draagkracht kinderen volgens

ouders

Draaglast kinderen volgens ouders Schaalvraag veiligheid minimaal

1 maand na afsluiting Verklaring verandering

(42)

Bijlage 5: Analyseverslag bevindingen

Situatie bij aanvang Reden aanmelding

Mishandeling

Negen van de 15 ouders benoemen een vorm van mishandeling in de thuissituatie een reden is van de aanmelding. Acht ouders benoemen lichamelijke mishandeling in de thuissituatie te ervaren, twee ouders noemen vermoedens van seksueel misbruik van hun kind, drie ouders benoemen psychische mishandeling te ervaren (waaronder verwaarlozing van kinderen, manipulatie, beperken in vrijheid).

Alcoholmisbruik

Drie van de vijftien gezinnen benoemen alcoholmisbruik als aanmeldreden voor het traject SoS.

Communicatieproblemen

Naast de ruzies die aanwezig zijn binnen gezinnen waarbij sprake is van vormen van mishandeling, zijn er twee ouders die ruzies ervaren tussen henzelf en hun ex-partner.

Doordat de ouders tegenover elkaar staan en geen samenwerking hebben is er geen eenduidig opvoedplan voor het kind aanwezig.

Persoonlijke problematiek van ouder of kind

Voor vier ouders is de persoonlijke problematiek van ouder of kind een reden tot aanmelding. Onder deze problematiek word genoemd: diagnose van hun kind, lichamelijke beperking van partner, afwezige houding van kind, beïnvloedbaar/kwetsbaar kind.

Scheiding

Van elf van de ouders liggen er twee momenteel in scheiding. Bij een van de ouders wordt als aanmeldreden de verwerking van de scheiding genoemd.

Draagkracht ouders

Een ouder van Spirit en een ouder van Altra hebben informatie gegeven over de draagkracht: In de communicatie met kinderen proberen om veiligheid te bieden, het aanwezig zijn van een netwerk/familie.

Draaglast ouders

Lichamelijke mishandeling

Uit negen interviews komt er naar voren dat er binnen negen gezinnen sprake is van lichamelijke mishandeling.

Psychische mishandeling

Drie ouders hebben een vorm van psychische mishandeling ervaren waaronder bedreiging, domineren, beperken in vrijheid, manipuleren een aantal kenmerken zijn.

Communicatieproblemen

Vijf ouders benoemen als draaglast communicatieproblemen met hun (ex)partner dat zich uit in vele ruzies, opvoedingsstijlen die haaks op elkaar staan, het niet gehoord voelen, scheiding. Emoties

(43)

Vijf ouders benoemen dat zij door de verschillende problematiek binnen de thuissituatie angst, verdriet, onveiligheid, piekermomenten ervaren.

Onmacht

Vier ouders ervaren een vorm van onmacht doordat bijvoorbeeld een kind signalen geeft die kunnen wijzen op seksueel misbruik terwijl er geen bewijs is dat aantoont dat dit zich daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Hierdoor ontstaat er een vorm van onmacht omdat een ouder niet het gevoel heeft het kind te kunnen beschermen. Daarnaast zijn er ouders die onmacht ervaren omdat (ex) partner of het kind niet open lijkt te staan voor samenwerking. Gebrek aan opvoedingsvaardigheden

Drie ouders geven als draaglast op het missen van bepaalde opvoedingsvaardigheden. Een voorbeeld is het niet inzichtelijk hebben van de Nederlandse cultuur en opvoedwijze, onduidelijkheid in het onderscheid tussen veiligheid en onveiligheid.

Alcoholmisbruik

Drie ouders benoemen als een belasting het alcoholgebruik van (ex) partner binnen de gezinssituatie en in de aanwezigheid van het kind.

Persoonlijke problematiek van ouder

Drie ouders noemen als ervaren draaglast een slechte beheersing van de Nederlandse taal, slachtoffer zijn van zichzelf: eigen gedrag, overbelasting door teveel zorgen op schouders. Moeite met grenzen stellen

Twee ouders benoemen moeite te hebben met het stellen van grenzen. Een van de ouders benoemd er alles aan te willen doen om lief gevonden te worden.

Gezondheid

Een ouder noemt diabetes als gezondheidsfactor. Leefomgeving

Een ouder heeft samen met haar kind veel verhuizingen meegemaakt wat zorgt voor een onstabiele leefomgeving.

Relatie ouder-kind

Twee ouders benoemen de minder goede band met hun kind. Waarvan een ouder een rolomdraaiing ervaart.

Draaglast van de kinderen volgens de ouders

Dertien van de vijftien ouders hebben benoemd wat zij voor draaglast bij hun kinderen zien. Psychische mishandeling

Zes ouders benoemen dat hun kind is blootgesteld aan een vorm van psychische mishandeling. Kinderen mochten bijvoorbeeld niet naar buiten om te spelen, hebben geweld richting een familielid gezien, zijn verwaarloosd vanwege problematiek ouders, blootstelling aan geweld tussen ouders, het belasten met een grote verantwoordelijkheid in het huishouden.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ronde Venen Belang brengt dit voorstel donderdag in de raad en dan maar afwachten of de meerder- heid van de raad dit een goed plan vindt. Of het college, de wethouder,

Naast meeroudergezag in geval van juridisch meerouderschap, adviseert de Staatscommissie om het mogelijk te maken dat meerdere personen die niet allen de juridische ouders van

de Boer: afhankelijk van het antwoord op de vraag waarom de verwekker geen actie heeft ondernomen om kenbaar te maken dat hij het kind wilde erkennen, heeft de Hoge Raad

In de drie landen zijn er concrete initiatieven om pedagogische netwerken op te zetten om ouders te ondersteunen bij de opvoeding van de kinderen. De verschil- lende accenten in

doorbrengen, kinderen met andere kinderen kunnen samen spelen en/ of ouders andere ouders kunnen ontmoeten in de. aanwezigheid van

Wanneer een organisatie mensen laat samen komen, betekent dit niet per definitie dat er een open plaats gecreëerd wordt waar iedereen zich welkom voelt en waar kinderen

Dat kan nuttig zijn als ouders nog in dialoog kunnen gaan met elkaar, maar het niet eens zijn over welke zorgen hun kind nodig heeft: wel of geen therapie of andere ondersteuning,

Zowel jonge als oudere kinderen praten het vaakst met hun moeder (van wie één verslaafde) over de problemen. Een verschil is dat oudere kinderen in tegenstelling tot