• No results found

Is het recht op toegang tot de (burgerlijke) rechter onder project KEI nog voldoende gewaarborgd?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Is het recht op toegang tot de (burgerlijke) rechter onder project KEI nog voldoende gewaarborgd?"

Copied!
53
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Is het recht op toegang tot de

(burgerlijke) rechter onder

project KEI nog voldoende

gewaarborgd?

2016

UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM

K.E. KUYT

Mastertrack : Privaatrechtelijke Rechtspraktijk Studentnummer : 10490175

Inleverdatum : 29-07-2016 Begeleider : R.G. Hendrikse Tweede lezer : E. Gras

(2)

1

Inhoudsopgave

Inleiding p. 3

Hoofdstuk 1: De toegang tot de burgerlijke rechter afgeleid uit artikel 6 EVRM toegepast in Nederland

Paragraaf 1.1 Inleiding p. 6

Paragraaf 1.2 De toegang tot de civiele procedure p. 7

Paragraaf 1.3 De eenvoudige en informele inrichting van de civiele procedure p. 7 Paragraaf 1.4 Minimalisatie van feitelijke (financiële) en wettelijke p. 8

belemmeringen

Paragraaf 1.4.1 Griffierecht p. 8

Paragraaf 1.4.2 Recht op een uitspraak binnen een redelijke termijn p. 9

Paragraaf 1.5 hoor en wederhoor p. 11

Hoofdstuk 2: De huidige civiele procedures en de toegang tot de burgerlijke rechter

Paragraaf 2.1 Inleiding p. 12

Paragraaf 2.2 De dagvaardingsprocedure p. 12

Paragraaf 2.3 De procedure bij de kantonrechter p. 13

Paragraaf 2.4 De verzoekschriftprocedure p. 14

Paragraaf 2.5 De kort geding procedure p. 15

Paragraaf 2.6 Hoger beroep p. 15

Paragraaf 2.7 Cassatie p. 16

Paragraaf 2.8 Minimalisatie van feitelijke (financiële) en wettelijke p. 17

belemmeringen in de huidige civiele procedures

Hoofdstuk 3: Project KEI en de toegang tot de burgerlijke rechter

Paragraaf 3.1 Inleiding p. 19

Paragraaf 3.2 Achtergrond p. 19

Paragraaf 3.3 De procesinleiding en de mogelijkheid van informele betekening p. 21

Paragraaf 3.4 De basisprocedure p. 22

(3)

2

Paragraaf 3.6 De rol van de burgerlijke rechter p. 25

Paragraaf 3.7 De (digitale) toegang tot de civiele procedures p. 28

Paragraaf 3.8 Minimalisatie van feitelijke (fnanciële) en wettelijke p. 31

belemmeringen onder project KEI

Paragraaf 3.8.1 Griffierecht p. 31

Paragraaf 3.8.2 Handhaving van redelijke termijnen p. 33

Paragraaf 3.9 Hoor en wederhoor p. 34

Paragraaf 3.10 Vereenvoudiging en digitalisering in hoger beroep en cassatie p. 35 Hoofdstuk 4: Conclusie en aanbevelingen

Paragraaf 4.1 Inleiding p. 37

Paragraaf 4.2 De rol van de rechter onder project KEI p. 37

Paragraaf 4.3 De toegang tot de civiele procedure onder project KEI p. 38 Paragraaf 4.4 Minimalisatie van feitelijke (financiële) en wettelijke p. 39

belemmeringen onder project KEI

Paragraaf 4.5 Hoor en wederhoor onder project KEI p. 40

Paragraaf 4.6 Conclusie p. 40

Paragraaf 4.7 Aanbevelingen p. 40

Literatuurlijst p. 41

Bijlagen

Bijlage I Tabel griffierechten p. 49

Bijlage II Tabel reacties op de internetconsultatie p. 50

(4)

3

Inleiding

In de Nederlandse maatschappij wordt steeds meer gedigitaliseerd. Het is dan ook volgens de minister van Veiligheid en Justitie (hierna: de minister) en de Raad voor de Rechtspraak (hierna: de RvR) hoog tijd dat de rechtspraak in Nederland zich aansluit bij deze

digitaliseringstrend. Dit is het doel van project KEI, ofwel Project Kwaliteit en Innovatie rechtspraak. Het programma richt zich op zowel het burgerlijk procesrecht als het

bestuursrecht. Dit betekent dat het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) en de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) worden aangepast ter uitvoering van project KEI. Deze scriptie is toegespitst op de toegang de burgerlijke rechter en daarmee op het burgerlijk procesrecht.

Ten behoeve van project KEI zijn sinds oktober 2014 twee wetsvoorstellen en twee

invoeringswetten ingediend.1 Het wetsvoorstel 34059 (vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht) is op 26 mei 2015 goedgekeurd door de Tweede Kamer en wetsvoorstel 34138 (digitalisering procesrecht in hoger beroep en cassatie) is op 11 juni 2015 goedgekeurd. De plenaire behandeling heeft op 5 juli 2016 plaatsgevonden en de wetsvoorstellen zijn 12 juli 2016 met algemene stemmen door de Eerste Kamer aangenomen.2 De wetten treden in werking vanaf februari 2017.3

De KEI-wetgeving wordt in vijf fases uitgerold en geldt enkel voor nieuwe zaken; lopende zaken worden op de bestaande wijze afgehandeld.4 De uitrol verloopt als volgt:

Civiel 1.0: voorafgaand aan de pilot experimenteren twee rechtbanken en een geselecteerd aantal advocatenkantoren met de nieuwe werkwijzen. Van februari 2017 tot en met juni 2017 gaan de pilotrechtbanken Gelderland en Midden-Nederland digitaal procederen bij

vorderingen met verplichte procesvertegenwoordiging. Na de pilot zal het digitaal procederen landelijk worden ingevoerd per 1 juni 2017.

Civiel 2.0: de pilot van vorderingen in hoger beroep loopt van juli 2017 tot november 2017. Het wettelijk verplicht digitaal procederen wordt landelijk ingevoerd vanaf december 2017. Civiel 3.0: dit betreft de uitrol van alle vorderingszaken zonder verplichte

procesvertegenwoordiging (kantonzaken) en start bij twee pilotgerechten van juni 2018 tot en

1 ‘KEI’, Eerste Kamer, eerstekamer.nl (zoek op KEI). 2 ‘KEI’, Eerste Kamer, eerstekamer.nl (zoek op KEI).

3 Kamerstukken 2015/16, 34059, nr. F, p.2-4, Kamerstukken I 2015/16, 34059 nr. G, p. 2. 4

(5)

4

met oktober 2018. Het wettelijk verplicht digitaal procederen in kantonzaken wordt landelijk ingevoerd vanaf november 2018.

Civiel 4.0: dit betreft de uitrol van verzoekzaken inclusief hoger beroep. De pilot is van juni 2018 tot en met oktober 2018. Het wettelijk verplicht digitaal procederen in verzoekzaken wordt landelijk ingevoerd vanaf juli 2019.

Civiel 5.0: de zaken in kort geding worden geïmplementeerd. De uitrol van de verschillende zaakvormen worden steeds op vergelijkbare wijze vorm gegeven en start eerst met een pilot bij een paar gerechten. Deze implementatie loopt door tot medio 2019.5

Het streven is dat in 2019 professionele partijen (advocaten en deurwaarders) geheel digitaal procederen.6 De wetswijzigingen zullen zorgen ervoor zorgen dat het burgerlijk procesrecht wordt vereenvoudigd, dat de procedures zullen worden gedigitaliseerd, dat de burgerlijke rechter regievoering faciliteert en er zal een zekere harmonisatie plaatsvinden van het burgerlijk procesrecht en bestuursprocesrecht7.

Op het oog lijkt deze digitalisering en vereenvoudiging van het burgerlijk procesrecht een prima idee, zeker in de tijdsgeest van 2016. Echter, niet iedereen is enthousiast over bepaalde aspecten van project KEI. Geopperd wordt of KEI geen te strak keurslijf is, in die zin dat door de uniformering van de regels de kwaliteit van de rechtspraak achteruit gaat.8 Tevens wordt gesteld dat het thema ‘kwaliteit’ de essentie van het werk van de rechter raakt en dat deze kwaliteit door project KEI niet uit het oog mag worden verloren.9 Ook worden er kritische kanttekeningen geplaatst bij de procedurele wijzigingen die door de wetsvoorstellen worden beoogd.10 In dat kader komt het recht op een eerlijk proces afgeleid uit artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) in beeld.

In dit onderzoek wordt specifiek ingegaan op de invloed van project KEI op de toegang tot de (burgerlijke) rechter. De vraag die in het onderzoek uiteindelijk beantwoord dient te worden is de volgende:

Is het recht op toegang tot de burgerlijke rechter afgeleid uit artikel 6 EVRM nog voldoende gewaarborgd onder project KEI?

5 ‘Tijdljin KEI’, Rechtspraak 2016, rechtspraak.nl (zoek op tijdlijn KEI). 6 ‘Tijdljin KEI’, Rechtspraak 2016, rechtspraak.nl (zoek op tijdlijn KEI). 7

‘Toelichting op consultatiestukken’, overheid 24 oktober 2013 p. 1, overheid.nl (zoek op internetconsultatie KEI).

8 Ros, NJB 2016/260, p. 3.

9 Bolt & Mendlik, NJB 2015/1592, p. 2168-2174. 10

(6)

5 De volgende deelvragen zullen aan bod komen:

1. Welke aspecten vloeien voort uit de toegang tot de burgerlijke rechter afgeleid uit artikel 6 EVRM?

2. Hoe verhoudt het recht op toegang tot de burgerlijke rechter zich tot de huidige civiele procedures?

3. Welke wijzigingen worden er door project KEI doorgevoerd in de civiele procedures met betrekking tot de toegang tot de burgerlijke rechter?

4. Wordt het recht op toegang tot de burgerlijke rechter nog voldoende gewaarborgd onder het project KEI?

Aan de hand van artikel 6 EVRM en jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) wordt in het eerste hoofdstuk gekeken naar de aspecten die voortvloeien uit het recht op de toegang tot de rechter. Daarnaast wordt gekeken hoe deze aspecten tot uiting komen in het burgerlijk procesrecht. Vervolgens worden in hoofdstuk 2 de huidige civiele procedures beschreven (met de relevante wetgeving en jurisprudentie) en wordt bekeken hoe deze procedures zich verhouden tot het recht op toegang tot de rechter. Dit is een verdieping van hoofdstuk 1. In hoofdstuk 3 worden de civiele procedures van project KEI beschreven en wordt de samenhang met de toegang tot de rechter geanalyseerd. Tot slot wordt in hoofdstuk 4 bekeken of de toegang tot de rechter nog voldoende wordt gewaarborgd onder project KEI. In dit laatste hoofdstuk wordt aldus de conclusie getrokken en volgen eventuele aanbevelingen.

(7)

6

Hoofdstuk 1: De toegang tot de burgerlijke rechter afgeleid uit

artikel 6 EVRM toegepast in Nederland

1.1 Inleiding

Het recht op toegang tot de rechter maakt onderdeel uit van het recht op een eerlijk proces conform artikel 6 EVRM, dit is in 1975 vastgesteld door het EHRM in het arrest Golder.11 Artikel 6 lid 1 EVRM stelt dus niet enkel regels voor de procedure als men reeds voor een rechter verschenen is; anders zou de gehele betekenis van het artikel wegvallen. De toegang tot de rechter wordt gezien als inherent onderdeel van artikel 6 EVRM. Om deze reden wordt het recht op toegang tot de rechter beschouwd als element van lid 1 waar het recht op een eerlijk proces in beschreven staat, inclusief alle waarborgen die hieruit voortvloeien.

Het recht op toegang tot de rechter is in Nederland opgenomen in artikel 17 van de Grondwet (hierna: GW). De civiele procedure moet daadwerkelijk voor de rechtzoekende openstaan, dit vloeit voort uit de eisen van rechtsgelijkheid en rechtsbescherming. Dit betekent dat moet worden aangenomen dat de procedure zelf zo eenvoudig en informeel mogelijk is ingericht. Ook betekent dit dat er zo min mogelijk feitelijke (financiële) en wettelijke belemmeringen dienen te bestaan om de procedure daadwerkelijk te beginnen en te doorlopen. Het recht op toegang tot een rechter komt niet steeds vanzelf aan de rechtzoekende toe. Van een

rechtzoekende mag worden verwacht dat hij bepaalde maatregelen treft om dit recht te waarborgen,12 zoals het zelf starten van een procedure, het voldoen aan de vereisten van processtukken, het voldoen aan de termijnen in een gerechtelijke procedure. Daarnaast moet het recht op toegang tot de rechter ook effectief zijn (de verwezenlijking van het recht en de nationale rechtsmiddelen). De effectiviteit vloeit voort uit de samenhang tussen artikel 6 en 13 EVRM, in artikel 13 EVRM is het recht op effectieve rechtsbescherming beschreven.13 Het EHRM heeft bepaald dat het recht op toegang tot de rechter niet absoluut is.14 Het recht mag beperkt worden, in zoverre dat de kern van het recht niet mag worden aangetast

(termijnen, griffierechten en verplichte procesvertegenwoordiging zijn de belangrijkste toegestane beperkingen). De beperking moet een legitiem doel dienen en er moet sprake zijn

11 EHRM 21-02-1975, ECLI:CE:ECHR:1975:0221JUD000445170, par. 35. 12 EHRM 16-12-1992, ECLI:CE:ECHR:1992:1216JUD001212986, par. 24-26. 13 Toelichting bij concept vereenvoudiging en digitalisering procesrecht, p. 9. 14

(8)

7

van evenredigheid tussen de beperking en het beoogde legitieme doel.15 Daarnaast kan men afstand doen van het recht op toegang tot de rechter, dit moet echter wel uit eigen wil geschieden, aldus vrijwillig en ondubbelzinnig.16 In het burgerlijk procesrecht kan afstand geldig geschieden door bijvoorbeeld in een overeenkomst een arbitrageclausule op te nemen, men leidt dit terug naar de contractsvrijheid.17

In dit hoofdstuk wordt gekeken hoe de verplichtingen met betrekking tot de toegang tot de burgerlijke rechter in het burgerlijk procesrecht zijn verwerkt. De toegang tot de rechter afgeleid uit artikel 6 EVRM staat in dit hoofdstuk centraal. De verplichtingen die voortvloeien uit dit recht worden nader belicht aan de hand van Nederlandse jurisprudentie, jurisprudentie van het EHRM en relevante literatuur. Dit hoofdstuk dient als zicht op de huidige toepassing van het recht op toegang tot de rechter in Nederland en fungeert als juridisch kader van de toetsing van project KEI aan het recht op toegang tot de rechter (zie hoofdstuk 3 en 4).

1.2 De toegang tot de civiele procedure

Uit jurisprudentie van het EHRM wordt duidelijk dat de civiele procedure toegankelijk moet zijn voor rechtzoekenden. Het EHRM geeft geen concrete aanwijzingen, de inrichting en de toegankelijkheid van de procedure wordt overgelaten aan de betreffende lidstaat. Op de website www.rechtspraak.nl wordt de rechtzoekende een stappenplan geboden met informatie over hoe men een zaak kan aanspannen en hoe men zich kan verweren. Het stappenplan biedt veel informatie over de inhoudelijke vereisten en praktische punten van de civiele procedures. Het is echter begrijpelijk als een rechtzoekende spreekwoordelijk ‘door de bomen het bos niet meer ziet’ omdat er veel ‘doorgeklikt’ moet worden. Het is de vraag of de niet juridisch onderlegde rechtzoekende de verstrekte informatie wel begrijpt. Er zijn meer specifieke regels in het Nederlandse recht die de toegankelijkheid positief of negatief beïnvloeden, voor meer hierover wordt verwezen naar hoofdstuk 2.

1.3 De eenvoudige en informele inrichting van de civiele procedure

Het feit dat de inrichting van de procedure zo eenvoudig en informeel mogelijk dient te zijn, hangt nauw samen met de toegang tot de procedure. Als de inrichting niet eenvoudig en

15

EHRM 21-09-1991, ECLI:CE:ECHR:1991:0921JUD001710190 par. 65.

16 EHRM 07-05-1974, EHRM 07 mei 1974, ECLI:CE:ECHR:1974:0507JUD000193663, par. 36, EHRM

10-02-1983, ECLI:CE:ECHR:1983:0210JUD000729975 par. 31-40, ECLI:CE:ECHR:1983:0210JUD007496/76, par. 35.

17

(9)

8

informeel is, belemmert dat de feitelijke toegang tot de procedure. De inrichting van de huidige civiele procedures in Nederland wordt beschreven in hoofdstuk 2.

1.4 Minimalisatie van feitelijke (financiële) en wettelijke belemmeringen

Zoals hiervoor in paragraaf 1.1. is uiteengezet, mag het recht op toegang tot de rechter wel beperkt worden. Deze beperkingen zijn op zichzelf niet in strijd met artikel 6 EVRM, behoudens bijvoorbeeld het ontbreken van volledig kosteloze rechtsbijstand indien dit noodzakelijk is voor de rechtzoekende.18 Verplichte rechtsbijstand kan als belemmering van de toegang tot de rechter worden gezien omdat buiten kantonzaken men in civiele procedures niet in persoon maar slechts bij advocaat kan procederen.19 In Nederland geldt echter een systeem van gesubsieerde rechtsbijstand waardoor dat is toegestaan.20 Beperkingen die zijn toegestaan in het kader van de rechtszekerheid zijn bezwaartermijnen, beroepstermijnen en verjaringstermijnen. De termijnen mogen echter niet zodanig kort zijn dat de toegang tot de rechter eigenlijk niet meer openstaat.21

Het voeren van een civiele procedure is niet kosteloos maar vaak juist zeer kostbaar. De grootste kostenposten in een procedure zijn de kosten van de rechtsbijstand en de kosten die de griffier in rekening brengt voor de rechtspraak, ofwel het griffierecht.22 Aan het eind van de procedure volgt in sommige gevallen tevens een kostenveroordeling (een combinatie van de proceskosten en de buitengerechtelijke kosten). Deze kosten dekken doorgaans niet de gemaakte kosten.23

1.4.1 Griffierecht

Zoals in paragraaf 1.4 is beschreven levert het heffen van griffierechten niet per definitie een inbreuk op artikel 6 EVRM op. Het heffen van een onevenredig hoog griffierecht of het betalen van griffierecht toepassen op rechtzoekenden waarop de Wet schuldsanering natuurlijke personen van toepassing is kan wel een inbreuk op artikel 6 EVRM zijn in een

18

EHRM 19-06-2001, ECLI:CE:ECHR:2001:0619JUD002824995; EHRM 9-10-1979, ECLI:CE:ECHR:1979:1009JUD000628973, par. 20-28.

19 art. 11, 123 en 79 Rv.

20 HR 23 oktober 1992, NJ 1993/3; HR 30 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD4497, EHRM 07-07-2015,

ECLI:CE:ECHR:2015:0707JUD001849908 par. 20-38, HR 19 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1684..

21

EHRM 22-10-1996, ECLI:CE:ECHR:1996:1022JUD002208393, NJCMBulletin 1997, p. 287 e.v., m.nt. Loenen, EHRM 6-12-2001, ECLI:CE:ECHR:2001:1206JUD004172798, par. 30-25. EHRM 19-03-1997, ECLI:CE:ECHR:1998:0401JUD0018357911835791.

22 art. 28 Wgbz. 23

(10)

9

concreet geval.24 De Hoge Raad heeft in 2012 geoordeeld dat het destijds geldende giffierechtenstelsel als een beperking van het recht op toegang tot de rechter kon worden gezien maar niet in strijd was met artikel 6 EVRM omdat het een gerechtvaardigd doel diende. Dit doel is het bestrijden van de aan de rechtspraak verbonden kosten voor de overheid en bij hoger beroep en cassatie dient het stelsel als financiële prikkel om onnodig gebruik van de rechtspraak te voorkomen.25

In Nederland is het griffierecht wettelijk geregeld in de Wet griffierechten burgerlijke zaken (hierna Wgbz). De hoogte van het griffierecht is afhankelijk van de hoogte van de vordering of het verzoek en van de hoedanigheid van de rechtzoekende.26

Griffierechten mogen niet ‘excessive’ zijn en er voor zorgen dat de procedure niet gestart wordt, dit kan ook via de mogelijkheid van een ontheffing ingevuld worden. Dit bleek uit een arrest van de Hoge Raad waarin werd bepaald dat in een afzonderlijke procedure tegen de Staat in het kader van een ‘effective remedy’ (artikel 13 EVRM) niet opnieuw griffierecht mocht worden geheven.27 In een ander zeer recent arrest van de Hoge Raad is besloten dat het opleggen van griffierecht aan een onvermogende (uitgeprocedeerde) asielzoeker een

ontoelaatbare belemmering opleverde van het recht op toegang tot de rechter. De asielzoeker had geen enkel inkomen en geen financieel vermogen waardoor het heffen van griffierecht in deze situatie in strijd is met artikel 6 EVRM.28

1.4.2 Recht op een uitspraak binnen een redelijke termijn

Nationale overheden hebben op grond van artikel 6 EVRM de plicht om hun rechtssystemen op een zodanige wijze in te richten dat een definitieve beslissing met betrekking tot de vaststelling van burgerlijke rechten en verplichtingen, binnen een redelijke termijn gegeven en geëxecuteerd kunnen worden.29 Het is daarbij van belang dat er een effectief nationaal rechtsmiddel ter beschikking staat om overschrijding van deze redelijke termijn te voorkomen en in ieder geval de daardoor veroorzaakte materiële en immateriële schade vergoed te

krijgen.30 Op 28 maart 2014 heeft de Hoge Raad zich in een onteigeningszaak uitgelaten over

24 Enkele voorbeelden in de rechtspraak zijn: HR 8 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ7311, HR 4 november

2011, ECLI:NL:PHR:2011:BQ7045, HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:PHR:2011:BQ6079.

25 HR 27 januari 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BV2020. 26 art. 15 Wgbz.

27

HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:736.

28 HR 8 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:607.

29 Jansen 2000, diss. Tilburg; Eshuis 2007, Smits 2008, p. 207.

30 art. 13 EVRM, EHRM 26-10-2000, ECLI:CE:ECHR:2000:1026JUD003021096, par. 157-160, EHRM

(11)

10

de mogelijkheid om in civiele zaken schadevergoeding te vorderen.31 Om te bepalen of er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn kan de jurisprudentie van het EHRM als richtsnoer worden gebruikt, het hanteren van algemene termijnen van algemene duur is echter niet mogelijk gezien de verschillende aard en ingewikkeldheid van de procesvoering binnen de procedures van het Nederlandse burgerlijk procesrecht. Een zeer lange feitelijke duur kan wel leiden tot een rechterlijk vermoeden dat de redelijke termijn is overschreden, de Staat kan dan tegenbewijs leveren.

Het EHRM stelt geen specifieke termijnen of andere voorschriften voor de ‘redelijke termijn’, dit hangt af van de omstandigheden.32 De factoren die een belangrijke rol kunnen spelen voor de beoordeling van de redelijkheid van de duur van de procedure zijn: het gedrag van de partijen, de ingewikkeldheid van de zaak, het gedrag van de competente (rechterlijke)

autoriteiten en de belangen van de rechtzoekende die op het spel staan. Bij de herziening van het procesrecht in 2002 waren de doelstellingen o.a. dat de snelheid en ‘effiency’ van de procedure werden verhoogd. De jurisprudentie van het EHRM was destijds van groot belang. Bij zowel de partijen als de rechter ligt bijvoorbeeld de verplichting om er voor te zorgen dat de procedure niet onredelijk wordt vertraagd, zie artikel 20 Rv. Als partijen niet binnen de gestelde termijn een proceshandeling verrichten, vervalt het recht om dit te doen.33 Er kan echter sprake zijn van een bijzondere situatie, dan is de sanctie niet gerechtvaardigd.34 Enkele voorbeelden van bijzondere situaties zijn onjuiste vermelding in het roljournaal en het

verstrekken van onjuiste informatie op het uitstelformulier.35 Zie bijvoorbeeld ook de volgende wetsartikelen voor de verwerking van het recht op een uitspraak binnen een

redelijke termijn: 133 lid 4 Rv (het verval van het recht op een proceshandeling als deze niet tijdig verricht is en er ook geen uitstel is gevraagd), 130 lid 1 Rv (het buiten beschouwing laten van een vermeerdering of verandering van eis indien dit zorgt voor onredelijke vertraging), 132 lid 1 Rv (de mogelijkheid van repliek en dupliek indien de rechter dit in verband met hoor en wederhoor of voor de instructie van de zaak nodig vindt), 134 lid 1 Rv (de mogelijkheid van pleidooi niet geven als partijen bij persoonlijke verschijning zich reeds voldoende hebben uitgelaten) en 134 lid 2 Rv (het niet opnieuw bepalen van pleidooi als een pleidooi eerder niet door is gegaan door toedoen van partijen).36

31 HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:736. 32

Helm & Wesseling-Van Gent, Trema 1996, p. 125-134, Rueb & Gras 2015, p. 32.

33 art. 133 lid 4 Rv.

34 Rueb & Gras 2015, p. 133.

35 HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2813, HR 26 september 2014, ECLI:NL:2014:2798. 36

(12)

11

Middels het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de rechtbanken (hierna Lpr) wordt gestreefd naar uniformiteit in de wijze waarop wordt geproduceerd bij de verschillende rechtbanken en het Lpr levert een bijdrage aan de reducering van de

doorlooptijden van de procedure. De ambtshalve handhaving van termijnen en de verplichting om een proceshandeling binnen een gestelde termijn te verrichten, alsmede de inrichting van processtukken en regelingen van termijnen waarop een volgend processtuk moet worden ingediend en aan de wederpartij worden toegezonden, zijn allemaal beschreven in dit reglement.37 Ook worden de mogelijkheden van het aanvragen van verder uitstel voor het indienen van processtukken beperkt. Daarnaast bevat het Lpr voorschriften voor de

vaststelling van zittingsdata en beperkt het mogelijkheden om vastgestelde zittingsdata uit te stellen. In civiele zaken wordt gestreefd naar het doen van een uitspraak binnen zes weken, deze termijn wordt in de praktijk vaak niet gehaald.

1.5 Hoor en wederhoor

Het recht op hoor en wederhoor is onderdeel van het recht op een eerlijke behandeling en een belangrijk beginsel van het burgerlijk procesrecht. Het in artikel 6 EVRM neergelegde recht op een ‘oral hearing’ is echter niet absoluut.38 Het recht op hoor en wederhoor wordt gezien als onderdeel van het vereiste ‘fair hearing’ in artikel 6 EVRM. De rechter is verplicht om beide partijen te horen, zodat ze gelijke kansen hebben (equality of arms, gelijke toegang tot dossiers en processtukken). In Nederland is het beginsel opgenomen in onder andere artikel 19 Rv en bevestigd in de rechtspraak.39 37 Parr. 1.7 Lpr, 2.7 Lpr en 2.8 Lpr. 38 Kamerstukken II 2014/15, 34 059, nr. 3 p. 70, EHRM 23-11-2006, ECLI:CE:ECHR:2006:1123JUD007305301, par. 23-28.

(13)

12

Hoofdstuk 2: De huidige civiele procedures en de toegang tot

de burgerlijke rechter

Paragraaf 2.1 Inleiding

De toegang tot de rechter in de Nederlandse rechtsstaat heeft haar grenzen welke

gerechtvaardigd worden door een beroep op partijautonomie en economische belangen. Deze grenzen zijn vormgegeven in regels met betrekking tot het aanhangig maken van een zaak (bijvoorbeeld vormvoorschriften voor processtukken, het handhaven van termijnen, gezag van instantie en gezag van gewijsde), rechtsmachtverdeling en bevoegdheid. Om de toegang tot de rechter toegankelijk te maken en belemmeringen weg te nemen, is er door de overheid een aantal maatregelen genomen zoals het openen van juridisch loketten, de mogelijkheid om een tolk in te schakelen, rechtsbijstand enzovoorts.40

Rechtspraak is een vorm van publieke dienstverlening en omvat meer dan een uitspraak (zoals behandeling van de zaak, een eerlijk proces, een nuttig resultaat in de vorm van een vonnis of vaststellingsovereenkomst). De rechter waakt over de procedure en controleert of aan de vereisten van de wet wordt voldaan (een overzichtelijk dossier, termijnen, het toepassen van hoor en wederhoor, het verloop van de zitting en een goede uitspraak). De rechter heeft aldus een regierol en is de zaaksbehandelaar.41 Rechtzoekenden vertrouwen in een civiele procedure op de rechter aangezien zij vaak onvoldoende kennis hebben van het burgerlijk procesrecht.42

Paragraaf 2.2 De dagvaardingsprocedure

Uit artikel 78 Rv volgt dat alle procedures met een dagvaarding worden gestart tenzij uit de wet volgt dat deze aanvangen met een verzoekschrift. Met de dagvaarding wordt de gedaagde door de deurwaarder opgeroepen om voor de rechter te verschijnen. De vereisten van een dagvaarding staan in de wet omschreven.43 Nadat de dagvaarding is betekend door de

deurwaarder kan de zaak aanhangig worden gemaakt door het aanbrengen van de dagvaarding bij de rechtbank.44 Het berichtenverkeer verloopt na inschrijving van de zaak elektronisch, in het roljournaal (beschikbaar via internet met de advocatenpas en vertrouwelijke codes) staan

40

Asser Procesrecht/Giezen 2015, par. 168.

41 Den Tonkelaar, TCR 2015/4.2, p. 106-107. 42 Den Tonkelaar, TCR 2015/4.2, p. 107. 43 art. 111, jo 45 Rv art. 114 jo 115 jo 119 Rv. 44

(14)

13

de beslissingen van de rolrechter. Het roljournaal is alleen beschikbaar voor advocaten.45 De verschenen eiser en de verschenen gedaagde zijn griffierecht verschuldigd, dat binnen vier weken na de eerste roldatum moet worden voldaan.46 Als de gedaagde niet verschijnt

controleert de rechter de dagvaarding inhoudelijk en verleent hij verstek.47 De gedaagde kan binnen vier weken na betekening in verzet tegen een verstekvonnis.48 Als de gedaagde wel is verschenen kan de gedaagde reageren middels een schriftelijke conclusie, ofwel de conclusie van antwoord. De vereisten die worden gesteld aan de inhoud van de conclusie van antwoord zijn te vinden in de wet.49 Als de conclusie van antwoord is genomen, wordt doorgaans een comparitie van partijen gelast, tenzij de rechter oordeelt dat de zaak niet geschikt is voor een comparitie.50 De rechter heeft een minder actieve rol in de procedure, partijen hebben het processuele zelfbeschikkingsrecht. De rechter is meer afhankelijk van partijen wat betreft het procestempo en het verzamelen van feiten, dit wordt ook wel met de term ‘lijdelijkheid’ aangeduid.51

Paragraaf 2.3 De procedure bij de kantonrechter

De kantonrechter neemt kennis van de zaken met een beperkt financieel belang (minder dan € 25.000) of bepaalde types zaken (zoals huurzaken en arbeidszaken).52 Sinds 2001 geldt een landelijk procesreglement voor civiele kantonzaken (welke aan wijzigingen en aanpassingen onderhevig is geweest). Dit reglement heeft tot doel de dagvaardingsprocedures bij

kantonrechters zo veel mogelijk volgens dezelfde regels te laten verlopen. In een

kantonprocedure geldt geen verplichte procesvertegenwoordiging en kunnen partijen dus in persoon procederen of zich laten bijstaan door een gemachtigde.53 De kantonrechter kan echter middels een met redenen omklede beschikking bijstand of vertegenwoordiging weigeren ‘door een persoon, tegen wie ernstige bezwaren bestaan en die geen advocaat of deurwaarder is’. Deze weigering geldt dan voor een bepaalde zaak of een te bepalen tijd. Na de schriftelijke dagvaarding kunnen verdere proceshandelingen mondeling, ter terechtzitting

45 art. 33 lid 1 Rv, Besluit houdende regels aangaande de betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid van het

elektronisch verzenden van verzoeken en mededelingen aangaande de rol, Stb. 2008, 275.

46 art. 15 Wgbz jo. art. 3 lid 3 Wgbz, de zaak wordt door de rechter voor dezelfde periode aangehouden zie art.

127a lid 1 Rv, indien hier niet aan wordt voldaan eindigt de procedure conform art. 30 Wgbz.

47 art. 45 e.v. en 120 lid 1 Rv. 48 art. 143 Rv.

49

128 lid 2 jo. 128 lid 3 jo.28 lid 5 Rv.

50 art. 131 Rv, schikkingscomparitie art 87 Rv en de inlichtingencomparitie art. 88 Rv jo. art. 88 lid 4 Rv. 51 Rueb & Gras 2015, p. 6.

52 art. 93 Rv, verruiming van de competentie per 1 juli 2011, zie de Wet van 19 mei 2011, Stb. 2011, 256. 53

(15)

14

verricht worden,54 of kunnen schriftelijke conclusies en akten worden ingediend ter griffie voorafgaand aan de roldatum of ter terechtzitting.55 In de civiele procedure bij de afdeling handelszaken civiel is dit niet mogelijk aangezien er geen rolzitting meer wordt gehouden, de afhandeling van de rol is schriftelijk.56 In kantonzaken kan men rolberichten slechts per fax versturen, via een digitaal loket kan het roljournaal worden bekeken. In het rolreglement kanton staan aanbevelingen voor de wijze waarop stukken tijdig (voor de roldatum) bij het griffie dienen te zijn ontvangen (per post en per fax).57 De relatieve competentie gaat doorgaans uit van de woonplaats van de gedaagde.58 De rechter toetst de relatieve

bevoegdheid niet ambtshalve, hier geldt echter een uitzondering voor bepaalde vorderingen.59 In kantonzaken wordt vaak na vier weken uitspraak gedaan.60

Paragraaf 2.4 De verzoekschriftprocedure

Een procedure wordt ingeleid met een verzoekschrift als dit uit de wet voortvloeit. De procedure start met een verzoekschrift aan de rechter, deze is vormvrijer dan de dagvaarding en er is geen deurwaarder benodigd. Als het griffierecht door de verzoeker is voldaan, wordt een datum voor de mondelinge behandeling van de zaak tijdens een zitting (onverwijld) door de rechter vastgesteld, anders wordt de zaak aangehouden.61 Belanghebbenden kunnen tot de aanvang van de mondelinge behandeling een verweerschrift indienen met een eventueel tegenverzoek.62 De rechter laat zich tijdens de mondelinge behandeling overtuigen of hij het verzoek toewijst of niet. De beslissing van de rechter in een verzoekschriftprocedure noemt men geen vonnis maar een beschikking.

De rol van de rechter is in deze procedure anders, er is minder partijautonomie. Wel geldt net zoals bij de dagvaardingsprocedure dat de procedure alleen kan worden aangevangen door belanghebbenden (tevens de Raad voor de Kinderbescherming en het OM) en niet door de rechter. Uit artikel 24 Rv volgt dat de rechter niet buiten de grenzen van de voorgelegde kwestie kan treden en er is een ruime vrijheid van het bewijsrecht, zie artikel 284 Rv. Er is

54 art. 82 lid 1 Rv jo. art. 82 lid 3 Rv. 55 art. 82 lid 1 Rv.

56

art. 82 lid 3 Rv.

57 art. 33 Rv jo. 84 lid 2 Rv en art. 2.2. rolreglement kanton. 58 art. 99 Rv.

59 art. 110 lid 1 jo. 108 lid 1 en lid 2 Rv.

60 Kamerstukken II 2014/15, 34 059, nr. 3, p. 26. 61

art. 279 lid 1 jo art. 282a lid 1 Rv, voor de verzoeker kan niet-ontvankelijkheid volgen (lid 2), voor de verwerende belanghebbende wordt er bij de beslissing op het verzoek geen rekening gehouden met het verweerschrift (lid 3), art. 282a lid 4 Rv.

62 art. 285 jo. 282 lid 4 Rv, dit is anders dan de eis in reconventie aangezien het tegenverzoek slechts kan zien op

(16)

15

geen mogelijkheid van verzet in de verzoekschriftprocedure, de rechtsmiddelen hoger beroep en cassatie staan wel open. 63 In de arresten van de Hoge Raad uit 2005 en 2006 werd

belemmering van de toegang tot de rechter aangenomen in een verzoekschriftprocedure. Een man werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn eenzijdig verzoek tot toekenning van het gezamenlijk ouderlijk gezag over zijn kind. Hij werd niet-ontvankelijk verklaard omdat artikel 1:252 BW een ‘beider verzoek’ eist. Door deze formulering had de man geen feitelijke toegang tot de rechter en de beperking miste bovendien voldoende grond.64

Paragraaf 2.5 De kort geding procedure

Het kort geding is een procedure die leidt tot een ‘voorlopige’ beslissing, vooruitlopend op een uitspraak in een bodemprocedure, het rechtsgeschil wordt in principe niet beëindigd met een uitspraak in kort geding. Het vonnis in kort geding kan omschreven worden als een ‘ordemaatregel’ en voorkomt eigenrichting.

Één van de vereisten voor het starten van een kort geding procedure houdt in dat de zaak geschikt moet zijn voor het treffen van een voorlopig oordeel.65 Voor de toetsting van

spoedeisendheid wordt een belangenafweging gemaakt tussen partijen. De kort geding rechter controleert het spoedeisend belang ambsthalve, aangezien de bevoegdheid hiervan afhankelijk is. De toegang tot de procedure is relatief eenvoudig. Men vult een formulier in dat te vinden is op de website van www.rechtspraak.nl en verstuurt het formulier per fax of per post, met als bijlage de conceptdagvaarding inclusief producties, aan de rechtbank. Vervolgens verstrekt de rechtbank een datum en tijdstip voor de kort geding zitting en de dag waarop de dagvaarding uiterlijk moet worden betekend. Na de zitting wordt meestal binnen twee weken uitspraak gedaan, waarna er eventueel een bodemprocedure kan worden gestart. Een kort geding is net zoals een verzoekschriftprocedure niet te vinden op de digitale rol waar advocaten toegang tot hebben.

Paragraaf 2.6 Hoger beroep

Hoger beroep is een tweede kans voor partijen. Deze procedure komt veel overeen met de vereisten die in eerste aanleg gelden.66 Hoger beroep geldt niet voor alle zaken (een beperkt

63

HR 26 november 1982, ECLI:NL:HR:1982:AG4485.

64 HR 27 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS7054, HR 28 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV0655, HR 15

februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB9669 en HR 28 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2255.

65 art. 256 jo. 254 Rv. 66

(17)

16

financieel belang weegt dan niet op tegen de tijd en kosten van de behandeling van de zaak).67 De termijn om in hoger beroep te gaan verschilt per procedure. Overschrijding van de

appeltermijn betekent ambtshalve niet-ontvankelijkheid.68 De rechter mag daarnaast in hoger beroep niet meer toewijzen dan door de appellant wordt gevorderd.69 Er gelden tevens landelijke procesreglementen voor de gerechtshoven die termijnen en uitstel voor

proceshandelingen uitwerken. Uniformering wordt beoogd maar niet steeds verwezenlijkt aangezien enkele reglementen strengere, afwijkende regels bevatten dan het landelijk reglement.70 Na een memoriewisseling volgt vaak pleidooi, deze vervangt de comparitie die in hoger beroep niet standaard is.71 Sommige gerechtshoven gelasten ook comparities voordat de partijen de memorie van grieven en de memorie van antwoord hebben ingediend.72 Hierna volgt er een arrest.

Paragraaf 2.7 Cassatie

Cassatie is de hoogste rechterlijke instantie in het Nederlandse recht, de Hoge Raad kan alleen beoordelen op de volgende twee gronden beoordelen:

1. de wijze waarop de rechter leiding heeft gegeven aan het proces en zijn beslissing heeft gemotiveerd;

2. de wijze waarop de rechter uitleg aan het recht heeft gegeven.73

Het is daarnaast mogelijk om als feitenrechter cassatie in het belang der wet aan te vragen.74 Het instellen van cassatie kan alleen in de bij wet aangegeven gevallen.75 De procedure in cassatie wijkt veel af van de procedure, in eerste en tweede aanleg.76 De termijnen om in cassatie te gaan verschillen per procedure.77

67 art. 332 Rv, zie echter 80 RO. 68 art. 339 Rv.

69

Rueb & Gras 2015, p. 281.

70 Rueb & Gras 2015 p. 285, 286. 71 art. 347 jo. 134 Rv.

72 Ervaringen uit de praktijk bij het advocatenkantoor waar ik werkzaam ben (dit deed zich voor in Amsterdam

Den Haag).

73

Rueb & Gras 2015, p. 292 art. 118 lid 2 jo 78 RO.

74 Rueb & Gras 2015, p. 293, art. 329-394 Rv. 75 art. 398-400 Rv.

76 art. 418a jo. 410 jo. 411 jo. 412 lid 2 Rv. 77

(18)

17

Paragraaf 2.8 Minimalisatie van feitelijke (financiële) en wettelijke belemmeringen in de huidige civiele procedures

In paragraaf 1.4 is de minimalisatie van feitelijke (financiële) en wettelijke belemmeringen besproken. In Nederland worden de mogelijke belemmeringen in de civiele procedures verschillend uitgewerkt. Verjaringstermijnen zijn in beginsel niet direct in strijd met toegang tot de rechter in artikel 6 EVRM, echter kunnen zij wel een beperking opleveren. In een arrest van de Hoge Raad is aangenomen dat een geldende absolute verjaringstermijn doorbroken kan worden in uitzonderlijke gevallen op grond van de redelijkheid en billijkheid.78 Of dit voldoende is bezien vanuit het EVRM kan betwist worden, het EHRM heeft namelijk

recentelijk besloten dat indien een slachtoffer naar wetenschappelijke maatstaven niet binnen een absolute verjaringstermijn kon weten dat hij aan een bepaalde ziekte leed, de

verjaringstermijn strijd met artikel 6 EVRM oplevert.79 Er moet volgens het EHRM met zo een omstangheid in het algemeen rekening worden gehouden.

Ook verval wordt gezien als mogelijke belemmering, naar Nederlands recht is echter nog onduidelijk of wetten in strijd zijn met het recht op toegang tot de rechter. Door de Hoge Raad is nog niet over dit onderwerp beslist. Termijnen kunnen ook een wettelijke beperking

opleveren, zo heeft de Hoge Raad besloten dat indien in een concreet geval het recht op toegang tot de rechter beperkt kan worden, zoals bij artikel 140 Rv (verstekverlening bij meerdere gedaagden) en artikel 339 Rv (appeltermijn), waar een extra termijn van veertien dagen kan gelden.80

Het recht op rechtspraak in twee instanties beperken door slechts één instantie open te laten staan voor de rechtzoekende kan als een belemmering worden gezien. In de rechtspraak van de Hoge Raad wordt aan de toegang tot de appelrechter een groot belang gehecht.81 In een arrest van de Hoge Raad is het beperken tot één instantie toch aanvaard, aangezien een andere uitkomst tot een onwerkbare uitgangspositie in Nederland zou leiden. Het openstellen van vervolgprocedures in alle procedures zou te veel extra lasten opleveren, bijvoorbeeld wanneer het een te gering belang betreft.82 Ook het recht om in cassatie te mogen gaan, is niet in een

78 art. 3:310 BW, EHRM 22-10-1996, ECLI:CE:ECHR:1996:1022JUD002208393 , par. 46-57, HR 28 april

2000, ECLI:NK:HR:2000:AA5634, HR 28 april 2000, ECLI:NL:GHSGR:2000:AD3156.

79 In deze zaak ging het om asbestziekte (mesothelioom) EHRM 11-03-2014,

ECLI:CE:ECHR:2014:0311JUD005206710, par. 78-79.

80 HR 3 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2894, HR 5 september 2014, RvdW 2014/1015, HR 21 februari 2014,

ECL:NL:HR:2014:413.

81 HR 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1064 en ECLI:NL:HR:2015:1075. 82

(19)

18

algemeen aanvaard beginsel opgenomen maar desalniettemin belangrijk. Er bestaat namelijk een mogelijkheid om in cassatie te gaan met motiveringsklachten.83 Volledige uitsluiting van hoger beroep en cassatie is aldus verdragsrechtelijk toegestaan en kan dus ook beperkt worden (het grievenstelsel en artikel 97 RO zijn hier enkele voorbeelden van).84

83

art. 80 RO.

(20)

19

Hoofdstuk 3: Project KEI en de toegang tot de burgerlijke

rechter

Paragraaf 3.1 Inleiding

Met project KEI en de voor de invoering benodigde wetsvoorstellen wil de overheid de rechterlijke macht toegankelijker maken en de rechtsgang in het burgerlijk procesrecht moderniseren. Het wetsvoorstel leidt tot de volgende grote veranderingen:85

1. Alle civiele procedures starten met een nieuwe geüniformeerde procesinleiding. De verschillen tussen de verzoekschriftprocedure en dagvaardingsprocedure worden hierdoor verkleind. De nieuwe eenvoudige basisprocedure wordt het uitgangspunt; uitbreiding van de procedure met extra proceshandelingen is mogelijk;

2. de verplichting om exploten officieel te laten betekenen in vorderingprocedures wordt opgeheven. De eisende partij kan de wederpartij informeel en kosteloos oproepen; 3. er worden meer wettelijke termijnen gehanteerd voor het verrichten van specifieke

proceshandelingen;

4. de rechter kan meer sturing geven aan het verloop van de procedure; 5. in het burgerlijk procesrecht wordt digitaal een procedure gestart en verder

afgehandeld.

In dit hoofdstuk wordt aan de hand van de grote veranderingen die project KEI met zich meebrengen getoetst of de toegang tot de rechter afgeleid uit artikel 6 EVRM met voldoende waarborgen is omgeven.

Paragraaf 3.2 Achtergrond

In het kader van digitalisering kondigde de RvR reeds op 8 mei 2012 in een ingrijpende vernieuwingsagenda, project KEI aan. De rechtspraak wilde minder formele procedures, versnelde procedures, digitalisering van procedures en het efficiënter laten verlopen van procedures om de kosten te verlagen. Project KEI had vervolgens wetgeving nodig en in het Regeerakkoord ‘Bruggen slaan’ uit 2012 zijn hiervoor afspraken vastgelegd.86

In het

hoofdstuk Veiligheid en Justitie werd afgesproken dat het civiele proces vergaand zou worden vereenvoudigd en gedigitaliseerd, dat het onderscheid tussen verzoekschrift en dagvaarding kon vervallen, dat het hoger beroep werd gestroomlijnd en dat het digitaal procederen in het

85 Kamerstukken II 2014/15, 34 059, nr. 3, p. 5-8. 86

(21)

20

bestuursrecht mogelijk werd gemaakt. KEI Rechtspraak is verantwoordelijk voor de bouw van de digitale systemen en de praktische uitwerking van de nieuwe regels in bijvoorbeeld procesreglementen en werkprocessen. Het huidige civiele procesrecht is sinds 2008 op enkele punten gedigitaliseerd:

- in civiele dagvaardingszaken is een digitaal roljournaal beschikbaar waarin de procedure geadministreerd is, dit roljournaal is enkel beschikbaar voor advocaten en gemachtigden van de advocaat (benodigd is een advocatenpas en een apparaatje dat een eenmalige code geeft nadat men de pincode intypt);

- in zaken waar verplichte procesvertegenwoordiging geldt verlopen de rolverzoeken en rolbeslissingen per email, via webformulieren (B-formulieren) kunnen allerlei

handelingen verricht worden. Na het invullen moeten deze formulieren soms toch per post worden verzonden als er processtukken worden ingediend. Ditzelfde geldt voor civiele zaken in hoger beroep (H-formulieren);

- in kantonzaken is er voor de advocaten ook een digitaal roljournaal beschikbaar. De procedure bij de e-Kantonrechter (geheel digitaal) wordt weinig gebruikt in de praktijk wegens de vele beperkingen.87 Verder worden rolverzoeken momenteel nog per fax ingediend en het verslag van de voortgang van de procedure gaat per brief;88

- in familiezaken is een digitale rol beschikbaar;

- in een kort geding procedure wordt gewerkt met een webformulier, dat formulier wordt per fax of per post verzonden aan de rechtbank;

- een verzoekschriftprocedure verloopt op papier of er wordt gebruik gemaakt van de fax.

De kwaliteit van de rechtspraak in Nederland is hoog, dit blijkt uit meerdere internationale en nationale onderzoeken.89 Het behoud van de kwaliteit hangt echter af van onderhoud en vernieuwing van de rechtspraak. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat rechtzoekenden behoefte hebben aan digitale communicatie met de rechter.90 Bovendien is er ook kritiek op de duur van procedures, dit is inefficiënt en werkt hoge kosten in de hand. De wetten omtrent de civiele procedures worden om deze redenen gewijzigd, de regels omtrent de kort geding

87 ‘eKantonrechter’, Rechtspraak, rechtspraak.nl (zoek op kanton).

(er wordt ingelogd via een advocatenpas, beide partijen moeten het eens zijn, hoger beroep is uitgesloten etc.).

88 art. 96 Rv. 89 http://www.rechtspraak.nl/Organisatie/Raad-Voor-De-Rechtspraak/Nieuws/Documents/Landelijk%20Klantwaarderingsonderzoek%20Rechtspraak%202011.pdf. 90 http://www.rechtspraak.nl/Organisatie/Raad-Voor-De-Rechtspraak/Nieuws/Documents/Landelijk%20Klantwaarderingsonderzoek%20Rechtspraak%202011.pdf.

(22)

21

procedure worden niet gewijzigd.91 Door het wetsvoorstel wijzigt tevens de terminologie, welke integraal zal moeten worden doorgevoerd.92

Paragraaf 3.3 De procesinleiding en de mogelijkheid van informele betekening

Door het wetsvoorstel wordt er in het burgerlijk procesrecht één procesinleiding en één basisprocedure geïntroduceerd.93 De procedure start als de procedure (digitaal) aanhangig is gemaakt bij de rechtbank. Er blijven wel afzonderlijke titels voor een verzoek en een

vordering bestaan. De aard van de verschillende procedures wordt aldus niet gewijzigd. Indien het materiële recht aangeeft dat bepaalde procedures met een verzoek starten en de anderen met een eis of vordering blijft dat onveranderd. Naast uniformeren van het voorportaal (de procesinleiding) zijn de verzoek- en vorderingsprocedure niet nader samengebracht, hetgeen wel beoogd en aangekondigd was.94 De dagvaarding en het

verzoekschrift samenvoegen tot een uniforme procesinleiding draagt volgens de memorie van toelichting bij aan de vereenvoudiging en digitalisering van de rechtsgang. Simpelweg omdat digitalisering voor één werkproces makkelijker is dan twee processen. Het zou efficiënter zijn geweest als de overheid er voor had gekozen om de procedures nader samen te brengen, deze mening werd ook gedeeld in de reacties op de internetconsultatie.95

De verantwoordelijkheid van de bekendmaking van de procesinleiding bij de rechtbank van vorderingen ligt bij de eiser. Bij een vordering stuurt de griffier een oproepingsbericht aan de eiser die deze vervolgens laat bezorgen of betekenen bij de wederpartij (er kan ook voor een informeel alternatief worden gekozen).96 Als er wordt gekozen voor procederen op papier worden de procesinleidingen op papier ingediend bij het gerecht en vervolgens gedigitaliseerd of op andere wijze verwerkt.97 Bij het niet-verschijnen van de gedaagde is echter wel

betekening door de deurwaarder benodigd. Veel partijen zullen naar mijn mening onder andere om deze reden toch kiezen voor de formele betekening. Betekening via een

deurwaarder brent extra kosten met zich mee maar heeft als voordeel dat de deurwaarder de persoonsgegevens controleert middels de Basisregistratie personen. De betekening via de deurwaarder is dus betrouwbaar(der). De informele bezorging kan immers misgaan door een verkeerd emailadres of post die niet aankomt op de plaats van bestemming.

91 Kamerstukken II 2014/15, 34 059, nr. 3, p. 23. 92 Kamerstukken 2014/15, 34 059, p. 40- 41. 93

art. 30a Rv (nieuw).

94 Kamerstukken II 2012/12, 29279, 164, p. 4.

95 Bijlage II: Reactie op de internetconsultatie Ekelmans en Visser. 96 art. 111 jo. 112 jo. 113 Rv (nieuw).

97

(23)

22

Paragraaf 3.4 De basisprocedure

Partijen wisselen na de procesinleiding hun standpunten uit in een schriftelijke ronde. De basisprocedure heeft geen tweede schriftelijke ronde zoals re- en dupliek. De eiser en de verweerder dienen hun standpunten en de beschikbare bewijsstukken zoveel mogelijk in te dienen bij de procesinleiding en het verweerschrift, zodat ze voldoende in staat zijn om op elkaar te reageren.98

Na de schriftelijke ronde volgt de mondelinge behandeling, de kern van de basisprocedure. De rechter bespreekt de zaak met de partijen.99 De mondelinge behandeling wordt vrij snel na de start van de procedure gehouden en kan door de rechter gebruikt worden voor

verschillende doeleinden: - toelichting van partijen;

- het horen van getuigen en deskundigen; - het beproeven van een beschikking.

Indien een zaak ingewikkeld is, kan er voorafgaand aan de mondelinge behandeling een regiezitting plaatsvinden. De rechter kiest met partijen bijvoorbeeld welk (deel)geschil als eerste zal worden behandeld.100 Volgens de memorie van toelichting wordt op deze manier de zittingstijd en de tijd van partijen doelmatig gebruikt. De basisprocedure kan uitgebreid worden, dit kan de rechter beslissen of partijen kunnen dit verzoeken (denk aan een bewijsopdracht, een extra schriftelijke ronde of mondelinge behandeling en langere

termijnen). Door de mondelinge behandeling wordt het contact tussen de rechter en partijen niet verminderd, aangezien deze in fysieke aanwezigheid van partijen plaatsvindt (een videoconferentie is ook mogelijk).101 Het blijft in kantonzaken mogelijk om mondeling verweer te voeren.102 Partijen kunnen samen van het recht op de mondelinge behandeling afzien, de rechter doet dan gelijk uitspraak. De rechter kan dit ook uit eigen beweging doen als partijen hiermee instemmen.103 Na de mondelinge behandeling volgt de uitspraak die

98 art. 30k lid 5 Rv. 99

art. 30j-30q Rv.

100 art. 30o lid 1 onderdel c Rv.

101 Kamerstukken II 2014/15, 34 059, nr. 3, p. 31. 102 art. 30i lid 2 jo. 30o lid 1 sub c Rv.

103

(24)

23

tevens mondeling kan worden gegeven. Er wordt verwacht dat 90-95% van de niet-incassozaken in de basisprocedure past, deze verwachting is te optimistisch.104

Zowel in de literatuur als in de reacties op de internetconsultatie is de vraag opgeworpen of het huidige procesrecht niet reeds voldoende mogelijkheden biedt.105 Het is gebruikelijk in de praktijk dat een civiele procedure start met een schriftelijk processtuk, dat er vervolgens één schriftelijke reactie van de wederpartij komt, gevolgd door contact met de rechter (comparitie na antwoord en de mondelinge behandeling) waarna de rechter een vonnis wijst. De nadruk op de mondelinge behandeling en de inrichting daarvan door de rechter is wel anders. Vele begrippen worden vanuit de gedachte van één basisprocedure gewijzigd of

geïntroduceerd. Dit werkt verwarrend ten opzichte van rechtzoekenden, ketenpartners en rechters en is bovendien onnodig. Gedaagden worden ‘verweerders’, een procedure starten met een dagvaarding of verzoekschrift wordt het starten met een ‘verzoek’, een conclusie of memorie van antwoord wordt ‘een verweerschrift’, deponeren wordt ‘indienen’, grieven worden ‘gronden’, terechtzitting wordt ‘zitting’ of ‘mondelinge behandeling’ etcetera.106 Naast procesinleiding wordt het ‘oproepingsbericht’ geintroduceerd. Het publiek, de advocaten, deurwaarders en andere gemachtigden zijn juist gewend aan de huidige

terminologie en zullen cursussen nodig hebben, althans veel uitleg, tijd en gewenning nodig hebben om een weg te vinden in de nieuwe terminologie van project KEI.107 Deze kritiek komt ook in de analyse van de internetconsultatie terug.108

Paragraaf 3.5 De aanscherping en uitbreiding van wettelijke termijnen

Door de aanscherping en uitbreiding van wettelijke termijnen kan de rechter een zaak flexibeler aanpakken. De partijen krijgen wel de taak om de rechter in staat te stellen een uitspraak te doen binnen een redelijke termijn. Hiervoor bevat het wetsvoorstel nieuwe termijnen. Men legt in de nieuwe basisprocedure de focus op het vroegtijdig contact met de rechter (via een rolrechter of het regiebureau) en sturing door de rechter op het verloop van de procedure. De regierol van de rechter wordt gekoppeld aan het bewaken van termijnen

afgeleid uit artikel 6 EVRM.109 Als de rechter bijvoorbeeld aanvullende stukken nodig heeft

104 Kamerstukken II 2014/15, 34 059, nr. 3, p. 75, vanuit mijn praktijkervaring bij het advocatenkantoor waar ik

werkzaam ben ik van mening dat te optimistisch is.

105 Den Tonkelaar, TCR 2015/4, p. 109, Hofhuis, Trema 2015/1, p. 12-13, Klaassen, NJB 2015, p. 1029, Van

Mierlo & Vonk, WPNR 7065, p. 511, Bijlage II: reactie op de internetconsultatie Ekelmans.

106 Stcrt. 2015, 17662, p. 65.

107 Kamerstukken II 2014/15, 34059, 3, p. 45-50.

108 Bijlage II: reactie op de internetconsultatie van der Belden, Jonker Roelants, van Baren en van Eck. 109

(25)

24

voor een goede oordeelsvorming kan hij van partijen verlangen deze alsnog in te dienen.110 Hiermee probeert men de procedure efficiënter te maken en minder kostbaar voor zowel de rechtspraak als partijen. Door de termijnen wordt verwacht dat de procedures sneller, overzichtelijker en voorspelbaarder zijn.111 Als de goede procesorde dat verlangt kan de rechter afwijking van de wettelijke termijnen toestaan (uitstel van de uitspraak indien partijen willen onderhandelen over een schikking bijvoorbeeld).112 De vraag in deze is in hoeverre de rechter deze bevoegdheden mag gebruiken. Tussen rechters en advocaten wordt er reeds sterk van mening verschild, een debat over hoe de rechter met zijn bevoegdheden omgaat zal nog moeten worden gevoerd om de grenzen van deze bevoegdheden te kunnen bepalen (welke vragen worden gesteld en waarom).113 Uit de reacties op de internetconsultatie blijkt dat men een soepele rechter op dit gebied verwacht. Zeker in het geval van eensluidende verzoeken van partijen, een rechter zou wel anders moeten kunnen beslissen als de goede procesorde in het gedrang komt en de procedure onredelijk wordt vertraagd.114

Zowel voor de belanghebbende bij een verzoekprocedure als bij een vordering in een civiele zaak geldt voor de wederpartij een termijn van ten minste twee weken om te verschijnen in de procedure nadat de oproeping bij de wederpartij is betekend of bezorgd. In andere zaken geldt een termijn van zes weken en in kantonzaken vier weken voor het indienen van een

verweerschrift. In kantonzaken streeft men naar kortere termijnen.115 De mondelinge behandeling vindt ongeveer negen weken na de verschijning van de verweerder in een vorderingsprocedure plaats en vijftien weken na indiening van de procesinleiding in een verzoekprocedure. Als de verweerder niet op tijd in de procedure verschijnt zal een

verstekvonnis worden gewezen en vindt er geen mondelinge behandeling plaats. Uiterlijk tien dagen voor de mondelinge behandeling moeten partijen de bescheiden indienen waarmee zij hun standpunten onderbouwen.116 Van deze termijn kan worden afgeweken als de goede procesorde in het geding komt (uitgebreide rapporten buiten beschouwing laten of stukken die acht dagen van tevoren worden ingediend toelaten).117 In hoger beroep bepaalt de rechter dat de gronden van de eiser binnen een termijn van tien weken worden ingediend. De verweerder

110 Kamerstukken II 2014/15, 34 059, nr. 3, p. 26, art 22 Rv (huidig). 111 Kamerstukken II 2014/15, 34 059, nr. 3, p. 1-8.

112 art. 30o lid 1 sub a Rv (nieuw). 113

Klaasssen, THEMIS 2016-2, p. 82.

114 Bijlage II: reactie op de internetconsultatie van der Belden, Jonker Roelants, van Baren en Ekelmans. 115 Kamerstukken II 2014/15, 34 059, nr. 3, p. 7.

116 art. 30k lid 5 Rv. 117

(26)

25

heeft eveneens tien weken om zijn verweerschrift in te dienen.118 In kort geding zijn deze termijnen vier weken. De verweerder kan in cassatie in vorderingszaken binnen vier weken zijn verweerschrift indienen en de eiser kan binnen vier weken reageren bij conclusie, bij de verzoekprocedure zijn de termijnen een week korter.119 De procedure in kort geding heeft geen eigen regeling voor cassatie. Termijnen die niet in de wet of een procesreglement staan, worden door de rechter medegedeeld via ‘Mijn Rechtspraak’, via system-to-system of op papier.

Een termijnoverschrijding door verstoring van het digitale systeem is verschoonbaar.120 Dit lijkt een goede oplossing maar over bepaalde situaties is niet nagedacht. Als men bijvoorbeeld een eis in de hoofdzaak bij een conservatoir beslag niet aanhangig kan maken door een

storing en de termijn wordt overschreden dan vervalt het beslag van rechtswege.121 Een oplossing hiervoor zou een hardheidsclausule of een extra lid met een uitzondering op deze regel zijn indien een storing plaatsvindt.

Paragraaf 3.6 De rol van de burgerlijke rechter

Door de versterking van de regierol van de rechter treedt de rechter eigenlijk op als regisseur van de procedure. De rechter krijgt namelijk meer middelen om te zorgen dat de

basisprocedure voortvarend verloopt. De rechter kan afwijken van de basisprocedure als dat nodig is voor een goed verloop van de procedure en om te kunnen voldoen aan de

verplichting om kwalitatief goede uitspraken te doen. De rechter maakt uiteindelijk de beslissing of er afgeweken wordt. Partijen kunnen in hoger beroep tegen de definitieve uitspraak in eerste aanleg tegenop komen, maar het is echter de vraag of partijen tegen alle regiebeslissingen op kunnen komen (afwijzing op het verzoek om een termijn te verlengen bijvoorbeeld). Als dat het geval zou zijn is dat zeer onwenselijk en niet in lijn met het geldende systeem, namelijk dat dit rolbeschikkingen zijn.122 De procedure wordt onvoorspelbaar als niet duidelijk is aan de hand van welke maatstaven de rechter zijn beslissingen neemt, dit komt ook in de reacties op de internetconsultatie naar voren.123 Bovendien mag de kwaliteit niet ten koste gaan van de snelheid van project KEI.124

118 art. 343 lid 2, lid 3 Rv (nieuw).

119 art. 410-412 Rv, jo 426b, 427a Rv (nieuw). 120 art. 30c lid 10 Rv (nieuw).

121

art. 700 lid 3 Rv.

122 Kamerstukken II 2014/15, 34059, 3, p. 75, art. 337 lid 2 Rv (nieuw)

123 Bijlage II: reactie op de internetconsultatie van Ekelmans, Swienink, van der Belden, Jonker Roelants en van

Baren.

124

(27)

26

De versterking van de regierol wordt verankerd in de wet en brengt voor de rechters tevens een zware investering qua aanpassing en tijd met zich mee.125 Dit wordt verlangd in het kader van 6 EVRM, partijen hebben immers het recht om standpunten over en weer mondeling uit een te zetten tegenover de behandelend rechter.126 Er worden wel zorgen geuit over werkdruk en overbelasting van de rechters in de reactie op de internetconsultatie.127 Het maatwerk dat rechters dienen te leveren staat op gespannen voet met de normen op het gebied van

kwantiteit, bezuinigingen en productiviteit.128 Dit wordt in het verslag van 5 juli jl. van de Eerste Kamer door de Minister afgewimpeld. Dit soort zorgen zouden van alle tijden zijn en niet gekoppeld moeten worden aan deze wetsontwerpen of aan digitaal procederen.129 De rol van de rechter verandert wel degelijk en de oorzaak hiervan ligt bij project KEI en dus de digitalisering van het procesrecht.

In de memorie van toelichting wordt ervan uit gegaan dat de toegang tot de rechter eenvoudig dient te zijn, dat de rechtspraak van hoge kwaliteit dient te zijn, dat er uitspraak moet worden gedaan binnen een redelijke termijn en dat men gebaat is bij een onpartijdige en

onafhankelijke rechter.130 Het is immers noodzakelijk dat in het kader van artikel 6 EVRM wordt gewaarborgd door onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. De

onafhankelijkheid en onpartijdigheid komen dan ook niet direct in gevaar, er zijn wel enige zorgen over de ‘bestuurlijking’ van de rechtspraak omdat de focus wordt gelegd op

werkprocessen, geld en efficiency. Er moet in dat kader wel rekening worden gehouden met de onafhankelijkheid van de rechters.131 In het wetsvoorstel blijft het uitgangspunt dat partijen de omvang van het geding bepalen ongewijzigd gelden.132 Dit geldt ook voor het feit dat de rechter beslist op hetgeen wat partijen ten grondslag leggen aan hun vordering, verzoek of verweer en ambtshalve de rechtsgronden aanvult.133

De mogelijkheid om getuigen en partijdeskundigen te horen hangt af van de toestemming van de rechter. Als getuigen binnen de gestelde termijn voorafgaand aan de zitting worden

125 den Tonkelaar, TCR 2015/4.2, p. 110.

126 Zie de volgende arresten waarin o.a. is bepaald dat de rechter geïndividualiseerd wordt worden en wordt

gezien als zaaksbehandelaar, de nadruk van de civiele procedure wordt gelegd op de comparitie/mondelinge behandeling, HR 15 maart 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2013, vervolg op HR 29 september 1995,

ECLI:NL:HR:1995:ZC1829, HR 31 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3076, HR 31 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3076.

127 Bijlage II: reactie op de internetconsultatie van Eck en Vigh. 128 Kamerstukken I 2015/16, nr. 37, item 3, p. 4, 6, 9, 10, 12. 129

Kamerstukken I 2015/16, nr. 37, item 12, p. 2.

130 Kamerstukken II 2014/15, 34 059, nr. 3, p.

131 Kamerstukken I 2015/16, nr. 37, item 12, p. 2-3, Rueb & Gras 2015, p. 33. 132 art. 23 Rv (huidig).

133

(28)

27

opgegeven, betekent dit nog niet dat ze worden gehoord, de rechter is vrij in zijn keuze. Dit betekent wel dat partijen (en advocaten) afhankelijk zijn van de rechter of deze bereid is en zin en tijd heeft om (alle) getuigen te horen. Het is niet de bedoeling dat de rechter zijn (persoonlijke) zin op deze manier doordrijft in een proces. De rechter mag het proces niet dermate bepalen dat dit zorgt voor strijd met de goede procesorde en de toegang tot de rechter. Hiervan is slechts sprake in een bijzondere situatie, zoals het te strikt handhaven van termijnen in pilotreglementen.134

Er heerst spanning tussen enerzijds het maatwerk wat de rechter moet gaan leveren en anderzijds de digitalisering die zorgt voor uniformering van processen.135 Project KEI introduceert als oplossing hiervoor het regiebureau voor bestuurs- en civielrecht.136 Een deel van de regievoering (voorbereidend werk) werd aanvankelijk neergelegd bij een

gespecialiseerde regierechter zodat de ‘zittingsrechter’ meer tijd krijgt voor de inhoudelijke behandeling. Dit is gewijzigd en het regiebureau faciliteert nu de regievoerende zaaksrechter. Door de regievoering kan er juist diversiteit ontstaan terwijl uniformering van rechtspleging juist van groot belang is, dit gevaar wordt groter aangezien de rolzitting (en het geldende landelijk rolreglement) verdwijnt.137 Het digitale systeem voorziet volgens de minister wel in ruimte voor maatwerk door de rechter en hij meent dat deze ruimte hoort bij de

onafhankelijkheid van de rechterlijke macht.138

De griffie ervaart een verschuiving van werkzaamheden, aangezien deze de

oproepingsberichten ter beschikking stelt en de procesinleidingen veelal digitaal zullen worden ontvangen en geautomatiseerd worden verwerkt door de griffie. Ook is de griffie bij procederen op papier verantwoordelijk voor de verzending van de (proces)stukken aan de partijen.139 Procedurele beslissingen worden daarnaast niet meer door de behandelend rechter genomen maar door medewerkers met een regiefunctie die beslissen op basis van nationale richtlijnen (procesreglementen), dit is een negatieve verschuiving van werkzaamheden. Een afwijzing van een termijnsverlenging op basis van het procesreglement kan een nadeel

vormen als het juist van belang is voor de desbetreffende zaak.140 Bovendien heeft een rechter meer zicht ofwel een ‘helikopterview’ op een zaak en is hij/zij beter in staat om verzoeken

134 HR 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1064, HR 17 april 2015 ECLI:NL:HR:2015:1075. 135 Kamerstukken II 2014/15, 34 059, nr. 3, p. 27, Kamerstukken I 2015/16, nr. 37, item 3, p. 6, 12. 136

Kamerstukken II 2014,15, 34 059, 3, par. 3, p. 14 (citaten).

137 Den Tonkelaar, TCR 2015/4.2, p. 109. 138 Kamerstukken I 2015/16, nr. 37, item 12, p. 9. 139 Kamerstukken II 2014/15, 34 059, nr. 3, p. 30-45. 140

(29)

28

van partijen te beoordelen dan ondersteunende medewerkers van de gerechten. Ook deze medewerkers zullen zich moeten houden aan de eisen die artikel 6 EVRM stelt ten aanzien van eerlijke rechtspraak.141 De minister reageerde hier nauwelijks op deze zorg en herhaalde passages uit de memorie van toelichting.142

Paragraaf 3.7 De (digitale) toegang tot de civiele procedures

Zoals in paragraaf 3.2 besproken is KEI-Rechtspraak verantwoordelijk voor onder andere de digitale systemen. Deze systemen zijn ingericht volgens nationale en internationale

standaarden voor informatiebeveiliging.143 Alle civiele procedures zullen digitaal worden gestart via een webportaal. Daarnaast wordt het mogelijk om (proces)stukken digitaal in te dienen. Partijen kunnen bestanden uploaden tot 10 MB, dit is te weinig. Het zal onhandig zijn om processtukken in meerdere delen up te loaden en de vraag is of de systemen daar goed voor zijn ingericht. Voor bijna alle partijen wordt digitaal procederen verplicht gesteld. Dit geldt echter niet voor natuurlijke personen en informele verenigingen, zij mogen kiezen tussen digitaal procederen of procederen op papier.144 Deze uitzondering geldt vervolgens weer niet indien deze partijen worden vertegenwoordigd door een professionele

rechtsbijstandverlener. Indien de ene partij wel digitaal procedeert en de andere partij niet dan worden de stukken gescand en digitaal beschikbaar gemaakt zodat partijen en de rechters het dossier alsnog geheel digitaal in kunnen zien.145 Het blijft echter onduidelijk of de (digitale) toegankelijkheid periodiek wordt getoetst en geëvalueerd.146

Het aanbrengen van een zaak geschiedt via het invullen (en uploaden) van webformulieren middels een webportaal ‘Mijn Rechtspraak’, te vinden op www.rechtspraak.nl. Er is op de website al gedeeltelijk te zien hoe dit webportaal en de systemen eruit gaan zien. Er zijn verschillende kopjes met zaakscategorieën en allerlei informatie over de procedures en storingen. Net zoals beschreven in paragraaf 1.2 zou het logisch zijn als mensen door het doorklikken en de hoeveelheid informatie niet precies weten waar men voor moet kiezen. De gegevensvereisten van een dagvaarding, verzoekschrift of beroepsschrift worden al

141 EHRM 21-06-2011, ECLI:CE:ECHR:2011:0621JUD004657509. Deze zaak betrof een judicial assistent die

handelde op verzoek en onder instructies van de zaaksrechter. Zijn taken waren o.a. opnies schrijven voor de rechterlijke besluitvorming in de zaak, het bewaken en stellen van termijnen voor het overleggen van stukken, het vastleggen van verklaringen en het deelnemen aan zittingen. De taken die benodigd waren om aan de kwalificatie van juridisch ondersteuner te voldoen werden niet duidelijk uit deze uitspraak. In Nederland zou men kunnen denken aan griffieren en andere medewerkers van rechtbanken, gerechtshoven en de Hoge Raad.

142

Kamerstukken I 2015/16, nr. 37, item , p. 9.

143 Staatsblad 2016, 292, p. 1.

144 Kamerstukken II 2014/15, 34 059, nr. 3, p. 7, Kamerstukken II 2013/14, 33 876, nr. 1., art. 30c lid 6 Rv 145 Kamerstukken I 2015/6, nr. F, p. 18-19.

146

(30)

29

gedeelteijk gemeld op de webformulieren. Dit is enerzijds handig maar vergt anderzijds oplettendheid aan de zijde van de rechtzoekende (en de ketenpartners), aangezien een gedeelte klaarblijkelijk nog wel aangevuld moeten worden. De rechtzoekende dient persoonlijke

gegevens in te vullen op de webformulieren. Het is niet wenselijk dat in zaken die een

contactverbod of een sectorverbod betreffen de wederpartij persoonlijke gegevens ziet van de rechtzoekende. Als een rechtzoekende om deze reden besluit niet te gaan procederen is de toegang tot de rechter impliciet versperd.

Via system-to-system worden de digitale systemen van ketenpartners gekoppeld aan het digitale systeem van de gerechten, de normen ten aanzien van gegevensuitwisseling en betrouwbaarheid zijn strenger (er wordt onder andere ingelogd via de Advocatenpas).147 De Hoge Raad heeft een eigen webportaal. De huidige digitale systemen waar advocatenkantoren mee werken (zoals CCLAW, Kleos en Fortuna) bereiden zich voor op de komst van project KEI. De koppeling van de systemen is risicovol en zal goed gemonitord moeten worden (de systemen worden afhankelijk van elkaar, door updates zouden de systemen niet meer goed kunnen matchen en storingen zouden één of beide systemen plat kunnen leggen).

De (proces)stukken worden voor de procespartijen en hun vertegenwoordigers beschikbaar gesteld via het digitale systeem voor gegevensverwerking. Communicatie tussen partijen en de rechter kan via het digitale systeem, dit is snel en laagdrempelig. De functie van de civielrechtelijke rol als volgsysteem kan worden overgenomen door het digitale systeem. De rol als volgsysteem wordt vervangen door het digitale systeem met toegang voor rechters en griffiers. Partijen die digitaal procederen kunnen via ‘Mijn Rechtspraak’ de stand van hun zaak inzien (via het inloggen met DigID, eHerkenning en de Advocatenpas). Als er uitspraak wordt gedaan, wordt de uitspraak via het digitale systeem beschikbaar gesteld voor partijen.148 De uitspraak kan elektronisch worden ondertekend door de rechter.149 Als een uitspraak geëxecuteerd moet worden geeft de griffie de grosse op papier uit aangezien het gevaar bestaat dat men meervoudig gaat executeren wanneer alleen sprake zou zijn van een digitale grosse.150

Het digitale systeem is voor natuurlijke personen afhankelijk van het hebben van een DigID. Er bestaat twijfel of deze voorwaarde geschikt is voor project KEI.151 DigID is in handen van 147 Kamerstukken II 2014/15, 34 059, nr. 3, p. 32. 148 Kamerstukken II 2014/15, 34 059, nr. 3, p. 8. 149 Kamerstukken II 2014/15, 34 059, nr. 3, p. 31. 150 Kamerstukken II 2014/15, 34 059, nr. 3, p. 31-32. 151

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Grenzen die met de voorstellen die nu op tafel liggen worden overschreden als het gaat om minder vermogende burgers, temeer als naar het gecombineerde effect van de maatregelen

Binnen de door de rechtspraak getrokken grenzen van richtlijn- conforme interpretatie van geharmoniseerd privaatrecht kan een rechtsvinder grosso modo twee kanten op indien

Deze proeve van legislatieve verbeelclingskracht moet de rechter voorhouclen aan ouders die smartengeld vor- deren van de man die hun kind sexueel heeft misbruikt

Le requérant se plaint que le Conseil d’État a porté atteinte au droit d’accès à un tribunal de deux manières: d’une part, par une application excessivement formaliste

Weliswaar heeft appellant een financieel belang bij het al dan niet verstrekken van die subsidie, maar dit is een van de SNP afgeleid belang en maakt hem niet

Zelts als een wet onge1ukkige formuleringen bevat, of in algemene zin ongewenste effecten sorteert, kan worden gesteld dat het eerst en vooral aan de wetgever is om deze fouten

Deze beperkingen ten aanzien van het toepassings- bereik van artikel 6 EVRM liggen al lange tijd onder vuur. Waarom zou een huurder met een geschil over een kleine huurverhoging wel

De laatste zin van deze bepaling luidt: 'Rechtsbijstand wordt verleend aan diegenen die niet over toereikende financiele middelen beschikken, voorzover die bijstand noodzakelijk is