• No results found

Angst en executief functioneren : de invloed van toestandsangst en angstdispositie op inhibitie, en werkgeheugen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Angst en executief functioneren : de invloed van toestandsangst en angstdispositie op inhibitie, en werkgeheugen"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Angst en Executief Functioneren: de Invloed van

Toestandsangst en Angstdispositie op Inhibitie,

Cognitieve Flexibiliteit, en Werkgeheugen

Naam: Giannina Louisa Sloot

Studentnummer: 10344926

Naam begeleider: dr. Marija Maric

Totaal aantal woorden: 3926

Aantal woorden abstract: 149 Universiteit van Amsterdam

(2)

2

Abstract

Problemen met executief functioneren (EF) in jongeren kunnen leiden tot moeilijkheden op academisch gebied en problematiek op latere leeftijd. Het is daarom van belang om meer inzicht te krijgen in de relatie tussen psychopathologie op jonge leeftijd, zoals angst, en EF. Angst kan worden onderscheiden in toestandsangst en angstdispositie: respectievelijk angst die op kan treden door situationele omstandigheden, en een algemene aanleg om angstig te zijn. In het huidige onderzoek is onderzocht of toestandsangst en angstdispositie

verminderde inhibitie, cognitieve flexibiliteit, en werkgeheugen tot gevolg hebben. Het onderzoek werd uitgevoerd door 191 middelbare scholieren (gemiddelde leeftijd = 14,4 jaar;

SD = 1,5; jongen = 54%) de ZBV-K en de BRIEF in te laten vullen. Uit de resultaten bleek dat

toestandsangst wel een negatieve invloed had op inhibitie, flexibiliteit, en werkgeheugen, maar angstdispositie niet. Volgend onderzoek zou zich kunnen richten op de relatie tussen angst en EF in combinatie met persoonlijkheid.

(3)

3

Inhoudsopgave

Abstract 2

Inleiding 4

Attentional Control Theory: de relatie tussen angst en EF 4

State / Trait Model van Angst 6

Empirische Ondersteuning ACT 6

Doel van de Huidige Studie 8

Methode 9 Deelnemers 9 Materialen 10 Procedure 11 Data-analyse 12 Resultaten 13

Conclusie & Discussie 16

Theoretische Verklaring 17

Methodologische Tekortkomingen 18

Aanbevelingen Vervolgonderzoek 19

Angst en de Invloed op Executief Functioneren 20

Literatuurlijst 21

(4)

4

Inleiding

Executief functioneren (EF) is een mentaal proces dat kan worden onderscheiden in afzonderlijke, maar met elkaar interacterende componenten. Drie kerncomponenten daarvan zijn cognitieve inhibitie, cognitieve flexibiliteit, en werkgeheugen (Op den Kelder, Ensink, Overbeek, Maric, & Lindauer, 2017). Uit deze processen vloeit hogere-orde gedrag voort, zoals plannen, aandacht behouden en verdelen, en het onderdrukken van respons op niet-relevante stimuli (Eysenck, Derakshan, Santos, & Calvo, 2007; Op den Kelder et al., 2017). EF is dus een bepalende factor in alledaags gedrag, maar is ook gerelateerd aan prestaties op beroeps- en academisch gebied, en in het onderhouden van interpersoonlijke relaties (Diamond & Lee, 2011). Tevens is gebleken dat EF al op jonge leeftijd voorspellend is voor gedrag op latere leeftijd (Diamond & Lee, 2011). Jongeren kampen echter dikwijls met problemen die leiden tot verminderd EF. EF kan bijvoorbeeld beperkt worden door

externaliserende gedragsproblemen, zoals ADHD (Mayes & Calhoun, 2007), en door internaliserende gedragsproblemen, zoals angst (Derakshan & Eysenck, 2009). Angst bij jongeren leidt vaak tot meerdere problemen in onder andere academisch presteren en sociale vaardigheden, en kan tevens stemmingsstoornissen en middelengebruik op latere leeftijd als gevolg hebben. Owens, Stevenson, Norgate, & Hadwin (2008) wijzen op een associatie tussen angst en EF; hier is theoretische onderbouwing voor gevonden.

Attentional Control Theory: de relatie tussen angst en EF

Eysenck et al. (2007) bieden een theoretisch kader waarin de relatie tussen angst en EF wordt uitgelegd. Volgens de Attentional Control Theory (ACT) kan angst onder andere optreden wanneer het behalen van een bepaald doel bedreigd wordt. Angst kan zich

(5)

5

voordoen als gevolg van stimuli die door het individu als gevaarlijk worden bestempeld; deze stimuli kunnen zowel intern als extern van aard zijn. Het is ook mogelijk dat een individu een algemeen, subjectief gevoel van bedreiging ervaart zonder een aan te wijzen oorzaak

(Eysenck et al., 2007). Het ervaren van deze gevoelens kan ertoe leiden dat mentale processen, met name aandachtscontrole – een kernfunctie van EF – verstoord raken. Deze verstoring kan te wijten zijn aan twee soorten processen. Bij het ervaren van angst op basis van stimuli (zowel intern als extern) wordt de aandacht gealloceerd naar de bedreigende stimulus, in plaats van naar de uit te voeren taak. Hierdoor neemt de prestatie op de taak af. Bij het ervaren van een meer algemeen gevoel van angst, dus niet gebaseerd op stimuli, kan een individu het als nadelig ervaren om alle aandacht op de uit te voeren taak te richten. Hierdoor wordt de aandacht wijder verspreid, waarmee als volgt de aandacht voor de uit te voeren taak afneemt (Eysenck et al., 2007).

ACT stelt verder dat er twee soorten aandachtssystemen met elkaar interacteren bij het uitvoeren van een taak: doel-gedreven aandacht en stimulus-gedreven aandacht (Eysenck et al., 2007). Het doel-gedreven aandachtssysteem gaat uit van verwachtingen, eigen kennis, en te behalen doelen. Op deze manier oefent dit systeem top-down

aandachtscontrole uit. Het stimulus-gedreven aandachtssysteem verwerkt informatie uit opvallende stimuli en past hier een reactie op aan; deze aandachtscontrole vindt dus

bottom-up plaats (Corbetta & Shulman, 2002; aangehaald in Eysenck et al., 2007). Volgens

de theorie zorgt angst voor een verstoring in deze interactie, door een verhoogde invloed van het stimulus-gedreven systeem en een verminderde invloed van het doel-gedreven systeem (Eysenck et al., 2007).

(6)

6

State / Trait Model van Angst

Het idee van ACT kan gekoppeld worden aan het State / Trait model van Spielberger,

Gorsuch & Lushene (1970, aangehaald in Van der Ploeg, 1982). Dit model maakt onderscheid in twee typen angst: toestandsangst en angstdispositie. Toestandsangst wordt getriggerd door situationele omstandigheden en kan een versterkend effect hebben op het stimulus-gedreven aandachtssysteem zoals beschreven door ACT. Angstdispositie komt voor als een algehele attitude en is niet gelinkt aan omstandigheden; dit heeft een verstorend effect op het door ACT beschreven doel-gedreven aandachtssysteem (Pacheco-Unguetti, Acosta, Callejas, & Lupiáñez, 2010). Het doel-gedreven aandachtssysteem bestaat uit drie

gespecificeerde functies, onderscheiden door Miyake et al. (2000, aangehaald in Eysenck et al., 2007). Deze functies zijn gelijk aan de drie eerdergenoemde kernfuncties van EF: 1) mentale inhibitie van dominante of automatische responsen, 2) shifting tussen verschillende mentale operaties – oftewel cognitieve flexibiliteit – en 3) updaten van werkgeheugen. Eysenck et al. (2007) vonden in hun studie dat deze drie systemen ieder aan effectiviteit en efficiëntie verliezen wanneer er angstgevoelens optreden.

Empirische Ondersteuning ACT

Er zijn verscheidene studies die ACT ondersteunen. Zo toont een studie van Emerson, Mollet, & Harrisson (2005) aan dat negen- tot elfjarige jongens met comorbide angst- en

depressiestoornissen slechter presteerden op EF-taken met betrekking tot werkgeheugen, aandachtscontrole, en cognitieve flexibiliteit, dan jongens die geen klinische problemen vertoonden. Hoewel dit ondersteuning biedt voor een negatieve invloed van angst op bepaalde functies van EF, mist hier verder bewijs voor angst in relatie tot werkgeheugen en

(7)

7

cognitieve inhibitie. Daarnaast is de populatie in dit onderzoek erg beperkt; een klinische groep van slechts jongens in een specifieke leeftijdsgroep levert weinig representatieve informatie voor de algemene populatie. Er is wel onderzoek in een bredere populatie uitgevoerd waaruit blijkt dat een andere kernfunctie van EF lijdt onder angstsymptomen (Carrion, Garrett, Menon, Weems, & Reiss, 2008). Bij het uitvoeren van bepaalde taken werd een fMRI gemaakt bij jongeren tussen 10 en 16 jaar met en zonder posttraumatische stress symptomen (PTSS); jongeren zonder PTSS vertoonden hierbij meer neurale activiteit in de hersengebieden die geassocieerd zijn met cognitieve inhibitie dan jongeren met PTSS. Deze bevindingen werden ondersteund door metingen met behulp van vragenlijsten over EF en PTSS; de metingen tonen tevens aan dat PTSS gerelateerd wordt aan werkgeheugen,

cognitieve flexibiliteit, en inhibitie. Derakshan, Smyth, & Eysenck (2009) ondersteunden met hun studie een assumptie van ACT, namelijk dat angst leidt tot verminderde cognitieve flexibiliteit. Echter is dit onderzoek uitgevoerd met eerstejaars studenten. Er ontbreekt derhalve nog ondersteuning voor deze theorie bij jongeren.

Verder is zoal aangetoond dat kinderen met verschillende soorten externaliserende gedragsproblemen dysfunctionele EF hebben: kinderen met trauma hebben meer moeite met taken gerelateerd aan onder andere werkgeheugen en cognitieve inhibitie (DePrince, Weinzierl, & Combs, 2009). Daarnaast vertonen kinderen met autisme spectrum stoornis (ASS) problemen met werkgeheugen en cognitieve flexibiliteit (De Vries, Verdam, Prins, Schmand, & Geurts, 2017). Ook kinderen met ADHD presteren minder goed op

werkgeheugentaken en op taken gericht op aandachtscontrole (Mayes & Calhoun, 2007). Uit deze studies kan geconcludeerd worden dat verscheidene psychopathologie bij jongeren negatieve invloed kan hebben op EF.

(8)

8

Doel van de Huidige Studie

De hiervoor besproken studies wijzen uit dat EF te lijden heeft onder een verscheidenheid aan externaliserende en internaliserende gedragsstoornissen en problemen. Echter

ontbreekt er nog bewijs dat angst bij jongeren in de algemene populatie een negatief effect heeft op EF. Het huidige onderzoek richt zich daarom op de vraag of toestandsangst en angstdispositie van invloed zijn op inhibitie, flexibiliteit, en werkgeheugen bij jongeren in de algemene populatie. Om de vraag te beantwoorden is een aantal hypotheses opgesteld. Om te beginnen wordt verwacht dat een hogere mate van angst een grotere dysfunctie van inhibitie voorspelt. Verder wordt ditzelfde verwacht met betrekking tot cognitieve

flexibiliteit en werkgeheugen. Deze verwachtingen zijn gebaseerd op de stellingen uit ACT; namelijk dat EF meer verstoord wordt naarmate angst toeneemt. Tot slot is de verwachting dat er geen verschil zal zijn in de voorspellende waarde van toestandsangst dan wel

angstdispositie met betrekking tot genoemde kerncomponenten van EF. Dit omdat het effect op de balans tussen stimulus- en doel-gedreven aandachtssystemen op basis van de twee typen angst niet verschilt: in beide gevallen wordt de invloed van stimulus-gedreven aandacht groter (Pacheco-Unguetti et al., 2010). Tevens is dit in lijn met Attentional Control

Theory (Eysenck et al., 2007). Om bovenstaande hypotheses te testen, zijn twee

vragenlijsten afgenomen: de ZBV-K voor het meten van angst, en de BRIEF voor het meten van EF. Voorspeld wordt dat hogere scores op de ZBV-K voorspellend zijn voor hogere scores op drie subschalen van de BRIEF. Daarnaast is de voorspelling dat er, in toename van de scores op de BRIEF, geen significant verschil is in de invloed van de twee versies van de ZBV-K. De vragenlijsten worden nader gespecificeerd onder ‘materialen’.

(9)

9

Methode

Deelnemers

N.B. De verzamelde data van 152 deelnemers in het huidige onderzoek is samengevoegd met de data uit een eerder onderzoek met dezelfde opzet. Het totale databestand bestaat daardoor uit gegevens van 191 deelnemers.

Deelnemers (N = 191; gemiddelde leeftijd = 14,4 jaar; SD = 1,5; jongen = 54%), zijn

verworven door contact op te nemen met verschillende middelbare scholen in Nederland. De scholen zijn telefonisch of per mail benaderd met de vraag of zij bereid waren in enkele klassen vragenlijsten af te laten nemen. De scholen, ouders en deelnemers hebben ieder verschillende informatiebrieven ontvangen met betrekking tot het uit te voeren onderzoek, waarna zowel de ouders als de deelnemers zelf actieve toestemming hebben verleend voor deelname aan het onderzoek. Deelname was vrijwillig en anoniem, en het was de

deelnemers bekend dat zij op ieder moment hun deelname mochten intrekken. Voor het invullen van de vragenlijsten werd geen beloning verstrekt. De Commissie Ethiek van de Universiteit van Amsterdam is ingelicht over de uit te voeren studie en heeft deze, samen met de informatiebrieven, goedgekeurd.

Materialen

Alle vragenlijsten zijn digitaal afgenomen in de klas. Leerlingen beschikten over een eigen platform (computer dan wel laptop) waarmee zij toegang hadden tot de website Qualtrics, waarin de vragenlijsten waren opgenomen. Bij het invullen kregen de deelnemers

achtereenvolgend de vragenlijsten te zien, waarbij zij op het scherm het juiste antwoord aan konden klikken. Vragen konden niet worden overgeslagen.

(10)

10

ZBV-K

Om de twee typen angst te meten is gebruik gemaakt van de zelfbeoordelings-vragenlijst voor kinderen (ZBV-K), de Nederlandse vertaling van de STAI-DY (Spielberger, Gorsuch, & Lushene, 1970; aangehaald in Van der Ploeg, 1982), welke gebruikt wordt voor kinderen van acht tot vijftien jaar. Deze vragenlijst bestaat uit twee versies, ‘Versie Nu’ en ‘Versie Algemeen’, die respectievelijk toestandsangst en angstdispositie meten. Beide versies bevatten twintig stellingen die beantwoord worden op een driepuntsschaal. De stellingen en schalen verschillen per versie; bij de Versie Algemeen is steeds de stelling anders, waarbij een antwoord gekozen kan worden uit “bijna nooit”, “soms”, of “vaak”. Een stelling hierbij kan zijn: “ik vind het moeilijk beslissingen te nemen”. Bij de Versie Nu zijn de stellingen overwegend hetzelfde, maar zijn de antwoordmogelijkheden verschillend.

Voorbeeld van een stelling met antwoord is: “Ik voel me nu…” “erg bezorgd”, “bezorgd” of “niet bezorgd”. Een hogere score op de test indiceert een hogere mate van angst. De test is voldoende betrouwbaar en begripsvalide (COTAN, 1987).

BRIEF

Voor het meten van de drie kerncomponenten van EF is gebruik gemaakt van de Behavior Rating Inventory of Executive Functioning (BRIEF), een zelfrapportagelijst geschikt voor kinderen van elf tot zeventien jaar (Huizinga & Smidts, 2013). De lijst bestaat uit 68 items, welke verdeeld kunnen worden over acht subschalen: Inhibitie, Flexibiliteit,

Werkgeheugen, Emotieregulatie, Initiatief nemen, Plannen en Organiseren, Ordelijkheid en Netheid, Gedragsevaluatie, en Taken Afmaken. De afname van de test is aan de hand van stellingen, welke beantwoord kunnen worden met “nooit”, “soms”, of “vaak”.

(11)

11

de andere te gaan” en “ik kan me maar kort concentreren”. COTAN-betrouwbaarheid voor deze test is voldoende; verder is met confirmatieve factoranalyse constructvaliditeit aangetoond (Gioia, Isquith, Guy, & Kentworthy, 2002). Voor het beoogde onderzoek zijn alleen de scores op de subschalen Inhibitie, Flexibiliteit, en Werkgeheugen in de analyse meegenomen.

Procedure

Voor de afname van de tests zijn afspraken gemaakt met de scholen; afname vond tijdens lesuren plaats. Op elke school is van tevoren aan de leerlingen medegedeeld wanneer testafname plaats zou vinden; onderzoekers zijn voorafgaand aan het testen bij de scholen geweest en hebben een korte uitleg gegeven over het doel en de aard van het onderzoek. Vervolgens werden de deelnemers op de betreffende testmomenten geïnstrueerd zich aan te melden via een opgegeven link met ieder een afzonderlijk proefpersoonnummer.

Instructies per test verschenen voor aanvang van iedere vragenlijst in beeld, waarna deelnemers met een klik konden beginnen met invullen. De totale testbatterij (horend bij een grotere studie) bestond uit een visuo-spatiële taak en vijf vragenlijsten. De vragenlijsten werden om en om counterbalanced (eerst de BRIEF en daarna de vragenlijsten over angst, of andersom) afgenomen, om samenwerking tussen deelnemers en eventuele effecten van taakvolgorde te voorkomen. De totale duur van de tests was ongeveer 45 minuten, en werd niet onderbroken door pauze. Na afloop zijn de deelnemers bedankt voor hun medewerking en werd de data opgehaald.

(12)

12

Data-analyse

Om de voorspellende waarde van angst op de kerncomponenten van EF en het eventuele verschil daarin tussen toestandsangst en angstdispositie na te gaan, is gebruik gemaakt van analyses in computerprogramma Statistical Package for the Social Sciences (SPSS).

Gezien er een uitkomstvariabele – een van de drie soorten EF – is, met twee continue predictorvariabelen – mate van angstdispositie en mate van toestandsangst – is er een multipele regressie op de data toegepast. Voorafgaand aan het gebruik van deze toets zijn exploratieve analyses uitgevoerd op de data, om te bepalen of de data normaal verdeeld is, en of de data al dan niet outliers bevat. De hiertoe uitgevoerde analyses in SPSS zijn

respectievelijk de Shapiro-Wilk’s toets en de boxplot-functie van SPSS. Om na te gaan of aan de assumptie van lineariteit is voldaan, is een scatterplot toegepast. Multicollineariteit is gecontroleerd door de functie multicollinearity diagnostics in SPSS.

Resultaten

De data-analyse is uitgevoerd op 191 deelnemers. Er is geen sprake geweest van uitval. Voor het uitvoeren van de analyses zijn in SPSS aparte variabelen aangemaakt per gebruikte subschaal van de BRIEF (Inhibitie, Flexibiliteit, en Werkgeheugen) en voor de twee subschalen van de ZBV-K (versie Nu en versie Algemeen), door de totaalscores op te tellen. Uit de voorbereidende tests bleek dat de scores op ZBV-K Versie Nu niet normaal verdeeld waren. De overige gebruikte scores waren dat wel; echter is een aantal outliers gedetecteerd op elk van de subschalen. Het uitvoeren van de analyses is hierop aangepast: om

(13)

13

vertekening in de resultaten te voorkomen is gebruik gemaakt van bootstrapping in SPSS (Field, p. 198/199/350). Homescedasticiteit en lineariteit van de scores op de BRIEF is gecheckt met scatterplots van de varianties (Field, p. 192); deze waren voor alle drie de subschalen voldoende verdeeld (zie bijlage). De correlaties tussen de vragenlijsten, gemiddelden van de scores van de vragenlijsten en standaarddeviaties staan per EF subschaal en angstvragenlijst beschreven in Tabel 1.

Tabel 1. Pearson correlaties, gemiddelden en standaarddeviaties op de vragenlijsten.

Vragenlijst BRIEF Inhibitie BRIEF Flexibiliteit BRIEF Werkgeheugen ZBV-K Versie Algemeen ZBV-K Versie Nu Gemiddelde (SD) BRIEF Inhibitie - 0.41 0.62 0.31 0.08 18.57 (3.96) BRIEF Flexibiliteit 0.41 - 0.55 0.53 0.18 11.35 (2.76) BRIEF Werkgeheugen 0.62 0.55 - 0.47 0.23 16.35 (3.61) ZBV-K Versie Algemeen 0.31 0.53 0.47 - 0.37 29.49 (7.51) ZBV-K Versie Nu 0.08 0.18 0.23 0.37 - 39.44 (10.51)

(14)

14

Hoofdanalyse: ZBV-K en Inhibitie

De hoofdanalyse is uitgevoerd door middel van drie multipele regressie-analyses met elk een andere uitkomstvariabele (namelijk score op een subschaal van de BRIEF), telkens met ZBV-K Versie Nu en ZBV-K Versie Algemeen als predictoren. Het totale model had een verklaarde variantie van R2 = 0.09; p < 0.05 voor Inhibitie. Dit houdt in dat de totaalscores van de ZBV-K 9% van de scores op Inhibitie verklaren. In Tabel 2 staan de voorspellende waardes voor het gehele model, met bijbehorende statistische gegevens. Uit de waardes blijkt dat de waarde van ZBV-K Versie Nu niet-significant is en niet bijdraagt aan het model. ZBV-K Versie

Algemeen geeft wel een significante waarde, echter is de bijdrage aan het model laag.

Tabel 2. Lineair model van voorspellers van Inhibitie, met 95% gecorrigeerde bias en betrouwbaarheidsintervallen tussen haakjes. Betrouwbaarheidsintervallen en standaard error gebaseerd op 1000 bootstrap samples.

b SE B β p Constant 14.11 (11.4 – 16.72) 1.36 p = .001 ZBV-K Algemeen 0.17 (0.09 – 0.25) 0.04 0.33 p = .001 ZBV-K Nu -0.02 (-.07 – 0.04) 0.03 -0.04 p = .55 Hoofdanalyse: ZBV-K en Flexibiliteit

Voor de subschaal Flexibiliteit had het totale model een verklaarde variantie van R2 = 0.28; p < 0.05. Dit duidt erop dat 28% van de scores van Inhibitie verklaard kunnen worden door de totaalscores van de ZBV-K. De voorspellende waardes voor het gehele model en

(15)

15

geven weer dat ZBV-K Versie Nu geen significante voorspellende waarde heeft voor Flexibiliteit; ZBV-K Versie Algemeen heeft dit wel.

Tabel 3. Lineair model van voorspellers van Flexibiliteit, met 95% gecorrigeerde bias en betrouwbaarheidsintervallen tussen haakjes. Betrouwbaarheidsintervallen en standaard error gebaseerd op 1000 bootstrap samples.

b SE B β p Constant 5.70 (3.98 – 7.58) 0.92 p = .001 ZBV-K Algemeen 0.2 (0.14 – 0.25) 0.03 0.54 p = .001 ZBV-K Nu -0.005 (-0.04 – 0.03) 0.02 -0.02 p = .783 Hoofdanalyse: ZBV-K en Werkgeheugen

Het model voor Werkgeheugen had een verklaarde variantie van R2 = 0.22, p < 0.05. Hieruit blijkt dat 22% van de scores van Werkgeheugen verklaard worden door de totaalscores op de ZBV-K. Tabel 4 geeft de waardes weer voor het gehele model, inclusief bijbehorende statistische gegevens. De gegevens duiden op een significante voorspellende waarde van ZBV-K Versie Algemeen op Werkgeheugen. ZBV-K Versie Nu heeft geen significante bijdrage aan het model.

(16)

16

Tabel 4. Lineair model van voorspellers van Werkgeheugen, met 95% gecorrigeerde bias en betrouwbaarheidsintervallen tussen haakjes. Betrouwbaarheidsintervallen en standaard error gebaseerd op 1000 bootstrap samples.

b SE B β p Constant 9.2 (6.93 – 11.63) 1.1 p = .001 ZBV-K Algemeen 0.21 (0.14 - .028) 0.04 0.45 p = .001 ZBV-K Nu 0.02 (-0.03 – 0.07) 0.02 0.06 p = .36

Conclusie & Discussie

Het doel van de huidige studie was te onderzoeken of angstdispositie, dan wel

toestandsangst, een negatieve invloed heeft op drie kernfuncties van EF: inhibitie, cognitieve flexibiliteit, of werkgeheugen. De verwachting hierbij was dat zowel angstdispositie als toestandsangst voorspellers zouden zijn voor minder goed EF, en dat er daarbij geen verschil zou zijn tussen het effect van angstdispositie en toestandsangst. Uit de resultaten blijkt echter wel een verschil: op alle drie de functies van EF is angstdispositie wel een significante voorspeller voor verminderd EF, maar toestandsangst niet.

De gevonden resultaten zijn over het algemeen in lijn met eerdergenoemde studies, die aan hebben getoond dat internaliserende gedragsproblemen een negatieve invloed hebben op EF. Bovendien wijst de huidige studie uit dat deze invloed niet alleen optreedt in het geval van stoornissen, maar ook bij jongeren met angstsymptomen. De bevindingen uit het huidige onderzoek zijn niet volledig in overeenstemming met de beschreven theorie; hier is een aantal verklaringen voor.

(17)

17

Theoretische Verklaring

Volgens de eerder besproken koppeling van ACT (Eysenck et al., 2007) met het State / Trait model van angst (Spielberger, Gorsuch & Lushene, 1970; aangehaald in Van der Ploeg, 1982) zou de uitwerking van de twee typen angst op EF hetzelfde moeten zijn; namelijk dat de invloed van het doel-gedreven aandachtssysteem afneemt. Op basis hiervan was de

verwachting dat zowel toestandsangst als angstdispositie een vermindering van EF tot gevolg zou hebben. Een mogelijke reden dat dit niet in het huidige onderzoek is gevonden, is dat deze resultaten enkel zijn gebaseerd op vragenlijsten. Dit in tegenstelling tot de gebruikte studies voor ACT, waarin uit wordt gegaan van prestatie op cognitieve taken. Door het invullen van vragenlijsten valt de interferentie van toestandsangst mogelijkerwijs weg, die volgens ACT wel aanwezig zou zijn bij het uitvoeren van taken (Eysenck et al., 2007). Daarnaast komt het karakter van de BRIEF redelijk overeen met dat van de ZBV-K Versie Algemeen, aangezien de vragen gericht zijn op de globale gedragingen van het individu over een langere periode. De uitkomsten van deze lijsten kunnen daarom meer als

persoonlijkheidstrekken worden gezien, in tegenstelling tot de uitkomst van ZBV-K Versie Nu, welke meer een weerspiegeling geeft van subjectieve gevoelens in een momentopname. Hoewel ACT wel veel verklaring biedt voor de relatie tussen angst en EF, is het dus mogelijk dat het gebruik van vragenlijsten niet een betrouwbare manier is om ondersteuning te vinden voor deze theorie.

Verder is de term ‘Inhibitie’ volgens de BRIEF iets anders gedefinieerd dan volgens ACT. ACT beschrijft inhibitie voornamelijk als het onderdrukken van een cognitieve reactie op bijvoorbeeld stimuli, terwijl het in de BRIEF voornamelijk gaat om gedragsmatige reacties. Dit is een kleine nuance, maar zou wel een verklaring kunnen bieden voor de lage

(18)

18

hoeveelheid verklaarde variantie in het statistische model. Om dus een eventuele relatie te kunnen vinden tussen angst en inhibitie, is het van belang het begrip goed af te bakenen.

In plaats van ACT zouden de resultaten van het huidige onderzoek vanuit een ander theoretisch perspectief kunnen worden benaderd. Een model dat wellicht beter past bij het gebruik van persoonlijkheidsvragenlijsten, is het Vijf-Factorenmodel van persoonlijkheid (McCrae & Costa, 1987). Hierin worden vijf persoonlijkheidsfactoren onderscheiden: Neuroticisme, Extraversie, Consciëntieusheid, Openheid, en Altruïsme. Een relatie tussen persoonlijkheid en angst is eerder aangetoond: Neuroticisme is in meerdere onderzoeken gerelateerd aan angststoornissen (Prins & Braet, p. 132). Wellicht is een nieuw theoretisch kader te ontwikkelen met componenten van EF. Zo zou Neuroticisme mogelijk een

mediërende rol kunnen spelen in de relatie tussen angst en EF. Een andere mogelijkheid is dat Neuroticisme een negatieve invloed uitoefent op EF, en positief samenhangt met angst. Onderzoek op basis van de BRIEF in combinatie met meerdere zelfrapportages over angst en persoonlijkheid zou daar meer inzicht in kunnen bieden.

Methodologische Tekortkomingen

Hoewel er van angstdispositie wel een bevestigend antwoord gegeven kan worden op de vraag van dit onderzoek, moet er een kanttekening geplaatst worden bij het interpreteren van de resultaten. In de analyses is weliswaar een effect gevonden van angstdispositie op EF, maar de verklaarde variantie was in elk van de modellen laag, met name in het model voor Inhibitie. Dit betekent dat angstdispositie van weinig negatieve invloed is op EF. Ook de correlaties tussen de ZBV-K en de BRIEF waren niet erg hoog. In een andere studie zou een

(19)

19

andere combinatie van vragenlijsten raadzaam kunnen zijn, waarin zowel de angstvragenlijst als de EF-vragenlijst meer overeenkomen met persoonlijkheidsconstructen.

Verder is de wijze van testafname in het huidige onderzoek mogelijk van invloed geweest op de resultaten. Het laten invullen van vragenlijsten in de klas tijdens lesuren zorgde ervoor dat er geen rustige omgeving was waarin de leerlingen zonder afleiding de vragen konden beantwoorden. Het is mogelijk dat de deelnemers hierdoor beïnvloed zijn in de keuzes die ze hebben ingevuld. Ook is sociale druk op middelbare schoolleeftijd hoog (Rimal, Lapinski, & Real, 2005), waardoor men mogelijk niet waarheidsgetrouw de vragen heeft ingevuld. Om dit effect tegen te gaan, kan in een volgende studie een setting worden gebruikt waarin leerlingen niet van elkaar kunnen zien of horen wat de ander invult,

bijvoorbeeld door middel van schotten tussen de computerschermen of geluiddempende hoofdtelefoons om onderlinge communicatie tegen te gaan.

Aanbevelingen Vervolgonderzoek

Het huidige onderzoek heeft niet aan kunnen tonen of er al dan niet een relatie is tussen toestandsangst en EF. In een volgende studie zou er wel naar deze relatie gekeken kunnen worden, door aanpassing in de onderzoeksopzet. Deelnemers zouden tijdens testafname tijdelijk angstig gemaakt kunnen worden, bijvoorbeeld door het vertonen van beelden met angstwekkende situaties, en vervolgens EF-taken uitvoeren. De resultaten van de taken van deze deelnemers worden vergeleken met deelnemers die geen, of positieve beelden hebben gezien. Op basis daarvan zou dan eventueel een conclusie kunnen worden getrokken met betrekking tot toestandsangst en EF.

(20)

20

Om een beter beeld te krijgen van angst en EF in relatie tot persoonlijkheid, kan er weer gebruik worden gemaakt van vragenlijsten, al is het raadzaam instrumenten te gebruiken die de nadruk leggen op algemene gedragingen. De ZBV-K Versie Nu zou

bijvoorbeeld niet passen bij een dergelijke opzet. Verder moet rekening worden gehouden met de populatie. Aangezien de relatie tussen Neuroticisme en angst aangetoond is op basis van stoornissen, is het raadzaam stil te staan bij de vraag of effecten ook zullen worden gevonden in een algemene populatie.

Angst en de Invloed op Executief Functioneren

De huidige studie heeft laten zien dat – ook in het dagelijks leven en in een algemene

populatie – angst een verstorende invloed kan hebben. Dit geldt bovendien ook als er slechts sprake is van angstsymptomen, en dus niet enkel in het geval van angststoornissen. De belangrijkste conclusie die getrokken kan worden is dat toestandsangst problematisch kan zijn met betrekking tot executief functioneren. Eerder is gebleken dat verstoringen in EF meer complicaties met zich mee kunnen brengen, die merkbaar zijn op volwassen leeftijd. Het is daarom belangrijk meer inzicht te krijgen in de precieze werking van angst bij jongeren, en voornamelijk in de preventie en aanpak ervan.

(21)

21

Literatuurlijst

Carrion, V. G., Garrett, A., Menon, V., Weems, C. F., & Reiss, A. L. (2008). Posttraumatic stress symptoms and brain function during a response‐inhibition task: an fMRI study in youth. Depression and anxiety, 25(6), 514-526.

Clark, D. A., & Beck, A. T. (2010). Cognitive theory and therapy of anxiety and depression: Convergence with neurobiological findings. Trends in cognitive sciences, 14(9), 418424.

DePrince, A. P., Weinzierl, K. M., & Combs, M. D. (2009). Executive function performance and trauma exposure in a community sample of children. Child abuse & neglect, 33(6), 353-361.

Derakshan, N., & Eysenck, M. W. (2009). Anxiety, processing efficiency, and cognitive performance: New developments from attentional control theory. European

Psychologist, 14(2), 168-176.

Derakshan, N., Smyth, S., & Eysenck, M. W. (2009). Effects of state anxiety on performance using a task-switching paradigm: An investigation of attentional control

theory. Psychonomic bulletin & review, 16(6), 1112-1117.

Diamond, A., & Lee, K. (2011). Interventions shown to aid executive function development in children 4 to 12 years old. Science, 333(6045), 959-964.

Egberink, I.J.L., Holly-Middelkamp, F.R., & Vermeulen, C.S.M. (19 oktober 2017). COTAN beoordeling 1987, Zelfbeoordelingsvragenlijst Voor Kinderen. Bekeken via www.cotandocumentatie.nl

(22)

22

Emerson, C. S., Mollet, G. A., & Harrison, D. W. (2005). Anxious-depression in boys: An evaluation of executive functioning. Archives of Clinical Neuropsychology, 20(4), 539 546.

Eysenck, M. W., Derakshan, N., Santos, R., & Calvo, M. G. (2007). Anxiety and cognitive performance: attentional control theory. Emotion, 7(2), 336.

Eysenck, M., Payne, S., & Derakshan, N. (2005). Trait anxiety, visuospatial processing, and working memory. Cognition & Emotion, 19(8), 1214-1228.

Field, A. (2013). Discovering statistics using IBM SPSS statistics. Sage.

Flook, L., Smalley, S. L., Kitil, M. J., Galla, B. M., Kaiser-Greenland, S., Locke, J., ... & Kasari, C. (2010). Effects of mindful awareness practices on executive functions in elementary school children. Journal of Applied School Psychology, 26(1), 70-95.

Gioia, G. A., Isquith, P. K., Guy, S. C., & Kenworthy, L. (2000). Test review behavior rating inventory of executive function. Child Neuropsychology, 6(3), 235-238.

Gioia, G. A., Isquith, P. K., Retzlaff, P. D., & Espy, K. A. (2002). Confirmatory factor analysis of the Behavior Rating Inventory of Executive Function (BRIEF) in a clinical sample. Child

Neuropsychology, 8(4), 249-257.

Mahone, E. M., Cirino, P. T., Cutting, L. E., Cerrone, P. M., Hagelthorn, K. M., Hiemenz, J. R., ... & Denckla, M. B. (2002). Validity of the behavior rating inventory of executive function in children with ADHD and/or Tourette syndrome. Archives of Clinical

(23)

23

Mayes, S. D., & Calhoun, S. L. (2007). Learning, attention, writing, and processing speed in typical children and children with ADHD, autism, anxiety, depression, and

oppositional-defiant disorder. Child Neuropsychology, 13(6), 469-493.

McCrae, R. R., & Costa, P. T. (1987). Validation of the five-factor model of personality across instruments and observers. Journal of personality and social psychology, 52(1), 81. Mychailyszyn, M. P., Méndez, J. L., & Kendall, P. C. (2010). School functioning in youth with

and without anxiety disorders: Comparisons by diagnosis and comorbidity. School

Psychology Review, 39(1), 106.

Op den Kelder, R., Ensink, J. B., Overbeek, G., Maric, M., & Lindauer, R. J. (2017). Executive function as a mediator in the link between single or complex trauma and

posttraumatic stress in children and adolescents. Quality of Life Research, 1-10. Owens, M., Stevenson, J., Norgate, R., & Hadwin, J. A. (2008). Processing efficiency theory in

children: Working memory as a mediator between trait anxiety and academic performance. Anxiety, Stress, & Coping, 21(4), 417-430.

Pacheco-Unguetti, A. P., Acosta, A., Callejas, A., & Lupiáñez, J. (2010). Attention and anxiety: Different attentional functioning under state and trait anxiety. Psychological

science, 21(2), 298-304.

Prins, P. J. M., & Braet, C. (Eds.). (2014). Handboek klinische ontwikkelingspsychologie. Bohn Stafleu van Loghum.

Rimal, R. N., Lapinski, M. K., Cook, R. J., & Real, K. (2005). Moving toward a theory of

normative influences: How perceived benefits and similarity moderate the impact of descriptive norms on behaviors. Journal of health communication, 10(5), 433-450.

(24)

24

Shedletsky, R., & Endler, N. S. (1974). Anxiety: The state‐trait model and the interaction model. Journal of Personality, 42(4), 511-527.

Spada, M. M., Georgiou, G. A., & Wells, A. (2010). The relationship among metacognitions, attentional control, and state anxiety. Cognitive behaviour therapy, 39(1), 64-71. Van der Ploeg, H. M. (1982). De zelf-beoordelings vragenlijst (STAI-DY). Tijdschr.

(25)

25

Bijlage

Figuur 1. Varianties en Residuen uitgezet voor Inhibitie.

(26)

26 Figuur 3. Varianties en Residuen uitgezet voor Werkgeheugen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In deze scriptie is daarom gericht onderzoek gedaan naar Historie der Joden geschreven door de contraremonstrant en geboren Antwerpenaar Abraham Costerus, omdat dit boek een van

Following the permeability tests of the prepared modules, interfacial polymerization was applied on the lumen (lumen surface) of all hollow fibers and thin film composite (TFC)

The last peak shown (1528 cm −1 ) is the easiest to fit peak due to the high intensity and lorentzian shape, and is thus the most reliable. Higher temperatures will shift towards

bijdrage die het partnerschap levert aan de maatschappij een aanzienlijke reductie van CO2 uitstoot is. Het doel van de samenwerking tussen Eneco en het WNF is enerzijds

If social media constitutes a gateway to younger audiences, this motivation may affect what sort of content       news outlets prioritise on these platforms. 10) research also

75 Dat deze verbinding tussen het vooroorlogse karakter van het maatschappelijk werk het bestaansrecht van Nederlands Volksherstel diende te legitimeren, maakte Tjeenk

Daar waar in De geschiedenis van de stad de objecten in groten getale achter vitrines staan of er helemaal geen authentieke objecten gebruikt worden, vertellen de objecten van

We present a tool that recognises possible improvements on the naming style in the code and gives feedback based on guidelines from professional literature, which the student can use