• No results found

‘Als jullie gaan trouwen wie draagt dan de bruidsjurk?’ : een onderzoek naar hoe de genderidentiteit van homoseksuele mannen in een romantische relatie, zich verhoudt tot hegemonische mannelijkheid en heteronormativitei

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "‘Als jullie gaan trouwen wie draagt dan de bruidsjurk?’ : een onderzoek naar hoe de genderidentiteit van homoseksuele mannen in een romantische relatie, zich verhoudt tot hegemonische mannelijkheid en heteronormativitei"

Copied!
42
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘Als jullie gaan trouwen wie draagt dan de bruidsjurk?’

Een onderzoek naar hoe de genderidentiteit van homoseksuele mannen in een romantische relatie, zich verhoudt tot hegemonische mannelijkheid en

heteronormativiteit (Nu.nl, 2016) Nick Gentsidis 10806040 nick_gentsidis@hotmail.com Bachelorscriptie Sociologie Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen Universiteit van Amsterdam Begeleider: Anna Aalten Tweede lezer: Myra Bosman 11728 woorden 19-06-2017

(2)

Voorwoord

Hier voor u ligt de scriptie genaamd ‘Als jullie gaan trouwen, wie draagt dan de bruidsjurk?’ Deze scriptie vormt het eindwerkstuk van drie jaar intensieve studie sociologie aan de Universiteit van Amsterdam. Het zijn 3 waardevolle jaren geweest waar ik, op zowel academisch als persoonlijk vlak, veel geleerd heb.

Al van jongs af aan hield ik mij bezig met het analyseren van menselijk gedrag en sociale processen en hoe ik mij mijn weg hierin vond. De thematiek van dit stuk, namelijk heteronormativiteit en hegemonische mannelijkheid, zijn fenomenen die ook mij de afgelopen jaren bezig hebben gehouden. Zoals de theorie hierna zal

aantonen, worden bijna alle homoseksuelen in hun leven geconfronteerd met het afwijken van de ‘standaard’. Zo was ook ik mij bewust van het afwijken van de heteronormativiteit en ging ik reflecteren op mijn eigen mannelijkheid.

Het onderzoeken en beschrijven van ervaringen en theorieën heeft ervoor gezorgd dat ik niet alleen mijn onderzoeksgroep beter begrijp, maar ook mijzelf. Ik wil mijn respondenten ontzettend bedanken voor de medewerking en de unieke invulling van de interviews.

Hiernaast wil ik mijn begeleider Anna Aalten bedanken. Tijdens het begeleiden bleek altijd hoeveel achtergrondkennis zij over dit onderwerp paraat heeft. Zij kon mij focus geven wanneer ik afdwaalde en gaf altijd een frisse blik als ik het niet meer wist. Ze is nooit bang geweest om iets recht voor z’n raap te stellen, wat ik soms hard nodig had.

Ook wil ik de andere studenten uit mijn werkgroep bedanken voor de steun en de open sfeer in de les. Het proces samen beleven en elkaar hierin ondersteunen is van enorme waarde geweest.

Ten slotte wil ik mijn familie en vrienden bedanken voor de steun de afgelopen maanden. Mijn vrienden tegen wie ik kon klagen over de druk en de stress, en mijn ouders die structuur brachten in de chaos in mijn hoofd. Met name mijn moeder, die mij ondersteunde in het vinden van mijn eigen verhaal.

Ik wens u veel leesplezier,

Groet,

(3)

Inhoudsopgave

1. Inleiding ... 5

2. Discours over gender en homoseksualiteit constant in beweging ... 6

2.1 ‘Mannen met een vrouwenziel’ ... 6

2.2 Gewoon een man ... 8

2.3 De relatie degenderen ... 9

2.4 Volledige emancipatie nog niet bereikt ... 10

2.5 Rangschikking binnen de homoscene ... 11

2.6 Ruimte voor variatie ... 12

2.7 Hekma in vergelijking met Connell ... 13

3. Methodologie: het veld in! ... 14

3.1. De respondent spreekt ... 14 3.2 Onderzoeksgroep ... 15 3.3 Werving respondenten ... 16 3.4 Persoonlijke betrokkenheid ... 16 3.5 Interview topics ... 17 3.6 Sociaal wenselijkheid ... 19 3.7 Theoretische saturatie ... 19 3.8 Data-analyse ... 19

4. Homo’s als voorlopers ... 20

4.1 Degendering ... 20

4.2 Efficiëntie en gelijkheid ... 21

4.3 Degendering als algemene ontwikkeling ... 23

4.4 ‘Hetero’s zijn iets dommer’ ... 24

4.5 Jeugdervaringen als homoseksueel ... 26

4.6 Acceptatie en het omarmen van de vrouwelijkheid ... 27

5. Kanttekeningen bij de homo als voorloper ... 29

5.1 Situationeel aanpassen van gedrag ... 30

5.2 Categoriseren van andere homostellen ... 30

5.3 Afzetten tegen ‘nichten’ ... 31

5.4 ‘Nichterigheid: ik vind het meer een toneelstukje’ ... 34

(4)

6. Conclusie ... 36 7. Literatuurlijst ... 38

(5)

1. Inleiding

Als homoseksueel geboren op 5 november 1994 in Nederland, lijkt het bedje gespreid. Gelijke rechten zijn verworven en met de komst van het homohuwelijk in 2001 lijkt het eindpunt van de homo-emancipatie bereikt te zijn. Feministische- en homobewegingen hebben in de 20ste eeuw de weg vrijgemaakt voor homoseksuelen om in vrijheid en gelijkwaardigheid te kunnen leven. Mede dankzij hen wordt de traditionele relatie, bestaande uit man en vrouw, niet enkel meer als vanzelfsprekend gezien. Het heeft ruimte gecreëerd voor alternatieve vormen van relaties en de samenleving lijkt gewend geraakt aan romantische relaties tussen twee vrouwen of twee mannen (Hekma, 2011b, p. 112-115).

Uit de titel van dit onderzoek blijkt echter dat dit nog niet altijd het geval is. Veel homoseksuelen om mij heen krijgen nog steeds te maken met dergelijke vragen. Zo is de vraag ‘wie is het mannetje, wie is het vrouwtje?’ een welbekend vraag, tot ongenoegen van hen.

Homoseksuelen bevinden zich in een samenleving die hen nog vaak vanuit een heteronormatief kader categoriseert. De heteronormativiteit in de samenleving, die stoelt op de aantrekkingskracht tussen mannelijkheid en vrouwelijkheid, wordt zichtbaar in een binaire genderverdeling die ook verwacht wordt binnen

homoseksuele relaties.

Deze aanhoudende heteronormativiteit is onlosmakelijk verbonden met de hegemonische mannelijkheid, waarbij heteroseksualiteit de norm is en deze mannelijkheid bepaald. Veel homoseksuelen worden in hun jeugd geconfronteerd met het afwijken van de norm en worden zich ervan bewust dat zij binnen de samenleving worden gezien als ‘onmannelijk’. Het is een stigma waar veel

homoseksuelen mee te maken krijgen en hen in een gemarginaliseerde positie stelt ten opzichte van heteroseksuelen, die ogenschijnlijk de hegemonische mannelijkheid vanzelfsprekend bezitten. Dit zorgt ervoor dat homoseksuelen noodzakelijkerwijs reflecteren op de eigen mannelijkheid en vrouwelijkheid (Connell, 2005).

Dat deze vooringenomenheid in de samenleving aanwezig is mag duidelijk zijn. Zowel in de media als in het dagelijks leven worden homoseksuelen hier continu mee geconfronteerd. Ook ik, kind van een generatie en overheid die zich profileert als tolerant, wordt nog vaak met mijn neus op de feiten gedrukt. Het is niet zozeer de homoseksualiteit die mij problemen heeft opgeleverd, als wel de gender connotaties

(6)

die vastkleven aan de homoseksuele identiteit. Mijn homoseksualiteit lijkt geaccepteerd, mits ik mij niet te vrouwelijk gedraag (Hekma, 2011b).

In dit onderzoek wil ik ontrafelen hoe deze hardnekkige heteronormativiteit en hegemonische mannelijkheid ontstaan is. Welke sociale processen leiden ertoe dat homoseksuelen worden gezien als ‘onmannelijk’ en heeft dit invloed op de

genderidentiteit van homoseksuelen? Vervolgens ben ik benieuwd hoe zij zelf de complexe relatie tot hegemonische mannelijkheid vertalen naar de eigen

romantische relatie. Hoe verhouden zij zich hier binnen tot de hegemonische mannelijkheid en de hiermee onlosmakelijk verbonden heteronormativiteit?

Allereerst zal ik in het hierop volgend hoofdstuk een theoretisch kader schetsen waarin ik het discours van gender en homoseksualiteit van de afgelopen eeuw uiteenzet. Ik behandel verschillende visies van sociologen die leiden tot mijn uiteindelijke hoofdvraag. Hierna ga ik kort in op de behandelde methoden in mijn onderzoek en de verantwoording voor de keuzes die ik heb gemaakt. Vervolgens analyseer ik de bevindingen uit mijn onderzoek, waarbij ik een koppeling maak tussen empirie en theorie. Ten slotte, eindig ik met een conclusie die antwoord geeft op de hoofdvraag.

2. Discours over gender en homoseksualiteit constant in beweging

Wanneer je terugblikt op de afgelopen eeuw wordt duidelijk dat het discours over gender en seksualiteit in de Westerse wereld grote veranderingen heeft

doorgemaakt. Het is belangrijk om in kaart te brengen hoe deze veranderingen tot stand zijn gekomen. Zo kunnen we begrijpen hoe Nederlandse homoseksuelen van nu zich verhouden tot heersende ideeën binnen de samenleving en welke ruimte het individu hierin heeft verkregen.

2.1 ‘Mannen met een vrouwenziel’

Tot en met de eerste helft van de 20ste eeuw werd er uitgegaan van de derde sekse

theorie, waarin homoseksuelen werden gezien als ‘mannenlichamen met een vrouwenziel’. Dit seksuele inversie-model is een resultaat van de heersende

(7)

heteronormativiteit, waarin zowel heteroseksuelen als homoseksuelen geloofden dat seksueel verlangen ontstond door de aantrekkingskracht van de tegenpolen man en vrouw (Hekma, 1992, p. 12).

Ondanks opkomende feministische bewegingen, werd er in deze tijd een duidelijk wetenschappelijk onderscheid gemaakt tussen man en vrouw. Zelfs de socioloog Parsons beweerde in de jaren ‘50 nog dat een rigide verdeling van mannelijke en vrouwelijke rollen noodzakelijk was voor een stabiele en

georganiseerde samenleving. Er werd gesproken van een essentieel verschil tussen man en vrouw, die elkaar aantrekken en het fundament vormen van de maatschappij (Pascoe, 2011, p. 7). Homoseksuelen waren ‘mannen met een vrouwenziel’ en vielen op ‘mannen met een mannenziel’, de heteroseksuele man. Zo werd binnen het heteronormatieve kader verklaard hoe twee mannen seks met elkaar konden hebben (Hekma, 1992, p. 12).

Het was in deze tijd dat de term ‘nicht’ zijn intrede deed. Het was de ‘nicht’ die werd gezien als de ‘man met een vrouwenziel’. De ‘nicht’ hield er een homoseksuele levensstijl op na en zocht ‘normale’ heteroseksuele mannen, die toentertijd ‘tule’ werd genoemd, op om seks mee te hebben. Er zijn sterke aanwijzingen dat er nauwelijks sprake was van romantische relaties tussen twee mannen. Het lag voor de hand dat een groot aantal homoseksuelen zich aangetrokken voelden tot de heteroseksuele ‘normale’ man. In een samenleving die homoseksualiteit verklaart aan de hand van het seksuele inversie-model, gaan veel homoseksuelen hiernaar leven. Als je je aangetrokken voelde tot een man, ging je je op basis van de

heteronormativiteit, automatisch vrouwelijker voelen. Je was immers de tegenpool van hetgeen waar je je tot aangetrokken voelde. De ‘nicht’ gaf zijn mannelijkheid op wanneer hij zich positioneerde in de passieve rol en zich seksueel overgaf aan de ‘tule’, de heteroman (Hekma, 1992, pp. 12-13).

Ondanks dat het paste binnen het heteronormatieve kader, betekende dit niet dat homoseksueel gedrag werd goedgekeurd. Er bestond nog allerlei wetgeving die seksueel gedrag tussen twee mannen verbood. Zo bestond de wet 248bis, die homoseksueel contact onder de 21 jaar niet toestond. Ter vergelijking, de minimale leeftijdsgrens voor heteroseksuelen lag op 16 jaar (Hekma & Duyvendak, 2011b, pp. 105-106). Veel mannen die homoseksueel contact hadden, leefden in het dagelijks leven het leven van een ‘normale man’. Ze trouwden met een vrouw, kregen

(8)

kinderen, maar ondertussen bezochten ze regelmatig homo ontmoetingsplekken en hadden seks met ‘nichten’ (Hekma, 1992).

2.2 Gewoon een man

Vanaf de tweede helft van de 20ste eeuw was er een verschuiving zichtbaar. De

ontzuiling die plaatsvond in de jaren ‘60, onlosmakelijk verbonden met de

toenemende individualisering en secularisering, creëerde ruimte voor feministische en homo- emancipatiebewegingen. Homoseksuelen werden minder gedisciplineerd door hun zuil en maakten gebruik van de ruimte die hierdoor ontstond (Hekma & Duyvendak, 2011b, pp. 104-106). Zij groepeerden zich en gingen de straat op voor vrijheden die benodigd waren voor zelfontplooiing. In Nederland werd in deze tijd geopperd, voornamelijk door de naoorlogse homobeweging COC, dat integratie in de samenleving de beste strategie was om acceptatie en gelijke rechten te

bewerkstelligen (Hekma, 2011b, p. 107; Duyves, 1985). Homoseksuelen dienden zich niet af te scheiden van heteroseksuelen. Dit zou hen buiten de samenleving plaatsen, terwijl ze juist ‘net zo gewoon dienden te worden bevonden als

heteroseksuelen’ (Duyves, 1985, p. 339-341).

Zowel feministische- als homoseksuele groeperingen gingen zich verzetten tegen het essentialistisch onderscheid tussen man en vrouw (van Alphen, 2016, pp. 206-207). Homoseksuelen accepteerden niet langer dat zij enkel als ‘nichten’ werden gezien. Langzamerhand was er een omslag te zien van de homoseksueel die zich identificeerde aan de hand van ‘nicht’, een man met een vrouwenziel, naar een man die een seksuele en romantische voorkeur heeft voor een andere man (Hekma & Duyvendak, 2011b, p. 107).

Vanaf de jaren ’70 werd het uitdragen van de homoseksuele identiteit voor een grote groep homoseksuelen steeds belangrijker. Deze nieuwe activisten stelden dat, voor échte verandering, homoseksuelen meer naar buiten moesten treden als zijnde ‘homoseksueel’. Zo ontstonden er radicale organisaties met expliciete namen zoals Lesbian Nations of Red Faggots (Hekma, 2004). Ondanks het feit dat zij wilden breken met de binaire verdeling, moesten ze eerst de verschillen tussen hetero’s en homo’s benoemen. Om legitimiteit voor homoseksuele praktijken te kunnen

verwerven, diende homoseksuelen hun gemarginaliseerde positie in de maatschappij sterker te verkondigen (Epstein, 1987). Ze droegen de eigen homoseksuele identiteit

(9)

met trots uit en weigerden te assimileren in de heteronormatieve samenleving (Hekma & Duyvendak, 2011b, p. 107).

Het waren deze jaren ’60 en ’70 dat de homoseksuelen elkaar steeds meer opzochten en de homoseksuele subcultuur echt tot bloei kwam. Het waren niet meer alleen de stiekeme cruise plekken waar de ‘nicht’ een heteroman opzocht om seks te hebben. Er ontstonden gay areas in grote steden, waar homoseksuelen

gelijkgezinden elkaar opzochten. Er was sprake van een institutionalisering van homoseksualiteit, in de vorm van organisaties en horeca die zich specifiek richtten op homoseksuelen, waardoor de gayscene als subcultuur ontstond (Connell, 2005a, p.144; Duyves, 1985).

Het beeld van de actieve heteroman en passieve homoman ging voor de meeste homoseksuelen niet meer op. Zij wilden af van het eenzijdige beeld van het hebben van ‘een vrouwelijke ziel’ en wilden worden gezien als gewoon een man. Ze zetten zich af tegen het stereotype beeld van de ‘nicht’ en zochten niet langer seks met heteromannen, maar seks en relaties met andere homoseksuelen (Hekma, 1992).

2.3 De relatie degenderen

Het lijkt erop dat de seksuele revolutie binnen de samenleving allerlei vrijheden met zich mee heeft gebracht voor homoseksuelen. Er zijn successen geboekt:

homoseksueel gedrag, zoals sodomie, werd niet langer veroordeeld als een zonde (Warner, 1999; Connell, 2005a, p. 144; Hekma & Duyvendak, 2011b, p. 106). Ook de wetgeving in Nederland rondom homoseksueel gedrag werd verruimd, door het afschaffen van artikel 248bis in 1971, waarmee de minimale leeftijd voor seksuele handelingen gelijk werd gesteld voor hetero- en homoseksuelen (Hekma, 2011b, p. 104-106).

Tegenwoordig zijn het niet langer uitsluitend seksuele relaties, maar is er ook ruimte voor romantische relaties tussen homoseksuelen. Ook in deze romantische relaties lijkt het erop dat er niet meer strikt wordt gedacht vanuit een heteronormatief kader. Homoseksuele stellen wonen samen en hebben zelfs sinds 2001 de

mogelijkheid om te trouwen (Hekma & Duyvendak, 2011a, p. 625). Uit empirisch onderzoek van Duyvendak blijkt dat homoseksuelen binnen liefdesrelaties geen onderscheid maken op basis van vrouwelijkheid en mannelijkheid. Om meer te weten te komen over de wijze waarop gender een rol speelt in relaties, met name de positie

(10)

van heteronormativiteit en binaire genderrollen, was het volgens Duyvendak interessant om te kijken naar gezinnen die afwijken. Omdat onder homoseksuele stellen de kans groter is dat daar taak- en rolverdeling op een niet stereotype wijze plaats vindt, vanwege het gebrek aan verschil in gender, leert het ons iets over de voorwaarden voor algehele verandering in genderrollen (Duyvendak, 2006, p. 33). Homoseksuelen zien zichzelf, in navolging van de seksuele revolutie, niet meer als ‘mannen met een vrouwenziel’ en hebben de ruimte gekregen om zich ‘mannelijk’ op te stellen. Duyvendak concludeert dat onder homostellen het voor de hand ligt om binnen de relatie niet te denken in mannelijkheid en vrouwelijkheid. De relatie bestaat ‘uit 2 mannen’, waardoor zij genoodzaakt zijn de ‘vrouwelijke’ rol en taken over te nemen. Hierdoor ligt het voor de hand om genderrollen te neutraliseren. Homostellen zelf geven meermaals aan mannelijkheid of vrouwelijkheid niet te betrekken op de relatie. De relatie berust op gelijkheid en geeft beide partners evenveel rechten en plichten (Duyvendak, 2006, pp. 39-40).

2.4 Volledige emancipatie nog niet bereikt

Maar, ondanks dat de groeiende institutionalisering en wetgeving ten gunste van homoseksualiteit zorgde voor een versteviging van de positie van homoseksuelen, veranderde het beeld over hen als zijnde ‘minder mannelijk’ dan heteroseksuelen niet. Binnen de samenleving lijkt het beeld over homoseksuelen niet gewijzigd en lijkt heteronormativiteit hardnekkig stand te houden (Hekma & Duyvendak, 2011a, p. 627).

In de heteronormatieve samenleving van nu worden homoseksuelen gezien als ‘onmannelijk’, ongeacht hun seksuele positie. Door het versmelten van

heteroseksualiteit en mannelijkheid, bestaat een hegemonische vorm van mannelijkheid, waarbij heteroseksualiteit bovenaan de ladder staat en homoseksualiteit onderaan de ladder. Homoseksuelen wijken af van deze

hegemonische mannelijkheid en worden niet gezien als ‘echte’ man (Buijs, Hekma & Duyvendak, 2009, p. 20). Voortaan is homofobie niet meer zozeer gericht op

homoseksueel gedrag, maar op de homoseksuele identiteit. Als homoseksueel dien je je niet onmannelijk te gedragen en wanneer je gedrag vertoont dat ‘niet bij je gender past’, heb je een grotere kans tot afwijzing vanuit de omgeving (Warner, 1999).

(11)

Op deze manier ben je als homoseksueel niet enkel een man die een seksuele voorkeur heeft voor andere mannen, maar wordt je ook geplaatst binnen een bepaalde subcultuur en groepsidentiteit. Je wordt in de heteronormatieve

samenleving door heteroseksuelen constant geconfronteerd met het afwijken van de hegemonische mannelijkheid (Connell, 2005a, p. 144). Zelfs zonder dat je zelf weet hebt van homoseksuele gevoelens, kan je door anderen al geclassificeerd worden als zijnde homoseksueel. Dit gebeurt op basis van uiterlijk vertoon en ‘vrouwelijke’ lichaamstaal die overeenkomen met het stereotype beeld van ‘de homoseksueel’ (Connell, 2005a, p. 196).

Op die manier staan homoseksuelen op gespannen voet met hegemonische mannelijkheid. Ze zijn man in een samenleving, waarin heteroseksualiteit de

boventoon voert, en worden vanwege de eigen homoseksualiteit gezien als ‘onmannelijk’. Anders dan bij heteroseksuelen lijkt mannelijkheid voor hen geen vanzelfsprekend onderdeel van de identiteit te zijn. Dit is terug te zien wanneer heteroseksuelen worden gevraagd naar de eigen mannelijkheid. Hier reageren zij vaak laconiek en verbaasd op, terwijl veel homoseksuelen meteen blijk geven van reflectie (Hekma, 2007, p. 81-82).

2.5 Rangschikking binnen de homoscene

Hekma (2011b) plaatst om deze reden enige kanttekeningen bij de verworven vrijheden van homoseksuelen. Hij stelt dat de hoopvolle radicalisering van homoseksuelen uit de jaren ‘70 niet heeft doorgezet en er sprake is van een

‘normalisering’ van homoseksualiteit binnen de samenleving. Homoseksualiteit wordt geaccepteerd binnen bepaalde grenzen. Volgens Hekma doen de meeste

homoseksuelen hun best om zo ‘normaal mogelijk’ over te komen. Dit houdt in dat ze zich niet te ‘vrouwelijk’ willen gedragen (Hekma, p. 112, 2011b). Op deze manier conformeren ze zich meer aan de hegemonische mannelijkheid en genieten ze acceptatie in de heteronormatieve samenleving (Warner, 1999).

De hardnekkigheid van hegemonische mannelijkheid wordt verder zichtbaar doordat veel homoseksuelen zich afzetten tegen ‘nichten’. Deze term, afkomstig uit de tijd van de derde sekse theorie, is nog steeds in gebruik onder zowel

heteroseksuelen als homoseksuelen. Het zijn nu homoseksuelen die zich overdreven vrouwelijk gedragen of de eigen seksualiteit etaleren. Veel homoseksuelen willen niet worden geassocieerd met ‘nichten’ en kennen bijvoorbeeld ambivalente gevoelens

(12)

jegens de gaypride, vanwege de naaktheid en extravagantie. Hekma (2011a, p. 629) gaat zelfs verder door te stellen dat de heteronormativiteit tegenwoordig

homonormativiteit is geworden. Binnen de homoscene is het de norm geworden dat homoseksuelen zich niet te vrouwelijk gedragen en zich afzetten tegen ‘nichten’ en homo’s die sterk erotisch gedrag etaleren (Hekma, 2011a).

Zo zie je dat binnen de homowereld ook nog een rangschikking bestaat in mannelijkheid. Het zijn de homoseksuelen onderling die via sociale interactie de eigen mannelijkheid construeren. De mannelijke homoseksuelen kunnen hun positie verstevigen door zich af te zetten tegen ‘nichten’.

2.6 Ruimte voor variatie

Uit het werk van Hekma komen sterk generaliserende uitspraken naar voren. Je zou op basis van zijn theorie kunnen concluderen dat alle homoseksuelen hun

vrouwelijkheid verbergen en ‘mannelijk’ over willen komen. Ook lijkt hij te stellen dat homoseksuelen in het algemeen zich afzetten tegen ‘nichten’ of extreem seksueel expressieve homoseksuelen.

Dit generaliserende idee komt niet overeen met het constructivistische idee van Connell (2005). Waar Hekma lijkt te spreken over hegemonische mannelijkheid en heteronormativiteit als vaststaande dwingende structuren, geeft Connell meer ruimte voor het dynamische karakter en de constructie van deze fenomenen in de dagelijkse interactie. Er bestaan volgens haar geen universele karakteristieken die hegemonische mannelijkheid maken tot wat het is en weerlegt het idee van 1 vorm van hegemonische mannelijkheid (Connell, 2005a, p. 35).

Connell geeft Hekma gelijk dat homoseksuelen op één of meerdere momenten in hun leven te maken krijgen met hegemonische mannelijkheid. Ze worden door heteroseksuelen of door de media geconfronteerd van het afwijken van de norm en zijn zich bewust van de ‘vrouwelijke’ associatie die heteroseksuelen hebben bij homoseksualiteit. Hun vermeende vrouwelijkheid komt niet overeen met de hegemonische mannelijkheid. Zij worden onderdrukt door heteroseksuelen die de eigen machtspositie (on)bewust vast proberen te houden (Bird, 121).

Echter, stelt zij, elk individu incorporeert de sociale interactie en de betekenissen die hieruit voorkomen op een andere manier. Zo kunnen er homoseksuelen zijn die zich niets aantrekken van deze hegemonische

(13)

omarmen. Ook zouden ze kunnen reageren door ‘hypermannelijk’ gedrag te vertonen, juist ‘onmannelijk’ gedrag te vertonen, of enkel subtiel te reageren. Bovendien kunnen homoseksuelen zich in de ene situatie wel positioneren naar de hegemonische mannelijkheid en in andere situaties niet (Connell, 2005a, p. 147)..

De complexiteit van het construct mannelijkheid is dat het wordt geconstrueerd in situ. Het zijn de unieke sociale interacties tussen mannen, die mannelijkheid

construeren. Bij Connell (2005a) wordt hegemonische mannelijkheid minder

gedefinieerd vanuit een vaststaande dwingende structuur, maar wordt het gezien als resultaat van sociale interactie tussen individuen die in verschillende

machtsverhouding tot elkaar kunnen staan. Voor eenieder wordt hegemonische mannelijkheid anders gedefinieerd en de verhouding hiertoe varieert.

2.7 Hekma in vergelijking met Connell

Met behulp van een historische schets van homoseksualiteit in Nederland in de 20ste eeuw heb ik een beeld willen schetsen van de veranderingen die hebben

plaatsgevonden. Binnen deze beschrijving ben ik uitvoerig ingegaan op de visies van zowel Hekma als Connell.

Waarin beide sociologen elkaar vinden is dat we nog steeds leven in een heteronormatieve samenleving, die onlosmakelijk verbonden is met hegemonische mannelijkheid, waarbij heteroseksualiteit nog altijd als ‘mannelijker’ wordt gezien. Om deze reden blijft het interessant om te kijken hoe de huidige Nederlandse

homoseksuelen binnen de relatie zich verhouden tot hegemonische mannelijkheid. Ondanks dat Hekma terecht zijn kritiek uit over de huidige ‘normalisering’ van homoseksuelen, lijkt het erop dat Connell meer ruimte overlaat voor variatie en contradictie, zowel tussen individuen als binnen het individu. Dit vormt een goed uitgangspunt voor mijn onderzoek. Het houdt de ruimte open voor eigen constructie van de respondent en gaat niet uit van een vaststaande dwingende structuur die hoe dan ook invloed heeft op het individu. Vandaar dat mijn hoofdvraag als volgt luidt:

Hoe verhoudt de genderidentiteit van Nederlandse homoseksuelen in een romantische relatie zich tot hegemonische ‘mannelijkheid’, en de hiermee onlosmakelijke verbonden heteronormativiteit?

(14)

Mijn onderzoek houdt zich bezig met homoseksuele stellen en de wijze waarop zij zich verhouden tot hegemonische ‘mannelijkheid’. Het tussen aanhalingstekens plaatsen van dit fenomeen heeft als functie de feitelijkheid van het begrip in twijfel te trekken. ‘Mannelijkheid’ wordt binnen de sociologie gezien als sociaal construct en is feitelijk niet gegrond op essentieel verschil tussen mannen, vrouwen,

heteroseksuelen en homoseksuelen (Silverman, 2014, pp. 34-39). Toch krijgt het betekenis in onze samenleving door individuen. Het zijn de individuen, zowel heteroseksuelen als homoseksuelen, die in machtsverhouding tot elkaar dit

fenomeen construeren. Het is aan mij als onderzoeker de taak om erachter te komen welke categorieën en betekenissen de respondent gebruikt om zijn eigen verhaal te vertellen en hoe deze zich verhouden tot de eerdergenoemde fenomenen

(Silverman, 2014, p. 44).

3. Methodologie: het veld in!

Het literatuuronderzoek heeft enkel gefunctioneerd als vertrekpunt. Op basis hiervan nam ik de concepten heteronormativiteit, hegemonische mannelijkheid en

degendering mee in mijn onderzoek. Zonder hierbij de variëteit en nieuwe inzichten uit het oog te verliezen, is het belangrijk om deze concepten in het achterhoofd te houden om zo een ordening te kunnen geven aan de dataverzameling (Bryman, 2012, p. 388). Ze vormen het frame van waaruit ik vertrok en deze concepten golden als inspiratie voor de interview topics. In het volgende hoofdstuk zal ik de keuzes die verder zijn gemaakt in de dataverzameling en analyse verantwoorden.

3.1. De respondent spreekt

Ondanks dat ik mijzelf heb gekaderd in een specifiek theoretisch kader gaat het onderzoek uit van eigen constructie. Het is een kwalitatief onderzoek en is erop gericht een beschrijving te geven van de categorisering en betekenissen die respondenten gebruiken om de eigen genderidentiteit te construeren. Het individu neemt een bepaalde positie in tijd en ruimte in. Hij bevindt zich in sociale kringen, waarin hij interacteert met anderen, zowel homoseksuelen als heteroseksuelen (Silverman, 2014, p. 26).

(15)

De enige manier waarop we meer duiding kunnen verkrijgen van de sociale processen, gerelateerd aan het construeren van de eigen genderidentiteit, is door middel van langdurige interviews. Zo raak je tot de kern van de betekenisgeving van de respondent en kan je een beter begrip krijgen voor de complexiteit van de sociale processen.

Omdat de context voor ieder individu anders is, zeker met een sociaal construct als mannelijkheid, is het onmogelijk dit te generaliseren naar de gehele homoseksuele populatie in Nederland. Het resultaat zegt enkel iets over de individuen uit de groep respondenten die ik heb onderzocht en kan alleen met gepaste voorzichtigheid iets bijdragen aan een beter begrip van de gehele sociale groep.

3.2 Onderzoeksgroep

Het onderzoek behelst een zevental interviews. Ik heb tijdens mijn onderzoek gebruik gemaakt van purposive sampling (Silverman, 2014, p. 61). Dit houdt in dat ik een specifieke onderzoeksgroep heb uitgekozen, in mijn geval homoseksuele mannen. Ondanks dat ik hiermee uitga van een binair onderscheid tussen de homoseksuele en heteroseksuele ervaring, kan ik deze keuze verantwoorden voor mijzelf

(Silverman, 2014, p. 63). Het is deze sociale groep die binnen de samenleving een objectieve status krijgt. Zoals de literatuur uitwijst bestaat er zoiets als de

homoseksuele identiteit en de homoseksuelen vormen een subcultuur. Vanwege het uitgangspunt van Connell die stelt dat homoseksuele mannen vaak in conflict staan met hegemonische mannelijkheid, heb ik ervoor gekozen om mij te beperken tot homoseksuele mannen. Alhoewel ik denk dat lesbische vrouwen ongetwijfeld ook conflicten kennen met hegemonische mannelijkheid en heteronormativiteit (Connell, 2005, p. 40), is dit voor dit onderzoek niet de focus.

Verder heb ik ervoor gekozen om homoseksuelen mannen te interviewen die in een relatie zitten en samenwonen. Als ze samenwonen, zullen ze

hoogstwaarschijnlijk al geruime tijd samen zijn. Ze hebben de tijd gehad om door de jaren heen op de relatie te reflecteren. Bovendien is er bij hen hoogstwaarschijnlijk een rol- en taakverdeling aanwezig, omdat zij langdurig samenwonen. Of deze bewust gekozen is of op een natuurlijk wijze tot stand is gekomen, valt te bezien in het onderzoek.

(16)

3.3 Werving respondenten

Om respondenten te werven heb ik veelal gebruik gemaakt van mijn eigen netwerk. Door mijn eigen homoseksualiteit ben ik in de afgelopen jaren veelvuldig in contact geweest met andere homoseksuelen. Dit heeft tot een uitgebreid netwerk aan homoseksuele kennissen geleid, waaronder ook enkele met een vaste relatie. Zo is het voor mij niet lastig geweest respondenten te werven. De meeste respondenten heb ik gevonden via Facebook en enkele heb ik verkregen via via. Bijna alle mannen waren bereid om mee te werken, slechts twee hebben niet gereageerd.

Ik heb de benadering van de respondent vrij neutraal gehouden. Om te voorkomen dat ik enkel respondenten aantrok die bekend zijn met de sociologische debatten over heteronormativiteit en hegemonische mannelijkheid, stelde ik voor een interview te houden over de ervaring van de eigen homoseksuele relatie. Hierbij heb ik niet gelijk benoemd dat het zich richtte op genderidentiteit en hegemonische mannelijkheid. Zo voorkwam ik dat zij, die met deze fenomenen niet bekend waren, afgeschrikt werden.

3.4 Persoonlijke betrokkenheid

Ik denk dat mijn persoonlijke betrokkenheid bij de respondent positief heeft

uitgewerkt voor de resultaten. Tijdens interviews merkte ik op dat de respondenten gemakkelijk praatten en ik denk dat dit deels komt doordat ik tot hun sociale groep behoor. Ik spreek de ‘taal’ van de sociale groep. Ze voelden zich vertrouwd bij mij en er is een gemeenschappelijke groepsidentiteit van waaruit het gesprek verloopt. Ook merkte ik dat respondenten tijdens het interview vroegen naar mijn eigen ervaring. Op basis van mijn ervaring werd dan weer gereageerd en zo verkreeg ik nieuwe resultaten.

Wel moest ik er tijdens het interview voor waken dat ik niet te snel voorbijging aan voor mij bekende termen. Door mijn eigen kennis van de ‘taal’ van de sociale groep en de gedeelde ervaring had ik de neiging uitspraken of termen voor lief te nemen. Bepaalde begrippen klonken voor zowel de respondent als voor mij vanzelfsprekend. Ik moest er constant van bewust blijven dat een leek ook alles diende te begrijpen. Bovendien is het voor de resultaten goed om begrippen, die voor de respondent en voor mij vanzelfsprekend aanvoelen, te bevragen (Silverman, 2014, p. 26).

(17)

3.5 Interview topics

De interviews zijn semigestructureerd verlopen. Dit houdt in dat ik van tevoren een lijst heb opgesteld met topics en deze gekoppeld heb aan interviewvragen, die voort zijn gevloeid uit de theoretische concepten. Deze vragen gaven richting aan mijn interview, zodat ik een zekere focus heb kunnen behouden. De topics waar ik gebruik van heb gemaakt zijn:

1. Eigen definitie en ervaring van mannelijkheid en vrouwelijkheid

Allereerst is het mijn interesse geweest om te vragen naar het eigen begrip van mannelijkheid en vrouwelijkheid. Zo verkreeg ik de mogelijkheid om het interview voort te zetten op basis van de eigen definities. Hier kon ik ook meteen opmerken welke categorisering zij gebruikten. Tegelijkertijd gaf dit de respondent de

mogelijkheid zich af te zetten tegen mannelijkheid en vrouwelijkheid als zijnde dichotome concepten. Zo voorkwam ik irritatie bij de respondent wanneer ik verder vroeg naar mannelijkheid en vrouwelijkheid.

Voorafgaand aan de eerste vraag heb ik respondenten ook mijn eigen

vooraannames blootgegeven. Ik heb ze voorgelegd dat de samenleving vaak nog denkt in termen van mannelijkheid en vrouwelijkheid en dat er geluiden bestaan dat sommige taken of rollen nou eenmaal óf mannelijk óf vrouwelijk zijn. Wel heb ik hier de respondent de ruimte gegeven om hierin mee te gaan of dit af te wijzen.

2. Rol- en taakverdeling

Vervolgens was ik benieuwd naar de verdeling binnen de relatie. Maakt de

respondent bewuste keuzes bij de rol- en/of taakverdeling of is dit het resultaat van een natuurlijk proces? Hierbij ging het voornamelijk over huishoudelijke taken en inkomensverdeling. Dit zijn domeinen waar in heteroseksuele relaties gender een rol kan spelen. Op deze manier kon ik ontdekken of bij mijn respondenten mannelijkheid of vrouwelijkheid van invloed is op de rol- of taakverdeling, zonder hier expliciet naar te vragen.

3. Levensverhaal: homoseksualiteit in de jeugd

Gedurende het interview heb ik aangestuurd op een beschrijving van

(18)

zij zijn opgegroeid en welke problemen rondom de homoseksualiteit zij zijn tegengekomen. Aan mij was dan de taak om onderliggende concepten als

hegemonische mannelijkheid en heteronormativiteit te ontdekken en hier subtiel op door te vragen.

Het vragen naar het levensverhaal geeft de respondent de mogelijkheid om zijn eigen opvoeding te evalueren en te kijken naar keerpunten (Bryman, 2012, p. 489). Wat zijn de effecten geweest van het opgroeien in een heteronormatieve omgeving en hoe verhoudt zich dit tot de wijze waarop hij betekenis geeft aan de eigen genderidentiteit?

4. Kinderwens/andere ervaring met homostellen met kinderen

Het gezin bestaat traditioneel gezien uit een moeder en een vader en daarmee is het een domein waarbinnen mannelijkheid en vrouwelijkheid een sterke rol speelt.

Vandaar dat ik de respondent bevraagd heb op een eventuele kinderwens met de partner. Wanneer deze vraag negatief werd beantwoord vroeg ik naar ervaring van andere stellen in hun omgeving met kinderen.

Uiteindelijk heb ik gemerkt dat dit topic mij niet heel veel informatie heeft opgeleverd. De meeste respondenten spraken uit nog geen kinderwens te hebben en/of weinig stellen in de omgeving te kennen met een kinderwens. Hier heb ik wel de mogelijkheid gehad om te vragen waarom er dan zo weinig homostellen een kind hebben. Veel respondenten gaven aan dat dit voornamelijk te maken heeft met de leeftijd.

De topics staan hierboven genummerd, maar zo statisch zijn ze niet behandeld in het interview. Het zijn 4 onderwerpen die ik graag wilde behandelen en die mij informatie kunnen geven om antwoord te krijgen op mijn hoofdvraag. Tijdens het interview heb ik veel ruimte en flexibiliteit overgelaten voor doorvragen en eigen inbreng. Ik begon veelal met de eerste vraag af te lezen van het interviewformulier, maar vervolgens ben ik doorgegaan op het antwoord dat ik vanuit de respondent kreeg. Het is mijn bedoeling geweest de respondent zoveel mogelijk z’n eigen verhaal te laten

vertellen. Het was enkel belangrijk dat hij in z’n achterhoofd hield dat het ging over de relatie en de eigen homoseksualiteit, maar verder lag het open.

(19)

3.6 Sociaal wenselijkheid

Het blijft de vraag in hoeverre de antwoorden die worden gegeven, berusten op de werkelijke situatie. Ook in interviews maken respondenten gebruik van sociaal wenselijke antwoorden en berusten hun antwoorden op sociaal-culturele

representaties die heersend zijn in de samenleving (Silverman, 2014, p. 41). Echter, is dit voor mijn onderzoek net zo interessant omdat dit iets vertelt over heersende ideeën en gewenste betekenissen.

3.7 Theoretische saturatie

Vooraf heb ik niet bedacht hoeveel interviews er specifiek moesten worden verricht, dit is een natuurlijk proces geweest. In het tijdsbestek dat ik gekregen heb leek het mij noodzakelijk niet al te veel interviews af te nemen. Als ik een select aantal interviews dieper kan uitwerken en analyseren krijg ik een beter begrip van de situatie (Silverman, 2014, p. 48). Zodra ik merkte dat data ging overlappen en er weinig nieuwe informatie naar voren kwam, had ik het juiste aantal interviews bereikt (Bryman, 2012, p. 425). Dit was voor mij rond de zeven interviews. Toen realiseerde ik me dat ik een goed idee had gekregen van zowel algemene bevindingen alsook van de variatie binnen mijn onderzoeksgroep. Dit betekent niet dat nieuwe

respondenten geen nieuwe, interessante data konden opleveren, maar op basis van het tijdsbestek is het efficiënter om deze interviews te analyseren.

3.8 Data-analyse

De afgeronde interviews zijn vervolgens met elkaar vergeleken. Op basis van de eerdergenoemde concepten hegemonische mannelijkheid, heteronormativiteit en degendering heb ik interviews naast elkaar gelegd. Zo kon ik zien welke categorieën en betekenissen respondenten gaven om de eigen genderidentiteit te construeren en hoe deze zich verhouden tot bovenstaande concepten. Ik heb zowel

overeenkomstige als afwijkende data gevonden, die beiden interessante informatie opleverden.

Ondanks dat ik wellicht met een specifieke bril gekeken heb naar mijn data, heb ik altijd mijn ogen opengehouden voor nieuwe informatie. Zo was mijn initiële focus voornamelijk gericht op taakverdeling en rolverdeling binnen de relatie. Ik dacht door

(20)

hiernaar te vragen een volledig beeld te kunnen verkrijgen van de wijze waarop respondenten de eigen genderidentiteit construeerden. Naarmate de interviews vorderden merkte ik dat er naast de verdelingen binnen de relatie ook andere

factoren een rol speelde bij het construeren van de genderidentiteit. Dit kwam vooral naar voren bij het beoordelen van andere homoseksuelen en bij het reflecteren op jeugdervaringen. Dit was een terugkerend fenomeen in mijn data, vandaar dat ik het heb aangegrepen en verder heb uitgewerkt in hoofdstuk 5.

4. Homo’s als voorlopers

4.1 Degendering

Een centrale bevinding uit de interviews is dat mijn respondenten, net als in het onderzoek van Duyvendak (2006), aangeven de relatie te degenderen. Uit de antwoorden heb ik kunnen opmaken dat gender weinig tot geen invloed heeft op zowel de taak- als rolverdeling binnen de relatie van mijn respondenten. In het volgende hoofdstuk zal ik uitwijden over de resultaten van mijn onderzoek die hebben geleid tot deze bevinding.

De romantische relatie van mijn respondenten wijkt af van heteronormativiteit, omdat het niet uitgaat van een aantrekkingskracht tussen de tegenpolen man en vrouw. Het is volgens mijn respondenten niet de ‘mannelijke ziel’ die verliefd wordt op de ‘vrouwelijke ziel’, zoals we die kennen uit de vorige eeuw (Hekma, 1992). Er wordt door mijn respondenten gesteld dat de relatie bestaat uit twee mannen, hierbij wordt niet gesproken over een vrouwelijke of een mannelijke partner. Geen van beiden wordt bestempeld als ‘het vrouwtje’. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het antwoord van F., wanneer we het hebben over vrouwelijkheid en mannelijkheid binnen de relatie:

Ik denk dat ik mezelf tekort zou doen als ik een van ons, zou denken, jij bent de vrouw of de vrouwelijke in huis. Want, er is geen vrouw in het huis, we zijn twee mannen.

(21)

Het lijkt erop dat, zoals Duyvendak (2006, p. 40) al stelde, het in de homoseksuele relaties voor de hand ligt om de taken te neutraliseren. Er is geen vrouw in het huis en de mannen zijn genoodzaakt de ‘vrouwelijke’ taken over te nemen. Ze zien het zelf echter niet als een overname van de ‘vrouwelijke’ taken, simpelweg omdat ze in essentie taken en rollen niet in termen als ‘mannelijk’ en ‘vrouwelijk’ classificeren. Dit blijkt uit het antwoord wat W. gaf:

Om überhaupt zo te denken, dat niemand gelijk is aan elkaar. Tuurlijk

iedereen heeft mannelijke activiteiten of vrouwelijke activiteiten. En iedereen heeft z’n kwaliteiten daarin en dat zou ik nooit kunnen stoppen in mannelijke activiteiten of vrouwelijke activiteiten.

Als ik mijn respondenten vraag naar wat voor hen vrouwelijkheid of mannelijkheid betekent in de relatie, krijg ik veelal te horen dat het voor hen niet relevant is. Ze weten wel voorbeelden te noemen van wat typisch mannelijk of vrouwelijk gedrag zou zijn. Echter, doen ze dit vanuit het perspectief van de samenleving. Ze

benoemen dat het voornamelijk de samenleving is die clichébeelden kent van mannelijkheid en vrouwelijkheid en ze voegen hier snel aan toe dat zij zelf niet zo denken. Keer op keer geven zij aan zelf niet in termen van mannelijkheid en

vrouwelijkheid te denken en het onzin te vinden om zo te kijken naar de eigen relatie.

4.2 Efficiëntie en gelijkheid

De vraag is hoe homoseksuelen vervolgens wel de rol- en taakverdeling verdelen. Beweegredenen die bij mijn respondenten terugkwamen waren efficiëntie,

preferentie en automatisme. Zo stelden veel respondenten dat simpelweg diegene die koken leuk vindt kookt, degene die van afwassen houdt wast af, enz. De enige weerstand tegen specifiek taken komt voort vanuit individuele voorkeur. Er is geen sprake van weerstand tegen zogeheten ‘vrouwelijke’ taken. Taken waar de een niet goed in is of niet leuk vindt, worden simpelweg gedaan door de ander. Zo stelt J.

Ik denk niet dat ik door een gay relatie meer of minder moet nadenken daarover [mannelijkheid en vrouwelijkheid]. Want, je komt in een relatie en dan moet je ontdekken hoe je dat samen gaat doen. En dan ontdek je dat en vul je het zelf in.

(22)

Ook geven mijn respondenten aan dat werkrooster belangrijk is voor de taakverdeling. Zo zal degene die binnenshuis werkt vaak meer huishoudelijke taken op zich nemen. Dit is puur gebaseerd op tijdsbestek en efficiëntie en heeft geen vrouwelijke of mannelijke connotatie in

Mijn respondenten gaven allen aan beiden te werken. Ze vinden het belangrijk dat beiden personen bijdragen aan de financiën. Ondanks dat de één meer verdient dan de ander, wordt er wel naar gelijkheid verdeeld. Voor de ene respondent houdt dit in om alles fiftyfifty te splitsen, voor de andere respondent geldt dat uitgaven worden betaald naar evenredigheid van inkomen. Maar in beide gevallen is gelijkheid het grondbeginsel, waarbij beide personen verantwoordelijk zijn voor de

gezamenlijke kosten. Twee respondenten geven aan allebei te ‘koppig’ te zijn om hun inkomen op te geven of minder bij te dragen dan de ander. Ze zien het niet zitten om vertroeteld te worden, of om thuis te zitten terwijl de ander werkt. Ook respondent P. beaamt dit:

Nou, ik wil niet dat hij mij gaat onderhouden. Dus, we doen het wel redelijk gelijk, dat vind ik het belangrijkste. En, ja, dan heeft hij soms wat meer geld en soms doet hij dan wat vaker de boodschappen, maar dat gaat dan geleidelijk, maar verder doen we alles gelijk, dat wil ik ook. Ik bedoel, ik zou niet gelukkig kunnen zijn, als hij mij zou onderhouden.

Ook B. benadrukt de basis van gelijkheid binnen de relatie:

Wij hebben gewoon, alles is gewoon gelijk. We delen allebei de huur, we hebben een pot met eetgeld. Alles is gelijk en het geld wat jij overhoudt is jouw geld en het geld dat ik overhoud is mijn geld. Voor de rest is het gewoon zoals het is.

I: Vind je dat belangrijk dan dat je toch een beetje naar elkaar toe schaalt? R: Ja je woont samen, dus je moet het met z’n tweeën doen, dus om dan te zeggen de een doet 70% de ander doet 30%, dat vind ik dan, ja, is het niet

(23)

meer echt samenwonen. Dan is het meer ik zorg voor jou en ik zorg ervoor dat wij eten hebben en jij zorgt er iets minder voor dat wij eten hebben.

4.3 Degendering als algemene ontwikkeling

Het niet toebedelen van mannelijke en vrouwelijke rollen is volgens enkele

respondenten niet alleen voorbehouden aan homoseksuelen. Zo stellen zij dat de tijden zijn veranderd en dat de huidige generatie überhaupt de relatie steeds verder neutraliseert. Zo stelt J. dat de huidige generatie veel meer keuzeruimte heeft in het algemeen. Zo kunnen jongeren van nu ervoor kiezen om te studeren en om te

werken, zowel mannen als vrouwen. Men volgt niet meer een bepaald patroon, maar keuzes liggen veelal open.

Ik denk nu wilt iedereen studeren en krijgt een baan, dus ik denk dat het op een gegeven moment wel zich loslaat. Puur biologisch gezien is het zo dat vrouwen zwanger raken en dan even thuis zijn en dat het zo die kant wel op schuift. En het is aan ieder koppel zelf weer om te kijken hoe ze dat verder invullen. Je ziet ook vaders die thuisblijven voor de kinderen.

Verder merkte deze respondent het dynamische en situationele karakter van mannelijkheid en vrouwelijkheid op:

Als je op straat kijkt en je ziet mannen achter vrouwen lopen, omdat de vrouwen dan de baas zijn. En een uur later is de man aan z’n auto aan het sleutelen en is het weer omgedraaid. Dat schuift en het is niet een vastgesteld iets waar je je aan houdt.

Ook N. stelt in twijfel of het binaire onderscheid tussen mannelijkheid en

vrouwelijkheid nog recht doet aan de situatie van de huidige tijd. Hij stelt dat het beeld weliswaar nog bestaat, maar dat het er in de praktijk anders aan toe gaat.

Dus ik vraag me af of het idee van mannelijk en vrouwelijk en de taken en het idee dat heerst dat mensen hebben, van vrouw doet dit, man doet dat, of dat nog klopt. Daar zou eigenlijk onderzoek naar moeten zijn gedaan. Want ik denk dat dat ook niet meer is zoals het is. Een stelletje waarbij de man en

(24)

vrouw, en die werken allebei, als een man het fijner vindt om te koken, dan is een grote kans dat hij kookt. Als een man veel beter kan strijken is er grote kans dat de man strijkt.

Dit lijkt een bevestiging te zijn van de trend van toenemende gendergelijkheid en individualisme in de Nederlandse samenleving vanaf de jaren ’60 en ’70. Deze jaren kenmerken de opkomst van de tweede feministische golf, waarin vrouwen voor eigen rechten opstonden en gelijkheid eisten. Ook werd vanaf deze periode afstand

genomen van het essentialistisch onderscheid tussen mannelijkheid en vrouwelijk (Grünell, 2002).

4.4 ‘Hetero’s zijn iets dommer’

Echter, andere respondenten stellen wél kanttekeningen bij deze trend van afbreuk aan heteronormativiteit/genderongelijkheid, door te stellen dat er nog steeds vaak een verdeling bestaat die is gebaseerd op gender connotaties. Dit komt overeen met Duyvendak die stelt dat vrouwen weliswaar meer zijn gaan werken, maar mannen niet zozeer meer zijn gaan zorgen (Duyvendak, 2006b). Hieruit blijkt dat

heteronormativiteit, die stoelt op een onderscheid tussen man en vrouw, ondanks de veranderende wetgeving en afbreuk aan essentialistisch denken, nog steeds

overeind blijft.

Enkele respondenten beamen dit en stellen dat heteroseksuelen in zekere zin het gebaande pad volgen. Zij groeien op als ‘de standaard’ en volgen het pad wat voor hen is uitgestippeld. Dit pad omvat het vinden van een partner van een ander geslacht, het trouwen en het kinderen krijgen.

Ehm, nou ik denk misschien dat het komt omdat homoseksuelen hebben meer vrijheid in hun leven. Als heteroseksueel staat je hele leven al een soort van vast. Dit is hoe ik er tegenaan kijk, ik weet niet of dit zo is. Maar je hele leven staat vast, je gaat studeren, je ontmoet een vriendinnetje, je gaat

samenwonen, je gaat trouwen, je krijgt kinderen. Dat is zegmaar je leven, dat patroon volg je. En homo’s hebben dat sowieso al niet in hun leven. Het kan wel, maar ze hebben meer vrijheid om daarvan af te wijken. En ik denk dat het door te voeren valt op hoe mannelijk of vrouwelijk je je kunt gedragen, dus dat die vrijheid ook in dat soort dingen zit. Dus iets wat bijvoorbeeld bij

(25)

heteromannen meer is, dat stoer doen, dat haantjesgedrag, dus mannelijk gedragen om de stoerste te zijn. Ik denk dat homoseksuelen dat misschien minder hebben. Dus minder dat haantjesgedrag.

Omdat heteroseksuelen niet afwijken van de norm, zoals homoseksuelen dat wel doen, worden zij niet verplicht reflectief over de eigen genderidentiteit na te denken. Mannelijkheid of vrouwelijkheid is voor hen meer gegeven en vormt geen onderwerp tot reflectie. Hierdoor blijven zij hangen in voorbedachte categorieën van

mannelijkheid en vrouwelijkheid. Een respondent trok het nog extremer door te stellen dat heteroseksuelen ‘domme mensen’ zijn. Hij zette zich af tegen

heteroseksuelen, de standaard, en stelde zelf op een hoger niveau te hebben nagedacht over de eigen ik. Zo stelt D.:

Ook wel weer waar wij wonen, wij wonen in stad waarin mensen echt voor zichzelf hier zitten. Homo’s die hier over het algemeen wonen leven best wel een egoïstisch leven. Maar dat is ook gewoon bij de hetero’s, maar hetero’s zijn iets dommer. Die vallen toch meer voor die val… ik vind heteroseksuelen zijn van nature gewend alles wat hun wordt voorgekauwd aan te nemen. Zoals mijn broers en zussen, alles wat zij geleerd hebben is waar. Ze hebben niet gehad van, oh bij mij is het anders, dan ga je erover nadenken.

Ook respondent J. bevestigd dat homoseksuelen noodzakelijk reflecteren op de eigen mannelijkheid en vrouwelijkheid. De homoseksualiteit staat, zoals Connell (2005a) stelt, in complexe relatie tot hegemonische mannelijkheid. De homoseksueel wordt hiermee geconfronteerd en dient na te denken over de eigen positionering. Zo stelt J.:

R: Homo zijn, dan ga je natuurlijk wel over nadenken, hoe kom ik over, zien mensen ’t aan me? Dat doet je dan altijd wel verplicht nadenken over hoe mannelijk of vrouwelijk je bent.

(26)

R: Ja, vind ik wel. Iedereen die ik gesproken heb die gay is, heeft er wel bij stilgestaan. En voor mij, op school was ik de enige die uit de kast was en dan sta je er al helemaal bij stil, van, hoor ik bij de jongens of hoor ik bij de

meisjes, hoe zit dat. Maar verder, conclusie was dat ik er verder niet veel van aan moet trekken.

4.5 Jeugdervaringen als homoseksueel

Heteroseksualiteit blijft de norm in onze samenleving en homoseksuelen wijken af van deze standaard. In onze heteronormatieve samenleving is heteroseksualiteit versmolten met mannelijkheid. De heteroseksuelen bezitten de hegemonische mannelijkheid wat hen een dominante positie geeft in de samenleving. Tegelijkertijd zijn het de homoseksuelen die worden geassocieerd met ‘onmannelijk' zijn. Via dagelijkse interactie tussen heteroseksuelen en homoseksuelen wordt deze machtspositie in stand gehouden. De mannelijkheid van homoseksuelen wordt in twijfel getrokken en dit geeft hen een minderheidspositie.

Veel respondenten gaven aan voornamelijk in hun jeugd te zijn

geconfronteerd met deze heersende ideeën van mannelijkheid. Een enkeling

vertelde in zijn jeugd niet altijd ‘mannelijk’ genoeg te zijn volgens anderen. Zo stelde een respondent dat hij vroeger stiekem met poppen speelde omdat dit als vrouwelijk werd gezien.

R: Ja, zeker, ik was daar wel mee bezig. Dat ik, we mochten weleens

speelgoed mee naar school nemen en dan nam ik niet de barbiepoppen van me zus mee, maar juist iets stoers mee, terwijl ik daar thuis veel minder mee speelde. En ik was er altijd wel van bewust dat ik anders was dan anderen, ook in dat soort dingen. Ik weet nog, mijn klasgenootjes dachten dat ook. Toevallig moest ik hier dit weekend een verhaal over schrijven, maar ik

herinnerde me dit weekend dat er op een gegeven moment een jongetje naar me toe kwam, en ik was een jaar of 7, en er werd tegen mij gezegd: ‘mijn moeder zegt dat jij later homo wordt’. Dus, het zat er blijkbaar al zo vroeg in. Zeg maar, het was door bepaalde dingen blijkbaar heel duidelijk aan mij te merken, dat was vaak aan de hand van mannelijkheid of vrouwelijkheid.

(27)

Een andere respondent vertelde weer dat hij gepest werd omdat hij te vrouwelijk overkwam. Het zijn verschillende scenario’s waarbij de geaardheid gekoppeld wordt aan vrouwelijkheid en waarin de mannelijkheid ter discussie komt te staan. Wegens de ogenschijnlijke ‘vrouwelijkheid’ worden zij bestempeld als homoseksueel zonder dat zij, in het geval van de voorgaande respondent, hier weet of begrip van hebben.

Dit correspondeert met de eerder besproken onderzoeken van Connell (2005) & Hekma (2007). Homoseksuelen worden al vroeg geconfronteerd met het anders zijn. Of ze nou daadwerkelijk vrouwelijker zijn dan de rest, of dat ze te maken krijgen met het stigma van vrouwelijkheid dat verbonden is aan homoseksualiteit, ze krijgen er hoe dan ook mee te maken. Of dit voor heteroseksuelen minder het geval is, zoals Connell & Hekma stellen, kan ik vanuit mijn data niet stellen, maar dat het voor homoseksuelen wel het geval is blijkt.

Deze ervaringen tijdens hun jeugd heeft voor een aantal respondenten het effect gehad dat zij hun gedrag gereguleerd hebben. Zo stelde W.

Ik wou niet vrouwelijk zijn, daar was ik heel bang voor, ik wilde niet een vrouwelijk vriendje erbij, om het alleen maar erger te maken, voor me familie. Zij denken al in stereotyperingen en dan benadruk je het alleen maar, nu interesseert het me geen hol. Ik heb zoveel vrienden, ik heb zo’n gemêleerde groep en daar zie ik het niet eens meer aan af.

Uit dit citaat komt naar voren dat W. als jonge homoseksueel niet vrouwelijk wilde worden gevonden. Vrouwelijkheid wordt gezien als stereotyperend voor

homoseksuelen en is binnen de heteronormatieve samenleving niet gewenst.

Mannen dienen zich te gedragen als mannen en zo min mogelijk vrouwelijkheid uit te dragen.

4.6 Acceptatie en het omarmen van de vrouwelijkheid

De meeste respondenten erkennen de heteronormatieve samenleving waarin we nu leven en geven aan weleens vragen op basis van deze heteronormativiteit te krijgen vanuit de omgeving. Zo stelt R.:

(28)

Meer bij me vorige relatie, toen was ik zelf ook wat jonger en toen heb ik wel is de vraag gekregen van: ‘als jullie gaan trouwen wie draagt dan de bruidsjurk?’. De meest intellectuele vraag die me ooit gesteld is (haha). Maar dat soort vragen dus, die serieus werden gesteld. Maar nu eigenlijk niet meer, ik weet niet waarom mensen mij dan als mannelijker zien, misschien dat ik dat dan zelf erop plak, aan de hand van hoe de maatschappij mannelijkheid en vrouwelijkheid indeelt. Dat denk ik.

De meeste respondenten zitten in de leeftijdscategorie 23 tot 35 jaar. Als ze

terugkijken op hun jeugd stellen zij dat ze vroeger beïnvloed werden door het rigide beeld van mannelijkheid en vrouwelijkheid. Naarmate zij ouder worden stellen enkele respondenten voor zichzelf deze beelden bij. Zo stelt P.

Ik ben ermee opgegroeid, dus, vanuit alle series en films die ik vroeger keek, daar zat het ook al in. De moeder die vaak thuis werkte, de man die aan het werk was, stoer, sterk, gespierd was. En misschien ook wel een klein beetje vanuit mijn ouders. Mijn vader die toch wel gesloten is en mijn moeder die heel verzorgend en lief is. Dus ik denk dat ik er zo toch wel door beïnvloed ben, en pas sinds een paar jaar dat ik erover na ben gaan denken, dat ik er zelf iets meer van los wil komen.

Ook W. maakt in het volgende voorbeeld duidelijk dat hij zich actief probeert af te zetten tegen de heteronormativiteit:

Dat is wel wat wij homo’s in deze heteronormatieve wereld, is dat gewoon zo. En ik heb mezelf toch wel aangeleerd om dat niet meer zo te gaan benoemen, en ook niet op mijzelf en al mijn vrienden dat zo te gaan betrekken. Want het is denigrerend, ik ben al allochtoon, ik ben al bruin…

Veel respondenten geven aan de eigen mannelijkheid en vrouwelijkheid te hebben geaccepteerd en de vrouwelijke trekken, die vanuit de omgeving vroeger vaak niet werden gewenst, omarmd te hebben. Zo stelt B.

(29)

Het moment dat een jongen in de kast zit, zichzelf minder durft te laten zien, omdat ze toch ergens mee worstelen en moeite hebben met dat, nou,

daarover na te denken en daarmee te leren leven. En op het moment dat ze eruit komen, en erachter komen ‘hey, ik mag mezelf zijn’, dat ze dat omarmen en ook laten zien dat ze dat hebben in zich. Dat zij toch een vrouwelijke kant hebben. Als iedereen ze dan toch accepteert zoals ze zijn, nou, laat het dan maar zijn.

Dit komt overeen met D. die stelt zichzelf niet te laten remmen in zijn eigen vrouwelijkheid.

I: En vrijheid in vrouwelijkheid is dat je je niet laat remmen?

R: Nou, ik heb, laten we het dan maar weer over M. hebben, omdat het een goed voorbeeld is, ik heb nooit dat ik me aanpas in andere groeperingen. Ik bedoel, als ik op de Bos en Lommer loop en ik zie een paar Marokkanen. Ik ben wie ik ben, ik zie er toch al anders uit. Weet je, ik schaam me niet voor iemand. Maar bijvoorbeeld die vriend van mij, die kan zijn praatgedrag

aanpassen, die kan in een keer heel anders doen, dat je het [homoseksualiteit] minder ziet. En ja dat heb ik niet, ik ben gewoon een, ik ben zoals ik ben.

5. Kanttekeningen bij de homo als voorloper

Op basis van het voorgaande hoofdstuk zou je kunnen stellen dat mijn respondenten de eigen mannelijkheid én vrouwelijkheid omarmd hebben. Ze geven aan dat ze zijn wie ze zijn en dat hun genderidentiteit niet beïnvloed wordt door hegemonische mannelijkheid. Ze hebben in de jeugd weliswaar te maken gehad met ervaringen die hen confronteerden met het afwijken hiervan, maar stellen dat dit nu voor hen geen rol meer speelt. Ze zetten zich actief af tegen het binair denken in mannelijkheid of vrouwelijkheid, zowel in de eigen genderidentiteit als in het algemeen.

(30)

5.1 Situationeel aanpassen van gedrag

Het betekent echter niet dat zij zich hier in alle situaties naar gedragen. Zo stelt P. dat hij zich in omgevingen met veel heteroseksuelen anders gedraagt, dan in situaties met veel homoseksuelen:

R: Ja, en ik denk wel dat ik een soort van, ik zie mezelf niet echt als écht mannelijk of écht vrouwelijk, meer een combinatie daarin dan. Maar ik denk dat mijn vrouwelijke kanten, dat ik misschien door mijn homoseksualiteit, meer vrijheid heb om dat te uiten. Want, ik merk wel weer verschil wanneer ik met, wanneer ik echt vooral onder hetero’s ben, dan merk ik dat ik mezelf soms wat mannelijker ga gedragen.

Ook respondent B. maakt een soortgelijke opmerking:

Als ik met m’n homovrienden uitga, kan ik misschien wat losser gaan omdat zij dat begrijpen. Als ik met me hetero vrienden uit zou gaan, die zouden het misschien ineens raar vinden als ik in een paal sta te dansen zegmaar. Of dat ik heel erg overdreven met m’n reet aan het schudden ben, dat past dan niet in het straatje ofzo en ik pas me daar dan eerder aan aan.

Dit lijkt overeen te komen met Connell die stelt dat homoseksuelen situatie gebonden ‘gedrag vertonen. Mannelijkheid construeert zich afhankelijk van de situatie en de sociale interacties. Onder homoseksuelen hoeven deze respondenten blijkbaar niet een mannelijke rol op te voeren en kunnen ze in alle vrijheid hun vrouwelijkheid uitdragen.

5.2 Categoriseren van andere homostellen

Maar ook wanneer het gaat over het categoriseren van andere homostellen denken enkele respondenten ook in termen van mannelijkheid en vrouwelijkheid en een binair onderscheid te zien. Zo geven enkele respondenten aan, dat bij bepaalde homostellen te herkennen is wie de mannelijke en de vrouwelijke partner is. Zo stelt F.:

(31)

Alhoewel, als ik soms op straat loop, wel de indruk heb dat dat er is. Dan zie ik twee mannen lopen en dan, de een ziet er toch iets meer uit alsof die zich in de rol van de vrouw zou willen plaatsen…

I: En waar baseer je dat dan op?

R: Gewoon op manier van doen met elkaar, de houding die ze naar elkaar hebben en de uitstraling ook.

Ook een andere respondent categoriseert andere stellen weleens op deze manier (D):

Mannen die op thaise boys vallen, dat is overduidelijk dat ze echt wel van een onderdanig persoontje houden. Ik zeg niet dat onderdanig meteen vrouwelijk is, maar als je het vergelijkt hoe een vrouw vroeger was met haar

vrouwelijkheid, dan was het echt wel een onderdanig typje die de hele dag de was deed, zulke stelletjes heb je ook.

Wanneer ik hen vraag naar de reden om de een vrouwelijker of mannelijker te bestempelen, worden er stereotype kenmerken genoemd. Ook stelt een respondent dat anderen vaak denken dat hij de mannelijke is in de relatie, maar dat dit in

werkelijkheid andersom is. Als ik hem vraag waarom hij dat denkt, kan hij geen concreet antwoord hierop geven.

5.3 Afzetten tegen ‘nichten’

Tijdens de interviews komt tevens naar voren dat veel respondenten zich afzetten tegen ‘nichten’. Zoals Hekma (2011b) stelt, zijn het voornamelijk de ‘nichten’, de overdreven vrouwelijke of seksueel expressieve homoseksuelen, die het te verduren krijgen door zowel heteroseksuelen als homoseksuelen. Wanneer respondenten over de jeugd vertellen werd een aantal keer het voorbeeld van Geer en Goor naar voren gehaald als stereotype beeld van homoseksuelen wat schadelijk is voor de

beeldvorming. Zo stelde respondent W. zich niet te herkennen in deze beeldvorming en vindt hij het zonde dat in de media geen variatie wordt getoond.

(32)

R: Ja, op tv, beeldvorming, als dat het eerste is wat je ziet als jonge jongen is dat wel confronterend.

I: Omdat zij dan…?

R: Te flamboyant zijn, bitchy, overdreven, elke keer benadrukken dat je op mannen valt, terwijl dat helemaal niet hoeft en dat soort geintjes op tv maken. Ze trekken miljoenen publiek, moet je nagaan hoeveel mensen [jonge homo’s] ertussen zitten.

Hierna gebruikte hij de term ‘nichten’ voor deze groep homoseksuelen:

I: wat zijn nichten?

R: Ja, die heel veel vrouwelijke trekken hebben hè, dus ook, make up dragen ook, net niet naar travestiet of transseksueel, maar wel echt heel erg in your face, of flamboyant en ik had daar geen connectie mee. Ik kon daar niks mee connecten, toen. Dat was voor mij nog een enorme stap, ook

vriendschappelijk. Omdat ik het nog niet helemaal kende, dat die mensen ook heel grappig konden zijn en vriendelijk konden zijn. Ik was al, het was al een stap om het met mannen te doen.

Ondanks dat hij aangeeft tegenwoordig in te zien ‘dat nichten grappig en vriendelijk kunnen zijn’, vindt hij dat er nog steeds te weinig ‘normale’ homoseksuelen op televisie zichtbaar zijn. Er zijn te veel overdreven homoseksuelen in de media aanwezig en te weinig ‘macho’ mannen.

I: Maar waarom vind je dat jammer dat er dan geen macho homo’s op tv te zien zijn?

R: Nou, macho mannen, gewoon homoseksuelen die ook programma’s kunnen maken zonder zichzelf in dat ene hokje te stoppen waar heel veel

(33)

hetero’s al zo over nadenken, dat we flamboyant zijn, over seks praten, wat Gerard Joling en Gordon voordoen.

Hij stelt dat dit een verkeerd beeld geeft over homoseksuelen. Het zijn de ‘nichten’ die in de media het stereotype beeld wat er bestaat over homoseksuelen bevestigen en versterken. Het doet niet recht aan de werkelijke situatie zoals hij en zijn vrienden deze ervaren en in de relatie. Dit komt naar voren in de volgende uitspraak:

R: Nee, want ik vind, en dan komen we toch weer terug op het feit, hoe

hetero’s heel vaak nadenken hoe homo’s samenleven, of leven in Amsterdam in general, elke grote stad. Dat is, ja dat is, niet de werkelijkheid hé, dat is niet wat per definitie waar is. Ik ken al mijn vrienden, die zijn, ja, die hebben

gewoon, gek om zo te zeggen, maar gewoon normale relaties. I: Wat is een normale relatie?

R: Ja, tussen twee aanhalingstekens, gewoon waar ze alle twee werken, hun ding doen

Hier komt naar voren dat de grenzen van vrouwelijkheid en aanstootgevend gedrag onder homoseksuelen niet alleen door heteroseksuelen worden gesteld, maar ook door homoseksuelen. In het interview heb ik niet specifiek gevraagd naar ‘nichten’. Ik heb enkel gevraagd naar de eigen persoonlijke ervaring. Het is hier de respondent zelf die deze typering van een specifieke groep homoseksuelen

aandragen en het nodig vindt deze te benoemen.

Volgens Connell (2005) is het afgeven op ‘nichten’ een manier om de eigen mannelijkheid te construeren. Zij stelt dat mannelijkheid nooit op zichzelf wordt geconstrueerd, maar altijd in relatie tot andere vormen van mannelijkheid of

vrouwelijkheid. Door zich af te zetten tegen nichten, zeggen ze hiermee indirect dat zij zich niet zo voelen. Op deze wijze construeren ze de eigen mannelijkheid. Ze komen zo dichter bij de hegemonische mannelijkheid en genieten een stevigere positie in onze samenleving. Zo stelt Hekma dat het voor homoseksuelen niet een tweede natuur is geworden om mannelijkheid na te spelen, maar zich vooral

(34)

nichterig’ te zijn, voornamelijk maar zo ‘normaal mogelijk’ (Hekma & Duyvendak, 2011b)

5.4 ‘Nichterigheid: ik vind het meer een toneelstukje’

Opvallend is dat enkele respondenten aangeven nichterigheid met nepheid te associëren. Het etaleren van de seksualiteit of het overdreven vrouwelijk gedragen wordt als onnatuurlijk gezien of als aandacht trekken. Het lijkt erop dat zij de eigen individu, die een combinatie is van mannelijkheid en vrouwelijkheid, wél als echt zien. Zij hebben de eigen vrouwelijkheid en mannelijkheid omarmd maar zijn niet ‘verwijfd’. Zo stelt D.:

I: Vind jij sowieso dat alle mannen een soort van mannelijkheid in zich hebben?

R: Allemaal, ja, ik kan niet voor allemaal spreken. Maar in zekere zin, ja je bent toch wel man, dus

I: Je bent toch wel man?

R: Ja (haha), je zal het ergens toch wel moeten hebben (haha). Maar er zijn natuurlijk ook genoeg mannen die dat totaal niet hebben.

I: Nee. Hoe zou jij dat bij jezelf zien?

R: Als homo zijnde? Ik vind mezelf vrij mannelijk, maar ik ben ook echt wel content met m’n vrouwelijke kanten. Ik vind niet dat ik, ehm, me moet schamen voor me vrouwelijke kanten. Ik ben zeer tevreden met hoe ik ben, maar ik ben niet super verwijfd.

I: Wat is dan verwijfd?

R: Verwijfd is zegmaar, als je vrouwelijk wilt zijn, maar dat zegmaar een beetje overdrijft, een beetje te veel overdrijft. En ik vind verwijfd zijn ook niet echt. Ik vind het meer een toneelstukje… Ik geloof echt niet dat die verwijfde types

(35)

thuis zo zijn zoals ze je in een groep ziet. Ik bedoel ik heb met M. ook een gesprek gehad en dan is hij heel rustig, maar als er andere mensen bij zijn is het een heel ander verhaal. Dan in een keer moeten alle grappen op tafel.

5.5 ‘Zo hetero mogelijk’

Maar niet alleen extreme vrouwelijkheid wordt gezien als nep, maar ook extreme mannelijkheid. Zo stelt F. niet, zoals de andere twee voorgaande respondenten, dat het de ‘nichterige’ homoseksueel is die nep of overdreven gedrag vertoond. Bij hem zijn het juist de macho-mannen. Zo stelt hij:

Ja, daar twijfel ik over. Je ziet het wel, dat een jongen zegt ik wil een masculiene jongen hebben. Maar als ik om me heen naar me vrienden kijk hoor ik hun dat nooit zeggen. Het zijn voornamelijk mannen die sowieso al een issue hebben met zichzelf. En zelf naar de sportschool gaan elke dag en anabolen slikken en alles er aandoen om zo hetero mogelijk te zijn eigenlijk. Zo hetero mogelijk over te komen. Ze zijn eigenlijk opzoek naar iemand die zo hetero mogelijk lijkt en hebben zichzelf nog niet helemaal geaccepteerd. Ze zoeken iemand anders die net zoals zij het gay zijn niet helemaal heeft geaccepteerd en nog steeds door kan gaan als hetero. Ik denk dat dat het meer is.

Enerzijds zou je kunnen stellen dat deze respondent blijk geeft van een

sociologische observatie die in lijn ligt met Hekma (2007). De respondent stelt namelijk, net als Hekma, dat veel homoseksuelen hun best doen om zich mannelijk op te stellen. Op deze manier kunnen ze zich scharen onder de heteroseksuelen en komen zij dichter bij de gewenste hegemonische mannelijkheid.

Anderzijds is het opvallend dat de respondent andere homoseksuelen classificeert als nep omdat ze zich te mannelijk opstellen. Net zoals extreem

vrouwelijk wordt geassocieerd met nep, wordt ook een macho-opstelling gezien als een masker. Hier komt weer naar voren dat mannelijkheid altijd wordt geconstrueerd in relatie tot andere mannelijkheden of vrouwelijkheden (Connell, 2005). F. zet zich af tegen macho-mannen, waardoor hij hier indirect afstand van neemt en de eigen genderidentiteit construeert.

(36)

6. Conclusie

In deze bachelorscriptie heb ik antwoord proberen te vinden op de vraag hoe de genderidentiteit van Nederlandse homoseksuelen zich verhoudt tot hegemonische mannelijkheid en de hiermee onlosmakelijk verbonden heteronormativiteit. Hieronder zet ik de belangrijkste resultaten kort op een rijtje, die mij helpen om uiteindelijk de hoofdvraag te kunnen beantwoorden.

De onderzoeksgroep geeft unaniem aan de relatie te degenderen. Ondanks de heersende heteronormativiteit in de samenleving, die door bijna alle respondenten wordt onderschreven, speelt dit binnen de eigen romantische relatie geen rol. De respondenten typeren rollen en taken binnen hun relatie niet als mannelijk of vrouwelijk en maken geen binair onderscheid. Zij zien zichzelf gewoon als ‘twee mannen’ en vinden het denigrerend wanneer hen de vraag wordt gesteld ‘wie van hen het vrouwtje en wie het mannetje is’.

De meeste respondenten geven aan in hun jeugd in complexe verhouding te hebben gestaan tot hegemonische mannelijkheid. Veel respondenten vielen buiten de boot en weken af vanwege de homoseksualiteit of vanwege vermeende

‘vrouwelijke’ trekken. Ze leerden al snel dat zij niet binnen de standaard vielen en werden hierop gewezen door klasgenoten en anderen binnen de samenleving. Dit heeft hen noodgedwongen doen reflecteren op de eigen genderidentiteit. Naarmate zij ouder werden verloor deze binaire verdeling van mannelijkheid en vrouwelijkheid aan invloed en braken zij hier langzaam van los. Zij hebben first-hand meegemaakt hoe beperkend en belemmerend deze hokjes zijn en zetten zich hier actief tegen af. Dit houdt in dat zij de eigen ‘vrouwelijkheid’ hebben geaccepteerd en omarmd. Veel respondenten zien zichzelf en hun partner als een combinatie van zowel vrouwelijkheid als mannelijkheid en hebben hier vrede mee.

Anderzijds, menen een aantal respondenten een mannelijke en vrouwelijke rol wél bij anderen stellen te zien. Ze categoriseren hen op basis van een binaire

verdeling, waaruit blijkt dat ook voor hen heteronormativiteit nog steeds een rol speelt.

Ook wordt duidelijk dat enkele respondenten zich afzetten tegen ‘nichten’, ondanks dat hier niet specifiek naar wordt gevraagd. Zij beschrijven ‘nichten’ als overdreven vrouwelijke, flamboyante, over-de-top homoseksuelen die zich nep

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

KEY WORDS/PHRASES CUSTOM CULTURE COMPLEXITY CONSTITUTION UBUNTU MODERNITY TRADITIONAL TRANSFORMATION AFRICAN AFROCENTRIC XHOSA CULTURE CUSTOMARY LAW SPATIAL PLANNING

Een paar jaar geleden kwam ik in Los Gatos in Californië, om er een serie samenkomsten te hou- den. Iemand van de Zevendedagsadvenisten hield er in dezelfde tijd een aantal lezingen

Heilig, heilig, heilig Heilig is de Heer Heilig, heilig, heilig Verheerlijk mijn ziel, de Heer De engel Gabriël daalde neer Met hemels licht omhuld O Maria, kind van God

Niet op de kweekschool werd hij gegrepen door het onderwijs, maar pas toen hij op Curaçao voor de klas stond, op een school in een krottenwijk.. De relatie met zijn vriendin was

College admissions, diversity, and performance-based assessment: Reply to Stemler

Bij Park wordt het subject alleen verbonden met het persoonlijke global meaning. De betekenissen, en daarmee het antwoord op het lijden, liggen in het subject. Het model van Park

(Psalm 88 : 16). Menigmaal drukte de donkere wolk van Zijns Vaders gramschap zwaar op Hem, totdat Hij eindelijk op Golgótha de laatste adem uitblies. Niets was er in de

Om ruimtelijk beleid goed uit te voeren moet er niet alleen sprake zijn van een beleid van bovenaf opgelegd, maar door een constante samenspraak tussen de verschillende overheden