• No results found

De official mind van Nederlandse diplomaten in Ghana

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De official mind van Nederlandse diplomaten in Ghana"

Copied!
72
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De official mind van Nederlandse diplomaten

in Ghana

Ghanese-Nederlandse betrekkingen ten tijde van de Koude

Oorlog en dekolonisatie in Afrika (1955 – 1972)

Naam: Dennis Brouwer

Student ID: 10560483

Universiteit van Amsterdam

Masterscriptie, Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen

08-07-2017

(2)

2

Abstract

De jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw waren jaren waarin tal van landen in Afrika onafhankelijk werden. Eén van die landen was de Goudkust, dat onder aanvoering van de charismatische nationalist Kwame Nkrumah in 1957 werd uitgeroepen tot Ghana. In deze scriptie staat de relatie van Ghana met Nederland centraal, waarbij speciale aandacht uitgaat naar ontwikkeling, de Koude Oorlog en dekolonisatie. Het Nederlandse buitenlandse beleid in de jaren vijftig en zestig zal centraal staan, waarbij Ghana als case study als voorbeeld dient voor het Nederlandse diplomatieke denken over Afrika in die tijd. Wat was de official mind van Nederlandse diplomaten in Ghana? Door middel van primair bronnenonderzoek aan de hand van archiefmateriaal geeft deze scriptie een inkijkje in de gedachtes van de Nederlandse diplomatie. Hoe dachten zij over de Ghanese leider Kwame Nkrumah? Hoe dachten zij over panafrikanisme, ontwikkeling en Afrika in het algemeen? Dat zijn de vragen waar dit onderzoek antwoord op geeft.

(3)

3

Inhoudsopgave

Inleiding 5 - Achtergrond 5 - Methode 8 1. Historiografie 11 §1 De Jaren Vijftig 12 §2 De Koude Oorlog 14 - Chronologie 14 - De Official Mind 19

§3 Het Nederlandse naoorlogse buitenlandse beleid 20

- Economische Belangen versus Idealisme 20

- New Global History 24

- Nederlandse Diplomaten en de Official Mind 26

2. Nederland en Ghana in internationale context 28

§1 De Bandung Conferentie en Historiografie 28

§2 Bandung, Nieuw-Guinea en public diplomacy 33

- De perceptie van het Westen 35

- Nederland en Bandung 35

- Nieuw-Guinea en Nederlandse public diplomacy 37

- Communisme, Afrikaans nationalisme en politieke economie 40

3. Nkrumah’isme 42

§1 Ghanees panafrikanisme 43

(4)

4

- Nkrumah’s Beleid 46

§2 Nederlandse Visie 49

- Nkrumah 49

- Kofi Abrefa Busia 52

- Economisch Beleid 55

- Nederlandse diplomaten en Nkrumah’isme 57

4. Ghana na Nkrumah 59

- Binnenlandse Ontwikkeling 59

- Nederlandse Visie 61

- Een Andere Toon 62

Conclusie 64

Literatuurlijst 66

Primaire Bronnen 71

Moderne kaart West-Afrika, inclusief Ghana.1

1Website Blogspot, 16 februari 2013.

(5)

5

Inleiding

Nederland en Ghana kennen een rijke gedeelde geschiedenis. Zo hadden de twee landen een nauwe economische samenwerking in de koloniale periode. De meeste gedachtes bij de betrekkingen tussen Nederland en Ghana gaan uit naar de slavenhandel van de zeventiende eeuw of de ontwikkelingshulp van tegenwoordig. Toch kende de relatie meerdere facetten. Dit onderzoek richt zich op de betrekkingen tussen Nederland en Ghana in de jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw, een tijd waarin de relatie tussen Europa en Afrika een andere vorm had dan inmiddels het geval is. Deze relatie zal in deze scriptie aan de hand van verschillende theorieën, ideeën, percepties en meningen worden besproken. Dekolonisatie, panafrikanisme en de Koude Oorlog zijn allen onderwerpen waar dit onderzoek zich nauw mee verbind. Deze inleiding beschrijft eerst hoe er binnen Nederlandse intellectuele kringen in de jaren vijftig tegen Afrika en Ghana werd aangekeken, om zodoende een achtergrond te geven van het algemene gedachtegoed in Nederland. Na deze achtergrondinformatie zal het doel van deze scriptie worden uiteengezet en vervolgens de structuur van het onderzoek worden besproken.

Achtergrond

Hoe er gedacht werd over de Derde Wereld is belangrijk om te weten omdat het basiskennis geeft voor de rest van het onderzoek. De imperiale en koloniale internationale machtsstructuur was vlak na de Tweede Wereldoorlog namelijk nog niet verdwenen, Afrikaanse landen waren nog altijd onderdeel van Westerse imperia. Bij de dekolonisatie van Afrika werden er in Nederland aanvankelijk hoge verwachtingen gekoesterd over de verdere ontwikkeling van dit werelddeel. In 1957 werd de voormalige Goudkust onafhankelijk verklaard van het Britse koloniale rijk. De pan-Afrikaanse nationalist Kwame Nkrumah, die ook de eerste president van het land zou worden, riep de nieuwe staat Ghana uit. De onafhankelijkheid van Ghana werd in warme bewoordingen begroet in het PvdA-tijdschrift Socialisme & Democratie door F. Kool, die vanwege Ghana’s welvaart en Nkrumah’s bijzondere kwaliteiten goede perspectieven zag voor democratie en ontwikkeling.2 Kool zag

voor een democratische ontwikkeling van Ghana twee gunstige factoren. In de eerste plaats

2 Maarten Kuitenbrouwer, De Ontdekking van de Derde Wereld: beeldvorming en beleid in Nederland, 1950-1990 (Den Haag 1994) 209.

(6)

6

was de economische positie van het land relatief gezien bijzonder sterk. Ghana was op dat moment het meest welvarende land van West-Afrika, met het hoogste gemiddelde volksinkomen en een betrekkelijk hoog gemiddeld peil van ontwikkeling. Belangrijker voor Kool was nog dat de nieuwe regering volgens hem waarschijnlijk in staat zou zijn een dynamische economische en sociale politiek te voeren.3

Kool had aan het begin van de onafhankelijkheid veel vertrouwen in de economische politiek van Nkrumah, aangezien buitenlandse bedrijven in het land mochten blijven investeren en er in feite een mogelijkheid was voor investeerders om met Ghanese bedrijven samen te werken. Volgens Kool was de gepredikte marxistische koers van Nkrumah eerder schijn dan werkelijkheid: ‘Afgezien van het feit dat Nkrumah onder kapitalisme blijkbaar nog zoiets als een ver doorgevoerd “laissez-faire” verstaat, kan worden opgemerkt dat de Marxistische-socialistische soep danig afgekoeld op de regeringstafel is gezet.’4 De discussie

over de aard van het Afrikaans socialisme leefde dus al in de jaren vijftig binnen Westerse kringen. Pretendeerden Afrikaanse leiders enkel socialistisch te zijn om zo steun te verkrijgen, of waren zij daadwerkelijk diep van binnen overtuigd van het belang van een socialistische staat? Kool zag Nkrumah in ieder geval als een Afrikaanse leider die behoorde tot de eerste groep. Terwijl Nkrumah in zijn retoriek tegenstander leek van Westerse bedrijven in eigen land, gebeurde in de praktijk het tegenovergestelde: ‘Het buitenlandse kapitaal wordt nadrukkelijk welkom geheten. Behalve het dikwijls vermelde Volta-rivierplan, dat de bouw van een stuwdam met een elektriciteitscentrale en de ontwikkeling van een eigen aluminiumindustrie omvat en dat een praktisch bewijs vormt van de mogelijkheid van vruchtbare internationale samenwerking, is de politiek, die de regering tegenover de cacaoboeren heeft gevoerd, een onmiskenbaar teken, dat men op de goede weg is.’5

Kool’s positieve houding stond voor een bredere gedachte binnen Europese kringen, die weldegelijk ook binnen de Nederlandse ambtenarij werd gedeeld. Kool zag aan het begin van de Ghanese onafhankelijkheid een nieuw land ontstaan dat een voorbeeld zou kunnen worden voor de rest van het Afrikaanse continent. De binnenlandse verhoudingen in Ghana zouden reden geven tot ‘grote mate van optimisme’ en de nieuwe staat zou ‘een voorbeeld voor anderen worden’.6 Kool zag in Nkrumah een belangrijk leider binnen de zwarte

3 F. Kool, ‘Kwame Nkrumah, Ghana, Afrika’, Socialisme en democratie 12 (1957) 257. 4 Ibidem, 254.

5 Ibidem. 6 Ibidem.

(7)

7

emancipatiebeweging, hetgeen volgens hem een goede ontwikkeling was. De rol van het Westen zou echter wel belangrijk zijn in het scheppen van de juiste omstandigheden, zoals het kweken van ‘begrip’, wat volgens Kool een ‘volkomen accepteren van de vrijheidsdrang der Afrikanen’ inhield.7 Dit zou echter niet zonder kritiek moeten gebeuren, want zonder

kritiek zou er geen sprake zijn van een volwaardig partnerschap. Volgens Kool was het op dat moment binnen kringen van de Vredesbeweging namelijk mode om alles wat er in de ‘gekleurde wereld’ gebeurde kritiekloos te bewonderen.8

Kool liet hiermee zien dat hij vertrouwen had in de ideologie van panafrikanisme van Nkrumah, maar dat de uitwerking van deze visie nog veel haken en ogen zou gaan hebben. In feite zou het beeld dat het Westen van Afrika had moeten veranderen, namelijk in dat van handelspartner in plaats van economisch ondergeschikt continent. De in Ghana werkzame Nederlandse ambassadeur L. Noë was het met Kool eens. Ook hij was positief over de start van het jonge Ghana. Nederland had volgens hem op dat moment een goede naam in Ghana, wat alles te maken zou hebben met de tijd van de Goudkust als Nederlandse kolonie.9 Noë

vond zelfs dat het Westen Ghana zou moeten helpen door middel van investeringen. De West-Afrikaanse landen hadden volgens hem ‘een dringende kapitaalsbehoefte’ nodig voor hun ontwikkeling. Dit zou niet alleen in het belang van de Afrikaanse staten zelf zijn, maar tevens voor Nederland en het Westen. De ontwikkelingen in Ghana waren echter niet louter positief volgens de Nederlandse diplomaat. Doordat het land pas korte tijd onafhankelijk was, zou het nog niet de volledige impact hebben ondervonden van antiwesterse tendensen, die volgens Noë voornamelijk in Azië zouden spelen. Daarnaast had Ghana ook nog niet ‘de volle kracht gevoeld van het economische en propagandistische offensief, dat het communistische blok doende was op West Afrika te richten’.10

Of de goede verstandhouding tussen de Afrikanen en Westerlingen in stand kon blijven, of dat hier een kentering in zou komen, was volgens Noë een kwestie van afwachten. Hij vond dat het Westen zijn buitenlandse politiek moest veranderen, naar één van samenwerking, hulpverlening en zelfstandigheid voor Afrikanen. Noë vond het een

7 Ibidem, 252 – 262. 8 Ibidem.

9 Opmerkelijk genoeg wordt er niks gezegd over slavenhandel.

10 N.A., 2.05.118 Buitenlandse Zaken / Code-Archief 55-64, 15244, Ghana; binnenlandse politiek en

reisrapporten, 1958-1964, Aanvaarding ambassadeurschap en verslag eerste bezoek ambassadeur L. Noë aan Ghana, 16 maart 1959.

(8)

8

verontrustende gedachte dat wanneer het Westen er niet in zou slagen Ghana de helpende hand te reiken, welke andere vormen van ontwikkeling er door de Afrikanen gevonden zouden kunnen worden, hiermee doelend op de communistische weg: ‘Wanneer het Westen niet in deze kapitaalsbehoefte voorziet, zal óf de ontwikkeling achterwege blijven, óf de West Afrikaanse landen zullen zich tot het Oostblok wenden’.11 Hier is voor het eerst te zien dat

Nederlandse diplomaten niet zozeer bezig waren met wat er binnenlands in Afrika gebeurde, maar eerder hoe de internationale gemeenschap zijn stempel op Afrika wilde drukken. Voornamelijk de nadruk op ontwikkeling, modernisatie en de angst dat het communisme de boventoon zou gaan voeren in de Afrikaanse staten zijn aspecten van de Nederlandse gedachtegang die in deze scriptie terug zullen komen.

In de jaren vijftig bestond er onder Westerse denkers een groot gevoel van optimisme over de toekomst van het Afrika. De onafhankelijkheid van Ghana in 1957 leek voor het continent een stap in de juiste richting. De Goudkust had zelfstandig en op een vreedzame wijze de oude koloniale banden doorbroken en leek economisch goed op weg te zijn. De aangetrokken koloniale teugels in de vorm van het Westers ontwikkelingsbeleid leek zijn vruchten af te werpen. De modernisering van Afrika was volgens Kool in volle gang en het zou niet lang meer duren tot andere Afrikaanse staten zouden volgen in dit optimistische narratief. Toch waren er binnen de diplomatieke gangen ook geluiden te horen van enige angst. Wat als Afrika zich politiek en economisch gezien zou afkeren van het Westen? Noë had al vroeg door dat de invloed van het communisme op de nieuwe onafhankelijke staten waarschijnlijk wel eens een grote rol zou kunnen gaan spelen.

Methode

In dit onderzoek baseer ik mijn standpunten voornamelijk op primaire bronnen geschreven door Nederlandse diplomaten uit het Nationaal Archief in Den Haag. Verslagen, brieven en codeberichten van Nederlandse ambtenaren werkzaam in Ghana over de ontwikkelingen in het land zijn onderzocht. Ieder hoofdstuk zet het Afrikaanse of internationale perspectief af tegen die van de Nederlandse diplomaten, vergelijkt deze en concludeert vervolgens waar de verschillen liggen en hoe Nederlandse diplomaten zich tot ontwikkelingen in Ghana verhielden. Dit onderzoek is deels een geschiedenis over het Nederlandse beleid in Ghana,

11N.A., 2.05.118 Buitenlandse Zaken / Code-Archief 55-64. 11541, Ghana; eventuele vriendschapsverdrag

(9)

9

maar meer dan dat is het een geschiedenis over de reactie van Nederlandse beleidmakers in Ghana op de gebeurtenissen in het land, bekeken door de ogen en gedachtes van Nederlandse diplomaten. Zodoende zegt het iets over hoe er binnen het Nederlandse ambtenarenapparaat, in dit geval door middel van Nederlandse diplomaten in Ghana, gedacht werd over het Afrikaanse continent. Gedachtes over Afrika in Den Haag zijn bewust buiten beschouwing gelaten. Deze scriptie gaat over hoe Nederlandse diplomaten in de jaren vijftig en zestig dachten over Afrika, de plaats van het continent in het internationale systeem en de ontwikkelingen die zich voordeden in Ghana. Wat was de official mind van de Nederlandse beleidmakers in Ghana in de jaren vijftig en zestig?12

Waar focusten Nederlandse diplomaten op in de betrekkingen tussen Nederland en Ghana in de jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw? Wat kenmerkte deze eigentijdse relatie? Door te focussen op Ghana tracht deze scriptie iets te zeggen over de relatie tussen Nederland en het gehele Afrikaanse continent. Mijn idee is dat de mening van Nederlandse diplomaten in Ghana representatief is voor het bredere idee over Afrika binnen de Nederlandse ambtenarij. Dit komt doordat de verslagen van Nederlandse diplomaten vrijwel de enige bronnen van informatie waren voor andere werknemers binnen Buitenlandse Zaken. In de jaren vijftig en zestig werd in de pers amper over Afrika bericht.13 Daarbij komt dat Ghana

in de jaren vijftig één van de meest besproken Afrikaanse landen was binnen de internationale gemeenschap. Dit had alles te maken met de onafhankelijkheid van 1957 en de charismatische president Nkrumah, die in 2004 door het tijdschrift New African nog tot één na populairste Afrikaan ooit werd verkozen.14 Nkrumah’s idee van panafrikanisme en zijn status als één van

de leiders van de Niet-Gebonden Landen beweging bezorgde hem faam over de gehele wereld.

Het eerste hoofdstuk zal de historiografie van de Koude Oorlog en die van het Nederlandse naoorlogse buitenlandse beleid uiteenzetten. Het is belangrijk om de stand van de wetenschap in kaart te brengen zodat de conclusies van dit onderzoek in dit kader kunnen worden geplaatst. Op welke manier komt dit onderzoek overeen met resultaten uit vergelijkbare onderzoeken en op welke manier verschilt het juist met observaties van andere historici? Om op deze vragen een antwoord te geven zal eerst duidelijk moeten worden

12 Het begrip official mind zal uitgebreid worden besproken in hoofdstuk 1.

13 Dennis de Hoog, Zijn wij Afrika-moe?: de aandacht voor Afrika in de Nederlandse media 1952-2003 (Rotterdam 2003).

(10)

10

gemaakt wat eerdere onderzoeken hebben gesteld en hoe de stand van de wetenschap er op dit moment uitziet. Het tweede hoofdstuk beschrijft hoe Afrikaanse leiders en Nederlandse diplomaten tegen internationale ontwikkelingen aankeken. Aan de hand van twee gebeurtenissen in de wereldpolitiek, namelijk de Bandung conferentie en de Nieuw-Guinea crisis, zal dit hoofdstuk de vraag beantwoorden hoe Nederlandse diplomaten Ghana en Afrika in internationaal perspectief zagen.

Vervolgens zal hoofdstuk drie focussen op de binnenlandse ontwikkelingen Ghana. Hoe zag het beleid van president Kwame Nkrumah eruit en hoe keken de Nederlandse diplomaten hier tegen aan? Het vierde hoofdstuk is geschreven als een soort epiloog en zal zijn pijlen richten op de periode na Nkrumah. Wat veranderde er in Ghana en zorgden deze veranderingen voor nieuwe perspectieven bij de Nederlanders? Het idee van ontwikkelingshulp werd op dat moment belangrijk binnen het ambtenarenapparaat, was dat ook in Ghana te merken? Ten slotte zal de conclusie alle hoofdstukken nog eens kort samenvatten om vervolgens terug te kijken naar het oorspronkelijke debat over het Nederlands buitenlands beleid, dat in hoofdstuk 1 uitgebreid behandeld zal worden. Passen de betrekkingen tussen Nederland en Ghana binnen het huidige discours van de historiografie, of zijn er duidelijke verschillen te benoemen? Wat was de official mind van Nederlandse diplomaten in Ghana? Deze scriptie is één van de weinige onderzoeken naar het Nederlandse buitenlandse beleid in de ‘Derde Wereld’ en brengt zo een beter begrip van hoe er in Nederland werd gedacht over dekolonisatie, Afrika en ‘the Global South’.

(11)

11

H.1 Historiografie

Inleiding

De diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en het huidige Ghana dateren van meer dan drie eeuwen geleden. Van 1701 tot 1872 had Nederland een nauwe economische band met de Goudkust, een tijd waarin de Nederlanders en de Ghanezen elkaar, volgens de Nederlandse historica Ineke van Kessel, op gelijke voet op allerlei vlakken bedrogen. De voornaamste handelswaren waren ivoor, goud en later ook slaven. In 1701 was het de missie van Jacob van Neyendael, een gezant van de West-Indische Compagnie (WIC), die de eerste officiële handelscontacten initieerde richting Kumasi, de hoofdstad van het Ashanti-rijk. De relatie gaat echter verder terug, want in 1611 was het kapitein Calantius die Fort Nassau bouwde in de kustplaats Mori, om zo bescherming te bieden tegen de Portugezen. In 1637 veroverden de Nederlanders een Portugees kasteel in Elmina, dat vervolgens het Nederlands hoofdkwartier zou blijven in West-Afrika. Een gebiedsruil in 1872 met Engeland maakte een einde aan de Nederlandse aanwezigheid in de Goudkust, waarna het bestuur van het Koninkrijk zich volledig kon focussen op Nederlands Indië.15

Eén van de belangrijkste werken over deze episode van de Nederlandse geschiedenis is het boek van de Nederlandse historicus Gijs van der Ham. Hij beschrijft in Dof Goud:

Nederland en Ghana, 1593-1872 de relatie tussen de Nederlanders en de inwoners van de

Goudkust in de koloniale periode en stelt dat zij gelijke handelspartners waren.16 Kennelijk

kenden de twee volkeren een goede verstandhouding, aangezien de Nederlandse diplomaat C. B. Arriëns in 1971 beschreef hoe de oude band in onder andere Elmina gaarne herdacht werd. Door de ongelijke machtsverhoudingen van de latere koloniale periode wordt tegenwoordig nogal eens vergeten dat in de besproken periode van Van der Ham Afrikaanse en Europese handelaren in West-Afrika gelijke partners waren. De bombardering van Elmina door de Engelsen na de overname heeft volgens hem niet tot wrok geleid jegens de Nederlanders, Ghanese inwoners van het stadje die nog altijd namen zoals De Heer en Van

15 Ineke van Kessel, ‘Driehonderd jaar Nederlands-Ghanese betrekkingen’, april 2001, website Historisch Nieuwsblad. https://www.historischnieuwsblad.nl/nl/artikel/5677/driehonderd-jaar-nederlands-ghanese-handelsbetrekkingen.html (16 mei 2017).

(12)

12

Dijck dragen zijn daar volgens Arriëns juist buitengewoon trots op.17

Met het vertrek van de Nederlanders in 1872 is de interesse van Nederlandse historici voor het land kennelijk ook verdwenen, aangezien er geen enkel wetenschappelijk boek of artikel is geschreven over de relatie tussen de twee landen in de twintigste eeuw. Dit onderzoek vult dat gat deels op, maar enkel voor de periode 1955-72. De jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw waren namelijk jaren waarin Afrika een metamorfose onderging. Onder aanvoering van Ghana in 1957 werden de meeste landen van sub-Sahara Afrika in deze periode onafhankelijk. De aanloop naar onafhankelijkheid en de nasleep ervan hebben Afrika mede gevormd tot wat het nu is. De gedachtes van Nederlandse diplomaten over dit proces zijn echter nooit onderzocht, terwijl deze gedachtes zeker iets kunnen zeggen over hoe de Nederlandse diplomatie tegen de veranderende internationale gemeenschap in de jaren vijftig en zestig aankeek.

§1 De Jaren Vijftig

De jaren vijftig van de twintigste eeuw betekenden in West-Europa een breuk met de vooroorlogse machtspolitiek. Wederopbouw en Europese integratie waren belangrijke agendapunten en mede dankzij Amerikaanse steun werd er een milieu gecreëerd van politieke stabiliteit en economische voorspoed. De opkomst en totstandkoming van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO), de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) en de Europese Economische Gemeenschap (EEG) zorgden voor hernieuwde samenwerking in een uitgeput West-Europa.18 Tegelijkertijd waren er elders op de wereld

andere problemen voor de Europese koloniale machten. Vlak na de Tweede Wereldoorlog werd een groot deel van Zuidoost Azië onafhankelijk, waardoor zowel Groot-Brittannië en Frankrijk, als Nederland het overgrote deel van hun koloniale rijken verloren. Deze eerste dekolonisatiegolf stond niet op zichzelf, aangezien zij grote invloed had op de koloniën op het Afrikaanse continent. De Britse historici Donald Anthony Low en John Lonsdale spraken in 1976 voor het eerst van een second colonial occupation. Low en Lonsdale betoogden dat Afrika tijdens de Tweede Wereldoorlog herontdekt werd als grondstofleverancier voor het

17N.A., 2.05.179 Ambassade Ghana, 1965 – 1974, 101, De diplomatieke betrekkingen van Ghana met

Nederland, 1962 – 1974, Brief C. B. Arriëns (pleidooi voor hulp aan Ghana).

18 Tony Judt, Postwar. A History of Europe Since 1945 (New York 2005), Robert Kagan, Of Paradise and Power (New York 2003) en David P. Calleo, Rethinking Europe’s Future (Princeton 2001).

(13)

13

Westen.19 In combinatie met het verlies van de Aziatische kolonies zorgde dit voor een nieuw

koloniaal beleid ten opzichte van Afrika. Later onderzoek van onder andere Martin Shipway en Frederick Cooper toonde aan dat Frankrijk, Groot-Brittannië, België én Nederland hun heerschappij in de respectievelijke kolonies in de jaren vijftig probeerden te consolideren en versterken.2021

In de loop van de jaren vijftig van de twintigste eeuw kwam er, parallel aan de emancipatie van Aziatische en Afrikaanse naties, meer aandacht voor een nieuwe, zogeheten Derde Wereld. De term was een vertaling van tiers monde, in 1952 door de Franse demograaf Alfred Sauvy bedacht. Het besef druppelde door dat zich naast de tweedeling tussen het communistische Oosten en het kapitalistische Westen een tweede fundamentele herordening in de wereld voltrok, namelijk die van Noord versus Zuid op basis van economische ongelijkheid.22 Om het Afrikaanse continent te ‘ontwikkelen’ en de weg naar democratie en

economische vooruitgang te laten vinden, zou er volgens de Belgische historicus Frank Gerits in de jaren vijftig in Afrika sprake zijn geweest van een door de koloniale mogendheden ingevoerd ‘psychologisch moderniseringsbeleid’, waarbij door middel van educatie en informatieverschaffing de Afrikaanse bevolking onderwezen zou moeten worden, om zodoende later op eigen benen te kunnen staan.23 Dit leidde tot een ‘ideological scramble for

Africa’s minds’ en evolueerde in de jaren zestig tot verschillende sociaaleconomische plannen voor de voormalige koloniën.24

Deze hernieuwde focus bracht veel uitdagingen met zich mee voor Afrika. Waar een groot deel van Azië vlak na de Tweede Wereldoorlog onafhankelijk was geworden, werd Ghana als eerste noemenswaardige sub-Sahara Afrikaans land ‘pas’ in 1957 onafhankelijk.25

In het verlengde van Gerits’ ontwikkelingsbetoog stelde Jean Allman dat in de tweede helft

19 D. A. Low en J. Lonsdale, ‘Introduction’, in: D. Low en A. Smith (red.), The Oxford History of East Africa (Oxford 1976) 1 – 64.

20Martin Shipway, Decolonisation and its Impact: A Comparative Approach to the End of the Colonial Empires

(Oxford 2008) 106.

21Frederick Cooper, ‘Reconstructing Empire in British and French Africa’, in: Mark Mazower, Jessica Reinisch en

David Feldman (ed.), Post-War Reconstruction in Europe: International Perspectives, 1945-1949 (Oxford 2011) 199.

22Niek Pas, Aan de wieg van het nieuwe Nederland (2008) 17.

23 Frank Gerits, “‘Défendre l’oeuvre que nous réalisons en Afrique’: Belgian Public Diplomacy and the Cold War (1945-1966)”, Dutch Crossing 40 (2016) 69 – 70.

24 Frank Gerits, ‘An international approach to the cultural Cold War: public diplomacy towards Africa’, Zeitenblicke 12 (2013) 4.

25 Sudan werd op 1 januari 1956 onafhankelijk, maar speelde in de jaren vijftig een minder belangrijke rol binnen de Afrikaanse transnationale politiek.

(14)

14

van de jaren vijftig Afrika het toneel was van de globale vredesbeweging waar radicale visies over een nieuwe wereldorde werden besproken. De Qasbah in Algiers, de bergen in Kenia en de ghetto’s in Zuid-Afrika waren allen plaatsen van verhitte discussies, maar vooral Ghana was het toneel van intellectuele gesprekken over de plaats van Afrika in de wereld.26 De Ghanese

weg naar dekolonisatie zag er bovendien voor buitenstaanders vredig, democratisch en gestructureerd uit. In vergelijking met veel andere Afrikaanse onafhankelijkheidsmomenten was dat achteraf gezien ook zeker het geval. Dit gaf een groot gevoel van optimisme voor de toekomst van Afrika. Niet-Afrikaanse en Afrikaanse activisten trokken daarom in de jaren voorafgaand en de jaren na de onafhankelijkheid van Ghana in 1957 massaal richting de hoofdstad Accra.27

§2 De Koude Oorlog Chronologie

Er zijn binnen de geschiedschrijving van de Koude Oorlog verschillende scholen te onderscheiden. Ten eerste is er de traditionele interpretatie, die stelt dat de Koude Oorlog enkel de schuld was van de expansiedrift van de Sovjet-Unie. Deze vorm van geschiedschrijving was de eerste jaren van de Koude Oorlog dominant en werd enkel opgeschreven door Westerse historici. De vraag die deze historici zich voornamelijk stelden was ‘wie is de Koude Oorlog begonnen?’, en het antwoord was vrijwel altijd: de Sovjet-Unie. Uitwisseling van ideeën tussen Amerikaanse en Russische onderzoekers was in die tijd simpelweg niet mogelijk.28 Tijdens de Vietnamoorlog kwam er een kentering in de conclusies

van wetenschappers. Het revisionisme, zoals de nieuwe vorm van geschiedschrijving werd genoemd, bestond uit een nieuwe generatie kritische Amerikaanse historici die voor het eerst toegang kregen tot archiefdocumenten. Zij concludeerden dat Washington na de Tweede Wereldoorlog weldegelijk actief bezig was met het plannen van interventies en gaven voornamelijk het Amerikaanse imperialisme de schuld van de slechte betrekkingen tussen de twee grootmachten. Ook hier volgde een reactie op, in de vorm van het post-revisionisme. De aanhangers van deze nieuwe stroming hadden meer aandacht voor binnenlandse

26 Jean Allman, ‘Nuclear Imperialism and the Pan-African Struggle for Peace and Freedom: Ghana, 1959-1962’, Souls 10 (2008) 84.

27 Jeffrey Ahlman, ‘Road to Ghana: Nkrumah, South Africa and the Eclipse of a Decolonizing Africa’, Kronos 37 (2011) 24.

(15)

15

politiek en zagen de Koude Oorlog meer als een internationaal systeem. Deze stroming kwam op in de tijd van detente tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie, een tijd waarin de spanning tussen de twee verminderde. De detente bracht ook veranderingen met zich mee in de geschiedschrijving van de Koude Oorlog. Diplomatieke geschiedenis zou zich voortaan meer richten op de politieke cultuur, individuen en transnationale relaties. De biografie als onderzoeksmethode werd in deze tijd dan ook populair. Het idee dat er niet één geschiedenis was, maar dat er meerdere waarheden naast elkaar bestonden zorgde voor nieuwe inzichten in de historiografie van de Koude Oorlog.29

Na de val van de muur en het uiteenvallen van de Sovjet-Unie was het mogelijk een evenwichtigere discussie tussen historici uit verschillende landen op gang te krijgen. Tot dan toe was er amper contact geweest tussen Westerse -en Sovjetwetenschappers, maar na de grote revolutie van 1990 was interactie eindelijk mogelijk. De archieven in de voormalig communistische landen gingen open, waardoor deelname van oud-Sovjet wetenschappers aan de Koude Oorlog-discussie eindelijk mogelijk werd. Onder de naam ‘New Global History’ internationaliseerde de historiografie van de Koude Oorlog. Onderzoekers gingen na 1990 de archieven van andere staten bekijken om zo bestaande paradigma’s te toetsen. Tegelijkertijd verschoof de Euro-Atlantische focus, die tot dan toe sterk dominant was geweest, richting the

Global South. Deze trans – en internationalistische vorm van kijken naar de Koude Oorlog is

nog steeds dominant, maar hoe dit ingevuld wordt is voer voor veel discussie. Sindsdien zijn er drie belangrijke ontwikkelingen geweest binnen de historiografie van diplomatieke geschiedenis.30

Ten eerste leidde de Cultural Turn van de jaren negentig tot een vergrootte interesse naar binnenlandse, culturele, ideologische en persoonlijke factoren in diplomatieke geschiedenis. Daarnaast kwam er meer aandacht voor public diplomacy van koloniale machten in de Derde Wereld. Public diplomacy is de poging van een internationale actor, bijvoorbeeld een staat, om houding te geven aan buitenlands beleid door middel van interactie met een extern publiek. Bepaalde concepten gelinkt aan public diplomacy in de Derde Wereld zijn volgens de Belgische historicus Frank Gerits echter nog te weinig getheoretiseerd. Er zou volgens hem meer aandacht moeten komen voor theorie, in plaats

29 David Reynolds, ‘International history, the cultural turn and the diplomatic twitch’, Social and Cultural History: The Journal of the Social History Society, 3 (2006) 75-91.

(16)

16

van de eeuwige aandacht voor bronnenmateriaal.31 Historici zoals Odd Arne Westad en

Matthew Connelly proberen op deze nieuwe manier het bipolaire beeld van de Koude Oorlog te herzien en de wortels van het huidige internationale systeem te doorgronden. Deze vorm van geschiedschrijving, die inmiddels bekend is als de internationalist turn, staat echter nog in de kinderschoenen.

In The Global Cold War beschrijft Odd Arne Westad bijvoorbeeld hoe de Koude Oorlog in de Derde Wereld helemaal niet zo ‘koud’ was. De Koude Oorlog in the Global South kan volgens hem eerder gezien worden als een continuering van de poging van wereldlijke supermachten om andere landen binnen hun invloedssfeer te krijgen. Zowel de Sovjet-Unie als de Verenigde Staten waren oprecht in hun anti-imperialistische ideologie, hun interventies gingen dan ook niet over exploitatie, maar desondanks zorgde dit voor ongelofelijke instabiliteit in tal van landen, zoals bijvoorbeeld in Somalië, Afghanistan en Vietnam.32 Ook in

Afrika was deze strijd terug te zien, met de Congo crisis in de vroege jaren zestig als belangrijkste voorbeeld. Zelfs in het relatief rustige Ghana bleek de Koude Oorlog als internationale context voor de binnenlandse politiek onvermijdelijk.

In navolging van Westad, is er volgens de Italiaanse historicus Federico Romero een verschuiving gaande binnen de historiografie van de Koude Oorlog. Het bipolaire conflict tussen Oost en West tussen 1945 en 1989 is niet meer het enige verhaal dat verteld zou moeten worden. Het realistische paradigma van de Koude Oorlog als rivaliteit tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie wordt vervangen door een steeds ingewikkelder en moeilijk te begrijpen geschiedenis, waarin lokale, nationale, transnationale en globale factoren allen een rol in spelen. Verschillende actoren kruisen verschillende velden, waardoor de hiervoor zo gestructureerde paradigma’s in elkaar beginnen over te lopen en met elkaar interacteren. De vraag die volgens Romero gesteld moet worden om nog enig begrip te krijgen van het fenomeen, is of er nog steeds gesproken kan worden van één Koude Oorlog, of dat historici inmiddels te maken hebben met meerdere Koude Oorlogen, en zo ja, hoe zijn die dan met elkaar verbonden? Het concept van de Koude Oorlog als dominante narratief en epicentrum van de tweede helft van de twintigste eeuw wordt door Romero zodoende ter discussie gesteld.33

31 Ibidem.

32 Odd Arne Westad, The Global Cold War: Third World Interventions and the Making of Our Times (Cambridge 2007).

(17)

17

Volgens Romero zijn er twee met elkaar verbonden problemen binnen de huidige historiografie van de Koude Oorlog. Het eerste heeft te maken met de discussie over wat precies karakteristiek is voor de Koude Oorlog en wat een goede definitie zou zijn. Romero ziet de Koude Oorlog als een wedstrijd voor globale hegemonie, als een strijd om verandering te kunnen brengen zonder de wereld op te blazen.34 Deze definitie overbrugt volgens hem het

gat tussen het narratief van een strijd tussen Oost en West en de globale Noord-Zuid dynamiek, dat vaak de specifieke strijd voor onafhankelijkheid en verandering in Afrika, Azië en Latijns-Amerika heeft gebagatelliseerd. Romero is het eens met het pleidooi van Odd Arne Westad, namelijk dat de Koude Oorlog op een pluralistische manier benaderd moet worden. Volgens Romero zijn ontwikkelingen als het uiteenvallen van het kolonialisme, de vorming van nieuwe onafhankelijke staten in Afrika en Azië, de creatie van een alternatief moreel universum gebaseerd op menselijke gelijkheid in plaats van raciale hiërarchie, de globale expansie van kapitalisme en de opkomst van Azië en China als wereldmacht op lange termijn veel belangrijker dan enkel het militaire aspect van de Koude Oorlog.35

Een ander belangrijk perspectief houdt zich bezig met de consequenties van de Koude Oorlog in de Derde Wereld. De literatuur op dit vlak focust op drie punten. Ten eerste stellen de meeste onderzoeken dat de lange vrede op het Europese continent hand in hand ging met bloedige oorlogen in het Globale Zuiden, die nog altijd verregaande gevolgen kennen. Ten tweede zijn gewapende conflicten bij uitstek het onderwerp waar historici op focussen. Zo zijn er bijvoorbeeld meer studies over Vietnam, dan over India en Brazilië gecombineerd. De rollen die de twee wereldmachten in deze conflicten speelden, hebben bovendien een prominentere plaats dan bijvoorbeeld bevolkingsgroei, migratie, economische factoren en klimaatverandering. Er zijn twee conclusies te herleiden ten aanzien van het dekolonisatieproces in de Derde Wereld. Ten eerste berustte interventionisme in de Derde Wereld niet op economische belangen, maar ging het over een ideologische strijd in het licht van moderniteit en sociale veranderingen. Daarnaast is gebleken dat de spanningen tijdens de Koude Oorlog de conflicten in de Derde Wereld niet per se veroorzaakten, maar er wel voor zorgden dat conflicten escaleerden.36 Het derde focuspunt van de literatuur gaat over de

interactie van de Derde Wereld met de strijdende modernisatie ideologieën die door het

34 Ibidem, 690. 35 Ibidem, 691-2. 36 Ibidem, 694.

(18)

18

Oosten en Westen in grote mate gesteund werden. Romero stelt, in het verlengde van wat Nederlandse intellectuelen ook betoogden, dat aan het begin van de Koude Oorlog werd gedacht dat er een open einde aan het dekolonisatieproces in Azië en Afrika zou zitten, maar dat dit veranderde nadat de economieën van derdewereldlanden in de jaren zestig massaal onder de druk van internationale markten bezweken.37

De Koude Oorlog zou volgens Romero ontward moet worden van alle andere geschiedstrengen van de tweede helft van de twintigste eeuw, om vervolgens te kijken naar hoe de Koude Oorlog inwerkte op die andere verhalen. De Franse historicus Pierre Grosser vindt echter dat die geschiedenis niet te schrijven is zonder de Koude Oorlog erbij te betrekken. Het is dus onmogelijk om de Koude Oorlog te ontwarren van ‘andere’ strengen. Grosser stelt dat de taak om de totale geschiedenis van de Koude Oorlog in kaart te brengen waarschijnlijk onmogelijk is, maar dat door de opening van archieven en de geografische verbreding van de academische wereld de wetenschap er wel steeds dichterbij komt. Volgens Grosser is er bijna geen mens of geen plek op aarde die niet op één of andere manier door de Koude Oorlog is beïnvloed. Hij ziet de Koude Oorlog eerder als een ecosysteem, waarbij verschillende radartjes verschillende rollen spelen, maar allen in meer of mindere mate een rol hebben gespeeld in de uiteindelijke uitkomst.

De verschillende aspecten van de Koude Oorlog zouden dus niet los van elkaar bekeken moeten worden, zoals Romero betoogt. Het is volgens Grosser niet mogelijk om één definitie aan de Koude Oorlog te koppelen, omdat deze daarvoor te divers is. Er bestaan namelijk meerdere interactieve Koude Oorlogen die op elkaar inspelen en elkaar beïnvloeden.38

Romero ziet inderdaad ook meerder Koude Oorlogen maar hij stelt in een reactie aan Grosser dat hij nog steeds van mening is dat het van wetenschappelijk belang is om van al die verschillende Koude Oorlogen een breder narratief te maken, zodat duidelijk wordt waar de Koude Oorlog over ging. Door ieder aspect van de Koude Oorlog op zichzelf te analyseren en geen breder verband te trekken, valt de wetenschappelijke relevantie voor het bestuderen van deze aspecten weg.39

37 Ibidem, 695.

38 Pierre Grosser, ‘Looking for the core of the Cold War, and finding a mirage?’, Cold War History 15 (2015) 248-250.

(19)

19

De Official Mind

Een andere manier van kijken naar de Koude Oorlog wordt betoogd door de Amerikaanse professor Matthew Connelly. Volgens hem vergeten historici nog al eens om de Koude Oorlog lens af te zetten en iedere factor op zichzelf te bekijken. Connelly vindt dat postkoloniale –en diplomatieke geschiedenis verbonden zouden moeten worden, zodat een meer constructieve dialoog kan ontstaan. Hoe vormde de politieke en economische crisis in de koloniale wereld bijvoorbeeld de visie van Westerse beleidmakers en diplomaten en hun ideeën van ontwikkeling en culturele verschillen?40 Connelly pleit ervoor dat internationale historici,

diplomatieke historici zijn, die verschillende velden en disciplines samenbrengen.41 Hij vindt

dat historici zich meer zouden moeten richten op de official mind van diplomaten, een begrip dat voor het eerst werd besproken door Ronald Robinson en John Gallagher in Africa and the

Victorians: The Official Mind of Imperialism.42 De definitie van de official mind staat niet

helemaal vast en wordt continu veranderd, maar in grote lijnen komt de official mind neer op ‘alle ideeën, percepties en intenties van beleidsmakers en diplomaten over een bepaald gebied of ontwikkeling op een bepaald moment in de geschiedenis’.43

De official mind neemt constant een andere vorm aan en is het product van verschillende historische evoluties. Hoe de Nederlandse official mind over Afrika eruitziet heeft te maken met verschillende gebeurtenissen en omstandigheden in Nederland, Europa, Azië en Afrika die onbewust allen invloed hebben op elkaar, en zodoende unieke relaties vormen. De official mind kan gezien worden als het geheel dat deze relaties verbind in de vorm van een bepaalde gedachte. Voorbeelden van tijd-specifieke ontwikkelingen in de jaren vijftig en zestig die de official mind beïnvloedden zijn de nasleep van de Tweede Wereldoorlog, de wederopbouw van Europa, de Koude Oorlog, dekolonisatie in Azië en Afrika en de opkomst van de Derde Wereld. Robinson en Gallagher focussen in hun zoektocht naar de official mind vooral op imperiale beleidsmakers in Londen. Ik ben echter van mening dat het begrip net zo goed toegepast kan worden op diplomaten in de kolonies, aangezien zij mede het beeld

40 Matthew Connelly, ‘Taking Off the Cold War Lens: Visions of North-South Conflict during the Algerian War for Independence’, The American Historical Review 105 (2000) 740.

41 Matthew Connelly, A Diplomatic Revolution: Algeria’s Fight for Independence and the Origins of the Post-Cold War Era (New York 2003) xii.

42Ronald Robinson en John Gallagher, Africa and the Victorians: The Official Mind of Imperialism (New York

1961).

43John Darwin, ‘Imperialism and the Victorians: The Dynamics of Territorial Expansion’, The English Historical

(20)

20

vormden van de ministers woonachtig in Londen. Daarbij komt dat Nederland, in tegenstelling tot Groot-Brittannië, vanuit de hoofdstad geen gericht Afrika-beleid had en de Nederlandse diplomaten in Ghana vooral hun eigen weg konden volgen.

De realiteit volgens Britse beleidsmakers was volgens Robinson en Gallagher vaak compleet anders dan de daadwerkelijke situatie in Afrika. Zij vroegen zich af hoe er binnen het gehele staatsapparaat tijdens de ‘Scramble for Africa’ werd gedacht over het continent.44 In

tegenstelling tot Africa and the Victorians richt dit onderzoek zich op een andere periode binnen de koloniale geschiedenis en focust het op de meningen van Nederlandse diplomaten in Ghana, in plaats van op Nederlandse beleidsmakers in Den Haag. Verschillende verslagen, brieven en teksten zijn geanalyseerd om zo de opvattingen, eventuele vooroordelen en belangen van Nederlandse diplomaten uiteen te zetten en een beeld te geven van de official

mind in Ghana. Dit onderzoek ligt in de lijn van Connelly’s these. Het bestudeert namelijk de

officiële rapporten van Nederlandse diplomaten in Ghana, maar probeert tevens door middel van een brede secundaire literatuur erachter te komen wat de official mind van Nederlandse beleidsmakers over Afrika was.

§3 Het Nederlandse naoorlogse buitenlandse beleid Economische Belangen versus Idealisme

De rode draad in het debat over de Nederlandse buitenlandse politiek draait om de vraag of er langlopende continuïteiten te vinden zijn. Het buitenlandse beleid van Nederland wordt door historici vaak getoetst aan de hand van criteria als economische belangen en internationaal idealisme. De geschiedenis van de buitenlandse politiek van Nederland grijpt in eerste instantie terug naar de Tachtigjarige Oorlog en het begin van het bestaan van de Nederlandse staat. Na de onafhankelijkheid in 1648 voerde De Republiek een politiek die de zeehandel moest bevorderen, een beleid dat in eerste instantie zeer succesvol was. Die politiek was gericht op vrede in de wereld, aangezien handel slecht gedijt in tijden van oorlog. De status quo was het ideaal, enkel wanneer handelsroutes werden geblokkeerd moest er geweld aan te pas komen. J. J. C. Voorhoeve beschrijft deze politiek als het zogenoemde maritiem-commercialisme. De latere politiek gebaseerd op neutraliteit op het Europese grondgebied zou hier een voortgaande traditie van zijn.45

44 Robinson en Gallagher, Africa and the Victorians, 21.

(21)

21

E.H. Kossmann laat in zijn artikel ‘De deugden van een kleine staat’ echter zien dat het buitenlandse beleid niet altijd gebaseerd was op economisch gewin.46 Volgens Kossmann zou

het maritieme commercialisme van Voorhoeve, als ook het aangedragen internationale idealisme, onderdeel zijn van de Nederlandse diplomatieke traditie, maar zou dit niet gezien moeten worden als de rode lijn van het Nederlands buitenlands beleid. Volgens Kossmann is de continuïteit veel simpeler te benoemen, namelijk conservatisme. Hiermee bedoelt Kossmann ‘de zorg voor het zelfbehoud van een gemeenschap die dankzij haar ongehoorde rijkdom en haar grote koloniën al bij haar ontstaan als onafhankelijke staat meer macht en invloed bezat dan zij kon dragen.’47 Een goed voorbeeld hiervan is het Nederlandse

krampachtige vasthouden aan Nieuw-Guinea, om maar niet terug te zakken naar de rang van Denemarken in het internationale speelveld.48

In haar scriptie Voet aan de grond in West-Afrika betoogt Elza Koetenoever dat het Nederlands buitenlands beleid in de jaren zestig gefocust was op Nederlandse economische belangen in de Derde Wereld. Zij stelt dat de nieuwe rol die Nederland na het verlies van Indië probeerde aan te nemen twee uitgangspunten had die in lijn lagen met de overkoepelende thema’s. De eerste was stimulering van de maritieme commercie en daarnaast probeerde Nederland zich te richten op internationaal idealisme, een weg die was ingeslagen in het begin van de twintigste eeuw. Deze ethische politiek, bekend vanwege de zogenaamde ‘Eereschuld’, was onderdeel van de koloniale politiek. Koetenoever stelt dat de door idealistische motieven gedreven ontwikkelingshulp aan de Derde Wereld onlosmakelijk verbonden was met de economische ambities van Nederland. Dat er ontwikkelingshulp was, kwam mede vanwege de hoop op economisch gewin. Nederland deed graag mee met ontwikkelingshulp, maar dat mocht niet ten koste gaan van de eigen economie, die had te allen tijde voorrang.49 In

tegenstelling tot het onderzoek van Koetenover zal deze thesis niet gericht zijn op ontwikkelingshulp in de Derde Wereld, aangezien de focus zal liggen op de jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw. In deze twee decennia was er nauwelijks sprake van ontwikkelingshulp, dit kwam namelijk pas op gang aan het einde van de jaren zestig.

46 E. H. Kossmann, ‘De deugden van een kleine staat’, in: N. C. F. van Sas ed., De kracht van Nederland. Internationale positie en buitenlands beleid in historisch perspectief (Bloemendaal 1991) 36-41. 47 Ibidem, 41.

48 ‘Terugzakken naar de rang van Denemarken in het internationale speelveld’ hield in dat Nederland zonder kolonies niks meer te zeggen zou hebben in de internationale politiek.

49Elza Koetenover, Voet aan de grond in West-Afrika: De relatie tussen Nederland en Senegal van 1960 tot

(22)

22

De Nederlandse historicus Remco Raben lijkt het eens te zijn de veronderstelling van Koetenover. In zijn artikel ‘Nederland en de (post)koloniale wereld’ gaat hij dieper in op hoe de Nederlandse regering tegen de conferentie van Bandung van 1955 aankeek. In Bandung kwamen derdewereldlanden bijeen die tegen het voortdurende kolonialisme streden. Een bepaald gespreksonderwerp was de voortdurende dominantie van het Westen op economisch vlak.50 Dit gold ook voor Nederland. Daarnaast was de invloed van het

communisme op de nieuwe onafhankelijke landen een belangrijk gespreksonderwerp. Raben stelt dat de Nederlandse regering naar buiten toe nog wel eens Koude Oorlog retoriek liet horen, maar dat het beleid in wezen draaide om (post)koloniaal eigenbelang.51 Volgens Bart

Stol was er in Den Haag vlak na de Tweede Wereldoorlog überhaupt weinig interesse voor het communisme in de Derde Wereld.52 Gold dit ook voor het Nederlandse beleid in Ghana? In

principe is deze discussie een voortzetting van het debat tussen Voorhoeve en Kossmann, oftewel de discussie in hoeverre de Nederlandse buitenlandse politiek gericht was op commercialisme, internationaal idealisme of conservatisme. Koetenover beweert dat het Nederlandse beleid in Senegal hier een mix van was. Volgens haar was de taak van de ambassade welvaart en veiligheid hand in hand te laten gaan. Ontwikkelingssamenwerking ging altijd hand in hand met de ontwikkeling van Nederlandse bedrijfsleven aldaar.53 Deze

uitgangspunten van Koetenover en Raben leveren een interessante vraag op voor dit onderzoek, want in hoeverre was de official mind van de Nederlandse beleidsmakers in Ghana gericht op economische belangen?

De historiografie van de Nederlandse naoorlogse dekolonisatiepolitiek in de Derde Wereld richt zich hoofdzakelijk op de dekolonisatie van Indonesië en de daaruit voortvloeiende Nieuw-Guinea kwestie. Aangezien deze kwestie van 1949 tot 1962 centraal stond in de Nederlandse buitenlandse politiek, is het belangrijk haar historie te kennen en te weten welke discussies er op dit vakgebied gaande zijn. De context van deze kwestie is van groot belang om het Nederlandse koloniale beleid in de rest van de wereld te begrijpen. Het dominante narratief over ‘Nieuw-Guinea’ werd al meer dan vijftig jaar geleden opgesteld en

50Remco Raben, ‘Nederland en de (post)koloniale wereld’, in: Jacco Pekelder, Remco Raben en Mathieu

Segers, De Wereld Volgens Nederland: Nederlandse Buitenlandse Politiek in Historisch Perspectief (Amsterdam 2015) 166.

51 Ibidem, 167.

52Bart Stol, ‘Trouwe koloniale bondgenoten’, in: Duco Hellema, Rik Coolsaet en Bart Stol (red.),

Nederland-België: De Belgisch-Nederlandse betrekkingen vanaf 1940 (Amsterdam 2011) 86. 53 Koetenover, Voet aan de grond in West-Afrika, 6.

(23)

23

is hoog nodig toe aan herinterpretatie. In The Trauma of Decolonization uit 1966 beschrijft Arend Lijphart hoe de Nederlandse overheid krampachtig vasthield aan zijn laatst overgebleven kolonie. Volgens Lijphart ontbrak er een economisch of strategisch motief om West Nieuw-Guinea bij het Koninkrijk te houden, maar was er enkel sprake van een emotionele gehechtheid en een gevoel van verlies van nationale trots na de onafhankelijkheid van Nederlands Indië. Nederland zou, zoals eerder gezegd, door het verlies van haar koloniën terug zakken naar de rang van Denemarken in de internationale betrekkingen, zo was het idee.54

In de afgelopen decennia is er echter kritiek gekomen op Lijpharts thesis. Onder andere Danilyn Rutherfield en P. J. Drooglever stelden dat er weldegelijk economische redenen waren voor het behoud van de kolonie, aangezien er hoop leefde dat Nieuw-Guinea een winstgevend koloniaal gebied zou kunnen worden. Daarnaast was er binnen het Nederlandse kamp een meerderheid die oprecht geloofde in het zelfbeschikkingsrecht van de Papoea’s, de inwoners van West Nieuw-Guinea.55 Opnieuw is hier dus een debat te zien over economische belangen

versus idealisme. Ook Bart Stol weerlegt in zijn proefschrift Nederland, Nieuw-Guinea en de

Europese tweede koloniale bezetting in Afrika en Melanesië (1930-1962), dat overigens nog

moet uitkomen, de ideeën van Lijphart.56 De conclusie die Lijphart maakt, namelijk dat het

besluit van Nederland om Nieuw-Guinea als kolonie vast te houden gebaseerd was op emotie, wordt door Stol bekritiseerd. Stol zegt dat dit besluit te maken had met de dwarsverbanden tussen de Europese koloniale mogendheden en niet met emotie, economische redenen of oprechte gevoelens voor zelfbeschikkingsrecht voor de Papoea’s. Volgens Stol werd het koloniale beleid van Nederland na de Tweede Wereldoorlog sterk beïnvloed door de internationale context, oftewel de druk die werd uitgeoefend door andere koloniale machten zoals Frankrijk en Groot-Brittannië.57

Zoals Low en Lonsdale al betoogden was er na de onafhankelijkheid van veel Aziatische landen sprake van een imperiale herschikking richting Afrika. Een voorbeeld hiervan is de

54 H. Baudet, ‘Nederland en de rang van Denemarken’, BMGN – Low Countries Historical Review 90 (1975) 430 – 443.

55 Danilyn Rutherford, Laughing at Leviathan: Sovereignty and Audience in West Papua (Chicago 2012) 69–71. En P. J. Drooglever, Een daad van vrije keuze: De Papoea’s van westelijk Nieuw-Guinea en de grenzen van het zelfbeschikkingsrecht (Amsterdam 2005) 147 en 174.

56Bart Stol, Nederland, Nieuw-Guinea en de Europese tweede koloniale bezetting in Afrika en Melanesië

(1930-1962) (Nog niet gepubliceerd, verdediging in september 2017). 57 Ibidem.

(24)

24

Franse regering, dat de betrekkingen met Indochina losliet en zijn aandacht besloot te focussen op de kolonies in Afrika. Volgens Stol is het Nederlandse buitenlandse beleid hiermee te vergelijken. Nadat duidelijk werd dat Nederland Indonesië zou verliezen, kwam er een hernieuwde aandacht voor Nieuw-Guinea. Andere Westerse koloniale machten, voornamelijk Frankrijk en Groot-Brittannië, steunden de Nederlandse regering in het behoud van Nieuw-Guinea in de jaren vijftig. Beiden steunden ook het nieuwe onafhankelijke Indonesië door middel van wapens, om het land zodoende over te halen om voor de Westerse kant in de Koude Oorlog te kiezen. Daarbij zeiden ze echter expliciet dat Indonesië de wapens niet mocht gebruiken om Nederland in Nieuw-Guinea aan te vallen. Mocht dit wel gebeuren, dan waren beide landen volgens Stol bereid om te interveniëren en Nederland te steunen. Dit laat zien dat de Westerse landen elkaars kolonisatiepolitiek steunden en zelfs bereid waren elkaar te verdedigen.58

New Global History

Het is echter minder bekend in hoeverre de Nederlandse regering bereid was zijn Westerse partners in Afrika te steunen. Hier is slechts door drie historici onderzoek naar gedaan, namelijk door Niek Pas, Duco Hellema en Bart Stol. Alle drie veronderstellen zij dat de Nederlandse buitenlandse politiek in de jaren vijftig nog steeds door krachtige koloniale ressentimenten werd beheerst. Pas analyseert in zijn werk Aan de wieg van het nieuwe

Nederland de relatie tussen Frankrijk en Nederland ten tijde van de Algerijnse

Onafhankelijkheidsoorlog, in Negentienzesenvijftig laat Hellema zien dat de Nederlandse regering in de jaren vijftig solidair was met de Franse en Britse koloniale belangen tijdens de Suezcrisis en Stol’s eigen werk ‘Trouwe Koloniale Bondgenoten’ gaat over de relatie tussen Nederland en België ten tijde van de Congocrisis.59 Stol betoogt dat Nederland en België,

samen met Groot-Brittannië en Frankrijk, met kracht het Europees kolonialisme verdedigden binnen de VN in de jaren vijftig.60 Dit veranderde in de jaren zestig, toen Nederland de

Congocrisis voornamelijk via de zijlijn volgde. De kwestie werd niet meer gezien als koloniale zaak, maar eerder als humanitaire ramp. Het gebrek aan solidariteit met België verbaasde

58 Ibidem.

59 Niek Pas, Aan de wieg van het nieuwe Nederland (2008), Duco Hellema, Negentienzesenvijftig: De

Nederlandse houding ten aanzien van de Hongaarse revolutie en de Suezcrisis (Amsterdam 1990) en Bart Stol, ‘Trouwe koloniale bondgenoten’, 78 – 109.

(25)

25

menig buitenlands waarnemer, zo stond de Franse ambassadeur volgens Stol versteld van de Nederlandse onverschilligheid in de kwestie.61

Stol’s methode om bronnen uit andere landen te raadplegen past binnen de internationalisering van de Koude Oorlog historiografie. Zijn onderzoek naar de relatie tussen Nederland, België, Groot-Brittannië en Frankrijk in de jaren vijftig en zestig is een goed voorbeeld van hoe het raadplegen van verschillende archieven tot nieuwe inzichten kan leiden. Het discours over Nederland dat bang was om zijn kolonies te verliezen had alles te maken met binnenlandse politiek en baseerde zich enkel op Nederlandse bronnen. Dankzij Stol’s methode, die dus in breder verband staat met ‘New Global Cold War History’, is het mogelijk nieuwe inzichten te krijgen in de gevoerde buitenlandse politiek van Nederland. Deze internationale en interdisciplinaire invalshoek, betoogt door onder andere Matthew Connelly, is binnen de Nederlandse historiografie nog niet wijdverspreid. Het debat rondom continuïteit binnen de Nederlandse buitenlandse politiek is verouderd. De traditioneel diplomatiek-historische benadering, waarbij archiefonderzoek en feitelijke reconstructie van besluiten van actoren centraal staan, staat inmiddels onder druk.

De nieuwe stroming ‘New Global History’ pleit voor een interdisciplinaire aanpak, waarbij de politicologische kant van de internationale betrekkingen in zekere zin verweven wordt met de historische aanpak. Op deze manier willen haar aanhangers theorieën gebruiken om het verleden beter te begrijpen, zonder daarbij ahistorisch of anachronistisch te worden. De Nederlandse historicus Duco Hellema noemt dit ook wel de ‘Utrechtse School’, naar de Utrechtse onderzoekers die zich hier mee bezig houden, waar Stol er één van is. Archiefonderzoek is nog steeds belangrijk, maar staat niet meer op zichzelf. Het levert volgens Hellema de bouwstenen voor een meer theoretisch georiënteerde analyse.62 De aanhangers

van de ‘Utrechtse School’ pleiten dan ook voor meer internationaal vergelijkend onderzoek, waarbij een bepaalde kwestie bijvoorbeeld eerst vanuit de archieven van een voormalig kolonisator wordt bekeken en daarna wordt getoetst aan de hand van bronnen uit de voormalige kolonie. Het buitenlandse beleid van staten wordt dus niet enkel gevormd door binnenlandse ontwikkelingen. Om het buitenlandse beleid van Nederland te begrijpen moet volgens de ‘Utrechtse School’ daarom gekeken worden naar internationale organisaties,

61 Ibidem, 102.

62 Duco Hellema, ‘Inleiding: Internationale betrekkingen in historisch perspectief’, in: Jacco Pekelder, Remco Raben en Mathieu Segers (red.), De wereld volgens Nederland: Nederlandse buitenlandse politiek in historisch perspectief (Amsterdam 2015) 13.

(26)

26

bepaalde netwerken en wereldeconomische verhoudingen.63

Eén van de uitgangspunten van ‘New Global History’ is het onderzoeken van internationale betrekkingen door te kijken naar de gekoloniseerde landen. Omdat deze stroming nieuw is in de Nederlandse historiografie, is er betrekkelijk weinig onderzoek gedaan naar de naoorlogse relatie van Nederland met de specifieke landen van de ‘Global South’, en dan met name in sub-Sahara Afrika. Nederland had weliswaar geen kolonies op het continent, maar er was weldegelijk sprake van een historische relatie met een land als Ghana.64

Historische analyses over de relatie tussen Nederland en Ghana na de Tweede Wereldoorlog ontbreken echter. Er is zeer weinig onderzoek gedaan naar het Nederlandse buitenlandse beleid in Afrika in de jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw. Eén van de belangrijkste en meest recente werken op het gebied van Nederlandse buitenlandse politiek is Nederland

in de Wereld van Duco Hellema.65 Ook in dit boek is echter niks te vinden over hoe Nederland

zich diplomatiek opstelde inzake de dekolonisatieperiode in Afrika. Albert Kerstens onlangs verschenen biografie Luns, over de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns, zegt helaas ook niks over de Nederlandse visie op het dekoloniserende Afrika. Zodoende is dit onderzoek één van de eerste werken die de Nederlandse naoorlogse relatie met een Afrikaans land in internationale context beschrijft.

Nederlandse Diplomaten en de Official Mind

De richting die de internationale historiografie van de Koude Oorlog in is geslagen lijkt inmiddels ook in Nederland te zijn doorgedrongen. De oude historiografie, die voornamelijk draaide om het Nederlandse beleid gebaseerd op bronnen uit Den Haag, wordt door onder andere Duco Hellema en Bart Stol bekritiseerd. De nieuwe weg van de historiografie zou langs de archieven van andere koloniale machten en oude kolonies moeten gaan om zo nieuwe inzichten op te doen over het Nederlandse buitenlandse beleid in de jaren vijftig en zestig. Dit onderzoek richt zich niet op buitenlandse archieven, maar focust wel op de meningen van Nederlandse diplomaten in het buitenland, in plaats van op Den Haag. De official mind van Nederlandse diplomaten in Ghana staat centraal, wat inhoudt dat op zoek wordt gegaan naar de gedachtes, beweegredenen, opvattingen en veronderstellingen van Nederlandse

63 Duco Hellema, ‘Inleiding’, 18. 64 Gijs van der Ham, Dof Goud (2013).

(27)

27

diplomaten. De vraag op welk punt van het spectrum van economische belangen of internationaal idealisme de official mind van Nederlandse diplomaten in Ghana zich begeeft zal in de volgende hoofdstukken beantwoord worden.

(28)

28

H.2 Nederland en Ghana in internationale context

‘“We have arrived home”, Peter Molotsi exclaimed as he reminisced about his arrival in Accra, “the Mecca of Pan- Africanism”.’66

Inleiding

Terwijl Nederlandse intellectuelen zoals F. Kool in het midden van de jaren vijftig positief gestemd waren over de ontwikkelingen in de Derde Wereld, waren Afrikaanse leiders bezig de toekomst van diezelfde Derde Wereld in te kleuren. Verschillende vooraanstaande denkers van de Global South besloten in de jaren vijftig bij elkaar te komen en verschillende congressen te organiseren om zo hun rol in de wereldpolitiek te bespreken. In dit hoofdstuk zal gekeken worden hoe de Nederlandse diplomatieke berichtgeving over deze bijeenkomsten eruit zag. Daarnaast zal gefocust worden op de grootste internationale uitdaging voor Nederland in die tijd, namelijk de Nieuw-Guinea kwestie. Had het Nederlandse dispuut met Indonesië invloed op de relatie met Afrika in het algemeen en Ghana in het bijzonder? Via deze twee ontwikkelingen vergelijk ik in dit hoofdstuk in hoeverre de Nederlandse visie op internationale vraagstukken afweek van de Ghanese lens.

§1 De Bandung Conferentie en Historiografie

Ideeën van vrijheid, zelfredzaamheid en transnationale solidariteit waren volgens de in Kenia geboren, maar in Australië gepromoveerde professor Joseph Hongoh voor de Tweede Wereldoorlog al belangrijke onderwerpen binnen de intellectuele Amerikaanse en Afro-Caribische gemeenschap.67 De gedachten over universele vrijheid en de strijd voor een vorm

van internationalisme waarin gelijkheid als basis zou dienen voor internationale relaties, legden onder andere de basis voor het idee van panafrikanisme. Denkers zoals de Afro-Amerikaanse W. E. B. du Bois en de Nigeriaanse bisschop James Johnson stelden aan het begin van de twintigste eeuw al fundamentele vragen over de rol van zwarte mensen in de wereldgemeenschap. Hun ideeën gingen voornamelijk over culturele en politieke samenwerking tussen Afrikanen op het continent en Afrikanen in de diaspora. Transnationale solidariteit en de promotie van raciale gelijkheid zouden moeten zorgen voor de emancipatie

66 Jeffrey Ahlman, ‘Road to Ghana’, 26.

67 Joseph Hongoh, ‘The Asian-African Conference (Bandung) and Pan-Africanism: the challenge of reconciling continental solidarity with national sovereignty’, Australian Journal of International Affairs 70 (2016) 374 – 390.

(29)

29

van Afrika in de wereldpolitiek. In Londen in de jaren dertig zorgden de activiteiten van de International African Service Bureau (IASB) voor een internationalisering van het antikoloniale gedachtegoed. George Padmore, één van de oprichters van de IASB en latere adviseur van Nkrumah, werd een felle voorstander van het panafrikanisme en een voorvechter van de antikoloniale strijd in Afrika.68

Tijdens het zesde pan-Afrikaanse congres in 1945 verschoof het leiderschap van de beweging van de Afro-Amerikanen naar de Afrikanen. Daarnaast kwam volgens Hongoh de focus nog meer te liggen op het dekolonisatieproject en verspreidde het zijn geluid naar de francofone Afrikaanse wereld en de Verenigde Naties. Du Bois en Nkrumah betoogden in de vroege jaren vijftig dat een mondiaal partnerschap tussen landen van de Derde Wereld een tegenstem zou bieden aan de West-Europese alliantie in Afrika. Zo’n alliantie zou het globale systeem in de richting van vrede, sociale ontwikkeling en wederzijds respect kunnen duwen.69

Hongoh stelt dan ook dat de Bandung conferentie van 1955 een belangrijk moment was voor Afrika in de strijd om dekolonisatie en onafhankelijkheid.

Volgens Mark Mazower was Bandung tevens het moment dat de Derde Wereld als politieke macht voor het eerst zijn stem liet horen. Tijdens de conferentie, die georganiseerd werd door de Indonesische president Soekarno, kwamen verschillende Aziatische en Afrikaanse leiders bij elkaar om te praten over de rol die zij samen zouden kunnen gaan spelen om de wereld vreedzamer te maken. Een cruciaal aspect van de bijeenkomst was de gezamenlijke geschiedenis van de deelnemers van Westers imperialisme, antikoloniale sentimenten en de wil om zodoende het internationale krachtveld te veranderen. De rol die de Verenigde Naties in de toekomst zouden moeten spelen om de greep van de grote machten te beperken werd uitgebreid besproken door de aanwezige landen in Bandung. Voortaan zou VN-lidmaatschap universeel moeten zijn en gelden voor ieder onafhankelijk land.70 Bandung

was volgens de Amerikaanse historicus Jeffrey Ahlman tevens een moment van verlichting voor nieuwe onafhankelijke staten en een platform om nieuwe transnationale netwerken aan te gaan, die tot dan toe niet tussen koloniale volken was voorgekomen.71 De beweringen van

Mazower en Ahlman dat de Derde Wereld in Bandung ‘voor het eerst zijn stem liet horen’ en

68 Ibidem. 69 Ibidem, 381.

70 Mark Mazower, Governing the World: The History of an Idea (New York 2012) 259-260.

(30)

30

een ‘moment van verlichting was’, is echter aan heroverweging toe.

In de historiografie tot 2013 over de Bandung conferentie staan volgens de Amerikaanse politieke wetenschapper Robert Vitalis namelijk veel historische fouten en misvattingen. In het artikel ‘The Midnight Ride of Kwame Nkrumah’ stelt hij dat tot dan toe ‘letterlijk al het werk’ dat is geschreven over Bandung berust op populaire herinnering in plaats van op goed wetenschappelijk onderzoek.72 Volgens Vitalis waren er twee versies van

Bandung. Eén was de daadwerkelijke conferentie, die niet heel veel mensen kon schelen, en

de ander was de mythe, waar uiteindelijk veel over zou worden geschreven. Deze mythe is volgens Vitalis ontstaan doordat Bandung door de meeste historici verward wordt met de conferentie van Niet-Gebonden Landen in Belgrado, gehouden in 1961. Het idee dat belangrijke internationale leiders zoals Fidel Castro, Josip Tito en Kwame Nkrumah in Bandung aanwezig waren, zoals veel historici betogen, is simpelweg niet waar.73 Zelfs vooraanstaande

historici zoals Odd Arne Westad en Mark Mazower waren niet honderd procent accuraat in hun beschrijving van Bandung. Zij zagen de hernieuwde strijd voor onafhankelijkheid als belangrijkste punt van Bandung, terwijl dit volgens Vitalis eerder toebehoorde aan de conferentie in Belgrado.74

Alhoewel de conferentie plaatsvond in Azië (Indonesië), was dit volgens Hongoh ook voor een klein aantal Afrikaanse landen een belangrijk stap om nieuwe diplomatieke deuren te openen.75 Hongoh, die Vitalis een aantal keer aanhaalt in zijn artikel, stelt dat de roep om

vrijheid in de Derde Wereld in Bandung toch tastbaarder werd in de vorm van een focus op onafhankelijkheid, modernisatie en de economische en politieke macht van individuele natiestaten. Territoriale integriteit werd zodoende een belangrijk agendapunt. Het panafrikanisme als organisatie kreeg geen speciale stoel tijdens de conferentie, maar voor de beweging was Bandung volgens Hongoh een zeer gunstig forum.76 De Belgische historicus

Frank Gerits, gespecialiseerd in Afrikaanse internationale geschiedenis, is het echter niet eens met Hongoh. Gerits stelt dat de focus van het huidige veld van de historiografie op deze ‘nieuwe moraal van Bandung’ komt door de berichtgeving van journalisten die in Bandung

72 Robert Vitalis, ‘The Midnight Ride of Kwame Nkumah and Other Fables of Bandung (Ban-doong)’, Humanity: An International Journal of Human Rights, Humanitarianism, and Development 4 (2013) 267.

73 Ibidem, 273.

74 Odd Arne Westad, The Global Cold War, 101, Mark Mazower, Governing the World, 259 – 260 en Robert Vitalis, ‘The Midnight Ride of Kwame Nkrumah’, 270.

75 Joseph Hongoh, ‘The Asian-African Conference (Bandung) and Pan-Africanism’, 374 – 390. 76Ibidem, 381.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Terwijl men rondom de eeuwwisseling door middel van het ongetrouwd samenwonen een statement maakte tegen het instituut huwelijk, was het aan het begin van de

Deze ambitieniveaus bieden een terugvaloptie Het verdient aanbeveling om het ambitieniveau naar beneden bij te stellen als onvoldoende voldaan kan worden aan de voorwaarden voor

Ook de regio’s waarmee de Noordvleugel concurreert op financiële en zakelijke dienstverlening kenmerken zich vooral door een hoge score op innovatie, maar Noord-Holland

Een ‘Europa-positivistische’ attitude staat positief ten aanzien het integratieve acquis 15 en accepteert het perspectief van nadere overdracht van nationale bevoegdheden als middel

80 De partij vereenzelvigde zich niet met een bepaalde kerk, maar was een beginselpartij waar ook leden van andere kerken welkom waren en zelfs kiezers die zich tot geen

Tussen juni 1940 en begin september 1944 werden door Londen 278 agenten naar... Van de 278 agenten werden er 270 geparachuteerd of via een luchtoperatie aan land gezet, 8 werden

Service activities provided by the internal audit function, the nature and scope of which are agreed with the recipients of the services, are intended to add value and improve

2 ,. Deze bleven niet lang in gebruik omdat ze te lang waren voor de Nederlandse wegen.. 15 Deze laatste waren voorzien van een halfautomatische versnellingsbak die