• No results found

Verdrinken en verdrogen.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verdrinken en verdrogen."

Copied!
42
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

NN029B3.494

verdrinken en

verdrogen

door prof. dr. ir. L. Stroosnijder

(2)

VERDRINKEN EN VERDROGEN

door prof.dr.ir. L. Stroosnijder

h

Inaugurele rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar in de Cultuurtechniek van de Regenafhankelijke Landbouw aan de Land-bouwuniversiteit te Wageningen op 2 mei 1991.

(3)

VERDRINKEN EN VERDROGEN

Mijnheer de rector, dames en heren

Verdrinken en verdrogen hebben beide met water te maken. In het eerste geval is er sprake van te veel water en in het tweede van te weinig water.

Cultuurtechniek is een vakgebied dat zich bezighoudt met het 'ordenen' van grond, water en ruimte ten behoeve van plant, dier en mens (4). Een belangrijk onderdeel van dit 'ordenen' is het reguleren van een te veel of een te weinig aan water.

De Vakgroep Tropische Cultuurtechniek van onze Universiteit richt zich bij dit 'reguleren' op

landbouwsystemen in de tropen en omvat twee leer-stoelen: één voor de geïrrigeerde landbouw en de nieuwe leerstoel 'Cultuurtechniek van de Regen-afhankelijke Landbouw. De leerstoel is weliswaar nieuw, maar de erosie-component ervan werd al zo'n 20 jaar geleden binnen de toenmalige Vakgroep Cultuurtechniek geïntroduceerd door van Duin. De beide leerstoelen zijn complementair; veel boeren hebben immers zowel een stukje geïrrigeerd land als een stuk land met regenafhankelijke landbouw. En bij de verdere ontwikkeling van de landbouw staat men vaak voor de keus óf investeren in irrigatie óf de regenafhankelijke landbouw verder ontwikkelen. Het reguleren van zowel een teveel als een tekort aan water is gewenst omdat in beide gevallen gewassen schade ondervinden, in het eerste geval door zuur-stofgebrek en in het tweede geval door watergebrek. Bovendien kan, als een te veel aan water niet veilig wordt afgevoerd, erosie optreden. Het wegstromende water voert bodemmateriaal mee met daarin nuttige voedingsstoffen voor de groei van gewassen. Door aan

(4)

bodem. Ook harde wind kan erosie veroorzaken en ook hiertegen kunnen conserverende maatregelen worden genomen (8).

Bodem- en Waterconservering vormt dus het zwaartepunt van mijn leeropdracht en daarom wil ik u vandaag over dit 'conserveren' iets meer vertellen.

Een definitie

Als wetenschapper kan ik het niet laten met een definitie te beginnen: het conserveren van water en bodem behelst het uitvoeren van maatregelen die gericht zijn op het voorkomen, verminderen en regenereren van schadelijke verliezen aan bodem, water en voedingselementen zowel op veld/bedrijfs-als op stroomgebiedsnivo.

De eerste vraag die we ons bij deze definitie kunnen stellen is waar treden dergelijke verliezen op en wie ondervinden er schade van?

In vrijwel elke klimaatszone spelen processen die grond- en waterverliezen veroorzaken. Ook in Nederland zijn daar voorbeelden van te geven; denk maar eens aan de schade aan onze landbouw in de veenkoloniën en de bollenstreek als gevolg van winderosie en de watererosie in de heuvels van Zuid-Limburg.

Er lijden altijd minstens twee partijen schade en het is goed om deze partijen duidelijk te onderscheiden. De boer, van wiens veld het water en de grond

afstroomt ondervindt schade maar ook de burger en de overheid op die plaatsen waar dat afstromende water en sediment terecht komen.

Eerst het waarom van de schade bij de boer: planten kunnen alleen dan groeien als ze met hun wortels

(5)

voldoende water en voedingsstoffen uit de bodem kunnen opnemen. De hoeveelheden water en voedings-stoffen in de bodem variëren echter sterk in de

tijd; soms is er te veel dan weer te weinig. De bodem fungeert als buffer, als een soort spons, en vangt grote variaties in water en voedingsstoffen op. Als er nu te veel bovengrond wegspoelt en er bijvoorbeeld nog maar een dunne laag van 30 cm ondergrond voor de wortels beschikbaar is, dan is deze bufferfunktie vaak onvoldoende; planten verdrogen in de periode tussen twee regenbuien of groeien slecht door een tekort aan voedingsstoffen. Tenslotte is er de overlast die al dat afstromende modderwater veroorzaakt in de lager gelegen gebieden. Daar kunnen gewassen en hele gebieden verdrinken in water of bedekt worden met sediment en zullen kanalen en stuwmeren veel te snel dichtslibben.

De tweede vraag die we ons moeten stellen is waarom treden er verliezen op en wat zijn de gevolgen ervan. Dit zijn zinvolle vragen omdat alleen als we het

waarom snappen, we de juiste tegenmaatregelen kunnen ontwerpen. Waterverlies treedt op als er meer regen valt dan er de grond indringt. Dat doet zich voor als er heel veel regen in korte tijd valt of als de

snelheid waarmee het water de grond in kan dringen heel klein is. Er zijn gebieden op aarde waar het één tegelijk met het ander voorkomt. Dit zijn die delen van de tropen waar maar gedurende een deel van het jaar regen valt; de zogenaamde seizoensdroge, of semi-aride tropen.

Over de gevolgen van verliezen aan water en

nutriënten kunnen we ons tegenwoordig snel een beeld vormen dankzij modellen die de groei van planten

(6)

weinig water als te weinig voedingsstoffen in de bodem voorkomen hebben verliezen altijd een daling van de opbrengst tot gevolg.

De derde vraag is; waar zijn de verliezen het meest schadelijk?

In landen met een hoge graad van technologische ontwikkeling wordt in een tekort aan water voorzien door irrigatie en een verlies aan nutriënten wordt gecompenseerd door kunstmest te geven. We geven zelfs veel te veel mest zodat we hoge en giftige

concentraties voedingsstoffen in ons oppervlakte- en grondwater krijgen. Het milieuprobleem van de rijke landen is onder andere een te veel aan mest!

De meerderheid van de bevolking in de semi-aride gebieden heeft niet de mogelijkheid om verliezen aan water en voedingsstoffen te kompenseren. Men moet het doen met de regen en de bodemvruchtbaarheid ter plaatse. In grote delen van de wereld zijn de

nutriëntenverliezen groter dan de mestgift ( 37 ), raakt de bodem uitgeput en dalen de opbrengsten ( 29 ). In ontwikkelingslanden speelt zich dus ook een milieutragedie af die met mest te maken heeft. Alleen daar is het probleem niet dat er te veel van is maar dat er te weinig van is.

Het zijn vooral economische omstandigheden, in onze wereld van verschil, die het niet mogelijk maken om ons mestoverschot naar die landen te brengen waar men om zulke mest zit te springen. Daarom is het van het grootste belang dat het vermogen van ontwikkelings-landen om voedsel te produceren niet nog verder achteruitgaat als gevolg van verliezen aan grond en water. Bodem- en waterconservering is daarom het meest urgent in regenafhankelijke landbouwsystemen in de seizoensdroge tropische ontwikkelingslanden.

(7)

Een vierde vraag kan zijn; wat wordt er met maatre-gelen bedoeld en wie voeren deze uit.

Ik kan u dat het beste illustreren aan de hand van een paar dia's:

1. Op deze eerste dia ziet u het stereotype beeld van een verdrogende vegetatie in een semi-aried gebied.

(8)

•EC":.«* '¥ A ^ J K V mÊÊÊJ | WH f*

gi

ffpm

2. Maar ook dit komt voor in hetzelfde gebied: hier is één van onze proefvelden geheel onder water komen te staan. Dat is het gevolg van bodemdegradatie op de ernaast gelegen gronden.

(9)

3. Hier ziet u zo'n gedegradeerde grond die bedekt is met een korst en daardoor vrijwel geheel ondoor-latend is geworden. Omdat er te weinig regen in deze grond dringt verdroogt het gewas en blijft deze grond voortaan kaal. Het grootste deel van de regen die hierop valt stroomt naar lager gelegen delen in het

(10)

3&

v

4. Biologische maatregelen kunnen hiertegen al erg effectief zijn. Hier ziet u hoe stro, dat op deze verkorste grond is gelegd, wordt opgegeten door termieten die daarbij vertikale gangen in de grond graven. Het resultaat is dat de grond weer doorlatend

(11)

5. Niet alleen stro wordt hiervoor gebruikt maar ook dode takken zoals hier wordt gedemonstreerd.

*

|

6. Ondanks dat er hierdoor meer water in de bodem dringt zal er toch ook nog water wegstromen. Op dit veld zijn, naast het gebruik van stro, rijen met gras geplant om die afstroming te remmen; het levert de boer ook nog voer voor zijn vee en dakbedekking voor zijn huis op.

(12)

7. In plaats van gras kunnen ook rijen van stenen worden gebruikt.

8. Deze remmen het afstromende water waardoor het meegenomen bodemmateriaal bezinkt en zo ontstaan er goede mogelijkheden voor een nieuwe vegetatie.

(13)

9. Een andere manier om afstromend water op het veld vast te houden is om de ruwheid van het bodemoppervlak te vergroten. Hier heeft een boer kuiltjes gemaakt die vol met water blijven staan dat vervolgens langzaam in de grond kan dringen. Dit is een traditionele techniek die al heel lang door de boeren wordt toegepast.

10. Wat grotere, halve maanvormige kuilen, kunnen ook veel water vasthouden. Zo veel zelfs dat het gewas in de kuil zou verdrinken en dus op de rand van de kuil wordt geplant. Al deze maatregelen kunnen door individuele boeren met eenvoudige middelen worden aangelegd.

(14)

11. Als boeren in groepen gaan samenwerken kunnen er, met handkracht of met machines, grotere aarden ruggen worden aangelegd die de hoogtelijnen volgen.

12. Bij deze en andere cultuurtechnische werken wordt het steeds belangrijker dat er van te voren wordt

berekend aan welke eisen deze werken moeten voldoen. In dit voorbeeld kan er zich namelijk zoveel water achter de aarden rug verzamelen dat hij doorbreekt waarbij de erosie dan erger is dan in de situatie zonder rug.

(15)

13. Veiliger, en op dit moment erg populair (52,53), zijn doorlatende stenendammen. Hier kan het water altijd weg, er dóórheen of er overheen zonder dat de dam schade lijdt. De vertraging en opstuwing van het water maar vooral het afzetten van vruchtbaar slib achter de dam, hier links op de dia, heeft een grote opbrengstverhoging tot gevolg.

14. Tot slot twee voorbeelden van grotere cultuur-technische of civielcultuur-technische werken. Hier een maatregel om een erosiegeul te beteugelen en....

(16)

15. een vergelijkbare nog wat grotere dam waarbij de stenen in gazen kooien bijelkaar worden gehouden. In dit voorbeeld werd het reservoir achter de dam al in één regenseizoen geheel met sediment opgevuld. Tot zover dit korte overzicht.

De zojuist gestelde vier vragen geven de vier thema's aan waarop het onderwijs en onderzoek zich zal richten. Dit betreft dus:

1. Processen en modellen 2. Het meten

3. Geïntegreerde bedrijfsanalyse 4. Conserveringsmaatregelen

Alvorens u mijn visie op deze thema's te geven, wil ik kort ingaan op enkele aspecten van de regen-afhankelijke landbouw in de derde wereld.

(17)

Regenafhankelijke landbouw in de derde wereld; een korte schets

Landbouw vormt in de meeste ontwikkelingslanden het belangrijkste middel van bestaan. Het overgrote deel van de landbouwproduktie is afhankelijk van de regen die ter plaatse valt en wordt gekenmerkt door een laag nivo aan inputs zoals kunstmest, gewasbescher-mingsmiddelen, landbouwwerktuigen en dergelijke. Hierdoor is de arbeidsproduktiviteit erg laag, dat wil zeggen dat een boer voor een dag hard werken erg weinig krijgt. Om toch genoeg voedsel voor eigen gebruik te verbouwen is daarom heel veel arbeid

nodig; vrouwen en kinderen moeten dikwijls meehelpen. Boeren moeten ook voedsel produceren voor de bevol-king in de steden. Vaak echter wordt de prijs die hiervoor betaald wordt, om politieke redenen, zo laag gehouden dat de boeren geen zin hebben om voor anderen te produceren. Dit is één van de redenen van voedselschaarste in ontwikkelingslanden.

Een andere reden is dat het voor ontwikkelingslanden vaak moeilijk is om de landbouw te intensiveren door het gebruik van inputs te verhogen. Deze inputs moeten meestal op de internationale markt gekocht worden met harde valuta welke alleen verkregen kunnen worden door Iandbouwprodukten te exporteren. Doordat alle ontwikkelingslanden zo'n export willen is het aanbod groot en zijn de prijzen de afgelopen jaren sterk gedaald. Die exportgerichtheid heeft het probleem dus niet opgelost, integendeel. Veel landen zouden er beter aan doen de boeren beter te betalen. Hiervoor is echter een ontwikkeling nodig in andere sectoren dan de landbouw (26). Inkomen uit deze sectoren kan dan gebruikt worden om boeren een

(18)

redelijke prijs voor hun produkten te betalen zodat deze, door de aanschaf van inputs, hun produktie op peil kunnen houden of zelfs kunnen verhogen. Zonder deze ontwikkeling doen regenafhankelijke landbouwsystemen, bij de huidige bevolkingsdruk en levensstandaard, een grote aanslag op de natuurlijke hulpbronnen. Vaak wordt de draagkracht van eco-systemen overschreden en degraderen als gevolg hiervan de natuurlijke hulpbronnen. Hierdoor daalt de arbeidsproduktiviteit nog verder: voor dezelfde opbrengst moet steeds harder worden gewerkt. Om toch voldoende inkomen te genereren zoeken de mannen vaak werk buiten de landbouw, soms erg ver van huis.

Hierdoor neemt de werkdruk van vrouwen enorm toe; naast het huishouden moeten ze nu ook, samen met de kinderen, al het werk op de akkers doen. Dit proces leidt tot grote sociale spanningen en tot ontwrichting van de samenleving in een aantal ont-wikkelingslanden.

Het landbouwkundig onderzoek heeft zich lange tijd uitsluitend gericht op de ontwikkeling van systemen met een hoog nivo aan inputs en nieuwe technologiën. Hierdoor heeft het onderzoek aan lage-input systemen lange tijd onvoldoende aandacht gekregen. Het is een uitdaging om nu al onze wetenschappelijke kennis en ervaring te gebruiken voor de verbetering van lage-input systemen. Concentratie op dergelijke systemen betekent evenwel niet dat we lage-input technologiën propageren. Integendeel, een toename van het gebruik van inputs is de enige manier om genoeg voedsel te produceren en om daarmee de druk op marginale gronden te verminderen ( 19). De vraag alleen is waar, hoe, hoe snel en welke inputs verhoogd kunnen worden bin-nen de lokale sociaal-economische omstandigheden.

(19)

Hiermee komen we aan het eerste thema 'processen en modellen' met als motto: te weinig kwantitatief onderzoek.

Processen en modellen: te weinig kwantitatief onderzoek

Om inzicht in de oorzaken van erosie en in de gevol-gen van zowel erosie als conservering te verkrijgevol-gen is een beschrijving van de processen die hierbij een rol spelen noodzakelijk. Enkele voorbeelden moge verduidelijken wat ik hier bedoel.

Eerst een voorbeeld over waterverlies: De Sahel zone wordt gekarakteriseerd doordat, op jaarbasis, de potentiële verdamping hoger is dan de neerslag. Nu regent het er maar vier maanden en alleen dan groeit er een gewas; de rest van het jaar is het droog

en groeit er ook niets. Ik ben daarom veel meer geïnteresseerd in die vier maanden dan in jaar-cijfers.

Gemiddeld, over het hele jaar, is de potentiële

verdamping 6 mm per dag maar in die vier maanden is het maar 4 mm per dag. Dat is 480 mm in die vier groeimaanden; is dat nu veel of weinig? Dat kun je alleen maar zeggen als je naar de behoefte van het gewas kijkt. Om een opbrengst van 500 kg graan per hectare te produceren, het gemiddelde in dat gebied, moet ongeveer 5000 kg drogestof in de vorm van bladeren, stengels, kolven en graan geproduceerd worden. Voor iedere kilogram droge stof is 200 kilogram water nodig. Bij een groeiperiode van vier maanden verbruikt het gewas dus ongeveer 1 mm water per dag. Ook uit de bodem verdampt ruim 1 mm per dag. Het totale waterverlies is dus ruim 2 mm per dag en dat is maar de helft van het potentiële verlies. Om

(20)

een gewas goed te laten groeien is er dus maar 240 mm water nodig in die vier groeimaanden en dat is vaak minder dan er aan regen valt.

Is er dan geen probleem met water zult u vragen? Niet als alle regen de grond indringt. Nu is dat helaas niet het geval en hiervoor zijn een groot aantal

processen verantwoordelijk. Volgens eigen onderzoek (45) valt meer dan 50% van de regen met een inten-siteit van meer dan 30 mm per uur. De snelheid waarmee regen de grond in kan dringen is echter vaak maar 10 mm per uur. Het gevolg is eerst piasvorming en dan afstroming van water.

Tenslotte nog een voorbeeld over nutriëntenverlies. Als er een laagje van 1 mm grond afspoelt is dat circa 10.000 kilogram grond per ha. Als we aannemen dat dit materiaal dezelfde gehalten aan voedingsstof-fen bevat als de vruchtbare bovenlaag van de bodem dan verliezen we hiermee 150 kg organische stof met daarin 9 kg stikstof. Onderzoek heeft echter uit-gewezen dat het geërodeerde materiaal 2 tot 10 maal rijker is aan nutriënten dan de bovengrond. Dat betekent dat wel 45 kg stikstof kan verdwijnen en dat is evenveel als nodig is om die 5000 kg droge stof te produceren die 500 kg graan oplevert. In de Bodem- en Waterconservering worden drie soorten computermodellen gebruikt.

In de eerste plaats zijn dit modellen welke de processen van bodem, water- en nutriëntenverlies nabootsen. De ontwikkeling van dergelijke modellen heeft recentelijk een sterke impuls gekregen door het Amerikaanse 'Water Erosion Project' (9). In deze modellen worden processen met betrekking tot aspecten van klimaat, bodem, waterbalans, grondbewerking,

(21)

nutriëntenbalans (17) en gewasgroei bijeengebracht. Gevoeligheidsanalyse wordt gebruikt om die factoren te identificeren waaraan meer onderzoek nodig is (28,43) en helpen dus om de richting van het onder-zoek te bepalen.

Ten tweede zijn er de gewasgroei modellen. Deze worden natuurlijk niet door ons zelf ontwikkeld, daar hebben we in Wageningen de gerenommeerde vakgroep Theoretische Produktie Ecologie voor. Wel worden kom-ponenten voor deze modellen ontwikkeld (38) omdat processen als infiltratie en herverdeling van water in de bodem, verdamping (39) en opname door planten-wortels kwantitatief beschreven moeten worden. Deze produktiemodellen worden gebruikt om inzicht te verschaffen in de effecten van verliezen aan water en nutriënten enerzijds en het conserveren ervan anderzijds (41,44).

Tenslotte worden modellen gebruikt welke boeren-bedrijf ssystemen beschrijven, (40). Dergelijke modellen kunnen ons inzicht verschaffen in de betekenis van conservering voor het boerenbedrijf en in de kosten en baten van maatregelen. Zulke modellen kunnen pas worden opgesteld na kwantitatief veld-onderzoek, (46). Via een groot 'Farming Systems Analysis' project (42) in Indonesië proberen we deze interdisciplinaire onderzoekstechniek objectiever te maken, dat wil zeggen minder persoonsafhankelijk, en kwantitatiever ( 30,49 ).

Voor het beschrijven en modelleren van processen zijn een groot aantal kwantitatieve gegevens nodig en dat brengt mij op het tweede thema 'meten' met als motto: te veel empirisch gericht.

(22)

Meten: te veel empirisch gericht

Metingen zijn altijd tijdrovend en duur. Vooral als deze in het veld uitgevoerd moeten worden. Meten in de tropen stelt bovendien hoge eisen aan de duur-zaamheid van apparatuur en aan de beschikbaarheid van personeel. De tijd van inzicht verkrijgen door veel en van alles te meten is voorbij. We gebruiken tegen-woordig onze modellen om te bepalen wat we precies moeten meten en met welke nauwkeurigheid. Nog niet zo lang geleden werd erosie uitsluitend uitgedrukt in tonnen grondverlies per ha per jaar. Waar het veel meer omgaat, namelijk het verlies aan water en voedingsstoffen daar wordt veel te weinig aandacht aan geschonken.

Voor het meten van deze verliezen zullen in de

komende tijd nieuwe methoden en technieken ontwikkeld moeten worden. De meeste behoefte bestaat aan snelle en goedkope veldmethoden maar deze kunnen pas o n t -wikkeld worden als laboratorium methoden beschikbaar zijn waaraan deze veldmethoden geijkt kunnen worden. Voor de winderosie vormt de recent in Wageningen ontwikkelde akoestische sensor een stap in de goede richting, (35,36).

Zoals reeds eerder werd betoogd degradeert het milieu in de semi- aride tropen. Het liefst willen we snel een overzicht hebben waar, en met welke snelheid dat gebeurt, zowel op regionale als op nationale schaal (18). Klassieke kartering duurt veel te lang; moderne remote sensing technieken gekoppeld aan Geografische Informatie Systemen bieden ontwikkelingslanden de mogelijkheid snel een gegevensbestand over hun natuurlijke hulpbronnen, en de degradatie daarvan, op te zetten, (34). Een probleem is ook hoe puntmetingen te aggregeren tot gebiedswaarden. Wellicht kunnen de

(23)

moderne geo-statistische technieken zoals in de bodemkunde werden ontwikkeld hier uitkomst bieden

(3).

Net zoals hoe en wat we meten bepaald wordt door inzichten die we verkrijgen uit het gebruik van modellen, wordt de vraag welke conserverings-maatregelen we kunnen toepassen bepaald door een gedegen kennis van de lokale omstandigheden. En dat brengt mij op het derde thema 'geïntegreerde bedrijfsanalyse' met als motto: te weinig inter-disciplinair onderzoek.

Geïntegreerde bedrijfsanalyse: te weinig inter-disciplinair onderzoek

Een recent rapport over tropenonderzoek aan onze Landbouwuniversiteit (55) rekent Bodem- en

waterconservering tot de ingenieurswetenschappen. Dat doet verwachten dat wij ons alleen bezighouden met technische zaken zoals het ontwerpen van dammen, terrassen en dergelijke. Dat is niet zo. Al 20 jaar lang bieden wij onze studenten de mogelijkheid om interdisciplinair onderzoek te doen aan bodem- en waterconservering in het Erosie Studie Project in Spanje.

Wageningse ingenieurs- en teeltwetenschappen hebben reeds lang geleden geconstateerd dat er van al hun mooie ontwerpen maar weinig in de praktijk werden uitgevoerd. Dit kwam enerzijds omdat het probleem waarvoor een oplossing gevonden moest worden vaak ingewikkelder was dan men aanvankelijk dacht en anderzijds omdat bij het ontwerp onvoldoende rekenin was gehouden met de sociale en economische omstan-digheden van de mensen waarvoor het ontwerp was

(24)

bedoeld. De behoefte aan interdisciplinair werk werd zo geboren.

De praktische teeltrichtingen hebben hun geïnte-greerde boerenbedrijfsanalyse ontworpen, de theoretici hun systeemanalyse en de ingenieurs-wetenschappen hun interactief ontwerpen. Maar tot echt interdisciplinair werk is het nauwelijks

gekomen. Een recente analyse van Van Dusseldorp ( 5 ) geeft een aantal voorwaarden en belemmeringen voor dergelijk werk en hij maant met name de sociologie tot meer participatie omdat deze discipline anders geen rol van betekenis meer zal spelen bij het

landbouwkundige ontwikkelingsproces in de derde wereld.

Bodem- en waterconservering is dus, naast techniek, ook participeren in interdisciplinair boeren-bedrijfsonderzoek en in het participatief ontwerpen en uitvoeren van maatregelen. Wij zijn er ons goed van bewust dat dit wetenschappelijk nog niet erg wordt gewaardeerd, zo zijn er bijvoorbeeld nog te weinig tijdschriften die artikelen hierover willen publiceren. Toch zijn we er van overtuigd dat het hard nodig is.

Door deze tweedeling, mono-disciplinaire en interdisciplinaire gerichtheid, ook in het onderwijs door te voeren hopen wij dat onze afgestudeerden gewaardeerd kunnen meehelpen aan lokale ontwikke-lingsprocessen waaraan op de markt voor afge-studeerden grote behoefte bestaat (20). Onze zorg alleen is: is hier wel voldoende ruimte voor in

een vier-jarige opleiding met maar één afstudeervak. Steeds meer hoogleraren eisen dat studenten dat ene afstudeervak mono-disciplinair invullen. Gelukkig krijgen interdisciplinaire studies, na een

(25)

moeizaam proces van het op één lijn krijgen van een aantal onderzoekers, tegenwoordig meer kans. De onderzoeksprogramma's van de Landbouwuniversiteit aan de steunpunten Costa-Rica ( 22 ) en Sahel ( 48 ) zijn hier goede voorbeelden van. Ook ziet men gelukkig meer onderzoek waarin onderzoekers van de Landbouwuniversiteit samenwerken met die van de Landbouwkundige Instituten ( 1 ) en is er een

'Wageningen Research Institute on Rural Development' in oprichting (13).

Sommigen vragen zich in dit kader af: is er eigenlijk nog wel meer onderzoek nodig? Weten we al niet genoeg en kunnen we niet beter met de uitvoering van

allerlei maatregelen beginnen? Mijn advies is: wacht de resultaten van verder onderzoek niet af maar begin liefst gisteren met strukturele hulp maar voer tegelijkertijd dat soort onderzoek uit dat het ontwikkelingsproces kan versnellen.

Haast is geboden omdat het milieu in een aantal ontwikkelingslanden met een toenemende snelheid degradeert. In dit verband dient te worden opgemerkt dat ons Ministerie voor Ontwikkelingssamenwerking wel een heel bijzonder eigen beleid volgt. Er bestaat inderdaad een wereld van verschil tussen hun mooie woorden en hun slagvaardigheid. Perioden van drie jaar of meer om tot een beslissing te komen of een project nu wel of niet kan worden uitgevoerd zijn tegenwoordig normaal. Dit leidt op z'n zachts gezegd tot vreemde toestanden waarbij projecten soms pas worden goedgekeurd nadat ze al zijn uitgevoerd. Uitvoering brengt mij op het vierde en laatste thema 'conserveringsmaatregelen' met als motto: te veel top en te weinig bottom.

(26)

Conserveringsmaatregelen: te veel top en te weinig bottom

Basistechnieken om erosie tegen te gaan zijn bekend, en voorzover in 'het westen' ontwikkeld goed

gedocumenteerd (7). Er verschijnen daarover, wat mij aangaat, zelfs te veel boeken vol standaard recepten (23). Traditionele, lokale technieken echter zijn nog te weinig onderzocht en gedocumenteerd. Veel-belovende kleine aanpassingen en vernieuwingen van deze technieken komen zelden in de publieke belang-stelling omdat de 'uitvinders' veldwerkers zijn die zelden publiceren en omdat de 'Grote Tijdschriften' ze te weinig interessant vinden (21). Toch bestaat er heden ten dage het besef dat de kans van slagen van nieuwe conserveringstechnieken veel groter wordt als men weet aan te sluiten bij reeds bestaande lokale technieken. In feite blijken veel nieuw lijkende technieken, zoals de aanleg van stenenrijen, een herintroductie van oude technieken te zijn. We zullen traditionele systemen dus beter moeten onderzoeken en beschrijven. Niet alleen op kwalitatieve wijze (31) maar ook op een kwantitatieve manier (51 ). Pas dan kunnen we de processen welke aan deze traditionele technieken ten grondslag liggen en hen een bestaans-recht hebben gegeven doorgronden. En kunnen we verklaren waarom sommige technieken verlaten zijn. Sociaal-economische randvoorwaarden bepalen de haalbaarheid van de invoering van dergelijke maatre-gelen zodat hiermee bij het ontwerp rekening moet worden gehouden. Voor wat betreft het betrekken van boeren bij dit ontwerpen, biedt het zogeheten

participatief ontwerpen een duidelijk perspectief (14). De boer is echter niet de enige acteur die bij

(27)

de ontwikkeling van de landbouw betrokken is. En ook op andere nivo's kunnen sociale omstandigheden een doorslaggevende rol spelen. Zo werd op een recent Bodem- en waterconserverings congres (32,33) benadrukt dat er voor een werkelijke doorbraak in het toepassen van conserveringsmaatregelen een nationale strategie en een goede ondersteuning noodzakelijk zijn.

Een vergelijkbaar probleem doet zich voor bij de economische randvoorwaarden. Hier dient men alter-natieve ontwikkelingsmogelijkheden op meerdere nivo's tegelijk te beschouwen. Onderzoek is nodig naar

geïntegreerde ontwerpcriteria en - procedures, waar dus tegelijkertijd de fysische, biologische, econo-mische en sociale randvoorwaarden in beschouwing worden genomen. Voor wat de boeren aangaat, dient op bedrijfsnivo te worden gewerkt en hieraan wordt momenteel in Indonesië onderzoek verricht (49). Op hogere aggregatie nivo's zijn reeds meer resultaten geboekt (18,12) en wordt onderzoek verricht in Costa Rica (10) en de Sahel.

Voor het aanwenden van nieuwe technologiën in ontwikkelingslanden zijn maar beperkte middelen beschikbaar. Men kan deze middelen geconcentreerd inzetten op de beste gronden zoals sommige economen en agronomen ( 54 ) bepleiten of ze in mindere of meerdere maten uitsmeren over een veel groter areaal. De eerste vorm staat bekend als hoge investerings landbouw. De Groene revolutie is een voorbeeld van deze manier van werken. Weliswaar is, als gevolg hiervan, de wereld voedselproduktie enorm toegenomen maar tegelijkertijd zijn minder bedeelde gebieden en bevolkingsgroepen gemarginaliseerd. Indien deze

(28)

marginalisatie en de hiermee gepaard gaande milieu-degradatie ook in economische zin gekapitaliseerd zouden worden, dan bestaat er twijfel of deze strategie nog wel zo voordeling is ( 15,2).

Een grote verdunning van middelen daarentegen leidt tot zogenaamde lage investeringslandbouw, door sommigen hartstochtelijk bepleit. Misschien maakt deze strategie het mogelijk om de produktiedaling die zich in enkele ontwikkelingslanden voordoet een halt toe te roepen en om te buigen naar een kleine produktestijging maar een aanzienlijke verbetering van de voedselvoorziening lijkt niet mogelijk. Bij de uitvoering van maatregelen spelen boeren een cruciale rol. Vaak wordt er met incentives gewerkt, dat wil zeggen wordt het de boeren aantrekkelijk gemaakt om mee te doen. Fiskale compensatie is veelal niet mogelijk en prijsregulatie wordt internationaal afgewezen zodat giften in natura, zoals voedsel voor werk, als enige mogelijkheid overblijft. Dergelijke giften kunnen echter ook de lokale ontwikkeling frusteren en meer onderzoek hiernaar is nodig

(50,11). In dit verband is het vermeldenswaard dat onderzoek heeft aangetoond ( 27 ) dat vrouwen een speciale rol spelen bij het accepteren van de noodzaak voor en het uitvoeren van maatregelen gericht op het behoud van de natuurlijke hulpbronnen. Zij zijn immers meer aan land en streek gebonden dan mannen die elders werk kunnen gaan zoeken. Toch komt het voor dat vrouwen meer lijden van Bodem- en waterconserverings maatregelen dan dat zij er baat bij hebben omdat bestaande uitvoerings- en trainings procedures te veel gericht zijn op boeren en te

weinig op boerinnen.

(29)

Nadat maatregelen zijn uitgevoerd dienen deze objectief te worden geëvalueerd, zowel technisch, economisch als maatschappelijk, teneinde de effec-tiviteit, rentabiliteit, duurzaamheid en acceptatie te kunnen vaststellen en om te kunnen leren van gemaakte fouten. Gestandaardiseerde procedures hiervoor bestaan nog niet. Bovendien vereist dit langlopende projecten terwijl Nederlandse ont-wikkelingsprojekten vaak van korte duur zijn en op snelle in plaats van duurzame resultaten zijn gericht.

Geachte toehoorders

Uit het voorgaande blijkt dat ik het vakgebied van de Cultuurtechniek van de Regenafhankelijke Landbouw vooral in tropische richting wil uitbouwen. Ook zal het u duidelijk zijn dat ik bij het onderwijs mik op

onderzoekers en op mensen die ontwikkelingsprocessen kunnen begeleiden en minder op uitvoerders. In dit verband moet ik wel ingaan op een aantal recente signalen betreffende onderwijs en onderzoek gericht op de tropen en op de plaatsingsmogelijkheden voor onze studenten.

Bij een internationaliserende Landbouwuniversiteit met een groeiend aantal MSc-programma's en steeds meer buitenlandse PhD-kandidaten heeft het u misschien verbaasd dat de noodzaak voor tropen-onderwijs en onderzoek binnen deze Universiteit steeds weer ter diskussie gesteld wordt. Notabene net nu we twee nieuwe tropische studierichtingen zijn begonnen die over enkele maanden over een eigen propadeuse zullen beschikken. Ook ik heb ik mij weleens afgevraagd of het nodig is onderwijselementen

(30)

aan te bieden die speciaal op de tropen zijn gericht. Kan men überhaupt opgeleid worden voor de tropen? Ik ben van mening dat een kombinatie van bepaalde eigenschappen meer bepalen of iemand geschikt is voor een werkkring in de tropen dan zijn of haar opleiding.

Ik maak me eerlijk gezegd niet zoveel zorgen over deze onrust. Ik hoop dat U uit mijn betoog begrepen heeft hoe belangrijk het is om onze westerse kennis en technologie niet klakkeloos te gebruiken in ontwikkelingslanden. Dat je eerst de traditionele produktiesystemen zeer goed moet begrijpen omdat ze op dit moment niet voor niets zijn zoals ze zijn.

Hetzelfde geldt voor het omgekeerde; dat het onzin is om, zonder externe inputs, een aanzienlijke produktieverhoging te verwachten van uitgeboerde systemen ( 47 ). Uit recente publikaties blijkt dat hierover nog veel onbegrip bestaat (24). Dat het belangrijk is om, als je hulp wilt bieden bij een lokaal ontwikkelingsproces, een veelheid van factoren in beschouwing te nemen. En dat dit om een interdisciplinaire aanpak vraagt en je daarvoor geschoold moet zijn. Kortom ik zie een duidelijke noodzaak om jonge mensen op te leiden die dit soort werk kunnen doen. Dit vereist een specifiek op de tropen gerichte studie, daar mag geen twijfel over bestaan!

Daarnaast geldt nog een andere reden voor een dergelijke opleiding. Ik ben in de 25 jaar dat ik

bij deze Universiteit werkzaam ben veel jonge mensen tegengekomen die zich wensten te ontplooien op een wijze waarop zij hun steentje bij kunnen dragen aan het verkleinen van de grote verschillen in onze

(31)

wereld van vandaag. Ik acht het een groot goed dat wij hen die ontplooiingskansen bieden.

Gelukkig zijn ér ook mensen, die vanuit een jarenlange ervaring, duidelijk zien dat er in de tropen belangrijke wetenschappelijke grenzen te verleggen zijn door middel van interdisciplinair onderzoek ( 6 ) en dat technologieoverdracht van de Ie naar de 3e wereld, zonder onderzoek in de tropen zelf, bijvoorbaat gedoemd is om te mislukken (54). Dit onderzoek gebeurt nu door Internationale instituten in samenwerking met nationale onder-zoekscentra. Deze laatste zijn echter veelal nog maar zwak ontwikkeld en één van de belangrijkste vormen van hulp, die wij als internationale universiteit kunnen bieden, is het helpen opbouwen van deze instellingen.

Hiermee ben ik gekomen aan het einde van mijn kanttekeningen over verdrinken en verdrogen: over te veel en te weinig in de bodem- en waterconservering. Tot slot wil ik bij deze officiële aanvaarding van het ambt van hoogleraar nog een apart woord richten tot enige direct betrokkenen.

Mijnheer de Rector Magnificus, leden van het College van Bestuur, leden van de Universiteitsraad en leden van de Benoemings Advies Commissie

Ik dank u voor het vertrouwen dat u in mij gesteld hebt bij deze eervolle benoeming.

(32)

Hooggeleerde Bolt en de Wit

Gerard, in de 18 jaar dat ik samen met jou heb gewerkt, heb je mij altijd veel academische vrijheid gelaten. Vanuit mijn interesse naar het water heb je mijn dissertatie over de infiltratie en herverdeling van water in grond begeleid. Daarnaast stimuleerde je mij om de halve wereld af te reizen en door jouw voorliefde voor de Verenigde Staten mag ik me nu, met enige trots, Fulbright Fellow en Texas Aggie noemen. Van jou Kees heb ik bij ons onderzoek naar de Primaire Produktie in de Sahel weer veel andere dingen geleerd; hoofd- en bijzaken te onderscheiden, resultaten met collega's tot een geïntegreerde visie samen te smelten, het verschil tussen wetenschap-pelijke nieuwsgierigheid en hobbyisme en het grote nut van een gezond boerenverstand. Je persoonlijke interesse in het wel en wee van je medewerkers en hun familie heeft mij altijd zeer getroffen.

Collega's van de vakgroep Tropische Cultuurtechniek

Leo, Wim en Frans (16) jullie zijn de mensen van het eerste uur op ons vakgebied. Van jullie, maar ook van andere vakgroepsmedewerkers heb ik veel steun gehad in mijn eerste jaar als hoogleraar. Er zijn vele

nieuwe onderwijselementen opgezet en onderzoekslijnen uitgezet. Die klus zijn we samen met hard werken maar ook met veel plezier begonnen. Daarom zie ik de toekomst met veel vertrouwen tegemoet.

(33)

Dames en heren studenten

U heeft in mijn betoog een pleidooi gehoord voor interdisciplinair werk. Maar ook heb ik gezegd dat dat pas mogelijk is na een diepgaande disciplinaire studie. U zult het dus niet gemakkelijk krijgen. Velen van u beginnnen aan de studie uit sociale bewogenheid en vol met idealen. U bent daardoor vaak niet een gemakkelijk soort studenten maar ik waardeer die instelling wel. Maar goeie wil alleen is niet

genoeg ( 25 ). Ik zal proberen u van een deel van uw idealen af te helpen en u daarvoor in de plaats andere middelen te geven waarmee u mensen kunt helpen in een wereld van verschil. Ik hoop op deze wijze mijn steentje aan uw persoonlijke ontplooiing bij te dragen.

Mijnheer de rector, dames en heren

Ik hoop dat u niet in mijn woorden verdronken bent en zal ervoor zorgen dat u tijdens de receptie hier

beneden niet zult verdrogen. Ik heb gezegd.

(34)

Literatuur

1 Breman, H. (Ed.), 1991. Production Soudano-Sahélienne 'Exploitation optimale des éléments nutritifs en élevage'. Centre de Recherches

Agrobiologiques (CABO), Wageningen, Pays-Bas. 2 Breman, H., 1990. Integrating crops and

livestock in southern Mali: rural development or environmental degradation? p. 277-294 in: Rabbinge, R., J. Goudriaan, H. van Keulen, F.W.T. Penning de Vries and H.H. van Laar

(Eds), Theoretical Production Ecology: reflec-tions and prospects. Simulation Monograph 34, PUDOC, Wageningen.

3 Burrough, P.A., 1989. Matching spatial databases and quantitative models in land resource assessment. Soil Use and Management, 5, p. 3-8. 4 Duin, R.H.A. van, 1991. Cultuurtechniek door de eeuwen heen. Landinrichting, 31/2, p. 43-44. 5 Dusseldorp, D. van, 1991. Integrated rural

deve-lopment and interdisciplinary research; a link often missing. Draft publication.

6 Eijnatten, C.L.M. van, R.W. Kijlstra, A.J.C. Spijkerman en J.Th. van der Veer, 1990. Evaluatie van de steunpunten (Costa Rica en Ivoorkust ) en het Sahel Coördinatie Programma van de Landbouwuniversiteit. Post Actief Wageningen, 55 pp.

(35)

7 El-Swaify, S.A., W.C. Moldenhauer and A. Lo (Eds.), 1985. Soil erosion and conservation. Soil & Water Conservation Society, Ankeny, USA, 793 pp.

8 Eppink, L.A.A.J. and W.P. Spaan, 1989. Agricultural wind erosion control measures in The Netherlands. In: U. Schwertmann, R.J. Rickson and K. Auerswald (Eds.): Soil protection measures in Europe. Soil Technology Series 1, p. 1-13, Catena Verlag, Germany.

9 Foster, G.R., 1990. Process-based modelling of soil erosion by water on agricultural land. In: J. Boardman, LDL. Foster and J.A. Dearing (Eds): Soil erosion on agricultural land, p. 429-443, Wiley, USA.

10 Fresco, L., H. Huizing, H. van Keulen, H. Luning and R. Schipper, 1990. Land evaluation and farming systems analysis for land use planning. FAO, ITC, LUW. 207 p.

11 Ceer, P. van de, 1990. 'Voedsel voor werk' pragmatische bijdrage aan ontwikkeling. Internationale Samenwerking, 11, p. 28-29. 12 Graaff, J. de, 1991. Economics of soil

conser-vation and sustainable land use. Royal Tropical Institute, Amsterdam, The Netherlands, 120 pp. 13 Hoogendam, P. (Ed), 1991. Voorstel voor de

oprichting van het 'Wageningen Research

Institute on Rural Development', WIRD. Landbouw-universiteit Wageningen.

(36)

14 Horst, L. et al. (Eds), 1990. Design for

sustainable farmer-managed irrigation schemes in sub-Saharan Africa. Proc. International Workshop, Wageningen University, 2 volumes. 15 Hueting, R., 1990. Correcting national income

for environmental losses; a practical solution for a theoretical dilemma. Proc. Conference on Ecological Economics of Sustainability, Washington DC, USA.

16 Huibers, F.P., 1985. Rainfed agriculture in a semi-arid tropical climate; aspects of land and water management for red soils in India.

PhD-thesis, Wageningen Agricultural University. 17 Janssen, B.H., F.C.T. Guiking, D. van Eijk,

E.A.M. Smaling, J. Wolf and H. van Reuler, 1990. A system for quantitative evaluation of the fertility of tropical soils (QUEFTS). Geoderma, 46, p. 299-318.

18 Keulen, H. van, 1990. Data and models in land resource management. Inaugural address International Institute for Aerospace Survey and Earth Sciences, Enschede.

19 Keulen, H. van and H. Breman, 1990. Agricultural development in the West African Sahelian region: a cure against land hunger? Agriculture,

Ecosystems and Environment, 32, p. 177-197. 20 Klooster, H.J. van 't, 1990. Internationaal

georiënteerde deskundigen blijven nodig. Land-bouwkundig Tijdschrift, vol. 102, no. 12, p. 2.

(37)

21 Kloosterboer, E.H. and L.A.A.J. Eppink, 1989. Soil and water conservation in very steep areas - a case study of Santo Antäo Island, Cape

Verde. In: Topics in applied resource management in the tropics. Vol.1. The extend of soil ero-sion - regional comparisons, p. 111-142.

22 Kroonenberg, S.B. (Ed.), 1990. A methodology for planning of sustainable land use: a case study in Costa Rica. Vakgroep Bodemkunde en Geologic Wageningen, The Netherlands.

23 Lal. R., 1990. Soil erosion in the tropics. McGraw-Hill, 580 pp.

24 Lal, R., 1990. Low-resource agricultural alter-natives in sub-Saharan Africa. Journal of Soil and Water Conservation, p. 437-445.

25 Lange, A. de, 1991. Van Dam: NOVIB is een groot kwaad. Het Parool, 23 februari, p. 23.

26 Lipton. M., 1989. New strategies and successful examples for sustainable development in the third world. Testimony U.S. Congress.

27 Monimart, M., 1989. Women and the fight against desertification. Proc. Regional Encounter in Ségou (Mali) on local-level natural resource management, Issue Paper no. 12, Dryland Programme IIED.

(38)

28 Nearing, M.A., L.J. Lane, E.E. Alberts and J.M. Laflen, 1990. Predicting technology for soil erosion by water; status and research needs. Soil Sei. Soc. Am. J. 54: p. 1702-1711. 29 Pieri, C, 1989. Fertilité des terres de

sava-nas; bilan de trente ans de recherche et de développement agricoles au sud du Sahara. Ministère de la Coopération et CIRAD-IRAT, France, 444 pp.

30 Rheenen, T. van, 1990. Farming Systems Analysis: a more objective approach. Dept. Theoretical Production Ecology and Dept. of Development Economics.

31 Rochette, RM. (Ed.), 1989. Le Sahel en lutte contre la désertification: leçons d'expériences. Verlag Josef Margraf, Weikersheim, Germany. 32 Sanders, D.W., 1989. A soil conservation

stra-tegy for Africa. Proc. 6th ISCO conference 'Soil Conservation for Survival', Ethiopia and Kenya. 33 Sanders, D.W., 1991. Conservation policy

con-siderations at the national and regional levels. Proc. International Workshop on conservation policies for sustainable hillslope farming, Solo, Indonesia.

34 Shaxson, T.F., N.W. Hudson, D.W. Sanders, E. Roose and W.C. Moldenhauer, 1989. Land husbandry: a framework for soil and water conservation. Soil and Water Conservation Society, Ankeny, USA, 64 p.

(39)

35 Spaan, W.P., and GD. van de Abeele, 1991. Wind borne particle measurements with acoustic sensors. Soil Technology, vol. 4, p. 51-63. 36 Spaan, W.P., P.M. van Dijk and L.A.A.J. Eppink,

1991. Wind erosion measurements on the island of Schiermonnikoog. Wageningen Agricultural University and Rijkswaterstaat Friesland, 81 pp. 37 Stoorvogel, J.J. and E.M.A. Smaling, 1990.

Assessment of soil nutrient depletion in Sub-Saharan Africa: 1983-2000. Volume I of Report 28 of The Winand Staring Centre for Integrated Land, Soil and Water Research, Wageningen, The Netherlands, 137 pp. 38 Stroosnijder, L., 1982. Simulation of the soil

water balance. In: F.W.T. Penning de Vries and H.H. van Laar (Eds.), Simulation of plant growth and crop production. Simulation Monograph, PUDOC, Wageningen, p. 175-193.

39 Stroosnijder, L., 1987. Soil evaporation: test of a practical approach under semi-arid con-ditions. Netherlands Journal of Agricultural Science, 35, p. 417-426.

40 Stroosnijder, L. 1988. Application of linear programming for analysis and planning of soil conservation in tropical farming systems. Proc. 5th International Soil Conservation Conference, Bangkok, Thailand, p. 471-487.

(40)

41 Stroosnijder, L., 1989. Maize growth in a tropical environment. Part I: Potential produc-tion, 48 pp. Part II: Rainfed producproduc-tion, 65 pp. Department of Hydrology, Soil Physics and Hydraulics, Wageningen Agricultural University. 42 Stroosnijder, L. (Ed.), 1989. Interdisciplinary

Agricultural Research Training at Brawijaya

University (INRES). Project Document 1989-1992. 43 Stroosnijder, L., 1991. Modelling the effect of

grazing on the soil water balance and the pri-mary production in the Sahel. Workshop on Soil Water Balance in the Sudano-Sahelian Zone, Niamey, Niger.

44 Stroosnijder, L., 1991. WHEAT2: rainfed produc-tion of spring wheat in a mediterranean environ-ment. ICARDA-course, University of Cukurova, Turkey, 30 pp.

45 Stroosnijder. L. & W.B. Hoogmoed, 1984. Crust formation on sandy soils in the Sahel; II: Tillage and its effects on the water balance. Soil & Tillage Research, 4, p. 321-337. 46 Stroosnijder, L., J.Ph. van Staveren, Widianto &

Suwono, 1986. Upland soils, cropping systems and fertilizer management in East-Java. Proc.

International Conference on 'The Management & Fertilization of Upland Soils in the Tropics & Sub-Tropics', Nanjing, People's Republic of China, p. 311-317.

(41)

47 Stroosnijder, L. and J. Vlaar, 1991. Realism about low resource agricultural development in the Sahelian and Sudanian zones of West Africa. Journal of Soil and Water Conservation, sub-mitted.

48 Stroosnijder, L. and W.B. Hoogmoed (Eds), 1991 Aménagement et gestion des terroirs sylvo-pastoraux au Sahel. Programme de la recherche 'SAHEL' 1991-1996. Université Agronomique Wageningen, Pays Bas.

49 Stroosnijder, L. and T. van Rheenen, 1991.

Making Farming Systems Analysis a more objective and quantitative research tool. Proc.

Inter-national Symposium on modeling in Agricultural Research in Developing Countries, Bangkok, Thailand, (in preparation)

50 Vervoort, P., 1990. Voedsel voor werk' bijdrage aan ontwikkeling? Internationale Samenwerking 8, p. 41-43.

51 Vlaar, J.C.J., 1991. Les techniques de conser-vation des eaux et du sol dans les pays du

Sahel. CIEH-Ouagadougou-LUW- Wageningen. Forthcoming.

52 Vlaar, J.C.I., 1991. Agricultural and hydrologie impact of permeable infiltration dams for soil and water conservation. Land Degradation and Rehabilitation, (submitted)

(42)

53 Vlaar, J.C.J., 1991. Design criteria for

permeable infiltration dams for soil and water conservation. Land Degradation and Rehabili-tation, (submitted)

54 Wit, CT. de, 1990. International agricultural research for developing countries p. 295-301 in: Rabbinge, R., J. Goudriaan, H. van Keulen, F.W.T. Penning de Vries and H.H. van Laar

(Eds.), Theoretical Production Ecology: reflec-tions and prospects. Simulation Monograph 34, PUDOC, Wageningen.

55 Zadoks, J.C. (Ed.), 1990. Met beide benen op de tropengrond: wetenschappelijke oriëntatie op de tropen in een internationaliserende

Landbouwuniversiteit, een perspectief voor het jaar 2000. Rapport uitgebracht aan het College van Bestuur door de werkgroep tropenonderzoek, Wageningen, 41 pp. + bijlagen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Vanuit het speciaal onderwijs stroomt het grootste deel van de leerlingen uit naar het voortgezet speciaal onderwijs (zie figuur 1).. Daarnaast zijn er verschillen te zien tussen

De IQ’s van leerlingen in voormalig cluster 3 en 4 zijn normaal verdeeld; het grootste gedeelte van de leerlingen in deze clusters heeft een IQ tussen 85 en 99 en naar de

Het centrale gezichtspunt van Coase en later ook Oliver Williamson, een andere Nobelprijswinnaar, was dat een activiteit beter binnen de grenzen van een onder- neming kon

De nieuwe coalitie wil zijn beleid samen met inwoners, bedrijven en instellingen maken en in goed overleg tot uitvoering brengen.. De coalitie wil dat ook zoveel mogelijk samen met

Eigen Kracht-conferenties, buurtbemiddeling en ontmoetingscentra voor de- menterenden zijn voorbeelden van veel gebruikte sociale interventies?. Werken

Uit het onderzoek blijkt dat de volgende modelfunctionaliteiten minimaal vereist zijn om de processen in dit type gebied en bij deze hydrologische opgave goed te kunnen

Paul Kalma stoort zich in zijn boek Makke Schapen hevig aan de verregaande ‘culturalise- ring’ van de hedendaagse politiek, aan de mate waarin het maatschappelijk debat bepaald

Er hoeft geen arts-patiëntrelatie te zijn, iemands verzoek hoeft niet duurzaam te zijn, hij kan ook wilsonbekwaam zijn als er euthanasie wordt toegepast, en er hoeft geen