• No results found

Het vrije woord in de kiem gesmoord? : Een onderzoek naar het Internationaal Verdrag inzake de Uitbanning van alle vormen van Rassendiscriminatie in verhouding tot de artikelen 137c en 137d van het Wetboek van Strafrech

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het vrije woord in de kiem gesmoord? : Een onderzoek naar het Internationaal Verdrag inzake de Uitbanning van alle vormen van Rassendiscriminatie in verhouding tot de artikelen 137c en 137d van het Wetboek van Strafrech"

Copied!
51
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het vrije woord in de kiem gesmoord?

Een onderzoek naar het Internationaal

Verdrag inzake de Uitbanning van alle

vormen van Rassendiscriminatie in

verhouding tot de artikelen 137c en 137d

van het Wetboek van Strafrecht

Masterscriptie

Tarik Abd El Wareth LL.B. 10422293

Begeleider: dhr. prof. dr. mr. G.K. Sluiter Master publiekrecht, track strafrecht Inleverdatum: 10 juli 2017

(2)

2

Inhoudsopgave

Lijst van afkortingen ... 4

Hoofdstuk I Inleiding ... 5

Hoofdstuk II De wetshistorie en vorming van de artikelen 137c en 137d van het Wetboek van Strafrecht ... 7

II.1 Inleiding ... 7

II.2 Aantal discriminatiezaken in Nederland ... 7

II.3 Het recht op de vrijheid van meningsuiting ... 8

II.4 Artikel 10 EVRM en de vrijheid van meningsuiting ... 8

II.5 Geschiedenis en ratio van de artikelen 137c en 137d van het Wetboek van Strafrecht ... 9

II.6 Bestanddelen van de artikelen 137c en 137d van het Wetboek van Strafrecht ... 11

II.6.1 In het openbaar ... 11

II.6.2 Beledigend uitlaten ... 11

II.6.3 Over een groep mensen... 12

II.6.4 Aanzetten tot ... 12

II.7 De implementatie van het Internationaal Verdrag inzake de Uitbanning van alle vormen van Rassendiscriminatie ... 13

II.8 Het initiatiefwetsvoorstel Van Klaveren ter verruiming van de vrijheid van meningsuiting ... 14

II.8.1 Het lex certa-beginsel ... 15

II.8.2 Het initiatiefwetsvoorstel Van Klaveren en internationale verdragen ... 15

II.9 Deelconclusie ... 16

Hoofdstuk III De tweede Wilders-zaak ... 17

III.1 Inleiding... 17

III.2 De feiten ... 17

III.3 Ras in het IVUR ... 17

III.3.1 Ras in de artikelen 137c en 137d van het Wetboek van Strafrecht ... 18

III.4 Jurisprudentie en ras ... 19

III.5 Ras en religie ... 20

III.6 Aggravated discrimination ... 21

III.7 Ras en nationaliteit ... 22

III.8 De artikelen 137c en 137d van het Wetboek van Strafrecht en de positieve verplichting van het IVUR ... 24

III.9 De zes-stappentoets ... 25

III.10 De zes-stappentoets en Wilders ... 26

(3)

3

III.12 Het EVRM ... 27

III.12.1 Het Sunday Times-arrest en het toetsingskader van artikel 10 EVRM ... 28

III.12.2 De huidige lijn van het EHRM en de doorwerking van het IVUR ... 28

III.13 Wilders en het EVRM ... 31

III.14 Deelconclusie ... 31

Hoofdstuk IV Rechtsvergelijking met België ... 32

IV.1 Inleiding ... 32

IV.2 België en het IVUR ... 32

IV.3 De implementatie van het IVUR in België ... 33

IV.4 De geschiedenis van de Antiracismewet ... 34

IV.4.1 De wijzigingen in 1994 ... 34

IV.4.2 De wijzigingen in 2003 ... 35

IV.4.3 De wijzigingen in 2007 ... 36

IV.5 De ratio van de Antiracismewet ... 37

IV.6 Het IVUR en de uitingsdelicten in de Antiracismewet 2007 ... 37

IV.6.1 Artikel 20 van de Antiracismewet 2007 ... 37

IV.6.2 Artikel 21 van de Antiracismewet 2007 ... 38

IV.6.3 Grondwettelijke beschermingsgronden ten aanzien van de uitingsdelicten in de Antiracismewet 2007 ... 38

IV.7 Rechtsvergelijking bezien vanuit het oogpunt van de tweede Wilders-zaak ... 39

IV.8 Deelconclusie ... 40 Hoofdstuk V Aanbevelingen ... 41 V.1 Inleiding ... 41 V.2 Schrappen of handhaven? ... 41 V.3 Aanbeveling rechtszekerheid ... 41 V.4 Aanbevelingen IVUR ... 42 V.5 Deelconclusie ... 43 Hoofdstuk VI Conclusie ... 44 Bronnenlijst ... 46

(4)

4

Lijst van afkortingen

ECLI: European Case Law Identifier

EHRM: Europees Hof voor de Rechten van de Mens

EVRM: Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de

fundamentele vrijheden

CERD: IVUR-Comité

HR: Hoge Raad

IVUR: Internationaal Verdrag inzake de Uitbanning van alle vormen van

Rassendiscriminatie

IVBPR: Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en politieke rechten

PVV: Partij voor de vrijheid

r.o.: rechtsoverweging

(5)

5

Hoofdstuk I Inleiding

De Engelse filosoof John Stuart Mill beschrijft in zijn boek On liberty, uit de 19e eeuw, dat onze opvattingen geen ‘dood dogma’ moeten worden. Mill is van mening dat opvattingen en uitingen juist moeten botsen zodat er een ‘levende waarheid’ ontstaat.1 De theorie van Mill is hedendaags nog steeds actueel. Polarisatie in de samenleving neemt een vlucht waardoor steeds meer groepen lijnrecht tegenover elkaar komen te staan. De vraag is wat kan men nu wel of niet zeggen en waar ligt de grens? Met als hoogte- of dieptepunt de ‘minder, minder, minder-zaak’ betreffende Geert Wilders. Wilders, partijleider van de Partij voor de Vrijheid (hierna: PVV), vroeg publiekelijk of men meer of minder Marokkanen in Nederland wilde, waarop het publiek minder, minder, minder begon te scanderen. Wilders gaf antwoord, hij zou dat gaan regelen.2

Uit de Wilders-zaak blijkt dat het gaat om een botsing van grondrechten, enerzijds de vrijheid van meningsuiting en anderzijds het discriminatieverbod. Waar ligt de grens tussen deze grondrechten? Vooropgesteld moet worden dat men bij het uiten van zijn meningen een bepaalde verantwoordelijkheid heeft te betrachten, de vrijheid van meningsuiting is dus niet

absoluut.3 Het discriminatieverbod brengt mee dat burgers beschermd moeten worden tegen

uitlatingen die discrimineren en groepen als minderwaardig beschouwen.

De rechtbank legde artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: WvSr) op aan Wilders, hij was schuldig maar kreeg geen straf.4 Onze wetgever heeft bepalingen opgenomen in het Wetboek van Strafrecht die het recht op de vrijheid van meningsuiting beperken, artikel 137c tot en met artikel 137e en artikel 429quater WvSr. In deze scriptie zullen de artikelen 137c en 137d WvSr centraal staan. Nu Wilders geen straf opgelegd heeft gekregen kan men zich afvragen wat de meerwaarde is en of er eigenlijk nog wel een toekomst bestaat voor de artikelen 137c en 137d WvSr. Op het moment van schrijven is er een initiatiefwetsvoorstel aanhangig van het Tweede Kamerlid Van Klaveren (fractie Voor Nederland) tot wijziging van deze artikelen.5

De artikelen 137c en 137d WvSr zijn ontstaan doordat onze wetgever het Internationaal Verdrag inzake de Uitbanning van alle vormen van Rassendiscriminatie (hierna: IVUR) heeft geratificeerd. Wilders beroept zich op het feit dat hij een politicus is en daarmee verder kan gaan met het uiten van zijn mening dan een niet-politicus.6 Het IVUR heeft als doelstelling

daarentegen om alle vormen van discriminatoire meningsvorming, dus ook politieke discriminatoire uitingen, in de kiem te smoren. 7 Uit het IVUR blijkt dat lidstaten een verplichting hebben tot het optreden tegen alle uitingen die als doel hebben het achterstellen van groepen wegens ras. In de tweede Wilders-zaak gaat het om uitingen jegens een

bevolkingsgroep wegens hun nationaliteit. Nu de uitspraken van Wilders betrekking hebben

1 Mill (1859) 1982, p. 223. 2 ECLI:NL:RBDHA:2016:1504. 3 Zie artikel 10 lid 2 EVRM.

4 ECLI:NL:RBDHA:2016:1504 r.o. 10.

5 Tijdens het schrijven van deze scriptie is de fractie Voor Nederland op 17 juni 2017 ontbonden. 6 EHRM 23 april 1992, nr. 11798/85 (Castells/Spanje).

(6)

6 op nationaliteit is het interessant om de artikelen artikel 137c en 137d WvSr te analyseren in samenhang met het IVUR.

De vraag die centraal staat in deze scriptie is:

Voldoen de artikelen 137c en 137d van het Wetboek van Strafrecht aan de vereisten zoals deze zijn gesteld in artikel 4 aanhef en onder a van het Internationaal Verdrag inzake de Uitbanning van alle vormen van Rassendiscriminatie?

Om de hoofdvraag te beantwoorden zal ik de tweede Wilders-zaak als kapstok nemen voor deze scriptie. Uit het hier bovenstaande bleek dat het in deze zaak gaat om een botsing van grondrechten. Aan de hand van de tweede Wilders-zaak zal ik het juridisch kader schetsen van de artikelen 137c en 137d WvSr. Daarbij ga ik in op de wetsgeschiedenis, het recht dat

voortvloeit uit internationale verdragen, de jurisprudentie en aanbevelingen van het

IVUR-Comité. Daarnaast zal ik een aanbeveling formuleren ten behoeve van de rechtszekerheid ten opzichte van de vrijheid van meningsuiting.

(7)

7

Hoofdstuk II De wetshistorie en vorming van de artikelen 137c en

137d van het Wetboek van Strafrecht

II.1 Inleiding

De vrijheid van meningsuiting en de strafrechtelijke en mensenrechtelijke aspecten daarvan zijn een interessante en actuele materie. De tweede Wilders-zaak is daar een uiting van. In het licht van deze zaak beroepen de partijen zich op de artikelen 137c en 137d WvSr in relatie met het IVUR. De partijen hebben een verschillende lezing van deze artikelen, hieruit blijkt dat er onduidelijkheid is betreffende interpretatie en de implementatie. Centraal in dit hoofdstuk staat daarom de wetshistorie en de vorming van de artikelen betreffende

groepsbelediging en het aanzetten tot discriminatie, haat of geweld. Daarbij wordt ingegaan op de invloed van het IVUR en wat de huidige stand van zaken is betreffende de interpretatie van de artikelen 137c en 137d WvSr.

II.2 Aantal discriminatiezaken in Nederland

In Nederland zijn zes artikelen (137c tot en met 137g en 429quater) in het Wetboek van Strafrecht opgenomen die de vrijheid van meningsuiting inperken. Voordat ik dieper in ga op de artikelen 137c en 137d WvSr is het van belang om met wat cijfers te komen betreffende discriminatie in Nederland. Uit de tabel blijkt dat het totaal aangebrachte discriminatiezaken bij de rechtbanken afnemen. Wel valt op dat de zaken betreffende de artikelen 137c en 137d WvSr het grootste deel uitmaken van het totaal aangebrachte zaken.

Instroom jaar 2010 jaar 2011 jaar 2012 jaar 2013 jaar 2014

per wetsartikel 137c 126 116 86 72 114 137d 22 23 16 5 13 137e 11 16 5 8 6 137f 0 0 0 1 0 137g 8 7 4 2 5 429quater 3 4 3 0 4 Totaal 170 169 114 88 142

Tabel - Instroom discriminatiefeiten per wetsartikel8

(8)

8

II.3 Het recht op de vrijheid van meningsuiting

Het is van belang om eerst een duidelijk beeld te scheppen van de vrijheid van meningsuiting en de achterliggende gedachtes daarvan in Nederland. De vrijheid van meningsuiting is één van de klassieke grondrechten. De klassieke grondrechten zien er op toe dat deze de burgers beschermen tegen ingrijpen van de overheid.9 Sinds 1815 kent men in Nederland het recht op de vrijheid van drukpers. Dit kan de voorloper worden genoemd van de vrijheid van

meningsuiting. De vrijheid van meningsuiting heeft zijn laatste wijziging ondergaan in 1983. Het recht op de vrijheid van meningsuiting wordt in Nederland beschermd door artikel 7 Grondwet. Artikel 7 Grondwet luidt:

1. Niemand heeft voorafgaand verlof nodig om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.

2. De wet stelt regels omtrent radio en televisie. Er is geen voorafgaand toezicht op de inhoud van een radio- of televisieuitzending.

3. Voor het openbaren van gedachten of gevoelens door andere dan in de voorgaande leden genoemde middelen heeft niemand voorafgaand verlof nodig wegens de inhoud daarvan, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. De wet kan het geven van vertoningen toegankelijk voor personen jonger dan zestien jaar regelen ter bescherming van de goede zeden.

4. De voorgaande leden zijn niet van toepassing op het maken van handelsreclame.10

Wat opvalt is dat de vrijheid van drukpers zoals deze in 1815 is ingevoerd nog steeds een prominente plaats heeft binnen artikel 7 Grondwet. Maar wat is nu de achterliggende gedachte van de vrijheid van meningsuiting? Ten eerste moet het individu centraal worden gesteld. Een individu moet vrij zijn zich te ontwikkelen, daarbij is het vereist dat het individu zelf zijn meningen kan uiten om over te gaan tot waarheidsvinding en zelfontplooiing.11 De vrijheid van meningsuiting ziet niet alleen toe op het individu. Ook de notie van de democratie staat centraal.12 Het maatschappelijk debat is uiterst belangrijk zodat men openlijk kritisch kan zijn op de overheid en zijn functioneren. Als de achterliggende gedachtes, het beginsel van het individu en het beginsel van democratie, naast artikel 7 Grondwet worden gelegd dan valt op dat artikel 7 Grondwet meer recht doet aan het beginsel van democratie. Het openbare communicatieproces dat duidelijk naar voren komt in artikel 7 Grondwet is hier de belangrijkste motivering van.

II.4 Artikel 10 EVRM en de vrijheid van meningsuiting

Het Nederlands constitutionele systeem maakt deze bepalingen uit de Grondwet problematisch. De burger heeft het recht op de vrijheid van meningsuiting volgens de Grondwet, maar in een juridische procedure kan de burger hier geen rechtsbescherming aan

9 Koekkoek 2000, p. 52.

10 http://wetten.overheid.nl/BWBR0001840/2008-07-15, laatst geraadpleegd op 9-7-2017. 11 Peters en de Vré 2005, p. 13.

(9)

9 ontlenen. Dit komt door artikel 120 Grondwet. Dit artikel uit de Grondwet verbiedt de rechter wetten in formele zin te toetsen aan de Grondwet. Echter is de Grondwet niet de enige

rechtsbron waaruit het recht op de vrijheid van meningsuiting kan worden ontleend. Artikel 93 Grondwet stelt dat internationale verdragen die naar inhoud een ieder verbindend zijn rechtstreekse gelding hebben binnen het Nederlands rechtssysteem. Een internationaal

verdrag dat een ieder verbindend is in Nederland is het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Artikel 10 EVRM beschermt het recht op de vrijheid van meningsuiting. Artikel 10 EVRM luidt:

1. Een ieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen. Dit artikel belet Staten niet radio- omroep-, en bioscoop- of televisieondernemingen te onderwerpen aan een systeem van vergunningen.

2. Daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, kan zij worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke

mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen.13

Artikel 10 EVRM blijkt dus geen absoluut karakter te hebben. Met andere woorden, het is dus mogelijk om de vrijheid van meningsuiting in te perken volgens lid 2 van artikel 10 EVRM.

II.5 Geschiedenis en ratio van de artikelen 137c en 137d van het Wetboek van Strafrecht

De artikelen 137c en 137d WvSr zijn in het leven geroepen om de vrijheid van meningsuiting te beperken.

Artikel 137c luidt: “Hij die zich in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, opzettelijk beledigend uitlaat over een groep mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie”.14

Artikel 137d luidt: “Hij die zich in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, aanzet tot haat tegen of discriminatie van mensen of gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie”.15

13 http://wetten.overheid.nl/BWBV0001000/2010-06-10#Verdrag_2, laatst geraadpleegd op 9-7-2017. 14 http://wetten.overheid.nl/BWBR0001854/2017-03-01#BoekTweede, laatst geraadpleegd op 9-7-2017. 15 Idem.

(10)

10 Vaak dwingen turbulente tijden de wetgever tot handelen. Dit is ook het geval geweest bij artikel 137c (oud) WvSr. De jaren 30 waren extreem moeilijke tijden, de beurskrach in Amerika zorgde voor veel werkloosheid, politieke onzekerheid (opkomst nationaalsocialisme in Duitsland) en armoede. De wetgever voelde zich genoodzaakt om in te grijpen voor het handhaven van de openbare orde. Dit resulteerde in de wet van 19 juli 1934, die artikel 137c (oud) WvSr met zich meebracht betreffende het verbod op groepsbelediging.16 Het artikel

toentertijd zag toe op het verbod van groepsbelediging van een bevolkingsgroep.17 Er vallen twee kritiekpunten te noemen ten aanzien van artikel 137c (oud) WvSr. Ten eerste is

bevolkingsgroep erg ruim, feitelijk zou elke bevolkingsgroep toen onder artikel 137c (oud) WvSr kunnen vallen. Verder valt op dat het oude wetsartikel alleen maar uitgaat van een formele belediging en niet van een materiële belediging. Het wetsartikel omvat dus slechts de wijze waarop een uitlating werd gedaan en niet of deze uitlating daadwerkelijk beledigend was. Daarmee kan gezegd worden dat artikel 137c (oud) WvSr ook een beperkt wetsartikel is. In 1971 heeft een belangrijke wijziging plaatsgevonden van artikel 137c WvSr en heeft artikel 137d WvSr een geheel nieuwe tekst gekregen. Deze wijziging vond plaats door middel van de implementatie van het IVUR. Resumerend komt het er op neer dat onder de bescherming van deze strafbepalingen alleen de groepen ras, geloof of levensovertuiging vallen.18 Hiermee zijn beide kritiekpunten van artikel 137c (oud) WvSr verdwenen. De wetgever heeft het IVUR en formele belediging naast elkaar gelegd en stelde vast dat een beperking tot formele belediging

als onvoldoende moet worden aangemerkt ten aan zien van artikel 4 IVUR.19 Materiële

belediging is dus strafbaar geworden doordat het om de inhoud van de uitlating gaat en niet om de wijze waarop deze uitlating is geuit.

Tijdens de jaren 90 en het begin van de eeuwwisseling neemt het discriminatieverbod zijn vlucht. De volgende wetswijzigingen betreffende de artikelen 137c en 137d WvSr zijn daar een voorbeeld van. De eerste uitbreiding van artikel 137c WvSr vond plaats in 1992. Het beledigen van hetero- of homoseksuele geaardheid werd toen strafbaar gesteld.20 Vervolgens

werd in 2003 lid 2 toegevoegd waarin de strafverzwarende omstandigheid staat vermeld.21 De

laatste wetswijziging dateert uit 2005, toen is groepsbelediging op grond van lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap strafbaar gesteld.22

De strafbaarstelling van de artikelen 137c en 137d WvSr zijn in de loop der jaren vaak aangepast door de wetgever. In de jaren 30 van de vorige eeuw stond de openbare orde centraal. Na de implementatie van het IVUR is de ratio van de artikelen 137c en 137d WvSr gaan verschuiven. De memorie van toelichting stelt dat het IVUR bijdraagt aan het tegengaan dat mensen feitelijk of rechtens worden achtergesteld wegens hun ras door anderen.23

Vervolgens voegt de memorie van toelichting hieraan toe dat de artikelen 137c en 137d WvSr

16 Staatsblad 1934, 405. Hieruit valt duidelijk af te leiden dat de wetgever instrumenteel optreedt.

17 Art. 137c Sr (oud) luidt: “Hij die zich in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, opzettelijk in

beleedigenden vorm uitlaat over eene groep van de bevolking of over eene ten deele tot de bevolking behoorende groep van personen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden.” 18 Kamerstukken II 1967/68, 9724, nr. 3, p. 4. 19 Kamerstukken II 1967/68, 9724, nr. 3, p. 4L. 20 Kamerstukken II 1991, 20239. 21 Kamerstukken II 2003, 27792. 22 Kamerstukken II 2005, 28221. 23 Kamerstukken II 1967-1968, nr.3, p. 3.

(11)

11

ook strekken ter bescherming van de eer en goede naam van bepaalde bevolkingsgroepen.24

Hieruit blijkt dat de ratio van de artikelen 137c en 137d WvSr is verschoven van de openbare orde naar non-discriminatie door de invloed van het IVUR. Naar mijn mening moet het begrip “openbare orde” abstract worden uitgelegd. De openbare orde is verbreed en behelst dus ook

dat men zich beschaafd moet kunnen gedragen zonder een ander te discrimineren.25

II.6 Bestanddelen van de artikelen 137c en 137d van het Wetboek van Strafrecht

De artikelen 137c en 137d WvSr vertonen een grote samenhang qua delictsbestanddelen. Deze zullen dus gelijktijdig worden uiteen gezet. De belangrijkste bestanddelen van artikel 137c en 137d WvSr zijn ‘in het openbaar’, ‘beledigend uitlaten’, ‘over een groep mensen’ en ‘aanzetten tot’.

II.6.1 In het openbaar

De vraag is in hoeverre een bepaalde uitlating in het openbaar is gedaan. Wat is openbaar? Volgens een arrest van de Hoge Raad uit 2003 moet het opzet gericht zijn op het openlijke karakter.26 De Hoge Raad stelt dat “'s Hofs oordeel dat in een zodanig geval het

delictsbestanddeel "in het openbaar" eerst is vervuld door de uitzending van de

desbetreffende uitlatingen, is juist. Voorts heeft het Hof kennelijk en terecht geoordeeld dat voor een veroordeling ter zake van het bij artikel 137c WvSr voorziene misdrijf is vereist dat het opzet van de verdachte erop is gericht geweest dat zijn uitlatingen ter kennis van het publiek zouden komen”. 27 In casu had verdachte tijdens de opname van een radiouitzending zich opzettelijk beledigend uitgelaten over Somaliërs wegens hun ras. De verdachte stelde dat als er Somaliërs bij haar in de buurt kwamen wonen, zij de spandoeken al had klaar liggen met de tekst erop dat Hitler er een paar was vergeten.

Uit de hierboven beschreven uitspraak blijkt dat de uitlatingen niet per se op een openbare plaats hoeven te worden geuit.28 Immers is de uitlating geuit in een opnamekamer van een radiostation, wat niet als een openbare plaats valt te kenmerken.

II.6.2 Beledigend uitlaten

Om na te gaan wat beledigen nu eigenlijk inhoudt is het handig om eerst een grammaticale uitleg te bekijken van beledigen. Volgens de van Dale betekent beledigen, iemands eer en goede naam aantasten; krenken, kwetsen. Beledigend uitlaten, dat valt onder de reikwijdte van de artikelen 137c en 137d WvSr kan geschieden door middel van afbeeldingen, teksten of

24 Kamerstukken II 1967-1968, nr.3,p. 5.

25 Zie voor de verbreding van de openbare orde ook de annotatie van P.A.M. Mevis onder 7 bij HR 10 maart

2009, NJ 2010, 19.

26 HR 30 september 2003, NJ 2004, 189.

27 HR 30 september 2003, NJ 2004, 189, r.o. 3.6. 28 Janssens & Nieuwenhuis 2008, p. 154.

(12)

12 verbale uitlatingen.29 Echter valt een beledigende uitlating niet altijd beledigend te noemen. De context van een uitlating kan het beledigende karakter wegnemen, te denken valt aan het maatschappelijk debat.30

II.6.3 Over een groep mensen

De artikelen 137c en 137d WvSr lopen uiteen bij dit bestandsdeel. In artikel 137c WvSr wordt geslacht niet genoemd terwijl dit in artikel 137d WvSr wel het geval is. Hier is voor gekozen omdat vrouwen niet een bepaalde groep zijn die extra bescherming behoren te verkrijgen. De motivering omtrent het niet strafbaar stellen van beledigen wegens geslacht, ziet er op toe dat er niet een te grote beperking zou komen van de vrijheid van meningsuiting.31 Het

geweldsaspect jegens vrouwen was de prikkel voor de wetgever om geslacht wel op te nemen in artikel 137d WvSr.32 Zoals het bestanddeel al noemt moet het over een groep gaan. Wat is nu een groep?33 Zijn dat twee, drie, vier of meer mensen? Zoals beschreven in hoofdstuk II paragraaf 4 zijn de betreffende wetsartikelen ontstaan om de openbare orde te handhaven. Ik ben van mening dat een uitlating die een groep van ongeveer vier mensen aangaat de

openbare orde niet in het geding brengt. Toch blijkt dat deze opinie wel met enige

voorzichtigheid moet worden betracht. De Hoge Raad oordeelde dat een uitlating jegens één persoon, gericht kan zijn tegen een hele bevolkingsgroep. In casu ging het om een artikel “De noodzaak van een nieuwe Volksnationale Politieke Partij”, dat was verspreid aan enkele dagbladen waaronder Het Vaderland (een dagblad dat pro-Duits was tijdens de bezetting), waarin beledigingen werden geuit tegen een Duitse jodin. Volgens de Hoge Raad ging het om uitlatingen “waarvan het voor iedere normale lezer duidelijk is dat deze voor de joodse bevolkingsgroep in beledigende vorm zijn vervat”.34 Het belangrijkste aspect van dit

bestanddeel is dat de belediging gericht moet zijn jegens bepaalde fundamentele kenmerken van de betreffende groep.35

II.6.4 Aanzetten tot

Het bestanddeel aanzetten tot is te vinden in artikel 137d en niet in 137c WvSr. Het gaat dan om het aanzetten tot haat, discriminatie of geweld. Onze wetgever heeft in de

wetsgeschiedenis niet aangegeven hoe het aanzetten tot nu precies in zijn werk zou moeten gaan. Aanzetten tot kan het best worden omschreven als het aansporen of bewegen van

anderen om een bepaalde handeling te treffen. Daarmee kan de parallel worden getrokken met de strafbaarstelling van opruiing, artikel 131WvSr. Een overeenkomst tussen het aanzetten tot

29 Nieuwenhuis 1997, p. 285.

30 Rb. Amsterdam 23 juni 2011, LJN BQ 9001, r.o. 4.3.1 (Wilders I). 31 Kamerstukken II 1988-1989, 20 239, MvA nr. 5, p. 5.

32 Brants, Kool & Ringnalda 2007, p. 70.

33 Zie voor meer verduidelijking paragraaf II.9 waar ik het gezwelarrest uiteen zet. In dit arrest vormt de Hoge

Raad het collectiefcriterium.

34 HR 26 juni 1984, NJ 1985, 40, r.o. 5.1.1. De Hoge Raad doelt op het joodse ras als zijnde een

bevolkingsgroep. In deze paragraaf ga ik niet dieper in op godsdienst en ras. Zie daarvoor hoofdstuk III paragraaf 4.

(13)

13 en het opruien is dat het doen van een uitlating als zodanig strafbaar wordt gesteld, het gevolg daarvan hoeft niet te worden bewezen.36 Dit houdt in dat binnen het bestanddeel aanzetten tot, het voorwaardelijk opzet ligt besloten. Janssen en Nieuwenhuis stellen echter dat artikel 137d niet gelijkgeschakeld kan worden met artikel 131 WvSr. Een verschil tussen de betreffende artikelen is dat bij het aanzetten tot, niet wordt aangespoord tot een in een delict specifiek omschreven gedraging, in tegenstelling tot opruiing.37

II.7 De implementatie van het Internationaal Verdrag inzake de Uitbanning van alle

vormen van Rassendiscriminatie

In 1965 werd het IVUR aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Nederland ondertekende het verdrag op 24 oktober 1966 waarna het op 9 januari 1972 in werking trad.38 Het verdrag zegt het al, er moeten maatregelen worden genomen ter

uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie. Artikel 4 IVUR stelt dat lidstaten van het verdrag een actieve rol moeten hebben en positieve maatregelen moeten nemen tegen

praktijken die uiting geven aan rassendiscriminatie. Daar stopt artikel 4 niet bij, volgens de aanhef en onder a zijn lidstaten verplicht de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens en artikel 5 IVUR (artikel 5 sub d viii geeft het recht op de vrijheid van meningsuiting weer) in acht te nemen en onder andere:

Strafbaar bij wet te verklaren het verspreiden, op welke wijze ook, van denkbeelden die zijn gegrond op rassuperioriteit of rassenhaat, aanzetting tot rassendiscriminatie, zomede alle daden van geweld of aanzetting daartoe, die zijn gericht tegen een ras of een groep personen van een andere huidskleur of etnische afstamming, alsook het verlenen van steun aan tegen bepaalde rassen gerichte activiteiten, waaronder begrepen de financiering daarvan.39 Deze positieve verplichting, die voortvloeit uit artikel 4 aanhef en onder a IVUR, wordt benadrukt door het IVUR-Comité in een zaak die was aangespannen door L.K. tegen

Nederland.40 Het IVUR-Comité besliste dat het louter implementeren van wetgeving die

rassendiscriminatie strafbaar stelt niet afdoende is om te voldoen aan de vereisten van het IVUR. Nederland had, tijdens de aangifte van L.K., nagelaten voldoende onderzoek te doen naar de discriminatoire uitlatingen die jegens L.K. waren gedaan.41 De Nederlandse wetgever heeft artikel 4 aanhef en onder a IVUR geïmplementeerd door drie gedragingen strafbaar te stellen. Het gaat dan om de delicten die strafbaar zijn gesteld in de artikelen 137c WvSr (het verbod op groepsbelediging), artikel 137d WvSr (het verbod op het aanzetten tot

discriminatie, haat en geweld) en artikel 137e WvSr (het verbod op het openbaar maken van discriminerende of haatzaaiende uitlatingen). Artikel 137c WvSr valt echter afwijkend te noemen van artikel 4 aanhef en onder a IVUR. Uit het hier bovenstaande blijkt dat het IVUR

36 Janssen en Nieuwenhuis 2012, p. 182 en 183. 37 Janssen en Nieuwenhuis 2012, p. 182.

38 http://wetten.overheid.nl/BWBV0002911/1972-01-09, voor het laatst geraadpleegd op 18-6-2017. 39 http://wetten.overheid.nl/BWBV0002911/1972-01-09.

40 16 maart 1993, CERD/C/42/D/4/1991.

41 In de Aanwijzing discriminatie van het College van procureurs-generaal van 29 oktober 2007 is de positieve

verplichting uit artikel 4 IVUR verwerkt. “bij overtreding van de discriminatiebepalingen, indien de zaak

bewijsbaar en de verdachte strafbaar is, altijd een strafrechtelijke reactie volgt, gelet op de negatieve werking bij onvoldoende handhaving en de voorbeeldfunctie die van een strafvervolging uitgaat”.

(14)

14 groepsbelediging niet strafbaar stelt. De Nederlandse wetgever heeft besloten dit toch

strafbaar te stellen. Daarmee gaat de Nederlandse wetgever uit van een ruime interpretatie om zo te voldoen aan het IVUR.

De Nederlandse wetgever heeft door middel van artikel 4 aanhef en onder a IVUR de artikelen 137c-e WvSr. De verplichtingen die artikel 4 aanhef en onder a IVUR met zich meebrengen heeft de Nederlandse wetgever ruim opgevat.

II.8 Het initiatiefwetsvoorstel Van Klaveren ter verruiming van de vrijheid van

meningsuiting

Blijkens de wetgeschiedenis van de artikelen 137c en 137d WvSr zijn deze door de jaren heen vaak aangepast. Op dit moment is er een initiatiefwetsvoorstel in behandeling bij de Tweede Kamer. Dit initiatiefwetsvoorstel is ingediend, door het Tweede Kamerlid Van Klaveren (fractie Voor Nederland), ter verruiming van de vrijheid van meningsuiting.42 De vraag is echter hoe dit wetsvoorstel in verhouding staat ten opzichte van het IVUR.

Volgens Van Klaveren is het recht op de vrijheid van meningsuiting het belangrijkste grondrecht. De indiener is van mening dat degene die een stevige uitspraak doet in het maatschappelijk debat vervolgd zal worden door het Openbaar Ministerie op grond van ver opgerekte strafbepalingen. Hieruit valt op te maken dat de indiener doelt op een ‘over juridisering’ in een democratische samenleving. Burgers zullen niet meer vrij hun mening durven te uiten uit vrees voor vervolging (chilling effect doctrine). Van Klaveren baseert zijn argumenten op de vrijheid van meningsuiting zoals deze in de Verenigde Staten zijn

vormgegeven.43 Aan de hand van uitspraken van de Supreme Court, betreffende de

onverbindend verklaring van vage delictsbestanddelen (vagueness doctrine) bij de vrijheid van meningsuiting, komt van Klaveren met het volgende argument ten aanzien van de artikelen 137c en 137d WvSr:

”haatzaaien en groepsbelediging zijn juridisch erg vage termen. Wetten in het strafrecht, moeten juist duidelijk zijn (het lex certa-beginsel). Iedereen moet weten waar hij aan toe is, dat is nu niet zo. Dat moet veranderen”. 44

Het uiteindelijke doel van Van Klaveren is het schrappen van artikel 137c WvSr en dat in artikel 137d WvSr aanzetten tot haat en discriminatie niet langer strafbaar moet zijn. Het verbod op het aanzetten tot geweld blijft als enige ongeroerd. Het voorstel rust op vier argumenten, ten eerste het verruimen van de vrijheid van meningsuiting, ten tweede het bieden van een handreiking aan het EHRM bij het bepalen van de Europese consensus over het beschermen van het maatschappelijk debat. Ten derde het voorkomen van een conflict tussen op Nederland rustende verdragsverplichtingen. Ten vierde en laatste het verzekeren van het lex certa-beginsel. 45 Het vierde- en het tweede argument zal ik hieronder uiteen

zetten.

42 Kamerstukken II 2015/16, 34051, nr. 9. 43 Kamerstukken II 2015/16, 34051.

44 https://www.vnl.nu/vnl-verruim-de-vrijheid-van-meningsuiting/, laatst geraadpleegd op 5-6-2017. 45 Janssen, 2016, p. 339.

(15)

15

II.8.1 Het lex certa-beginsel

Het lex certa-beginsel houdt in dat rechtsregels voldoende duidelijk moeten zijn. In feite waarborgt dit beginsel de rechtszekerheid. Dit beginsel is terug te vinden in artikel 1 WvSr en artikel 16 van de Grondwet. In de wet moet dus duidelijk beschreven staan welke handelingen een strafbare gedraging opleveren. Volgens Van Klaveren blijkt uit de artikelen 137c en 137d WvSr niet duidelijk welke handelingen nu strafbaar zijn en ontstaat er dus onduidelijkheid. Vervolgens gaat Van Klaveren in op de rechtspraktijk. Hij stelt dat de artikelen 137c en 137d WvSr op zo een wijze worden opgerekt dat er geen sprake meer is van een limitatieve en restrictieve strafbaarstelling. Het begrip ras zou daarom te ruim worden uitgelegd door de

Hoge Raad in de zin van Turken, Marokkanen, Joden, vreemdelingen en asielzoekers.46 Door

de ruime opvatting van de Hoge Raad wordt de wil van de wetgever genegeerd in zijn optiek. Van Klaveren besluit zijn pleidooi met een kritische noot richting het Felter-arrest.47 Hij stelt dat de Hoge Raad de strafbaarstelling van de artikelen 137c en 137d WvSr nog verder heeft opgerekt door daartoe ook uitlatingen die aanzetten tot onverdraagzaamheid te rekenen, zonder grondslag in de wet.48 Daarmee voldoen deze artikelen niet aan het lex certa-beginsel in zijn optiek. Het schrappen van het artikel 137c WvSr en het grootste gedeelte van artikel 137d WvSr heeft juist als doel het lex certa-beginsel te herstellen. Het verruimen van de vrijheid van meningsuiting is daaraan ondergeschikt. Daarnaast zijn er volgens Van Klaveren al artikelen die opruiing, belediging en discriminatie strafbaar stellen.

II.8.2 Het initiatiefwetsvoorstel Van Klaveren en internationale verdragen

Door de jaren heen heeft de wetgever drie internationale verdragen ondertekend en

geratificeerd die een verplichting opleggen tot het strafbaar stellen van uitingen van haat. Dit zijn het IVUR, het EU-kaderbesluit ter bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat en het Additioneel protocol bij het Cybercrimeverdrag. De wens van Van Klaveren om het strafrecht aan te scherpen ten aan zien van uitingsdelicten gaat te ver. Zo oordeelt ook de Afdeling advisering van de Raad van State. De Afdeling concludeert dat het schrappen van artikel 137c WvSr en het grootste gedeelte van artikel 137d WvSr in strijd is met internationaal recht.49 De

wens van Van Klaveren is gerechtvaardigd, maar zijn voorstel is onbegrijpelijk. De indiener heeft geen rekening gehouden met het feit dat de betreffende artikelen een implementatie zijn van artikel 4 aanhef en onder a IVUR. Zoals als al eerder beschreven, legt artikel 4 aanhef en onder a IVUR de verplichting op om uitingen die praktijk geven van rassendiscriminatie strafbaar bij wet te verklaren.

De artikelen hebben naar mijn mening een beknopte omschrijving van de handelingen die een strafbare gedraging opleveren. Daarmee heeft de indiener van het wetsvoorstel dus een punt.

46 Kamerstukken II 2015/16, 34051. Zie de arresten, HR 15 juni 1976, NJ 1976, 551, HR 14 maart 1989, NJ

1990, 29, HR 21 februari 1995, NJ 452, HR 2 mei 1995, NJ 621 en HR 15 april 2003, NJ 334.

47 In het Felter-arrest neemt de Hoge Raad het onverdraagzaamheidscriterium aan. Het

onverdraagzaamheidscriterium is echter niet een nieuw criterium. In jurisprudentie van het EHRM wordt het onverdraagzaamheidscriterium al gebruikt. Zie bijvoorbeeld, EHRM 16 juli 2009, nr. 15615/07, Féret/België, r.o. 75, tot en met 77.

48 Kamerstukken II 2015/16, 34051. 49 Raad van State, Advies W03.14.0376/II

(16)

16 Aan de andere kant kan gezegd worden dat dit de rechter veel vrijheid geeft om te motiveren waarom een bepaalde gedraging valt onder de delictsomschrijving van de betreffende

artikelen. De jure zijn de artikelen 137c en 137d WvSr voldoende duidelijk, zo stelt ook de Hoge Raad. De facto, in het licht van de rechtszekerheid, is dit niet het geval. In de literatuur is er veel onduidelijkheid over en het valt dan ook niet verwonderlijk te noemen dat er een wetsvoorstel wordt ingediend betreffende de aanpassing van de betreffende artikelen. Mijns inziens zou de wetgever er goed aan doen om de delictsomschrijvingen te verduidelijken in het licht van het lex certa-beginsel.

II.9 Deelconclusie

De vrijheid van meningsuiting is één van de belangrijkste grondrechten in een democratische samenleving. Het publiek debat waar tegenstrijdige meningen worden gevormd is daarbij erg belangrijk. Toch kan de vrijheid van meningsuiting niet oneindig zijn. De wetgever heeft door middel van de artikelen 137c en 137d WvSr de vrijheid van meningsuiting beperkt. De

artikelen 137c en 137d WvSr hebben de afgelopen 80 jaar een grote gedaanteverwisseling ondergaan. Uit de wetsgeschiedenis bleek dat de artikelen 137c en 137d WvSr een

implementatie zijn van het IVUR. Zo verplicht het IVUR de lidstaten om een actieve houding aan te nemen tegen elke vorm van rassendiscriminatie, het louter implementeren van het IVUR is niet afdoende. Op basis van het IVUR blijkt dat er in de implementatie van het IVUR nog wel wat ruimte ligt in Nederland. Vanuit het oogpunt van de rechtszekerheid levert dit een leemte op en is onduidelijkheid ontstaan hoe deze artikelen moeten worden

geïnterpreteerd, beide artikelen zijn erg breed en vaag geformuleerd. Vanuit het oogpunt van de vrijheid van meningsuiting en de beperking daarvan kan dat problematisch worden

genoemd. Een ander kritiekpunt is de ratio van de artikelen 137c en 137d WvSr. De openbare orde is ingekapseld door de aantasting van de eer en goede naam. De roep naar duidelijkheid is door het Tweede Kamerlid Van Klaveren geuit in een wetsvoorstel ter schrapping van de artikelen 137c en 137d WvSr. Dit wetsvoorstel bleek naar Amerikaans model te zijn

vormgegeven en gericht te zijn op het lex certa-beginsel. De Raad van State oordeelde echter terecht negatief wegens het strijdige karakter met internationaal recht, te weten het IVUR. Toch moet gesteld worden dat de roep naar duidelijkheid betreffende de artikelen 137c en 137d WvSr niet genegeerd moet worden.

(17)

17

Hoofdstuk III De tweede Wilders-zaak

III.1 Inleiding

De tweede Wilders-zaak zal in dit hoofdstuk centraal staan. Door middel van deze zaak wordt dieper ingegaan op het bestanddeel ras zoals het IVUR dit heeft gevormd in de artikelen 137c en 137d WvSr. Eerst zullen kort de feiten worden geschetst waarna het begrip ras aan de hand van de wetshistorie en de huidige jurisprudentie onder de loep zal worden genomen om te bezien of de artikelen 137c en 137d WvSr qua inhoud voldoen aan het IVUR. Daarna zal worden besproken of de artikelen 137c en 137d WvSr voldoen aan de positieve verplichting die artikel 4 aanhef en onder a IVUR met zich meebrengt en de aanbeveling van het IVUR-Comité. Als laatste zal de jurisprudentie van het EHRM aan de orde komen en de

wisselwerking tussen het IVUR en EVRM.

III.2 De feiten

Op 19 maart 2014 hield de PVV een besloten partijbijeenkomst in Den Haag. De partijbijeenkomst vond plaats in een café en was alleen toegankelijk voor

PVV-sympathisanten en de media. Wilders stelde het publiek op de partijbijeenkomst drie vragen. “Maar voordat ik ga, zou ik van iedereen hier een antwoord willen hebben op de volgende drie vragen. Drie vragen, alsjeblieft geef een helder antwoord, die onze partij, de PVV, definiëren. (..) En de derde vraag is, en ik mag het eigenlijk niet zeggen, want er wordt

aangifte tegen je gedaan, en misschien zijn er zelfs D’66 officieren die je een proces aandoen, maar de vrijheid van meningsuiting is een groot goed en we hebben niets gezegd wat niet mag, we hebben niets gezegd wat niet klopt, dus ik vraag aan jullie, willen jullie in deze stad en in Nederland meer of minder Marokkanen?”.50 De PVV-sympathisanten reageerden daarop door onder luid applaus zestien keer “minder!” te scanderen. Wilders reageerde daarop dat hij dit zou gaan regelen

III.3 Ras in het IVUR

De vraag is of de uitlatingen betreffende minder Marokkanen betrekking hebben tot een ras. Kort gezegd, zijn Marokkanen te definiëren als een ras. De verdediging van Wilders heeft betoogd dat dit niet het geval is. Wilders zou met zijn uitspraken slechts hebben gedoeld op de nationaliteit. Een interessante vraag die de verdediging opwerpt is of nationaliteit ook binnen het bestanddeel ras valt? In de artikelen 137c en 137d WvSr staat nationaliteit niet

beschreven.

Artikel 1 IVUR geeft de definitie van discriminatie wegens ras. Artikel 1 IVUR luidt: “In dit Verdrag wordt onder ‘Rassendiscriminatie’ verstaan elke vorm van onderscheid, uitsluiting,

50 Requisitoir Openbaar Ministerie inzake G. Wilders, parketnummer 09/837304-15, p. 13. Zie

(18)

18

beperking of voorkeur op grond van ras, huidskleur, afkomst of nationale of etnische

afstamming ”.51 Het bestanddeel ras wordt door het IVUR breed uitgelegd. Aan de hand van artikel 1 IVUR kan ras als het centraal staande begrip worden gezien dat wordt ingevuld aan de hand van de opgesomde elementen.

III.3.1 Ras in de artikelen 137c en 137d van het Wetboek van Strafrecht

Het bestanddeel ras dat in de artikelen 137c en 137d WvSr staat beschreven moet in

Nederland worden uitgelegd aan de hand van artikel 1 IVUR.52 Uit het hier bovenstaande

blijkt dat artikel 1 IVUR uitlegt wat ras nu is en dat deze aan de hand van vier opgesomde elementen moet worden ingevuld. Hieruit blijkt dat van een ruime uitleg moet worden

uitgegaan.53 Van Noorloos en Nieuwenhuis onderschrijven de ruime uitleg en het ruime

bereik van ras.

III.3.1.1 Huidskleur

Huidskleur is een overkoepelende term voor antizwart (Afrikaanse afkomst), gekleurden (niet van Afrikaanse afkomst) en blanken.54

III.3.1.2 Afkomst

Afkomst moet uitgelegd worden naar de doelstellingen van het IVUR. Daarbij moet gedacht worden aan tradities. Volgens het Openbaar Ministerie zou godsdienst ook onder afkomst vallen. 55

III.3.1.3 Nationale of etnische afstamming

Het maken van een onderscheid op grond van het hebben van een bepaalde nationaliteit is niet strafbaar. Te denken valt bijvoorbeeld aan het vreemdelingenrecht. Het vreemdelingenrecht maakt constant onderscheid op grond van nationaliteit. Een burger die de nationaliteit heeft van een lidstaat van de Europese Unie heeft bijvoorbeeld veel meer rechten dan een burger die niet de nationaliteit heeft van een lidstaat van de Europese Unie. Dit betekent echter niet dat men zo maar uitlatingen kan doen die onderscheid maken op grond van nationale of etnische afstamming. De reden dat Wilders hier wel voor kan worden vervolgd, is dat in

51 http://wetten.overheid.nl/BWBV0002911/1972-01-09. 52 Kamerstukken II 1967/68, 9724, nr. 3, p. 4.

53 Kamerstukken II 1969/70, 9724, nr. 6, p. 3R-4L.

54 Landelijk expertise centrum discriminatie, overzicht discriminatiecijfers Openbaar Ministerie 2010-2014, p.

19.

55 Requisitoir Openbaar Ministerie inzake G. Wilders, parketnummer 09/837304-15, p. 129. Zie

(19)

19 Nederland de termen Marokkanen, Surinamers, Turken en Antillianen, alle

nationaliteitsaanduidingen, bij discriminerende uitlatingen vaak worden gebruikt om een groep aan te duiden vanwege hun nationale of etnische afkomst, de huidskleur of de

veronderstelde eigenschappen van mensen met een bepaalde nationale afkomst.56 Hieruit valt af te leiden dat een uitlating waarin een nationaliteit centraal staat, maar waar feitelijk een etniciteit wordt bedoeld, kan vallen onder het begrip ras zoals dit naar aanleiding van het IVUR in het Wetboek van Strafrecht is verwerkt.

III.4 Jurisprudentie en ras

Ali B en Mustapha

Op 28 mei 2011 vond een demonstratie plaats van de Nederlandse Volksunie in Enschede. De sympathisanten van de Nederlandsche Volksunie scandeerden tijdens de demonstratie de volgende leus: “Ali B en Mustapha ga toch terug naar Ankara”. Met deze leus wordt

uitdrukkelijk gedoeld op mensen van Marokkaanse of Turkse afkomst. Dit arrest valt een zeer belangrijk arrest te noemen. De Hoge Raad gaat in op de vraag of er sprake is van

groepsbelediging dan wel aanzetten tot discriminatie wegens ras. Kort gezegd, zijn mensen met een Turkse of Marokkaanse afkomst te beschouwen als rassen? Volgens de Hoge Raad moet deze vraag positief worden beantwoord. De Hoge Raad stelt dat Ali B en Mustapha als

representanten moeten worden gezien van mensen van Marokkaanse en Turkse afkomst.57

Vervolgens gaat de Hoge Raad dieper in op de context, mensen van die betreffende etnische afstamming zijn niet welkom in Nederland. Concluderend stelt de Hoge Raad dat deze leus

als beledigend moet worden aangemerkt voor een groep mensen wegens hun ras.58

Antillianen en Surinamers

In deze zaken moest de Hoge Raad een oordeel vellen over een verkiezingspamflet van de

Nederlandsche Volksunie.59 Op dit verkiezingspamflet stond de tekst “Den Haag moet blank

en veilig blijven! Weg met Surinamers en Antillianen ”. De Hoge Raad oordeelde dat het begrip ras zoals dit in de artikelen 137c en 137d WvSr staat beschreven, uitgelegd moet worden blijkens de memorie van toelichting bij de Wet van 18 februari 1971 Staatsblad 96,

aan de hand van de strekking van de genoemde opsomming in artikel 1 IVUR.60 Het hof had

in deze zaak een andere lezing van het begrip ras. Volgens het hof vielen Antillianen en Surinamers niet onder het begrip ras omdat zowel de Antillen als Suriname een multiraciale bevolking hebben en dat het in deze zaak om nationaliteit gaat en niet om ras. Dit arrest van de Hoge Raad valt interessant te noemen omdat dit arrest een bevestiging geeft dat het begrip ras op een ruime wijze moet worden uitgelegd en laat een invulling zien van ras door middel van huidskleur. Het verkiezingspamflet stelt dat Den Haag blank moet blijven, daarmee slaan

56 Landelijk expertise centrum discriminatie, overzicht discriminatiecijfers Openbaar Ministerie 2010-2014, p.

20.

57 ECLI:NL:HR:2016:511, r.o. 3.5. 58 ECLI:NL:HR:2016:511, r.o. 3.5.

59 HR 24 juni 1975, NJ 1975, 450 en HR 15 juni 1976 NJ 1976, 551. 60 HR 15 juni 1976 NJ 1976, 551.

(20)

20 deze uitlatingen op huidskleur. Huidskleur is de eerste toevoeging die het IVUR geeft in de uitleg van het begrip ras.

Antillianen of Surinamers vallen strikt genomen onder een nationaliteit. Aan de hand van dit arrest blijkt dat er naar de context en samenhang van de uitlating moet worden gekeken, een nationaliteit krijgt dan een etnische lading en valt dan onder ras.

Vreemdelingen en buitenlanders

In een verkiezingskrantje van de 'Vrije Democraten lijst 8 M. K. Ing’ waren elf beledigende uitlatingen gedaan over vreemdelingen en buitenlanders. Vreemdelingen en buitenlanders zijn een erg groot begrip. Dat kan slaan op alle niet-Nederlanders. Op zichzelf staand is het in het geval van vreemdelingen of buitenlanders moeilijk om te spreken van een ras. Daarnaast werden Marokkanen en Turken ook genoemd in het verkiezingskrantje. Dat ook Marokkanen en Turken in het verkiezingskrantje worden genoemd is van groot belang voor de context waarin de uitlatingen over vreemdelingen en buitenlanders werden gedaan. De Hoge Raad oordeelt dat het bezigen van uitlatingen over vreemdelingen en buitenlanders aan de hand van de context moet worden uitgelegd. Met het bezigen van de termen vreemdelingen en

buitenlanders werd gedoeld op een bepaalde etnische afstamming. In dit geval Turken en Marokkanen. 61

De waardebon-zaak

In deze zaak ging het om een pamflet waarop het volgende stond beschreven, “Waardebon Gratis naar Marokko”. Het gerechtshof stelde dat de tekst die op het pamflet stond niet van beledigende aard was jegens de Marokkaanse gemeenschap en daarbij ook niet onder het begrip ras valt.62 De artikelen 137c en 137d WvSr zijn dus niet van toepassing omdat de tekst van het pamflet niet onder deze artikelen valt. Het belangrijke aan dit arrest is juist dat het hof Marokkanen als een ras ziet. Het hof stelt dat er geen Marokkanen zijn geweest die zich

beledigd voelde op grond van hun afkomst.63

III.5 Ras en religie

Volgens het requisitoir van het Openbaar Ministerie zou een godsdienst kunnen vallen onder de toevoeging afkomst zoals in artikel 1 IVUR is gesteld.64 Dit valt interessant te noemen omdat het IVUR niet stelt dat een religie onder ras valt. Als een bepaalde godsdienst al onder ras zou vallen dan zou dat eerder passen bij etnische afstamming van een bepaalde groep.65

Toch zal men daarmee moeten oppassen vanwege het feit dat men zijn godsdienst kan

61 HR 14 maart 1989, NJ 1990, 29, r.o. 6.1.1. 62 ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2481.

63 ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2481.

64 Requisitoir Openbaar Ministerie inzake G. Wilders, parketnummer 09/837304-15, p. 129. Zie

https://www.om.nl/publish/pages/51877/requisitoir_zaak-wilders.pdf.

65 IVUR-Comité 8 augustus 2007, nr. 36/2006 (P.S.N./Denemarken) en IVUR-Comité 8 augustus 2007, nr.

(21)

21 afzweren dan wel een andere godsdienst kan aannemen. Nieuwenhuis onderschrijft dit

gegeven door te stellen dat het zeer moeilijk is om van ras in de zin van afkomst, huidskleur en etniciteit te wisselen.66

Het standpunt van het Openbaar Ministerie wordt ook weerlegd door het gezwel-arrest. Dit arrest gaat over een man die een poster voor het raam opgehangen had met de tekst, ”Stop het gezwel dat islam heet”. De Hoge Raad stelt dat het in casu niet gaat om het aanzetten tot haat, discriminatie of geweld of smalende godslastering. Groepsbelediging staat centraal, waarbij de Hoge Raad dieper in gaat op het bestanddeel over een groep mensen wegens hun

godsdienst. Blijkens de overwegingen vormt de Hoge Raad een nieuw criterium voor groepsbelediging. Het beledigen van een groep is alleen strafbaar als men de mensen behorend tot die groep collectief treft in hetgeen voor die groep kenmerkend is, namelijk in hun godsdienst, en men hen juist beledigt omdat zij van dat geloof zijn. Alle, zelfs felle kritiek op opvattingen die in die groep leven of op het gedrag van hen, die tot de groep behoren, blijft buiten het bereik van artikel 137c WvSr.67 De uiting stop het gezwel dat islam heet heeft dus geen betrekking op de groep mensen die de islam belijden, het gaat slechts om de islam zelf, waardoor deze uiting niet strafbaar is volgens artikel 137c WvSr.68 Het interessante aan dit arrest is dat de Hoge Raad bewust niet in gaat op de vraag of het gemaakte onderscheid tussen godsdienst en geloofsgenoten ook geldt met betrekking tot ras. Nu de Hoge Raad deze vraag heeft opengelaten zal aan de hand van het gezwel-arrest moeten worden geconcludeerd dat het geschetste onderscheid niet geldt ten aanzien van ras, maar dat ras conform artikel 1 IVUR moet worden uitgelegd. Mevis beschrijft in zijn noot onder het gezwel-arrest het in artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht neergelegde belang. Daarbij maakt hij de vergelijking tussen ras en godsdienst en trekt de conclusie dat er minder ruimte is, in tegenstelling tot bij godsdienst, om krenkende uitlatingen over ras niet strafbaar te stellen.69

Tussen ras en godsdienst blijkt dus een duidelijke scheiding te zitten. Het IVUR noemt godsdienst ook niet. Ras blijkt daarnaast een bredere bescherming te bezitten dan godsdienst. Het argument van het Openbaar Ministerie dat religie onder afkomst valt en daarom deel uitmaakt van ras lijkt ver gezocht te zijn. Zoals hierboven beschreven kan men zijn religie veranderen, maar niet zijn ras. Daarbij geeft ook het IVUR geen aanwijzingen dat religie onder ras zou vallen.

III.6 Aggravated discrimination

In de vorige paragraaf is aangetoond dat de relatie tussen ras en godsdienst niet zo nauw is dat deze op grond van het IVUR is opgenomen in artikel 1. Toch is er wel gepleit voor

uitbreiding van de reikwijdte van het IVUR tot de mengvorm van ‘aggravated

discrimination’, discriminatie op grond van ras én godsdienst.70 Lindgren Alves stelt dat ras

en religie twee aparte begrippen zijn, maar dat deze twee steeds dichter naar elkaar

66 A.J. Nieuwenhuis, 2010, p. 73.

67 ECLI:NL:HR:2009:BF0655, r.o. 2.5.1. 68 ECLI:NL:HR:2009:BF0655, r.o. 2.6.

69 HR 10 maart 2009, NJ 2010, 19, met noot. P.A.M. Mevis, onder 9. 70 Janssen en Nieuwenhuis 2012, p. 197.

(22)

22 toeschuiven.71 Het IVUR-Comité staat niet afwijzend tegenover een toenadering tot

godsdienst. De vraag is echter of dit wenselijk is. Een verdere uitbreiding van ras door daar godsdienst aan toe te voegen is naar mijn mening niet wenselijk. In de eerste plaats zou dit afbreuk doen aan ras. Ten tweede moet het naar mijn mening mogelijk zijn om kritiek te kunnen uiten op een religie zonder dat dat betrekking zou hebben op een ras.

III.7 Ras en nationaliteit

De verdediging van Wilders in de tweede Wilders-zaak beriep zich op het gegeven dat Wilders met zijn uitlatingen de Marokkaanse nationaliteit bedoelde en dat nationaliteit niet onder het begrip ras valt. Daarnaast stelde de verdediging dat nationaliteit niet onder de artikelen 137c en 137d WvSr valt. Nationaliteit is een op zichzelf staand breed begrip. Nationaliteit geeft betekenis aan etnische achtergrond, maar ook aan burgerschap. De lezing van de verdediging moet zo worden opgevat dat de uitlatingen van Wilders gericht waren op nationaliteit in de zin van burgerschap. Volgens het wetsontwerp van de artikelen 137c en 137d WvSr bieden deze geen bescherming van groepen mensen naar hun nationaliteit door middel van staatsburgerschap.72 De regering past dit echter aan. In de memorie van antwoord van de Eerste Kamer wordt een verdere uitleg gegeven van nationaliteit.73 In de memorie van toelichting wordt Schwelb geciteerd. Schwelb stelt dat ‘ten behoeve van de praktische

interpretatie van het Verdrag van 1965, bestrijken de drie termen ‘afkomst’, ‘nationale afstamming’ en ‘etnische afstamming’ tezamen onderscheid zowel op grond van huidige of eerdere ‘nationaliteit’ in etnografische zin, als op grond van eerdere nationaliteit in de ‘politiek-legale’ zin van burgerschap’. 74

Aan de hand van de jurisprudentie van de Hoge Raad bleek dat uitlatingen over Surinamers, Antillianen, Marokkanen, vreemdelingen en asielzoekers onder het begrip ras kunnen vallen. De Hoge Raad nuanceert dat dit afhangt van de onderlinge samenhang en de aard van de uitlatingen.75

In de eerste Wilders-zaak stonden uitlatingen van Wilders in de Volkskrant en zijn film Fitna centraal. Wilders wordt uiteindelijk vrijgesproken van de gehele tenlastelegging.76 De

vrijspraak van Wilders in de eerste zaak maakt deze zeker niet minder belangrijk ten aanzien van de tweede Wilders-zaak en de interpretatie van de artikelen 137c en 137d WvSr. Op het punt van ras en nationaliteit schetst de eerste Wilders-zaak een duidelijk beeld.

‘Absoluut. De cijfers tonen dat aan. Een op de vijf Marokkaanse jongeren staat als verdachte bij de politie geregistreerd. Hun gedrag vloeit voort uit hun religie en cultuur. Je kunt dat niet los van elkaar zien.(…)’77

71 Lindgren Alves 2008, p. 942.

72 Kamerstukken II 1969/70, 9724, nr. 6, p. 2R.

73 Kamerstukken I 1970/71, 9723 (R663) en 9724, nr. 22a, p. 3R.

74 Schwelb 1966, p. 1007. Zie ook Requisitoir Openbaar Ministerie inzake G. Wilders, parketnummer

09/837304-15, p. 137. https://www.om.nl/publish/pages/51877/requisitoir_zaak-wilders.pdf.

75 Zie hoofdstuk III paragraaf 3.

76 ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ9001, r.o. 7.

(23)

23 Wilders gebruikt het woord Marokkaanse, dit kan er op duiden dat hij etniciteit bedoelt

waardoor dit onder ras valt. Hij antwoordt in het begin met absoluut. Dit antwoord geeft Wilders om de connectie tussen criminaliteit en de islam aan te duiden. Nu Wilders spreekt over de criminele activiteiten van Marokkaanse jongeren legt hij niet het verband tussen etniciteit en crimineel gedrag, maar het verband tussen de islam en criminaliteit. Wilders doet derhalve geen uitlating ‘wegens hun ras’ maar ‘wegens hun godsdienst’. Het bestanddeel ‘wegens hun ras’ is ondanks de ruime interpretatie van het begrip ras onbewijsbaar. 78

‘De grenzen gaan nog diezelfde dag dicht voor alle niet-westerse allochtonen’.79

Niet-westerse allochtonen kunnen vallen onder ras, maar dan zal er wel moeten worden gekeken in welke context deze uitlating is gebezigd en wat de samenhang is. Wilders deed deze uitlating in het kader van het benadrukken van zijn opvattingen over de islamisering van Nederland. Om de islamisering tegen te gaan moeten de grenzen worden gesloten, met niet-westerse allochtonen bedoelt Wilders dan ook moslims. Nu deze uitspraak doelt op moslims valt deze uitlating niet onder het begrip ras, maar onder het begrip godsdienst.80

‘Die Marokkaanse jongens zijn echt gewelddadig. Zij rammen mensen vanwege hun seksuele geaardheid in elkaar. Ik heb nooit geweld gebruikt.’81

Deze uitlating van Wilders kan de moeilijkste worden genoemd omdat deze raakvlakken heeft met etniciteit en ras. Wilders gaf met deze uitlating antwoord op de volgende vraag: ‘U bepleit harde repressie van allochtone probleemjongeren. Was dat iets voor u geweest?’82 De uitlating van Wilders heeft betrekking op Marokkaanse jongeren of allochtone jongeren. Uit de context en samenhang blijkt dat deze groepen jongeren als gewelddadig worden

aangemerkt. Valt deze uitlating onder ras? Duidelijk moge zijn dat Wilders doelt op etniciteit en daarbij een verband legt met criminaliteit. De vraag is echter of het in dit geval gaat om de hele groep Marokkanen of allochtonen. Nu deze uitlating toeziet op Marokkaanse jongeren of allochtone jongeren slaat deze niet op ‘de hele groep Marokkanen’ of ‘de hele groep

allochtonen’.De uitlating heeft dus geen betrekking op Marokkanen in het algemeen, of op

allochtonen in het algemeen, maar alleen op Marokkaanse probleemjongeren, dan wel

probleemjongeren van allochtone afkomst.83 De conclusie die hieruit getrokken kan worden is dat deze uitlating niet valt onder ras, maar dat deze uitlating doelt op de groep jongeren die problemen veroorzaken.

Hoe moet de ‘minder minder minder’ uitlating van Wilders dan in het hiervoor geschetste kader worden geplaatst? Wilders deed zijn uitlating op een partijbijeenkomst van de PVV. Zijn uitlating doelt op Marokkanen, maar valt dit dan onder ras? De context en de onderlinge samenhang geeft geen blijk dat er niet op etniciteit wordt gedoeld. Aan de hand van de hier bovenstaande uitlating zou dat anders zijn geweest als Wilders had gezegd, wilt u meer of

78 Requisitoir Openbaar Ministerie inzake G. Wilders, parketnummer 13/425046-09, p. 125. Zie

http://www.om.nl/publish/pages/138819/requisitoir_25_mei_2011.pdf, laatst geraadpleegd op 9-7-2017.

79 ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ9001, feit 4 uitlating 1.

80 Requisitoir Openbaar Ministerie inzake G. Wilders, parketnummer 13/425046-09, p. 124. Zie

http://www.om.nl/publish/pages/138819/requisitoir_25_mei_2011.pdf.

81 ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ9001, feit 4 uitlating 4.

82 Requisitoir Openbaar Ministerie inzake G. Wilders, parketnummer 13/425046-09, p. 126. Zie

http://www.om.nl/publish/pages/138819/requisitoir_25_mei_2011.pdf.

83 Requisitoir Openbaar Ministerie inzake G. Wilders, parketnummer 13/425046-09, p. 126. Zie

(24)

24 minder criminele Marokkanen? Die uitlating ziet niet toe op de gehele groep Marokkanen, maar slechts op de criminele Marokkanen. Nu dit niet het geval is kan gezegd worden dat Wilders in de ‘minder minder minder’ uitlating doelt op de hele groep Marokkanen. Aan de hand van de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat nationaliteit onder ras kan vallen als nationaliteit in samenhang valt met etnische of nationale afstamming, huidskleur of afkomst.84 Zoals al eerder beschreven doelt Wilders met zijn uitlating op de hele groep Marokkanen. Wilders motiveert zijn uitlatingen ook verder niet. Dit impliceert dat Wilders alle Marokkanen als minderwaardig ziet en zijn uitlatingen dus de nationale afstamming raken. De rechtbank oordeelt dan ook dat “nationale of etnische afstamming wordt naar het oordeel van de rechtbank gedoeld op personen die een binding hebben met een nationale staat of

grondgebied omdat zij afkomstig zijn uit eenzelfde land of streek en een gemeenschappelijke geschiedenis, gemeenschappelijke tradities, een gemeenschappelijke cultuur en of een gemeenschappelijke taal hebben”.85

Kort gezegd, nationaliteit valt onder ras zoals dit is bedoeld in de artikelen 137c en 137d WvSr. De uitspraak van de rechtbank volgt de lijn die de Hoge Raad heeft geschept in de arresten over Antilianen, Surinamers, Marokkanen en Turken. Wilders benadert de Marokkanen in zijn uitlatingen vanwege hun etnische achtergrond en daarom zijn deze uitlatingen in strijd met het IVUR.

III.8 De artikelen 137c en 137d van het Wetboek van Strafrecht en de positieve verplichting

van het IVUR

Wilders werd door de rechtbank veroordeeld voor groepsbelediging wegens ras en het aanzetten tot discriminatie wegens ras.86 In het voorgaande hoofdstuk bleek dat artikel 4 aanhef en onder a IVUR een positieve verplichting neerlegt bij de lidstaten om op te treden tegen rassendiscriminatie.87 Het is nog maar de vraag of de artikelen 137c en 137d WvSr voldoen aan deze verplichting. De positieve verplichting die voortvloeit uit artikel 4 aanhef en onder a IVUR ziet toe op het tegengaan van het verspreiden van denkbeelden van rassenhaat en rassendiscriminatie. Dit houdt in dat het puur om het verspreiden van deze denkbeelden gaat. De artikelen 137c en 137d WvSr zien daarentegen op de mogelijke gevolgen van die denkbeelden. Dit blijkt ook duidelijk uit de tweede Wilders-zaak. Eerst kijkt de rechtbank of de uitlatingen van Wilders onder het begrip ras vallen. Dat de uitlatingen van Wilders onder het begrip ras vallen wil nog niet zeggen dat Wilders strafbaar is volgens de artikelen 137c en 137d WvSr. Er zal vervolgens gekeken moeten worden naar wat de gevolgen van Wilders zijn uitspraken zijn zoals blijkt uit de artikelen 137c en 137d WvSr. Het is ook niet verwonderlijk dat de Hoge Raad een toetsingskader heeft geschetst waaraan de gevolgen van de uitlatingen worden getoetst.88 De ratio die voortvloeit uit deze artikelen zijn het aantasten van de

84 ECLI:NL:HR:2016:511, HR 24 juni 1975, NJ 1975, 450 en HR 15 juni 1976 NJ 1976, 551. 85 ECLI:NL:RBDHA:2016:15014, r.o. 5.4.2.

86 ECLI:NL:RBDHA:2016:15014, r.o. 5.5. 87 Zie hoofdstuk II paragraaf 6.

88 Dit toetsingskader bestaat uit drie vereisten. Ten eerste moet er gekeken worden naar het beledigende karakter

van de uitlating. Vervolgens zal de noodzakelijkheid van de uitlating centraal staan met daarbij de context van de uitlating. Ten derde en laatste wordt er getoetst of de beledigende uitlating die dienstig is aan het publieke debat toch onnodig grievend is.

(25)

25 menselijke waardigheid en de goede naam, waarbij het gevolg van de uitlatingen centraal staat. Uit de jurisprudentie van het IVUR-Comité blijkt dat staten die zelf een toevoeging toevoegen betreffende de positieve verplichting, door het Comité op de vingers worden getikt.89 Nu de artikelen 137c en 137d WvSr niet toezien op het strafbaar stellen van het verspreiden van uitlatingen, maar de gevolgen van de uitlatingen strafbaar stellen, kan gezegd worden dat de artikelen 137c en 137d WvSr niet voldoen aan de positieve verplichting die artikel 4 aanhef en onder a IVUR neerlegt. De lijn die die het IVUR-Comité schetst is vrij hard. Van Noorloos betoogt dat deze harde lijn in strijd kan zijn met de vrijheid van

meningsuiting en dat het IVUR-Comité hierop maatregelen heeft genomen.90 In aanbeveling

35 heeft het IVUR-Comité besloten dat strafbaarstelling van racistische uitlatingen alleen geldt voor de meest ernstige zaken.91 Hieruit valt af te leiden dat het IVUR-Comité

gedeeltelijk terug komt op de positieve verplichting. Vervolgens schetst het IVUR-Comité in aanbeveling 35 een zes-stappentoets waaraan moet worden beoordeeld of een uitlating strafbaar moet worden gesteld.

Het IVUR-Comité houdt de positieve verplichting in stand maar interpreteert artikel 4 aanhef en onder a IVUR meer in het verlengde met de vrijheid van meningsuiting waardoor artikel 4 aanhef en onder a IVUR meer proportioneel wordt uitgelegd. Mijns inziens houdt een

positieve verplichting daarnaast in dat de nationale wetgever van de lidstaat altijd een verdere strafrechtelijke bescherming kan bieden tegen rassendiscriminatie dan het IVUR verplicht. Tegenovergesteld mag de lidstaat niet minder strafrechtelijke bescherming bieden dan het IVUR verplicht.

III.9 De zes-stappentoets

In aanbeveling 35 legt het IVUR-Comité de positieve verplichting in artikel 4 IVUR zo uit dat lidstaten “elke verspreiding van denkbeelden die zijn gegrond op rassensuperioriteit of haat; aanzetten tot haat, minachting of discriminatie; bedreiging of aanzetten tot geweld;

beledigingen, spot of laster of de rechtvaardiging van haat, minachting of discriminatie, wanneer zij duidelijk neerkomen op aanzetten tot haat of discriminatie” strafbaar verklaren in de wet.92 De vraag die rijst is hoe die uitlatingen aan de hand van deze uitleg van het IVUR-Comité nu gekwalificeerd moeten worden? Wel kan gezegd worden dat met de uitleg van het IVUR-Comité aansluiting wordt gezocht met artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht en in het bijzonder tot het aanzetten tot haat. Het IVUR-Comité vormt een zes-stappentoets voor het strafbaar stellen van hate speech. Het comité hecht daarbij extra waarde aan het opzet en de mogelijke gevolgen van de uitlatingen van de spreker.93 Daarnaast staan de inhoud en de vorm van de uitlating centraal, in acht moet worden genomen of de uitlating provoceert en direct is. Het IVUR-Comité acht ook van belang wat de rol van de spreker is en het

economische, sociale en politieke klimaat waarin de uitlating wordt gedaan. Ook de

89 IVUR-Comité 4 april 2013, nr. 48/2010 (TBB/Duitsland). 90 Van Noorloos 2015, p. 163.

91 Van Noorloos 2015, p. 163. 92 CERD/C/GC/35, paragraaf 13. 93 CERD/C/GC/35, paragraaf 16.

(26)

26 reikwijdte van de uitlating is van belang. Daarbij is van belang op welke manier de uitlating is verspreid, bijvoorbeeld via de media of internet. 94

III.10 De zes-stappentoets en Wilders

Nu het IVUR-Comité de zes-stappentoets heeft ontwikkeld die gericht is op artikel 137d en in het bijzonder het aanzetten tot haat is het van belang om Wilders zijn uitspraken naast de zes-stappentoets te leggen. De rechtbank sprak Wilders vrij van het aanzetten tot haat.95

Als eerste zal de inhoud en vorm van de uitlating moeten worden getoetst. Allereerst maakt Wilders, via de inhoud van zijn uitlatingen duidelijk, dat het zijn doel is om het aantal Marokkanen in Nederland omlaag te brengen. Van te voren heeft Wilders een plan opgezet waarbij hij elke keer het publiek minder liet scanderen. Daarop kan gezegd worden dat de manier van de vraagstelling en de daarop gegeven antwoorden dicht tegen opruiing aan schuren. Het provocerende en directe karakter van de uitlating moge duidelijk zijn. Wilders zelf stelt dat hij met zijn uitspraak niet doelde op alle Marokkanen, maar slechts op de nationaliteit.

Ten tweede zullen de uitlatingen getoetst moeten worden aan het economische, sociale en politieke klimaat waarin deze zijn gedaan. De context waarin de uitlating is gedaan staat hierbij centraal. Voor de één kan deze uitlating onschuldig zijn en voor de ander juist als heel pijnlijk. In de Tweede Wilders-zaak hebben aangevers verklaard wat de uitlatingen van

Wilders met hen deden. Als voorbeeld zal ik een verklaring van een aangever nemen.“Ik

voelde mij gekwetst omdat hij mij (…) als ‘Marokkaan’ aanviel. (…) Toen ik later naar bed ging, bleven zijn woorden bij mij hangen. (…) Ik voelde dat Wilders met zijn woorden de Marokkaanse gemeenschap trachtte te beschadigen. Dat wij rommel zijn. Dat hij de straten wilde schoonvegen”.96

De derde stap ziet toe op de positie van de spreker. Wilders is dan wel een politicus, maar dat wil nog niet zeggen dat de vrijheid van meningsuiting voor hem onbegrensd is. Wilders

beroept zich op artikel 10 van het EVRM en de Castells-zaak.97 Het IVUR-Comité richt zijn

pijlen bij de derde stap extra op politici. Het IVUR-Comité wil voorkomen dat politici een bepaald klimaat teweeg brengen tegen groepen die worden beschermd door het IVUR. Wilders zorgt met zijn uitlatingen juist voor polarisatie en probeert de samenleving daar verder mee te ontwrichten. Dat Wilders een politicus is doet daar volgens het IVUR-Comité niet aan af.

De vierde stap ziet toe op de reikwijdte van de uitlating. De uitlatingen van Wilders hadden een ver bereik. De uitlatingen zijn meerdere malen op televisie uitgezonden en staan tot de dag van vandaag nog steeds op internet.

Ten vijfde zal er naar het opzet van de spreker moeten worden gekeken. Om het opzet van Wilders vast te stellen zullen de uitlatingen van Wilders centraal staan. Voordat Wilders

94 CERD/C/GC/35, paragraaf 15.

95 ECLI:NL:RBDHA:2016:15014, r.o. 10.

96 Requisitoir Openbaar Ministerie inzake G. Wilders, parketnummer 09/837304-15, p. 20. Zie

https://www.om.nl/publish/pages/51877/requisitoir_zaak-wilders.pdf.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Omdat artikel 13 lid 4 Zvw niet toestaat dat de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg wordt gedifferentieerd naar de financiële draagkracht van de individuele verzekerde, zal

Zoals eerder vermeld worden er in een teeltsysteem met de aantallen ingebogen takken en scheuten gespeeld en bekeken of de plant voldoende productie haalt. Er wordt getracht om met

schouwt als gegeven, als vaststaande orde waarbinnen alles voor zover het is, zijn plaats heeft. Het ‘theologische toneel’ dat Derrida beschrijft, is ook de wereld, waarin

Wanneer recente en historische gegevens specifiek voor een bepaalde vissoort worden opgevraagd om in de databank te kunnen inbrengen, kunnen andere fiches worden gebruikt waarop ook

Het onderzoek van Filip Dewallens naar het statuut van de ziekenhuisarts kon niet op een beter moment komen. Het statuut bestaat nu bijna 30 jaar, maar grondig juridisch onderzoek

Het bevat een brede waaier aan rechten die vaak al in andere mensenrechtenverdra- gen voorkwamen, maar die nu voor het eerst met een specifi eke focus op personen met een

National Prosecuting Authority of South Africa 2016/2017 Annual Report published in 2017 by Department of Justice and Constitutional Development.. Restorative Justice

A microgrid is an electric power system consisting of distributed energy resources (DER), which may include control systems, distributed generation (DG) and/or distributed