• No results found

Nulmeting steekmuggen en knutten in de Bovenlanden : monitoring 2010

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Nulmeting steekmuggen en knutten in de Bovenlanden : monitoring 2010"

Copied!
55
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)Alterra is onderdeel van de internationale kennisorganisatie Wageningen UR (University & Research centre). De missie is ‘To explore the potential of nature to improve the quality of life’. Binnen Wageningen UR bundelen negen gespecialiseerde en meer toegepaste onderzoeksinstituten, Wageningen University en hogeschool Van Hall Larenstein hun krachten om bij te dragen aan de oplossing van belangrijke vragen in het domein van gezonde voeding en leefomgeving. Met ongeveer 40 vestigingen (in Nederland, Brazilië en China), 6.500 medewerkers en 10.000 studenten behoort Wageningen UR wereldwijd tot de vooraanstaande kennisinstellingen binnen haar domein. De integrale benadering van de vraagstukken en de samenwerking tussen natuurwetenschappelijke, technologische en maatschappijwetenschappelijke disciplines vormen het hart van de Wageningen Aanpak. Alterra Wageningen UR is hèt kennisinstituut voor de groene leefomgeving en bundelt een grote hoeveelheid expertise op het gebied van de groene ruimte en het duurzaam maatschappelijk gebruik ervan: kennis van water, natuur, bos, milieu, bodem, landschap, klimaat, landgebruik, recreatie etc.. Nulmeting steekmuggen en knutten in de Bovenlanden Monitoring 2010. Alterra-rapport 2134 ISSN 1566-7197. Meer informatie: www.alterra.wur.nl. Anna Besse-Lototskaya, Piet F.M. Verdonschot en Dorine T.B.M. Dekkers.

(2)

(3) Nulmeting steekmuggen en knutten in de Bovenlanden.

(4) Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van provincie Utrecht, Dienst Landelijk Gebied Regio West, Utrecht.

(5) Nulmeting steekmuggen en knutten in de Bovenlanden Monitoring 2010. Anna Besse-Lototskaya, Piet F.M. Verdonschot en Dorine T.B.M. Dekkers. Alterra-rapport 2134 Alterra, onderdeel van Wageningen UR Wageningen, 2011.

(6) Referaat. Besse-Lototskaya A., P.F.M. Verdonschot en D. Dekkers, 2011. Nulmeting steekmuggen en knutten in de Bovenlanden; Monitoring 2010. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 2134. 52 blz.; 8 fig.; 16 tab.; 35 ref.. In het herinrichtinggebied de Bovenlanden is met behulp van de dip-techniek, net- en steekbuisbemonsteringen en CO2-lichtvallen een nulmeting uitgevoerd naar het voorkomen van steekmuggen en knutten in de periode april-september 2010. De aangetroffen soorten steekmuggen betroffen: moerassteekmuggen, huissteekmuggen en malariamuggen. Larven van moerassteekmuggen (Aedes) zijn zeer schaars aangetroffen in het rietland en het moerasstruweel. Beide landschapstypen, moerasstruweel en rietland, bevatten een relatief hogere dichtheid aan larven van huissteekmuggen (Culiseta en Culex), de laatste groep vooral in de maanden augustus en september. Larven van malariamuggen (Anopheles) zijn in lage aantallen gevonden in verschillende sloottypen en in het rietland. In restwateren rondom bebouwing zijn frequent hogere aantallen larven van het genus Culex gevonden. Hoge dichtheden van volwassen huissteekmuggen (Culex) zijn aangetroffen nabij bewoning, maar ook in redelijk hoge aantallen in het buitengebied. De andere groepen zijn in uiterst lage aantallen aangetroffen. Larven van de knut Culicoides kwamen verspreid voor in alle bemonsterde landschapstypen met in juni hogere dichtheden. Echter nog steeds zijn deze dichtheden laag te noemen. In de discussie is ingegaan op de kans op en het eventueel voorkomen van overlast na herinrichting.. Trefwoorden: steekmug, knut, monitoring, herinrichting, Bovenlanden, Utrecht.. ISSN 1566-7197. Dit rapport is gratis te downloaden van www.alterra.wur.nl (ga naar ‘Alterra-rapporten’). Alterra Wageningen UR verstrekt geen gedrukte exemplaren van rapporten. Gedrukte exemplaren zijn verkrijgbaar via een externe leverancier. Kijk hiervoor op www.rapportbestellen.nl.. © 2011. – – –. Alterra (instituut binnen de rechtspersoon Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek) Postbus 47; 6700 AA Wageningen; info.alterra@wur.nl. Overname, verveelvoudiging of openbaarmaking van deze uitgave is toegestaan mits met duidelijke bronvermelding. Overname, verveelvoudiging of openbaarmaking is niet toegestaan voor commerciële doeleinden en/of geldelijk gewin. Overname, verveelvoudiging of openbaarmaking is niet toegestaan voor die gedeelten van deze uitgave waarvan duidelijk is dat de auteursrechten liggen bij derden en/of zijn voorbehouden.. Alterra aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.. Alterra-rapport 2134 Wageningen, februari 2011.

(7) Inhoud. Woord vooraf. 7. Samenvatting. 9. 1. Inleiding en doel 1.1 Probleemstelling 1.2 Achtergronden 1.3 Doelen. 11 11 11 12. 2. Materiaal en methoden 2.1 Bemonsteringslocaties 2.2 Bemonsteringsmomenten 2.3 Bemonsteringsmethoden 2.4 Determinatie 2.5 Milieukenmerken 2.6 Overzicht. 13 13 15 16 18 18 19. 3. Resultaten 3.1 Vangstresultaten. 21 21. 4. Discussie 4.1 Aantallen steekmuggen 4.2 Aantallen knutten. 37 37 40. 5. Conclusies 5.1 Steekmuggen 5.2 Knutten 5.3 Nulmeting 2010 vergeleken met 2009 5.4 Praktijkvragen. 43 43 43 44 44. Literatuur Bijlage 1. 47 Temperatuur, relatieve luchtvochtigheid en tijdsduur van gemonitorde locaties van volwassen steekmuggen en knutten in 2010. 51.

(8)

(9) Woord vooraf. De Bovenlanden is een gebied in de Venen dat wordt heringericht. Door de geplande inrichtingsmaatregelen zullen verschillende typen natuur (o.a. natte natuur) zich kunnen ontwikkelen. Tijdens gesprekken met omwonenden is een aantal keer genoemd dat men bang is voor een toename van steekmuggen en knutten als gevolg van de geplande natuurontwikkeling. De provincie Utrecht, Dienst Landelijk Gebied, Regio West heeft Alterra daarom verzocht om in 2010 een aanvullende nulmeting van steekmuggen en knutten in de Bovenlanden uit te voeren. Een nulmeting betekent het vastleggen van de huidige situatie. Eventuele veranderingen in de toekomst kunnen dan aan de huidige situatie - die dan als referentie dient - worden getoetst. Martin van den Hoorn worden hartelijk bedankt voor zijn bijdrage in het verzamelen en extraheren van materiaal.. Alterra-rapport 2134. 7.

(10) 8. Alterra-rapport 2134.

(11) Samenvatting. In het herinrichtinggebied de Bovenlanden is een aanvullende nulmeting uitgevoerd naar het voorkomen van steekmuggen en knutten in de periode april-september 2010. Met behulp van de dip-techniek, net- en steekbuisbemonsteringen en CO2-lichtvallen zijn larven, poppen en volwassen steekmuggen en knutten verzameld in zowel het buitengebied als rondom de bewoning. De aangetroffen soorten steekmuggen behoren tot de moerassteekmuggen, huissteekmuggen en malariamuggen. Larven van moerassteekmuggen (Aedes) zijn zeer schaars; enkele larven zijn aangetroffen in het rietland in april en in het moerasstruweel in april en mei. Beide landschapstypen, moerasstruweel en rietland, bevatten een relatief hogere dichtheid aan larven van huissteekmuggen ( Culiseta subgenus Culiseta). Hier treden in de maanden augustus en september ook hogere aantallen van de huissteekmuggen uit het genus Culex op. Larven van malariamuggen (Anopheles) zijn in lage aantallen gevonden in verschillende sloottypen en in het rietland. In restwateren rondom bebouwing zijn frequent hogere aantallen larven van het genus Culex gevonden. Hoge dichtheden van volwassen huissteekmuggen (Culex) zijn aangetroffen nabij bewoning, maar ook in redelijk hoge aantallen in het buitengebied. De andere groepen zijn in uiterst lage aantallen aangetroffen. Larven van de knut Culicoides kwamen verspreid voor in alle bemonsterde landschapstypen in lage aantallen voor. Van geen van de aangetroffen soorten is bekend dat ze het blauwtongvirus overbrengen. In de discussie is ingegaan op de kans op en het eventueel voorkomen van overlast na herinrichting. Vier belangrijke praktijkvragen zijn van deelantwoorden voorzien.. Alterra-rapport 2134. 9.

(12) 10. Alterra-rapport 2134.

(13) 1. Inleiding en doel. 1.1. Probleemstelling. De Bovenlanden vormen een essentiële schakel tussen het natuurkerngebied de Nieuwkoopse Plassen en de grote natuurgebieden die ten noorden en ten oosten van het terrein liggen: Vinkeveense Plassen-Botshol en de verderop gelegen Vechtplassen. In het gebied zullen een aantal inrichtingsmaatregelen ten behoeve van de natuur uitgevoerd worden. Er worden in de Bovenlanden onder andere nat schraalgrasland, rietland en natuurvriendelijke oevers aangelegd. Rondom het in te richten gebied bevinden zich enkele woningen. Tijdens gesprekken met omwonenden is een aantal keer genoemd dat men bang is voor een toename van steekmuggen en knutten als gevolg van de geplande natuurontwikkeling. Het projectteam ‘de Bovenlanden’ (voor het project ‘de Bovenlanden’ voert Dienst Landelijk Gebied (DLG), Regio West het projectmanagement uit in opdracht van Gebiedscommissie de Venen, namens de provincie Utrecht en de provincie Zuid-Holland) wil daarom een beeld krijgen van de huidige situatie met betrekking tot steekmuggen en knutten, de mogelijke risico’s bij inrichting en de mogelijkheden om die risico’s te beperken. In 2009 is de eerste serie nulmetingen uitgevoerd. Om verschillen tussen jaren vast te stellen om zo een meerjarige of langere termijn beeld op te bouwen is de wens deze nulmeting in 2010 te herhalen en ten opzichte van 2009 een maand eerder te beginnen.. 1.2. Achtergronden. De Bovenlanden is een gebied in de Venen dat wordt heringericht. Door de geplande inrichtingsmaatregelen zullen verschillende typen natuur (o.a. natte natuur) zich kunnen ontwikkelen. De belangrijkste vragen hierbij van DLG zijn: – Wat zijn de consequenties van de geplande inrichtingsmaatregelen voor steekmuggen en knutten? – Welke reële problemen zijn er te verwachten en wat zijn eventuele oplossingen? Naar aanleiding van deze vragen heeft DLG op 3 februari 2009 een expertbijeenkomst georganiseerd. Tijdens deze bijeenkomst zijn de mogelijke effecten van de verschillende inrichtingsmaatregelen op de aanwezigheid van steekmuggen en knutten in het gebied onder de loep genomen. Hieruit is onder andere naar voren gekomen dat om deze vragen te kunnen beantwoorden inzicht nodig is in de huidige situatie. Dit inzicht kan verkregen worden door middel van een nulmeting. In de periode mei-september 2009 is daartoe een nulmeting uitgevoerd naar het voorkomen van steekmuggen en knutten. De aangetroffen soorten steekmuggen betroffen: moerassteekmuggen, huissteekmuggen en malariamuggen. In het moerasstruweel en in mindere mate het rietland werd een hoge dichtheid van larven van huissteekmuggen (Culiseta) aangetroffen. Larven van moerassteekmuggen ( Aedes) waren zeer schaars. Larven van malariamuggen (Anopheles) werden in kleine aantallen gevonden in verschillende sloottypen en in het rietland. In restwateren rondom bebouwing werden frequent larven van huissteekmuggen ( Culex) aangetroffen. Hoge dichtheden van volwassen huissteekmuggen ( Culex) werden aangetroffen in de CO2lichtvallen, vooral nabij bewoning, maar ook in het buitengebied. De andere groepen werden in kleine aantallen. Alterra-rapport 2134. 11.

(14) gevangen in de vallen. Larven van de knut Culicoides kwamen verspreid voor in alle bemonsterde landschapstypen met in juni hogere dichtheden. Echter nog steeds zijn deze dichtheden laag te noemen.. 1.3. Doelen. Het uitvoeren van een tweede nulmeting in 2010 in het gebied de Bovenlanden waarin de maand april wordt meegenomen om inzicht te krijgen in: – Het voorkomen van steekmuggen in het te herinrichten gebied; – Het voorkomen van knutten in het te herinrichten gebied; – Het voorkomen van steekmuggen en knutten rondom de aanwezige bebouwing; – Het voorkomen van steekmuggen en knutten in het vroegere voorjaar.. 12. Alterra-rapport 2134.

(15) 2. Materiaal en methoden. 2.1. Bemonsteringslocaties. Steekmuggen: larven en poppen De metingen in de Bovenlanden beslaan alleen het gebiedsdeel gelegen in de provincie Utrecht. Om een zo compleet mogelijk beeld van het voorkomen van steekmuggen en knutten en hun aantallen te verkrijgen, is het belangrijk dat de nulmeting zo veel mogelijk variatie omvat in landschapstypen en een zo groot mogelijke spreiding van de meetpunten heeft over het geselecteerde gebied. Om dit te bereiken is het gebied vooraf opgedeeld in vier vakken. Per vak zijn vooraf zoveel mogelijk natte en aquatische landschapstypen, waaronder temporaire en ondiepe verlandende wateren en permanente wateren beschreven. Dit heeft voor de bemonstering van steekmuggen en knutten de volgende landschapstypen opgeleverd: – kale/open sloot, – met flab bedekte sloot, – verlandende sloot, – rietland, – moerasstruweel. In elk vak is vervolgens één bemonsteringslocatie van ieder landschapstype geselecteerd. Hierbij is gezorgd dat de ruimtelijke spreiding van de bemonsteringslocaties binnen en over de vier vakken zo optimaal mogelijk was. De vier vakken met locaties representeren ook vier herhalingen van ieder landschapstype. In totaal zijn 20 zogenaamde veldlocaties geselecteerd en bezocht (tabel 1, figuur 1). Per bemonsteringsronde is ook in de bebouwde zone bemonsterd op larven en poppen (tabel 2 - bewoning, figuur 1). Hiertoe is gebruik gemaakt van aangeboden ei-afzetcontainers. Wederom is - om een goed beeld te krijgen van de situatie - steeds gezorgd voor ruimtelijke spreiding van de zogenaamde bewoningslocaties over iedere bebouwde zone.. Figuur 1 Overzicht van de ligging van de bemonsteringslocaties van adulten, larven en poppen in de Bovenlanden.. Alterra-rapport 2134. 13.

(16) Tabel 1 Overzicht van de bemonsteringslocaties van larven en poppen van steekmuggen en knutten met een omschrijving van de milieukenmerken. Voor ligging zie figuur 1. Locaties. Open sloot 1 *. X-coor.. 118178. Y-coor.. 465914. Omschrijving. Geen vegetatie, met uitzondering van een heel. Schaduw. Breedte. (%). (m). Diepte Bodem (cm). 0. 5. 3-15. slib. 0. 4-4.5. 10. slib. 0. 10. 35. 0. 6. 40. slib. 0. 4. 7. slib. 0. 2.5. 12. slib. dun randje emers (< 1%), geen flab. Open sloot 2. 119745. 465993. Geen vegetatie, met uitzondering van een heel dun randje emers (< 1%), geen flab.. Open sloot 3 *. 120228. 465699. Vegetatie 80% gele plomp en waterlelie, langs de rand staat her en der emerse vegetatie (gele lis), geen flab.. Open sloot 4. 121694. 465410. Geen vegetatie alleen wat emerse vegetatie langs de rand, geen flab.. Flabsloot 1 *. 118616. 466359. Geen vegetatie, met uitzondering van een heel dun randje emers (< 1%), flab 30-80%.. Flabsloot 2. 119688. 465848. Geen vegetatie, met uitzondering van een heel dun randje emers (< 1%) en wat kroos (<1%), flab 30-80%.. Flabsloot 3 *. 120347. 465667. Een beetje kroos en ca. 30-80% flab.. 0. 3. 5. slib. Flabsloot 4. 121593. 464935. Ca. 80-100% flab en wat emerse vegetatie. 0. 6. 40. slib. 0. 2. 5-10. 0. 1-2. 2-10. 0. 2. 25. slib. 0. 2.5. 10. slib. 1. 0-6. dood riet. 80. 0-10. slib, blad,. 0. < 10. slib of blad. 0. >5. slib en. langs de rand (<1%). Verlandende sloot 1 * 119019. 466018. De oude locatie was uitgediept en dus verloren gegaan. Nieuwe locatie heeft een beetje emerse vegetatie (< 1%), geen flab.. Verlandende sloot 2. 119696. 465941. Moerassige zone naast sloot. Vegetatie lisdodde, wilg, gele lis. Veel plas-dras situaties, weinig flab.. Verlandende sloot 3 * 120205. 465710. Vegetatierijke sloot, 80% emerse vegetatie. Naast sloot moerassige zone met temporaire poeltjes (5 cm diep).. Verlandende sloot 4. 121529. 465012. Weinig emerse vegetatie. Geen submerse vegetatie. Draadalg 80%.. Rietland 1. 118329. 466504. Droogvallende sloot tussen rietland en. 80. elzenstruweel. Rietland 2. 118324. 466488. Trilveenrestant met wilgenstruweel, veel plasjes.. Rietland 3. 120204. 465797. Rietland (riet, biezen, zeggen en moerasvaren). veenmos met veel plas-dras situaties. Rietland 4. 120499. 465574. Enige echte rietland plek, met drassige laagte in het midden. Veel plasjes.. blad. Moerasstruweel 1. 118238. 466417. Plas-dras sloot onder wilgen en elzen struweel.. 100. ca. 1.5. 0-2. Moerasstruweel 2. 118745. 465753. Gedeeltelijk opengekapt wilgenstruweel. Her en. 50. 1-10. 80. 0-5. 20. 2-10. veel blad en slib. der riet. Veel poeltjes. Moerasstruweel 3. 118837. 465680. Wilgen-, vlier- en meidoorn struweel met plas-. slib en blad. dras zone naast open water. Wat flab en veel blad. Moerasstruweel 4. 120184. 465770. Plasjes onder wilg in een veenmos drijftil. veenmos, blad, slib. *. 14. Naast steekbuis- ook netmonsters.. Alterra-rapport 2134.

(17) Knutten: larven en poppen Naast bovenstaande 20 veldlocaties (tabel 1) en acht bewoningslocaties (tabel 2) zijn op vier locaties in weilanden monsters van knutten genomen, dit was geen geschikt habitat voor steekmuggen (tabel 2 buitengebied, figuur 1).. Tabel 2 Overzicht van bemonsteringslocaties adulte steekmuggen en knutten en larven/poppen van knutten rondom bebouwing. Voor ligging van de locaties zie figuur 1. Locaties. X-coor.. Y-coor.. Omschrijving. Schaduw. 118318 119658 120468 121480. 466070 465831 465555 465096. Weiland, regelmatig begraasd. Weiland, niet begraasd. Weiland Weiland, continu begraasd.. 100 0 100 95. 121809 119217 119359 118691 119072 121189 121025 118013. 464965 465944 466107 465800 465543 464514 465428 466123. Overgang water-land bij sloot grenzend aan de tuin. In deel tuin direct grenzend aan een watergang. In deel tuin direct grenzend aan een watergang. In deel tuin direct grenzend aan een watergang. Overgang water-land bij de sloot grenzend aan de tuin. In gazon dat direct aan een watergang grenst. Overgang water-land bij de sloot die door de tuin loopt. In deel tuin direct grenzend aan een watergang.. 100 100. Buitengebied Vak 1 vlier zijde Amstelkade Vak 2 hek zijde Bovendijk Vak 3 wilg zijde Bovendijk Vak 4 wilg Wilnisse Zuwe. Bewoning Wilnisse Zuwe 34 Watertuin 23 Watertuin 3 Amstelkade 64 Amstelkade 61 Veenvliet Waterlelie 9 Molenland 29. 100 100 100 100 100. Volwassen steekmuggen en knutten Om een beeld te krijgen van de activiteiten van volwassen steekmuggen en knutten zijn verspreid over het gebied op vier punten CO2-lichtvallen geplaatst (tabel 2, figuur 1). Om de aanwezigheid en dichtheid van steekmuggen en knutten vast te stellen rondom de bebouwing in de Bovenlanden zijn ook CO2-lichtvallen nabij acht woningen geplaatst (tabel 2).. 2.2. Bemonsteringsmomenten. In de periode april tot en met september 2010 zijn vijf bemonsteringsrondes uitgevoerd, waarbij de potentiële habitats van steekmuggen en knutten zijn bemonsterd en volwassen dieren met CO2-vallen zijn verzameld. Deze periode geeft een beeld in de tijd van het optreden en de trend in aantallen van steekmuggen en knutten. De exacte dagen van bemonstering in de tijd zijn afgestemd op de weersomstandigheden en het optreden van eventuele inundaties door hoge neerslag. Op de volgende data zijn larven en poppen van steekmuggen en knutten bemonsterd: – april (22-04-2010, 26-04-2010) – mei (21-05-2010, 26-05-2010, 27-05-2010, 01-06-2010) – juni (28-06-2010, 29-06-2010, 30-06-2010) – augustus (02-08-2010, 03-08-2010, 04-08-2010) – september (30-08-2010, 31-08-2010, 01-09-2010). Alterra-rapport 2134. 15.

(18) Op de volgende data zijn volwassen steekmuggen en knutten verzameld: – april (26-04-2010, 27-04-2010) – mei (26-05-2010, 27-05-2010) – juni (28-06-2010, 29-06-2010) – augustus (02-08-2010, 03-08-2010) – september (30-08-2010, 31-08-2010). 2.3. Bemonsteringsmethoden. Steekmuggen: larven en poppen Elke monsterlocatie in het buitengebied is bemonsterd met behulp van de dip-techniek, waarbij 20 dips per 10 m2 potentieel habitat zijn genomen met behulp van een ‘dipper’ (diameter 12 cm, diepte 5.5 cm, steellengte 90-180 cm). Afhankelijk van de grootte van het watertype in het betreffende landschapstype is het gehele waterlichaam bemonsterd of is een transect of rasterbemonstering uitgevoerd (gestandaardiseerd naar 10 m2). Bij de bewoningslocaties is gebruik gemaakt van aangeboden ei-afzetcontainers. Dit betreft een container (zwarte emmer) gevuld met gefilterd oppervlaktewater, waaraan enkele gedroogd populierenbladeren zijn toegevoegd. De met de dipper en container verzamelde larven en poppen van steekmuggen zijn bij lage aantallen direct in het veld uitgezocht in een witte fotobak. Individuen zijn verzameld met een pincet en in ethanol (70%) geconserveerd. Bij hoge aantallen zijn alle individuen (larven en poppen) verzameld in een zeefje en in ethanol (70%) geconserveerd. Per dip is genoteerd of er larven en poppen aanwezig zijn. Het materiaal is vervolgens meegenomen naar het laboratorium voor telling en determinatie. Knutten: larven en poppen Van de aquatische habitattypen (sloten) is per locatie met een standaard macrofaunanet (maaswijdte 500 μm, netbreedte 25 cm) een monster genomen van de bodem-waterlaag over een lengte van één m. Van natte bodems, drassige en moerassige plekken in de landschapstypen rietland en moerasbos, van oeverzones (natte delen van graslanden) van aquatische landschapstypen en rondom de bebouwing zijn steekbuismonsters (diameter 10 cm, diepte 15 cm) genomen. De net- en steekbuismonsters zijn naar het laboratorium gebracht, waar larven en poppen van knutten en bodemmateriaal zijn gescheiden. Deze scheiding is uitgevoerd met de ‘schoon zand methode’. Hierbij zijn de volgende stappen doorlopen: – met een schaar zijn grote plantendelen verwijderd uit het monster, – op het monster is vervolgens een laagje schoon zand aangebracht van ongeveer 3 cm (korrelgrootte 0.25-2.0 mm), – daarna is het monster in een bak met water geplaatst, waarbij het water tot op het niveau van de onderzijde van het schone zand staat, – het monster is vervolgens in het licht geplaatst, – na 24 uur is het schone zand van het monster geschept en enkele malen gedecanteerd, dit materiaal is vervolgend uitgezocht en alle larven en poppen van knutten zijn verzameld en geconserveerd in ethanol (70%). Tijdens het scheidingsproces is de bovenkant van het monster afgedekt met een trechter, die verbonden was met een potje ethanol, om eventuele uitvliegende volwassen knutten te verzamelen.. 16. Alterra-rapport 2134.

(19) Volwassen steekmuggen en knutten Weersomstandigheden, dag en nacht activiteitspatronen, seizoen en de manier waarop een potentieel slachtoffer wordt opgezocht voor het verkrijgen van een bloedmaaltijd, bepalen waar en wanneer volwassen steekmuggen en knutten aan te treffen zijn, zowel wat betreft aantallen, soorten als geslachtsverhoudingen. Vrouwtjes van steekmuggen en knutten op zoek naar een bloedmaal komen af op de geurstoffen die een potentieel slachtoffer uitscheidt. Ze reageren onder andere op kooldioxide van uitgeademde lucht, lichaamsgeur, waterdamp, lichaamswarmte en beweging. In reguliere monitoring van steekmuggen en knutten wordt tegenwoordig meestal gebruik gemaakt van vallen met bepaalde lokstoffen, zoals koolstofdioxide (CO2). Koolstofdioxide lichtvallen zijn zeer geschikt als bemonsteringstechniek voor volwassen steekmuggen en knutten. In dit onderzoek is de CDC-CO2-light trap gebruikt (figuur 2).. Figuur 2 Watertuin.. Alterra-rapport 2134. 17.

(20) De vallen zijn op een hoogte van 1.5 m boven de grond gehangen, bijvoorbeeld aan een boomtak of aan een paal. In een container met kleine gaatjes boven de val is droogijs (de vast vorm van koolstofdioxide) geplaatst, wat langzaam degenereert en zo een CO2-pluim creëert. Deze pluim trekt vrouwtjes van steekmuggen en knutten aan die op zoek zijn naar een bloedmaal. Op het moment dat er een steekmug of knut in de buurt van de val komt, wordt deze met behulp van een aanzuigmechanisme (kleine ventilator) de val ingezogen en belandt in een verzamelzak. Mannetjes worden niet aangetrokken door koolstofdioxide, echter in de val is vlakbij de ventilator ook een klein lampje aanwezig, wat mannetjes van sommige soorten aan kan trekken. Het lampje versterkt sowieso de aantrekking op vrouwtjes. De CO2-lichtvallen zijn aan het einde van de middag aangezet en waren 24 uur operationeel. Na de vangperiode zijn de muggen en knutten levend in de verzamelzak meegenomen naar het laboratorium voor determinatie.. 2.4. Determinatie. Steekmuggen De larven, poppen en volwassen steekmuggen zijn in het laboratorium voor zover mogelijk tot op soort gedetermineerd met de sleutels van Mohrig (1969), Cranston et al. (1987), Van Haren en Verdonschot (1995) en Becker (2003). De larven doorlopen vier stadia (I t/m IV) voordat ze zich verpoppen. Elk stadium kan tot op genusniveau worden gedetermineerd, maar het bepalen van de soort of het soortencomplex is vaak alleen in het laatste stadium (IV) mogelijk. Poppen en volwassen steekmuggen kunnen in de meeste gevallen tot soortniveau worden gedetermineerd. Knutten De larven en poppen van de knutten zijn gedetermineerd tot genusniveau met de sleutel van Szadziewski et al., (1997) in Nilsson (1997). Alleen vierde stadium larven kunnen tot genus worden gedetermineerd. Een probleem is echter dat niet alle larven bekend en beschreven zijn, en ook zijn niet alle larven eenduidig aan volwassen dieren met dezelfde naam gekoppeld. Daarom zijn determinaties van larven niet 100% betrouwbaar (Szadziewsky et al., 1997). Jongere stadia zijn als Ceratopogonidae aangeduid. Volwassen exemplaren van de knutten zijn gedetermineerd tot op genus-niveau met behulp van Boorman (1997) en Lindner (1933, 1934).. 2.5. Milieukenmerken. Per locatie is een omschrijving gemaakt en is eenmaal de mate van beschaduwing (%) geschat (aangezien volwassen steekmuggen zich ophouden op plaatsen met hogere luchtvochtigheid, zoals beschaduwde plaatsen bieden, kan deze parameter de interpretatie van de resultaten vergemakkelijken en is indien van toepassing de breedte van het waterlichaam bepaald (tabel 1). Per bemonstering is per locatie de diepte van het water gemeten en zijn eventuele bijzonderheden genoteerd (tabel 1). Voor de volwassen dieren is eveneens een beschrijving per locatie gemaakt en is eenmaal de mate van beschaduwing bepaald (tabel 2). Daarbij zijn tijdens de bemonsteringen in mei tot en met september metingen van de luchttemperatuur en de luchtvochtigheid uitgevoerd (bijlage 1).. 18. Alterra-rapport 2134.

(21) 2.6. Overzicht. In tabel 3 zijn de aantallen bemonsteringslocaties per object (water of land) weergegeven voor larven en poppen, en voor volwassen steekmuggen en knutten.. Tabel 3 Aantal (n) bemonsterde locaties in De Bovenlanden. Gebied. Buitengebied Bebouwing. *. Object. water land water land. Larven en poppen. Adulten. Steekmuggen. Knutten. Steekmuggen. Knutten. n = 20 nvt n = 8** nvt. n = 26* n=4 n=8 nvt. nvt n=4 nvt n=8. nvt n=4 nvt n=8. 20 steekbuis- en 6 netmonsters; ** ei-afzetcontainer monsters.. Alterra-rapport 2134. 19.

(22) 20. Alterra-rapport 2134.

(23) 3. Resultaten. 3.1. Vangstresultaten. Steekmuggen: larven en poppen in het buitengebied Van de 20 op larven bemonsterde locaties zijn op vijftien locaties minimaal één keer tijdens de meetperiode één of meerdere larven van steekmuggen aangetroffen (tabel 4). Er zijn in totaal 1021 larven geteld. Dit is bijna de helft van het aantal verzameld in 2009.. Tabel 4 Overzicht van de totale aantallen larven van steekmuggen aangetroffen in het bemonsterde buitengebied van de Bovenlanden opgedeeld naar seizoen en landschapstype (d=droog). Locaties buitengebied. april. mei. juni. augustus. september. totaal. Open sloot 1 Open sloot 2 Open sloot 3 Open sloot 4. 0 0 0 3. 0 0 0 0. 0 0 0 0. 0 0 0 0. 0 0 0 0. 0 0 0 3. Subtotaal. 3. 0. 0. 0. 0. 3. Flabsloot 1 Flabsloot 2 Flabsloot 3 Flabsloot 4. 0 0 0 2. 0 0 0 0. 5 0 5 1. 2 0 0 4. 3 0 0 3. 10 0 5 10. Subtotaal. 2. 0. 11. 6. 6. 25. Verlande sloot 1 Verlande sloot 2 Verlande sloot 3 Verlande sloot 4. 0 0 0 6. 0 0 0 0. 9 0 0 0. 3 0 0 0. 0 0 0 0. 12 0 0 6. Subtotaal. 6. 0. 9. 3. 0. 18. Rietland 1 Rietland 2 Rietland 3 Rietland 4. 66 17 2 1. 23 8 3 0. d 45 0 d. d 25 9 d. 48 26 32 0. 137 121 46 1. Subtotaal. 86. 34. 45. 34. 106. 305. Moerasstruweel 1 Moerasstruweel 2 Moerasstruweel 3 Moerasstruweel 4. 159 11 5 5. 31 44 1 16. 0 158 d 5. 0 8 d 64. 21 34 1 107. 211 255 7 197. Subtotaal. 180. 92. 163. 72. 163. 670. Totaal. 277. 126. 228. 115. 275. 1021. Alterra-rapport 2134. 21.

(24) De relatieve dichtheid van larven is variabel, waarbij veruit de meeste larven in het moerasstruweel zijn verzameld (66%). Op de tweede plaats kwam rietland, waar 30% van het totale aantal larven is aangetroffen. In de maanden april en september zijn de hoogste aantallen verzameld. De sloten dragen nauwelijks bij aan het totale aantal. Op vier locaties zijn minimaal één keer tijdens de meetperiode één of meerdere poppen van steekmuggen aangetroffen (tabel 5). Er zijn in totaal 22 poppen geteld. De relatieve dichtheid van poppen is erg laag, waarbij de meeste poppen in het moerasstruweel zijn verzameld. In de maand april zijn geen poppen verzameld.. Tabel 5 Overzicht van totale aantallen poppen van steekmuggen aangetroffen in het bemonsterde buitengebied van de Bovenlanden opgedeeld naar seizoen en landschapstype (d=droog). Locaties buitengebied. April. Mei. Juni. Augustus. September. Totaal. Open sloot 1 Open sloot 2 Open sloot 3 Open sloot 4. 0 0 0 0. 0 0 0 0. 0 0 0 0. 0 0 0 0. 0 0 0 0. 0 0 0 0. Subtotaal. 0. 0. 0. 0. 0. 0. Flabsloot 1 Flabsloot 2 Flabsloot 3 Flabsloot 4. 0 0 0 0. 0 0 0 0. 0 0 0 0. 0 0 0 0. 0 0 0 0. 0 0 0 0. Subtotaal. 0. 0. 0. 0. 0. 0. Verlande sloot 1 Verlande sloot 2 Verlande sloot 3 Verlande sloot 4. 0 0 0 0. 0 0 0 0. 0 0 0 0. 0 0 0 0. 0 0 0 0. 0 0 0 0. Subtotaal. 0. 0. 0. 0. 0. 0. Rietland 1 Rietland 2 Rietland 3 Rietland 4. 0 0 0 0. 0 2 0 0. d 0 0 d. d 0 0 d. 0 0 0 0. 0 2 0 0. Subtotaal. 0. 2. 0. 0. 0. 2. Moerasstruweel 1 Moerasstruweel 2 Moerasstruweel 3 Moerasstruweel 4. 0 0 0 0. 1 0 0 4. 0 4 d 3. 0 1 d 2. 0 0 0 5. 1 5 0 14. Subtotaal. 0. 5. 7. 3. 5. 20. Totaal. 0. 7. 7. 3. 5. 22. Individuen van het genus Aedes (Ochlerotatus) (moerassteekmuggen) zijn aangetroffen in het moerasstruweel en in het rietland in de maanden april en mei (tabel 6). Waar determinatie tot soort mogelijk was, betreft het zeven maal Aedes cinereus en eenmaal Ochlerotatus gr. annulipes.. 22. Alterra-rapport 2134.

(25) Individuen van het genus Culiseta zijn de gehele meetperiode aangetroffen in het moerasstruweel en het rietland (tabel 6). Waar determinatie tot soort mogelijk was, betreft het steeds Culiseta annulata, waarbij de poppen niet te onderscheiden zijn van de soort Culiseta alaskaensis. Culiseta annulata behoort binnen het genus tot de subgenus Culiseta, een subgenus met een ecologie behorende tot de groep van de huissteekmuggen. De eigenlijke vertegenwoordigers van de huissteekmuggen, het genus Culex, zijn in de maanden april, mei en juni incidenteel begeleidend bij de Culiseta populaties aangetroffen. In augustus en september zijn de aantallen hoger. Waar determinatie tot soort mogelijk was, betreft het steeds Culex pipiens, waarbij de adulten en larven niet te onderscheiden zijn van de soort Culex torrentium. De individuen behorende tot de groep van malariamuggen, het genus Anopheles zijn aangetroffen in moerasstruweel, rietland en sloten, met name flabsloten, hun totale verspreiding is breed. Waar determinatie tot soort mogelijk was, betreft het steeds Anopheles claviger en het Anopheles maculipennis complex.. Alterra-rapport 2134. 23.

(26) Moerasstruweel 4. 5. Moerasstruweel 1. Moerasstruweel 3. 3. Rietland 3. Moerasstruweel 2. 5 3. Rietland 1 Rietland 2. Mei. Moerasstruweel 4. 1. Moerasstruweel 2. Moerasstruweel 3. 2. 1. Rietland 4. Moerasstruweel 1. 1. Rietland 3. Rietland 2. 2. Verlande sloot 4. Rietland 1. 3 1. Open sloot 4 Flabsloot 4. April. 1. 1 4. 1. 1. 1 2. 1. 2. 16. 6. 16. 10. 7. 1. 3. 11. 16. 3. 2. 23. 2. 15. 8. 1. 10. 134. 50. Alterra-rapport 2134 1 1. 1. 24 2 4. 15. 1. 4. 1. Overzicht van aantallen gedetermineerd (stadia van) soorten en genera van larven en poppen van steekmuggen aangetroffen in het bemonsterde buitengebied van de Bovenlanden.. Tabel 6. Locaties buitengebied/maand. Ochlerotatus gr annulipes IV Aedes cf cinereus pop Aedes cinereus IV Ochlerotatus/Aedes sp III Ochlerotatus/Aedes sp II Culiseta annulata/alaskaensis pop Culiseta annulata IV Culiseta sp III Culiseta sp II Culiseta sp I Culex territans IV Culex cf pipiens pop Culex cf torrentium pop Culex cf torrentium IV Culex p. pipiens/torrentium pop Culex p. pipiens/torrentium IV Culex pipiens/torrentium III Culex sp III Culex sp II Culex sp I Anopheles claviger pop Anopheles claviger IV Anopheles claviger III Anopheles maculipennis complex IV Anopheles maculipennis complex III Anopheles maculipennis complex II Anopheles sp III 1 Anopheles sp II 1 Anopheles sp I 3. 1. 20. 44. 3. 32. 23 10. 5. 5. 11. 1. 159. 2. 17. 6. 3 2. 66. Totaal.

(27) Totaal. 1. Moerasstruweel 2. 1 1 7 1 1 7. 4. 72. 1. 1. 16. 1. 153. 18. 9. 7. 6. 21. 10. 1. 1. 2. 26. 9. 209. 26. 11. 10. 3. 10. 2. 58. 14. 291. 4. 1. 10. 54. 19. 4. 4. 0 0 0. Alterra-rapport 2134. 21. 3. Moerasstruweel 1. Moerasstruweel 4. 4. Rietland 3. 1. 7. Rietland 2. Moerasstruweel 3. 2. Rietland 1. Flabsloot 1 Flabsloot 4. 1. Moerasstruweel 4. September. 1. Moerasstruweel 2. Rietland 3. Rietland 2. Verlande sloot 1. Flabsloot 1 Flabsloot 4. Augustus. Moerasstruweel 4. 5. Verlande sloot 1. Moerasstruweel 2. 1. Flabsloot 4. Rietland 2. 2. Flabsloot 1 Flabsloot 3. Juni. Locaties buitengebied/maand. Ochlerotatus gr annulipes IV Aedes cf cinereus pop Aedes cinereus IV Ochlerotatus/Aedes sp III Ochlerotatus/Aedes sp II Culiseta annulata/alaskaensis pop Culiseta annulata IV Culiseta sp III Culiseta sp II Culiseta sp I Culex territans IV Culex cf pipiens pop Culex cf torrentium pop Culex cf torrentium IV. 5. 2. 1. 3. 12. Culex p. pipiens/torrentium pop. 125. 36. 9. 25. 22. 3. 28. Culex p. pipiens/torrentium IV. 43. 3. 2. 1. 15. Culex pipiens/torrentium III. 31. 1. 7. 1. 22. Culex sp III. 25. Culex sp II 4. 2. 2 Culex sp I. 1. 1 Anopheles claviger pop. 2 1 4. 1. 25. Anopheles claviger IV Anopheles claviger III. 4. 2. 1. 1. 3 3. 1. 22. Anopheles maculipennis complex IV. 1. 4. 3 3. 16. Anopheles maculipennis complex III Anopheles maculipennis complex II. 2. 2 Anopheles sp III. 3. 2 Anopheles sp II. 2. 1 Anopheles sp I. 1. 112. 34. 21. 32. 26. 48. 3 3. 9. 66. 9. 3. 25. 4 1043. 1 2 4. 8. 162. 9. 1. 5 5. 45. Totaal.

(28) Steekmuggen: larven en poppen nabij bewoning Van de acht bemonsterde locaties zijn op drie locaties minimaal één keer tijdens de meetperiode één of meerdere larven of poppen van steekmuggen aangetroffen (tabel 7). Er zijn in totaal 1804 larven en 99 poppen geteld.. Tabel 7 Overzicht van de totale aantallen larven en poppen van steekmuggen aangetroffen bij de bemonsterde bewoning van de Bovenlanden opgedeeld naar seizoen en locatie nabij bewoning. Locaties bewoning. April. Mei. Juni. Augustus. September. Totaal. Larven Wilnisse Zuwe 34. -. 0. 0. 0. 0. 0. Watertuin 23. -. 0. 0. 21. 0. 21. Watertuin 3. -. 0. 300. 169. 28. 497. Amstelkade 64. -. 0. 0. 0. 0. 0. Amstelkade 61. -. 0. 0. 0. 0. 0. Veenvliet. -. 0. 0. 1033. 253. 1286. Waterlelie 9. -. 0. 0. 0. 0. 0. Molenland 29. -. 0. 0. 0. 0. 0. 0. 300. 1223. 281. 1804. Subtotaal Poppen Wilnisse Zuwe 34. -. 0. 0. 0. 0. 0. Watertuin 23. -. 0. 0. 0. 0. 0. Watertuin 3. -. 0. 0. 5. 1. 6. Amstelkade 64. -. 0. 0. 0. 0. 0. Amstelkade 61. -. 0. 0. 0. 0. 0. Veenvliet. -. 0. 0. 68. 25. 93. Waterlelie 9. -. 0. 0. 0. 0. 0. Molenland 29. -. 0. 0. 0. 0. 0. Subtotaal. 0. 0. 73. 26. 99. Totaal. 0. 300. 1296. 307. 1903. De meeste larven zijn verzameld bij Veenvliet (71%). Op de tweede plaats kwam Watertuin 3 waar 28% van het totale aantal larven is verzameld. Op de derde plaats kwam Watertuin 23 met 1% larven. In de maand augustus zijn de hoogste aantallen larven verzameld. De meeste poppen zijn verzameld bij Veenvliet, waar 94% van het totale aantal poppen is verzameld. Op de tweede en laatste plaats kwam Watertuin 3 met 6% poppen. In de maand augustus zijn de hoogste aantallen poppen verzameld. De aangetroffen soorten zijn vertegenwoordigers van het genus Culex (tabel 8). Waar determinatie tot soort mogelijk was, betreft het de soorten-complex Culex pipiens/torrentium.. 26. Alterra-rapport 2134.

(29) Tabel 8 Overzicht van aantallen gedetermineerde (stadia van) soorten en genera van larven en poppen van steekmuggen aangetroffen bij de. Totaal. Culex sp I. Culex sp II. Culex sp III. Culex pipiens/torrentium III. Culex p. pipiens/torrentium IV. Culex p. pipiens/torrentium pop. Culex cf torrentium IV. Culex cf torrentium pop. Culex cf pipiens pop. Locaties bewoning/maand. bemonsterde bewoning van de Bovenlanden.. Juni Watertuin 3. 285. 15. 300. Augustus Watertuin 23 Watertuin 3. 21. Veenvliet. 5. 164. 68. 4. 21 174. 5 166. 863. 1101. September Watertuin 3 Veenvliet. 7. 16. 61. 1 2. 24 105. 4 87. Totaal. 7. 16. 61. 76. 297. 397. 29 278 5. 181. 863. 1903. Knutten: larven en poppen In totaal zijn op 19 van de 20 veldlocaties larven van knutten verzameld (tabel 9). In totaal zijn 413 larven geteld. Larven komen in alle landschapstypen voor. De hoogste aantallen zijn afkomstig uit de verlande sloten (24%) en de flabsloten (22%). Bij de bewoning zijn op drie van de acht locaties larven van knutten (22 in aantal) verzameld. In de maanden april (33%) en mei (28%) zijn de meeste knutten larven verzameld.. Alterra-rapport 2134. 27.

(30) Tabel 9 Overzicht van de totale aantallen larven en poppen van knutten aangetroffen in het bemonsterde buitengebied en nabij de bewoning van de Bovenlanden opgedeeld naar seizoen en landschapstype (d=droog). Locatie. Methode. April. Mei. Open sloot 1 Open sloot 2 Open sloot 3 Open sloot 4. Steekbuis Steekbuis Steekbuis Steekbuis. 7 7 8 4. 4 0 7 1. 1 0 20 3. 2 0 0 0. 0 0 0 0. 14 7 35 8. 26. 12. 24. 2. 0. 64. 3 4 32 0. 5 0 23 1. 0 0 0 6. 2 0 12 0. 1 2 1 0. 11 6 68 7. 39. 29. 6. 14. 4. 92. 0 11 21 0. 0 23 2 0. 1 1 5 2. 6 17 3 5. 2 0 0 0. 9 52 31 7. 32. 25. 9. 31. 2. 99. 0 7 0 0. 0 7 9 1. 0 0 3 0. 0 1 0 0. 0 0 0 0. 0 15 12 1. 7. 17. 3. 1. 0. 28. 6 25 0 0. 2 17 0 3. 0 7 0 6. 0 4 1 0. 0 2 1 1. 8 55 2 10. 31. 22. 13. 5. 4. 75. 0 0. 0 0. 0 2. 0 0. 12 3. 12 5. 0. 0. 2. 0. 15. 17. 0 0. 1 0. 0 2. 0 0. 35 0. 36 2. 0. 1. 2. 0. 35. 38. 0 1. 0 0. 1 0. 0 0. 0 0. 1 1. 1. 0. 1. 0. 0. 2. Subtotaal Flabsloot 1 Flabsloot 2 Flabsloot 3 Flabsloot 4. Steekbuis Steekbuis Steekbuis Steekbuis. Subtotaal Verlande sloot 1 Verlande sloot 2 Verlande sloot 3 Verlande sloot 4. Steekbuis Steekbuis Steekbuis Steekbuis. Subtotaal Rietland 1 Rietland 2 Rietland 3 Rietland 4. Steekbuis Steekbuis Steekbuis Steekbuis. Subtotaal Moerasstruweel 1 Moerasstuweel 2 Moerasstruweel 3 Moerasstruweel 4. Steekbuis Steekbuis Steekbuis Steekbuis. Subtotaal Open water 1 Open water 3. Net Net. Subtotaal Flab 1 Flab 3. Net Net. Subtotaal Verland 1 Verland 3. Net Net. Subtotaal. 28. Alterra-rapport 2134. Juni. Augustus September. Totaal.

(31) Locatie. Methode. April. Mei. Juni. Vak1 vlier amstelkade Vak 2 hek bovendijk Vak 3 wilg bovendijk Vak 4 wilg wilnisse zuwe. Steekbuis Steekbuis Steekbuis Steekbuis. -. d d d d. d d d d. d d d d. 0 0 0 0. 0 0 0 0. -. -. -. -. 0. 0. 0 0 0 0 0 0 4 0. 0 d d 13 4 d 0 d. 0 d 0 0 0 d 0 0. 0 d 0 0 0 d 1 0. 0 0 0 0 0 0 0 0. 0 0 0 13 4 0 5 0. 4. 17. 0. 1. 0. 22. 139. 123. 59. 54. 60. 435. Subtotaal Wilnisse zuwe 34 Watertuin 23 Watertuin 3 Amstelkade 64 Amstelkade 61 Veenvliet Waterlelie 9 Molenland 29. Steekbuis Steekbuis Steekbuis Steekbuis Steekbuis Steekbuis Steekbuis Steekbuis. Subtotaal Totaal d. Augustus September. Totaal. = droog.. Datum Ceratopogonidae (pop) Ceratopogoninae (juv). 27 april 2010 4 140. 26 mei 2010. 30 juni 2010. 123. 55. Culicoides sp. (juv). 1. Clinohelea sp. (juv). 1. 3 augustus 2010. 54. Palpomyia sp. (juv). 59. 1. Palpomyia/Phaenobezzia/Bezzia (juv) Totaal. 1 september 2010. 3 144. 123. 60. 54. 60. Volwassen steekmuggen in het buitengebied Met CO2-vallen zijn in de periode van april tot en met september op vier locaties in het buitengebied van de Bovenlanden in totaal 1369 individuen van volwassen steekmuggen gevangen (tabel 10). In juni betrof de vangst 6%, in augustus 89% en in september 5% van het aantal individuen. In de maand augustus zijn de meeste adulten gevangen. In bijna alle gevallen (99,4%) betrof het vrouwtjes van Culex pipiens/torrentium (tabel 11). Deze huissteekmug was ook het meest talrijk aanwezig als larve in de containers nabij de bewoning. De overige vangsten betroffen Culiseta annulata (0,3%), Anopheles gr maculipennis (0,2%), en Culex pipiens pipiens (0,1%). De vrouwtjes van Culex pipiens en Culex torrentium zijn niet te onderscheiden, de mannetjes wel. Betrof de vangst een Culex mannetje, dan betrof het steeds de soort Culex pipiens pipiens.. Alterra-rapport 2134. 29.

(32) Tabel 10 Overzicht van totale aantallen volwassen steekmuggen aangetroffen in het bemonsterde buitengebied en nabij de bewoning van de Bovenlanden opgedeeld naar seizoen en locaties. Locatie. April. Mei. Buitengebied Vak 1 vlier zijde Amstelkade Vak 2 hek zijde Bovendijk Vak 3 wilgzijde Bovendijk Vak 4 wilg Wilnisse Zuwe. 0 0 0 0. 0 0 0 0. 7 38 26 8. 24 158 791 247. 3 14 51 2. 34 210 868 257. Subtotaal. 0. 0. 79. 1220. 70. 1369. 6. 89. 5. % Bewoning Wilnisse Zuwe 34 Watertuin 23 Amstelkade 38 Amstelkade 64 Amstelkade 61 Veenvliet Waterlelie 9 Molenland 29. Juni. Augustus. September. Totaal. 5 0 0 0 0 0 4 3. 3 0 0 0 3 1 2 3. 17 36 6 70 42 8 44 30. 410 218 73 518 373 110 437 129. 89 29 4 46 37 4 31 25. 524 283 83 634 455 123 518 190. Subtotaal. 12. 12. 253. 2268. 265. 2810. Totaal. 12. 12. 332. 3488. 335. 4179. 30. Alterra-rapport 2134.

(33) Tabel 11 Overzicht van aantallen gedetermineerde soorten van volwassen steekmuggen aangetroffen in het bemonsterde buitengebied van de Bovenlanden. Locatie in buitengebied. Culiseta annulata ♀. Culex pipiens Culex pipiens Anopheles gr Anopheles sp ♂ pipiens/torrentium ♀ pipiens ♂ maculipennis ♀. Totaal. Juni Vak 1 vlier zijde Amstelkade Vak 2 hek zijde Bovendijk Vak 3 wilgzijde Bovendijk Vak 4 wilg Wilnisse Zuwe. Subtotaal. 7 38 26 8 0. 79. 7 38 26 8 0. 0. 0. 79. Augustus Vak 1 vlier zijde Amstelkade Vak 2 hek zijde Bovendijk Vak 3 wilgzijde Bovendijk Vak 4 wilg Wilnisse Zuwe. Subtotaal. 2. 2. 24 158 789 247 1218. 24 158 791 247 0. 0. 0. 1220. September Vak 1 vlier zijde Amstelkade Vak 2 hek zijde Bovendijk Vak 3 wilgzijde Bovendijk Vak 4 wilg Wilnisse Zuwe. 2. 3 13 46 2. 3 14 51 2. 1 3. Subtotaal. 2. 64. 1. 3. 0. 70. Totaal. 4. 1361. 1. 3. 0. 1369. Volwassen steekmuggen nabij bewoning Met CO2-vallen zijn in de periode van april tot en met september op acht locaties nabij de bewoning van de Bovenlanden in totaal 2810 individuen van volwassen steekmuggen gevangen (tabel 10). In april en mei betrof de vangst 0,3%, in juni 8%, in augustus 83% en in september 8% van het aantal individuen. In de maand augustus zijn de meeste adulten gevangen, het tienvoudige ten opzichte van de andere maanden. In bijna alle gevallen (98.8%) betrof het vrouwtjes van Culex pipiens/torrentium (tabel 12). Deze huissteekmug was ook het meest talrijk aanwezig als volwassen in de vangsten in het buitengebied en als adult in de containers nabij de bewoning. De overige vangsten betroffen Culiseta annulata (0,8%), Anopheles gr maculipennis (0,3%), en Culex pipiens pipiens (0,1%). De volwassen vrouwtjes van Culex pipiens en Culex torrentium zijn niet te onderscheiden, de mannetjes wel. Betrof de vangst een Culex mannetje, dan betrof het steeds de soort Culex pipiens pipiens.. Alterra-rapport 2134. 31.

(34) Tabel 12. Totaal. Anopheles sp ♂. Anopheles gr maculipennis ♀. Culex pipiens pipiens ♂. Culex pipiens pipiens/torrentium ♀. Culiseta annulata ♀. Locatie bij bewoning. Overzicht van aantallen gedetermineerde soorten van volwassen steekmuggen aangetroffen nabij de bewoning van de Bovenlanden.. April Wilnisse Zuwe 34 Waterlelie 9 Molenland 29. 1. 5 4 2. Subtotaal. 1. 11. 5 4 3 0. 0. 0. 12. Mei Wilnisse Zuwe 34 Amstelkade 61 Veenvliet Waterlelie 9 Molenland 29. 3 2 1 2 2. 1. Subtotaal. 5. 6. 3 3 1 2 3. 1. 0. 1. 0. 12. Juni Wilnisse Zuwe 34 Watertuin 23 Amstelkade 38 Amstelkade 64 Amstelkade 61 Veenvliet Waterlelie 9 Molenland 29. 2. Subtotaal. 2. 17 36 6 69 42 6 44 29 249. 17 36 6 70 42 8 44 30. 1. 1 0. 2. 0. 253. Augustus Wilnisse Zuwe 34 Watertuin 23 Amstelkade 38 Amstelkade 64 Amstelkade 61 Veenvliet Waterlelie 9 Molenland 29. 9. 2257. 5 1. Subtotaal. 32. 2. 410 217 73 512 373 108 437 127. 1. Alterra-rapport 2134. 1 1. 0. 1. 1. 410 218 73 518 373 110 437 129. 2268.

(35) Totaal. Anopheles sp ♂. Anopheles gr maculipennis ♀. Culex pipiens pipiens ♂. Culex pipiens pipiens/torrentium ♀. Culiseta annulata ♀. Locatie bij bewoning. September Wilnisse Zuwe 34 Watertuin 23 Amstelkade 38 Amstelkade 64 Amstelkade 61 Veenvliet Waterlelie 9 Molenland 29. Subtotaal Totaal. 1 3. 88 27 2 46 36 3 30 22. 5. 254. 2. 4. 0. 265. 22. 2777. 2. 8. 1. 2810. 1. 1 2. 89 29 4 46 37 4 31 25. 2. 1. Volwassen knutten in het buitengebied Met CO2-vallen zijn in de periode van april tot en met september op vier locaties in het buitengebied van de Bovenlanden in totaal slechts zestien individuen van volwassen knutten gevangen (tabel 13). Verschillende auteurs (o.a. Nelson 10=965, Mullens en Gerry, 1998) toonden aan dat CO2-vallen effectief knutten vangen. Dit betekent dat het aantal knutten laag is in het gebied. In totaal zijn er twee soorten knutten uit genus Culicoides gevonden (tabel 14). Van geen van beide soorten is bekend dat ze blauwtongvirus zouden kunnen overbrengen (Halouzka en Hubalek, 1996; Takken et al., 2007). Volwassen knutten nabij bewoning Met CO2-vallen zijn in de periode april tot en met september op acht locaties nabij de bewoning in totaal 73 individuen van volwassen knutten verzameld (tabel 13). Er zijn ruim tweemaal meer volwassen knutten nabij bewoning dan in het buitengebied gevangen. In de maand september zijn geen knutten gevangen. In juni betrof de vangst 44%. In april is 22% en in mei 26% van het totaal aantal knutten verzameld. In totaal zijn er zeven soorten knutten uit genus Culicoides gevonden (tabel 15). Van geen van deze soorten is bekend dat ze blauwtongvirus zouden kunnen overbrengen (Halouzka en Hubalek, 1996; Takken et al., 2007).. Alterra-rapport 2134. 33.

(36) Tabel 13 Overzicht van totale aantallen volwassen knutten aangetroffen in het bemonsterde buitengebied en nabij de bewoning van de Bovenlanden opgedeeld naar seizoen en locaties. Locatie. April. Mei. Juni. Augustus. September. Totaal. Buitengebied Vak 1 vlier zijde Amstelkade. 0. 0. 0. 1. 0. 1. Vak 2 hek zijde Bovendijk. 0. 0. 2. 1. 0. 3. Vak 3 wilgzijde Bovendijk. 0. 0. 4. 0. 0. 4. Vak 4 wilg Wilnisse Zuwe. 0. 0. 1. 0. 1. 2. Subtotaal. 0. 0. 7. 2. 1. 10. Bewoning Wilnisse Zuwe 34. 3. 3. 14. 0. 0. 20. Watertuin 23. 1. 1. 0. 1. 0. 3. Amstelkade 38. 0. 0. 0. 0. 0. 0. Amstelkade 64. 1. 0. 1. 1. 0. 3. Amstelkade 61. 1. 6. 3. 0. 0. 10. Veenvliet. 0. 3. 1. 0. 0. 4. Waterlelie 9. 1. 2. 0. 0. 0. 3. Molenland 29. 0. 2. 0. 0. 0. 2. Subtotaal. 7. 17. 19. 2. 0. 45. Totaal. 7. 17. 26. 4. 1. 55. Tabel 14 Overzicht van aantallen gedetermineerde soorten van volwassen knutten aangetroffen in het bemonsterde buitengebied van de Bovenlanden. Culicoides newsteadi. Maand/locatie. Culicoides pallidicornis. Culicoides sp.. Totaal. Juni Vak 2 hek zijde Bovendijk Vak 3 wilgzijde Bovendijk. 2 4. Vak 4 wilg Wilnisse Zuwe. 1. 2 4 1. Augustus Vak 1 vlier zijde Amstelkade Vak 2 hek zijde Bovendijk. 1 1. 1 1. September Vak 4 wilg Wilnisse Zuwe. 1. Totaal. 1. 34. Alterra-rapport 2134. 1 1. 8. 10.

(37) Tabel 15. Totaal. Ceratopogonidae (andere taxa). Culicoides sp.. Culicoides salinarius. Culicoides pictipennis. Culicoides pallidicornis. Culicoides newsteadi. Culicoides festivipennis. Culicoides duddingstoni. Culicoides circumscriptus. Maand/locatie. Overzicht van aantallen gedetermineerde soorten van volwassen knutten aangetroffen nabij de bewoning van de Bovenlanden.. April Wilnisse Zuwe 34 Watertuin 23. 3. 3 1. 1. Amstelkade 64. 1. Amstelkade 61. 1. Waterlelie 9. Subtotaal. 0. 0. 0. 0. 0. 3. 1. 2. 1 1 1. 1. 1. 7. Mei Wilnisse Zuwe 34 Watertuin 23. 1. 1 1. Amstelkade 61. 3 1. 3. Veenvliet. 1. Waterlelie 9. 1. Molenland 29. Subtotaal. 1. 1. 6. 2. 3. 1. 2. 1 1. 3. 1 6. 1. 1. 1. 0. 6. 2 0. 17. Juni Wilnisse Zuwe 34 Amstelkade 64 Amstelkade 61. 2. Veenvliet. 1. Subtotaal. 0. 0. 3. 14 1. 14 1. 1. 3 1. 0. 16. 0. 0. 0. 0. 19. Augustus Watertuin 23. 1. Amstelkade 64. 1 1. 1. Subtotaal. 0. 1. 1. 0. 0. 0. 0. 0. 0. 2. Totaal. 1. 2. 10. 1. 17. 4. 1. 8. 1. 45. Alterra-rapport 2134. 35.

(38) 36. Alterra-rapport 2134.

(39) 4. Discussie. 4.1. Aantallen steekmuggen. De nulmetingen van april tot en met september 2010 laat zien dat de aanwezigheid van larven en poppen van steekmuggen in het buitengebied van de Bovenlanden beperkt is (figuur 3). De hoogste aantallen zijn in het moerasstruweel in april aangetroffen, hetgeen verwacht werd en de reden was om vroeger dan in 2009 te monitoren. Toch liggen de aantallen verzamelde larven lager in april en mei lager dan de aantallen aangetroffen in mei 2009. Alle aangetroffen aantallen kunnen als laag worden betiteld (Schmidt en Van Haren, 1988).. april. mei. juni. augustus. september. 200 180 160. aantal larven. 140 120 100 80 60 40 20 0 open sloot. flabsloot. verlande sloot. rietland. moerasstruweel. Figuur 3 Aantallen larven van steekmuggen in de verschillende landschapstypen per maand.. De aangetroffen soorten kunnen in drie groepen worden verdeeld: 1) moerassteekmuggen ( Aedes), 2) huissteekmuggen (Culiseta, Culex) en 3) malariamuggen (Anopheles). De huissteekmuggen behorende tot het genus Culiseta nemen als larven de hoogste aantallen in en komen vooral voor in moerasstruweel en in mindere mate in het rietland (figuur 4). Ten opzichte van 2009 zijn er wel meer individuen van het genus Culex verzameld.. Alterra-rapport 2134. 37.

(40) Aedes 600. Aedes. Culiseta. Culiseta. Culex. Culex. Anopheles. Anopheles. 600. 500. larven aantal larven aantal. 500. 400 400. 300 300. 200 200 100 100 0. 0. open sloot. flabsloot. open sloot. verlande sloot. flabsloot. rietland. verlande sloot. moerasstruweel. rietland. moerasstruweel. Figuur 4 Aantallen larven van steekmuggen in de verschillende landschapstypen per genus.. De vangsten met CO2-vallen bestonden voor het grootste gedeelte uit individuen behorende tot het genus Culex (huisteekmuggen), zowel nabij bewoning als in het buitengebied (figuur 5). In het buitengebied zijn veel larven van het genus Culiseta verzameld, terwijl de aantallen volwassen dieren hierbij duidelijk achterblijft. Sommige auteurs (Küpper et al., 2006; Hutchinson et al., 2007) hebben een verschil gevonden in vangstefficiëntie tussen Culex en Culiseta, waarbij de eerste veel meer werd verzameld. Andere auteurs (o.a. Aldemur en Bosgelmez, 2006) vonden veel minder verschillen. Toch lijken de resultaten van deze studie te duiden op methodische oorzaken die de verschillen in vangt aantallen veroorzaken. Dit beeld is precies hetzelfde als aangetroffen in 2009. De aantallen individuen verzameld in het buitengebied liggen wel beduidend lager ten opzichte van de bewoning. Het totaal aantal verzamelde individuen ligt echter beduidend hoger in vergelijk met 2009. De hoogste aantallen volwassen steekmuggen zijn, zoals in 2009, in de maand augustus verzameld.. 38. Alterra-rapport 2134.

(41) april. mei. juni. augustus. september. 2500. aantal adulten. 2000. 1500. 1000. 500. 0 bewoning. buitengebied. Culiseta. bewoning. buitengebied. Culex. bewoning. buitengebied. Anopheles. Figuur 5 Aantallen volwassen steekmuggen verzameld met CO2-vallen nabij bewoning en in het buitengebied.. De taxa van volwassen steekmuggen aangetroffen in 2009 en 2010 zijn dezelfde. Ondanks dat al in april is verzameld, zijn van de lage aantallen larven van het genus Aedes geen volwassen exemplaren verzameld. Dit genus heeft vaak slechts één voorjaarsgeneratie (Becker et al., 2003) en soms treedt een tweede (zomer) generatie op. In de Bovenlanden is de voorjaarspopulatie in 2009 en 2010 klein en ontbreekt de zomergeneratie. De lage aantallen hebben er waarschijnlijk voor gezorgd dat geen adulten zijn gevangen. Het aandeel moerasstruweel is in de huidige situatie in het gebied zeer beperkt en in het inrichtingsontwerp (voorlopig ontwerp voorjaar 2009) is geen uitbreiding van het moerasstruweel voorzien. Na herinrichting kunnen moerassteekmuggen mogelijk talrijker worden in het voorjaar in de bestaande moerasstruwelen, omdat na natte winters met hogere peilen tijdelijke wateren achterblijven die pas in de vroege zomer opdrogen. Beide nu aanwezige soorten Aedes cinereus en Aedes (Ochlerotatus) annulipes kunnen zowel in moerasstruwelen als in meer open terrein optreden. In hoge dichtheden zouden ze tot overlast kunnen leiden. De huissteekmug behorende tot de genera Culex en Culiseta (subgenus Culiseta)) blijkt veruit de meest talrijke groep in de Bovenlanden in 2009 en 2010. Er is in beide jaren echter geen sprake van hoge aantallen die tot een plaag zouden kunnen leiden. Veel larven verkeerden niet in het vierde stadium en zijn daarom niet verder dan tot op genusniveau te determineren. Van de soort Culiseta annulata is bekend dat deze kan bijdragen aan overlast (Harksen et al., 1976). C. annulata profiteert van tijdelijke watermilieu’s die niet gekoloniseerd zijn door andere waterdieren, maar komt ook in meer permanente zowel natuurlijke als kunstmatige wateren voor. Dit betekent dat wanneer er in de fase na herinrichting tijdelijke kleine waterpartijen ontstaan (bijvoorbeeld bij afgegraven terrein vormen zich her en der kleine waterplasjes), deze soort zich talrijk kan ontwikkelen. In meer permanente moerassige omgeving zal C. annulata alleen talrijk worden wanneer wisselende droog-nat situaties aanwezig zijn. In de permanente wateren zullen steeds voldoende predatoren moeten voorkomen om overlast te voorkomen. Van de soorten behorende tot het genus Culex zijn (mogelijk) in het gebied aanwezig: C. pipiens, C. torrentium en C. territans. De soorten C. pipiens pipiens, C. torrentium en C. territans steken geen mensen en zullen geen overlast veroorzaken. De andere ondersoort van C. pipiens in Nederland is C. pipiens molestus, een soort die wel mensen steekt en tot overlast kan leiden. Deze soort ontwikkelt zich in allerlei permanente en tijdelijke wateren, heeft meerdere generatiecycli per jaar en dringt ook binnen in huizen. Vaak is echter de actieradius van de volwassen vrouwtjes beperkt.. Alterra-rapport 2134. 39.

(42) De larven en poppen van de malariamuggen ( Anopheles) komen voor in permanente wateren met veel plantengroei (Becker et al., 2003) of met een flabbedekking. Anopheles claviger is in lage aantallen als larve in rietland en flabsloten aangetroffen. Dit is een bivoltiene (twee generaties per jaar) soort die veelal alleen in kleine populaties voorkomt en minder tot overlast leidt. Larven van het A. maculipennis complex kwamen in relatief lage aantallen vooral voor in sloten en het rietland. De variëteit A. parvus uit het A. maculipennis complex lijkt in Nederland sterk achteruit te gaan; een nieuwe uitbraak van inheemse malaria door deze soort is dan ook niet te verwachten (Takken et al., 2002). Eventuele ontwikkeling van riet in het gebied na herinrichting leidt waarschijnlijk niet tot een toename van malariamuggen als er geen toename in draadalgbedekking is. Dit betekent dat het water niet al te voedselrijk mag zijn of worden.. 4.2. Aantallen knutten. De metingen over de periode van april tot en met september 2010 tonen een beperkte aanwezigheid van larven en poppen van knutten in het buitengebied van de Bovenlanden. De hoogste aantallen zijn in de verschillende sloten aangetroffen, vooral in het voorjaar (figuur 6). Daarentegen heeft de flabsloot juist in september hoge aantallen. De aantallen in rietland, open water en bewoning zijn relatief laag.. april. mei. juni. augustus. september. 45 40 aantal larven. 35 30 25 20 15 10 5. w. on. in. g. nd ve. rla. b fla. er at w en. be. ra m oe. op. ss tru. w. tla rie. sl e ve. rla. nd. ee l. nd. t oo. ot bs lo fla. op. en. sl. oo t. 0. Figuur 6 Aantallen larven en poppen van knutten in de verschillende landschapstypen per maand.. Van de aangetroffen genera neemt het taxon Ceratopogonidae veruit het hoogste aandeel in. Het genus komt in alle landschapstypen voor, behalve de verlande sloot (figuur 7). De aantallen van het genus Culicoides en het genuscomplex Palpomyia, Phaenobezzia, Bezzia zijn ten opzichte van 2009 nu nauwelijks nog van belang.. 40. Alterra-rapport 2134.

(43) Ceratopogonidae Clinohelea sp. Culicoides sp Palpomyia/Phaenobezzia/Bezzia sp. 120 100 aantal. 80 60 40 20. on w be. rla ve. in g. nd. b. m oe. ra. op. en. ss tru. w. fla. at. er. ee l w. rie tla nd. t. ve rla. nd. e. sl oo. bs lo ot fla. op e. n. sl oo. t. 0. Figuur 7 Aantallen larven en poppen van knutten in de verschillende landschapstypen per taxon.. De vangsten met CO2-vallen nemen in de eerste drie maanden van de bemonstering toe nabij bewoning (figuur 8). De aantallen in het buitengebied liggen beduidend lager, hetgeen erop zou kunnen duiden dat er meer larven nabij bewoning tot ontwikkeling komen of dat de volwassen vrouwtjes naar de bewoning vliegen. De hoogste aantallen zijn in de maand juni verzameld; er lijkt dan ook in het voorjaar een piek op te treden. Hierbij moet steeds in ogenschouw worden genomen dat de absolute aantallen zeer laag zijn.. bewoning. buitengebied. 30. aantal adulten. 25 20 15 10 5 0 april. mei. juni. augustus. september. Figuur 8 Aantallen volwassen knutten verzameld met CO2-vallen nabij bewoning en in het buitengebied.. De in de Bovenlanden aangetroffen volwassen knutten zijn laag in aantal.. Alterra-rapport 2134. 41.

(44) 42. Alterra-rapport 2134.

(45) 5. Conclusies. 5.1. Steekmuggen. – Met CO2-vallen zijn in de periode van april tot en met september 2010 zestien individuen van volwassen knutten in het buitengebied en 56 individuen van volwassen knutten nabij de bewoning verzameld, een totaal aantal dat vergelijkbaar is met 2009. Het totaal aantal volwassen steekmuggen bedroeg 1369 individuen in het buitengebied en 2810 individuen nabij de bewoning, een totaal eveneens vergelijkbaar met 2009. Er zijn in beide jaren dus veel meer adulte steekmuggen en knutten nabij de bewoning dan in het buitengebied verzameld. – De hoge dichtheden in de CO2-vallen in 2010 van de huissteekmug Culex pipiens pipiens/torrentium, vooral in de vangsten nabij bewoning, duidt aan dat deze dieren vooral uit de nabijheid van de bewoning zelf afkomstig zijn. De soort is als larve nauwelijks in het buitengebied verzameld in 2009, noch in 2010, maar is als larve wel frequent verzameld nabij de bewoning. – De hogere aantallen van larven van huissteekmuggen uit het genus Culiseta zijn in 2010 vooral in het rietland aangetroffen. – Na herinrichting kan de groep van huisteekmuggen mogelijk in aantal toenemen in het buitengebied omdat er meer tijdelijke wateren in rietlanden gaan ontstaan. Dit kan worden voorkomen -als in de rietlanden weinig tijdelijke wateren ontstaan met een dikke laag organisch materiaal op de bodem. Bij de herinrichting wordt er naar gestreefd om het waterriet te ontwikkelen met permanent en bewegend water. Er zullen dus niet veel tijdelijke wateren met organische bodem in het waterriet bijkomen. – De moerassteekmuggen spelen in 2009 en 2010 nauwelijks een rol in de Bovenlanden. Na herinrichting kunnen de moerassteekmuggen mogelijk talrijker worden in de voorjaarssituatie, omdat na natte winters met hogere peilen tijdelijke wateren achterblijven die pas in de vroege zomer opdrogen. De omvang en duur van deze ontwikkeling is afhankelijk van de waterstandwisseling en terreinaccidentatie. Bij de herinrichting en het waterbeheer kan hier rekening mee worden gehouden. Het vroeg laten verdwijnen van bovenstaand water gaat de ontwikkeling van moerassteekmuggen tegen. – Na herinrichting zal het aandeel sloten niet veel veranderen en kan er een mogelijke waterkwaliteitsverbetering optreden. Door de kwaliteitsverbetering zal het aantal malariamuggen in het gebied, hetgeen in 2009 en 2010 laag was, nog verder terug kunnen lopen.. 5.2. Knutten. – Knutten treden in 2009 en 2010 vooral in de periode april-juni in het gebied in alle landschapstypen op (als larven minder in open water en nabij bewoning/in weiland), maar ook in de andere maanden zijn knutten verzameld. Absoluut gezien zijn de aangetroffen dichtheden laag te noemen. Bij de bewoning zijn meer volwassen knutten aangetroffen dan in het buitengebied. Mogelijk ontwikkelen zich nabij de bewoning meer knutten of vliegen ze als volwassen dieren naar de bewoning toe om bloed te zuigen. Of de soorten die zich hier ontwikkelen ook overlast geven of ziekten verspreiden is nog niet bekend, hiervoor is meer onderzoek nodig. Van de gevonden soorten is niet bekend dat ze ziektes overbrengen. – Methodisch wordt aanbevolen om een techniek te ontwikkelen om larven op te kweken zodat taxa eenduidiger op naam gebracht kunnen worden. Mogelijk kan dit aansluiten bij het landelijk onderzoek.. Alterra-rapport 2134. 43.

(46) 5.3. Nulmeting 2010 vergeleken met 2009. In 2009 is de eerste nulmeting uitgevoerd. Een vergelijking van de resultaten van 2009 met 2010 laat geen grote veranderingen zien. De soortensamenstelling is gelijk gebleven in 2010 t.o.v. 2009. De incidenteel aangetroffen hoge aantallen larven in het moerasstruweel in 2009 zijn in 2010 niet voorgekomen. Ook waren de aantallen in april en vooral mei lager. Dit duidt op een variatie tussen jaren in natheid en daarmee weersomstandigheden. De april-meting laat zien dat ook in het vroegere voorjaar in het gebied geen hoge aantallen moerassteekmuggen optreden. Het lagere aantal in mei hangt samen met de eerdere emergentie (in april) van de moerassteekmuggen. De in totaal lagere aantallen larven van steekmuggen zijn een gevolg van de koelere zomermaanden in 2010. Deze koele periode heeft het aantal cycli van vooral huissteekmuggen verlaagd. Waarom meer larven uit het genus Culex in 2010 t.o.v. 2009 zijn aangetroffen is onduidelijk. Mogelijk heeft de natte zomer van 2010 hieraan bijgedragen. De volwassen dieren piekten in augustus in beide jaren, alleen in 2010 waren de aantallen bijna tweemaal zo hoog. Dit hangt direct samen met de hogere aantallen van dit genus in 2010 t.o.v. 2009. De verdeling van knutten over de verschillende landschapstypen was in 2009 en 2010 vergelijkbaar. Echter het aantal verzamelde knutten was in 2010 veel hoger. De taxonsamenstelling lijkt wel anders. Vooral veel meer juvenielen van deze familie zijn in 2010 verzameld. Dit pleit er nog eens extra voor om bij het verzamelen van larven over te gaan tot opkweken om zo ook juvenielen tot op soort te kunnen brengen.. 5.4. Praktijkvragen. In 2009 zijn een aantal praktijkvragen gesteld. Met de resultaten van 2010 zijn deze vragen opnieuw bekeken en zijn eventuele aanvullingen op de antwoorden geformuleerd. 1. Wat zijn de consequenties van de geplande inrichtingsmaatregelen voor steekmuggen en knutten op basis van wat er al bekend is en van de resultaten van het onderzoek? Het Utrechtse deel van de Bovenlanden beslaat 355 ha, de beoogde inrichting beslaat in totaal 270 ha (voorlopig ontwerp, voorjaar 2009). De volgende landschapstypen zijn voorzien: – Bestaande, ongewijzigde graslanden, Geeft geen wijzigingen voor de aantallen steekmuggen en knutten. – Bloemrijke en weidevogelgraslanden, Hierin gaan geen steekmuggen optreden en ook de bloedzuigende knutten komen hier niet tot ontwikkeling, mits de grondwaterstand voldoende onder maaiveld blijft. – Natte schraalgraslanden, Vernatting (max. 20 cm peilstijging door water vasthouden in de wintermaanden) zal leiden tot een verhoging van de aantallen knutten, want hiermee zal het oppervlak natte bodems (natte schraallanden) toenemen. Afplaggen zal verder leiden tot meer oppervlak langdurig vochtig-nat land. De natte bodems bieden meer ontwikkelingsmogelijkheden voor knutten in het algemeen, maar of deze ook meer overlast zullen geven is met de huidige kennis nog niet aan te geven. – Rietlanden, Steekmuggen hebben alleen voordeel bij de uitbreiding van het rietland mits hier tijdelijke restwateren in achterblijven met veel plantenresten op de bodem. Dergelijk waterriet is niet voorzien, het waterriet zal permanent of zwak bewegend water gaan bevatten en tezamen met de waterkwaliteitsverbetering zal het niet bijdragen aan een toename van de aantallen steekmuggen. – Bestaande, ongewijzigde slotenpatroon met een verbeterde waterkwaliteit. Hierdoor zal het aandeel malariamuggen verder afnemen.. 44. Alterra-rapport 2134.

(47) 2. Wat kan DLG doen met de resultaten van het onderzoek in de zin van ‘bijstellen van beheer en inrichting’? Met andere woorden: wat zijn eventuele oplossingen voor verwachte knelpunten (in ruimte en tijd)? a. Bij afplaggen kan het aantal steekmuggen toenemen tijdens natte weersperioden kort na aanleg. De resultaten van 2010 laten zien dat het genus Culex hier snel op kan reageren. Een extra verhoging van het aantal steekmuggen in afgeplagde gebieden behoort vlak na aanleg tot de risico’s. b. Er wordt geadviseerd te zorgen dat het waterriet permanent in het water blijft staan zodat er geen tijdelijke wateren ontstaan die de steekmuggen ontwikkeling zouden kunnen bevorderen. Met peilbeheer en na de aanleg enige egalisatie van het terrein kan dit worden bereikt. c. Bij vernatting kan de dichtheid aan knutten toenemen. d. Het inrichten van ‘overgangszones’ tussen bewoning en moeras en het gericht beheren van dergelijke zones kan bijdragen aan het beperken van mogelijke overlast. Echter dit heeft vooral zin wanneer daadwerkelijk hoge aantallen steekmuggen te verwachten zijn als gevolg van de herinrichting, zoals tussen moerassige rietlanden of andere typen moeras en plas-dras gebieden en bewoning. Omgekeerd dragen overgangszones mogelijk wel bij aan een verhoging van het aantal knutten, omdat hier hogere grondwaterstanden kunnen optreden. Dit hangt af van het peilbeheer.. 3. Hoe kan het vervolgonderzoek het beste vormgegeven worden? Er wordt inmiddels extra onderzoek verricht aan de bufferzone, de inrichting en de breedte. Het herhalen van het onderzoek op verschillende heringerichte plaatsen in de jaren 1, 3, 5 en eventueel 9 na aanleg biedt de mogelijkheid de resultaten van 2009 en 2010 te spiegelen aan de nieuwe heringerichte situatie en indien nodig kan op basis hiervan ingegrepen worden. Daarnaast is het ook zinvol om referentiegebieden in de omgeving te inventariseren (bijvoorbeeld de Groene Jonker (jong moeras), schraallanden (blauwgraslanden) bij Zegveld, dotterbloemgraslanden in de Nieuwkoopse Plassen). Zo kan een beeld worden verkregen van de ‘natuurlijke’ aantallen steekmuggen en knutten in de verschillende landschapstypen.. 4. Wat kan DLG nog meer doen voor de omwonenden? Het is belangrijk de opgedane inzichten met de bewoners te delen. Daarnaast is uit het onderzoek naar voren gekomen dat mogelijke overlast van steekmuggen op dit moment een gevolg is van de huissteekmuggen die voornamelijk afkomstig zijn van de direct nabij de bewoning aanwezige ‘restwateren’. Met eenvoudige middelen en gedrag kunnen bewoners dit eventuele probleem zelf aanpakken.. Alterra-rapport 2134. 45.

(48) 46. Alterra-rapport 2134.

(49) Literatuur. Aldemur, A. en A. Bosgelmez, 2006. Population dynamics of adults and immature stages of Mosquitoes (Diptera:Culicidae) in Golbasi District, Ankara. Turkish Journal of Zoology 30: 9-17. Becker, N., M. Zgomba, D. Petric, C. Dahl, C. Boase, J. Lane en A. Kaiser, 2003. Mosquitoes and their control. Springer, 518 p. Boorman, J., 1997. Family Ceratopogonidae. p. 349-368. In: Contributions to a manual of palearctic Diptera. Volume 2 Nematocera and lower Brachycera. Papp L & B Darvas (eds.) Science Herald, Budapest. 592 pp. Clements, A.N., 1999. The biology of mosquitoes. Volume 2. Sensory reception and behaviour. Oxon, United Kingdom: CABI Publishing. Cranston, P.S., C.D. Ramsdale, K.R. Snow en G.B. White, 1987. Keys to the adults, male hypopygia, fourthinstar larvae and pupae of the British mosquitoes (Culicidae) with notes on their ecology and medical importance. Scientific Publications of the Freshwater Biological Association 48: 1-152. ISBN 0-900386-460. Haren, J.C.M. van en P.F.M. Verdonschot, 1995. Proeftabel Nederlandse Culicidae. Rapport van het Instituut voor Bos- en Natuurbeheer, Wageningen 173: 1-106. Harksen, E., R. Mönke en H. Schumann, 1976. Faunistisch ökologische Untersuchungen zur Stechmückenfauna Berlins. Dtsche Entomol. Zschr. 23 (4-5): 367-406. Halouzka, J. en Z. Hubalek, 1996. Biting midges (Ceratopogonidae) of medical and veterinary importance (a review). Acta Sc. Nat. Brno 30(2): 56 pp. Howard, J.J., D.J. White en S.L. Muller, 1989. Mark-Recapture Studies on the Culiseta (Diptera: Culicidae) Vectors of Eastern Equine Encephalitis Virus. Journal of Medical Entomology 26 (3): 190-199. Hutchinson, R.A., P.A. West en S.W. Lindsay, 2007. Suitability of two carbon dioxide-baited traps for mosquito surveillance in the United Kingdom. Bulletin of Entomological Research 97: 591-597. Küpper, S., S. Schulze, W.A. Maier en H. Kampen, 2006. Beitrag zum Vorkommen und zur Verbreitung von Stechmücken (Diptera: Culicidae) in Nordrhein-Westfalen mit besonderer Berücksichtigung des Großraums Bonn. Mitt. Dtsch. ges. Allg. angew. Ent. 15: 337-344. Lindner, E., 1933. Die fliegen der palaearktischen region. Lieferung 77. 13a Heleidae (Ceratopogonidae), S148 und Tafel I-VI. E. Scheizerbart’sche Verlagsbuchhandlung, Stuttgart, 48 pp. Lindner, E., 1934. Die fliegen der palaearktischen region. Lieferung 78. 13a Heleidae (Ceratopogonidae), S49-133 und Tafel VII-XII. E. Scheizerbart’sche Verlagsbuchhandlung, Stuttgart, 133 pp. Mohrig, W., 1969. Die Culiciden Deutschlands. Parasitolog. Schr. Reihe H.18: 1, 260.. Alterra-rapport 2134. 47.

(50) Mullens, B.A. en A.C. Gerry, 1998. Comparison of Bait Cattle and Carbon Dioxide-Baited Suction Traps for Collecting Culicoides variipennis sonorensis (Diptera: Ceratopogonidae) and Culex quinquefasciatus (Diptera: Culicidae). Journal of Medical Entomology 35 (3): 245-250. Nakata, G., 1962. Taxonomical and ecological studies on Japanese mosquitoes. Sanit Injurious Insects 6: 45-173. Natvig, L.R., 1948. Contributions to the knowledge of the Danish and Fennoscandian Mosquitoes Culicini. Norsk Entomol. Tidsskrift, 567 p. Nelson, R.L., 1965. Carbon dioxide as an attractant for culicoides. Journal of Medical Entomology 2 (1): 56-57. Nilsson, A.N. (ed.), 1997. Aquatic insects of North Europe. A taxonomic handbook. Volume 2. Odonata Diptera. Apollo Books, Stenstrup, 440 p. Peus, F., 1951. Stechmücken. Die Neue Brehm Bücherei, 80 p. Reisen, W.K., M.M. Milbey, R.P. Meyer, A.R. Pffuntner, J. Spoehel, J.E. Hazelrigg en F.P. Webb Jr., 1991. Mark-release-recapture studies with Culex mosquitoes (Diptera: Culicidae) in southern California. J. Med. Entomol. 28: 357-371. Schmidt, G. en J.C.M. van Haren, 1988. Achtergronden van een steekmuggenplaag; steekmuggen (Culicidae) in de Engbertsdijksvenen 2. RIN rapp. 88/67: 1-162. Schmidtmann, E.T., R.J. Bobian en R.P. Beldeni, 2000. Soil chemistries define aquatic habitats with immature populations of the Culicoides variipennis complex (Diptera: Ceratopogonidae). Journal of Medical Entomology 37(1): 58-64. Schreiber, E.T., M.S. Mulla, J.D. Chaney, M.S. en Dhillon, 1988. Dispersal of Culex quinquefasciatus from a dairy in southern California. J. Am. Mosq. Control Assoc. 4: 300-304. Service, M.W., (1976) Mosquito ecology. Field sampling methods. Applied Science Publishers LTD. Barking, Essex. England. 583 p. Service, M.W., 1993. Mosquito ecology filed sampling methods. Second edition. London, United Kingdom: Elsevier Applied Science. Silver, J.B., 2008. Mosquito ecology: field sampling methods. 3th edition. Springer, 1477 p. Skierska, B., 1965. Ecological studies of the occurrence and distribution of Culicinae fauna in the coastal forest belt. Ekologia Polska 13 (27): 527-571. Szadziewski, R., J. Krzywinski en W. Gilka, 1997. Diptera Ceratopogonidae, Biting Midges In: Nilsson AN (ed.) Aquatic Insects of North Europe - a taxonomic handbook. Volume 2: Odonata, Diptera. Apollo Books, Stenstrup 440 p. Takken, W., R. Geene, W. Adam, T.H. Jetten en J.A. van der Velden, 2002. Distribution and dynamics of larval populations of Anopheles messeae and A. atroparvus in the delta of the rivers Rhine and Meuse, The Netherlands. Ambio 31 (3): 212-218.. 48. Alterra-rapport 2134.

(51) Takken, W. et al., 2005. Distribution and dynamics of arthropod vectors of zoonotic disease in the Netherlands in relation to risk of disease transmission. Final report of the LNV Vector Project. 59 p. Tsuda, Y., O. Komagata, S. Kasai, T. Hayashi, N. Nihei, K. Saito, M. Mizutani, M. Kunida, M. Yoshida en M. Kobayashi, 2008. A Mark-Release-Recapture Study on Dispersal and Flight Distance of Culex pipiens pallens in an Urban Area of Japan. Journal of the American Mosquito Control Association 24 (3): 339-343. Verdonschot, P.F.M., G, Schmidt, P.H.J. van Leeuwen en J.A. Schot, 1988. Steekmuggen (Culicidae) in de Engbertsdijksvenen. RIN, Leersum, rapport 88/31: 1-109. Wada, Y., 1969. Ecological studies of Culex tritaeniorhynchus summorosus (Diptera: Culicidae) I. Biting rhythm of the mosquito. Jap. J. Sanit. Zool. 20: 21-26. Yasuno, M., P.K. Rajagopalan en G.C. La Brecque, 1975. Migration patterns of Culex fatigans around Delhi, India. Trop. Med. 17: 91-96.. Alterra-rapport 2134. 49.

(52) 50. Alterra-rapport 2134.

(53) Bijlage 1. Bemonsteringslocaties. Temperatuur, relatieve luchtvochtigheid en tijdsduur van gemonitorde locaties van volwassen steekmuggen en knutten in 2010. T min. T max. RV min. RV max. Aan. Uit. 4/26/2010 15:07 4/26/2010 15:44. 4/27/2010 15:18 4/27/2010 16:23. Vak 3 wilg zijde Bovendijk. 4/26/2010 15:52. 4/27/2010 16:30. Vak 4 wilg Wilnisse Zuwe. 4/26/2010 14:00. 4/27/2010 13:55. Wilnisse Zuwe 34. 4/26/2010 13:40. 4/27/2010 13:35. Watertuin 23. 4/26/2010 15:29. 4/27/2010 15:50. Amstelkade 38. 4/26/2010 16:30. 4/27/2010 17:14. Amstelkade 64. 4/26/2010 15:00. 4/27/2010 15:10. Amstelkade 61. 4/26/2010 14:45. 4/27/2010 14:50. Veenvliet. 4/26/2010 14:20. 4/27/2010 14:30. Waterlelie 9. 4/26/2010 16:07. 4/27/2010 16:48. Molenland 29. 4/26/2010 15:21. 4/27/2010 15:39. April Vak 1 vlier zijde Amstelkade Vak 2 hek zijde Bovendijk. Geen T en RV metingen. Mei Vak 1 vlier zijde Amstelkade Vak 2 hek zijde Bovendijk. 7 8. 45 19. 53 51. 91 92. 5/26/2010 13:43 5/26/2010 14:50. 5/27/2010 13:44 5/27/2010 14:39. Vak 3 wilg zijde Bovendijk. 7. 17. 49. 85. 5/26/2010 15:10. 5/27/2010 14:45. Vak 4 wilg Wilnisse Zuwe. 8. 22. 38. 85. 5/26/2010 12:22. 5/27/2010 12:40. Wilnisse Zuwe 34. 7. 22. 44. 99. 5/26/2010 11:54. 5/27/2010 12:04. Watertuin 23. 8. 17. 50. 85. 5/26/2010 15:55. 5/27/2010 15:12. Watertuin 3. 8. 18. 46. 87. 5/26/2010 16:10. 5/27/2010 15:23. Amstelkade 64. 8. 15. 57. 92. 5/26/2010 13:32. 5/27/2010 13:34. Amstelkade 61. 7. 17. 54. 95. 5/26/2010 13:19. 5/27/2010 13:23. Veenvliet. 6. 14. 60. 87. 5/26/2010 12:42. 5/27/2010 13:07. Waterlelie 9. 8. 17. 55. 90. 5/26/2010 15:31. 5/27/2010 15:02. Molenland 29. 8. 15. 53. 90. 5/26/2010 14:21. 5/27/2010 14:17. Alterra-rapport 2134. 51.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Concluderend kan er gezegd worden dat reizigers met een hoge mate van religieuze betrokkenheid, hoge mate van self-efficacy niet eerder geneigd zullen zijn om op vakantie te gaan

De Commissie constateerde dat de inhoud van de alternatieven zo globaal was beschreven dat niet duidelijk werd waar welke activiteiten in het plangebied kunnen worden ontwikkeld5. 3

A cable sample directly from the production can be used and after instrumentation with temperature sensors the thermal link between cable and bath can be determined in

Wel wordt er rekening gehouden met een mogelijke uitbraak van het West Nile virus, maar omdat de belangrijk- ste drager van deze soort, Culex pipiens, minder geassocieerd wordt

1) Questions in the item pool should be pre­calibrated. For calibrating questions, extra test items are given as field tests in every exam. These are uncalibrated questions

The research that followed involved voluntary participation by teaching and academic support staff from all technikons in four pre- liminary projects on assessment,

• Een voorbeeld van een generieke regeling die vooral voor zware beroepen betekenis heeft, is de regel in Duitsland dat iemand met 45 jaar werkervaring op 63-jarige leeftijd

A large number of genes (367) were associated with CAZy family enzymes, 193 encoding glycosyl hydrolases (GHs)and 50 carbohydrate binding modules (CBMs). Remarkably, 22 genes