• No results found

Houden van beren. Praktijkervaringen en cijfers De Hoeve

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Houden van beren. Praktijkervaringen en cijfers De Hoeve"

Copied!
72
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)Houden van beren Praktijkervaringen en cijfers De Hoeve.

(2) Houden van beren Praktijkervaringen en cijfers De Hoeve. A.M. Bikker A.C.G. Beldman N.W.T.H. van den Berkmortel. LEI-rapport 2010-035 Juni 2010 Projectcode 31601 LEI, onderdeel van Wageningen UR, Den Haag.

(3) 2.

(4) Houden van beren; Praktijkervaringen en cijfers De Hoeve Bikker, A.M., A.C.G. Beldman en N.W.T.H. van den Berkmortel LEI-rapport 2010-035 ISBN/EAN: 978-90-8615-437-1 Prijs € 18,50 (inclusief 6% btw) 70 p., fig., tab., bijl. In dit rapport wordt ingegaan op de ervaringen van varkenshouders met het houden van beren. Ook zijn technische en economische kengetallen verzameld en geanalyseerd. Aan de hand hiervan is het houden van beren vergeleken met het houden van borgen (gecastreerde beren). Aan het eind van het rapport zijn de ervaringen en analyses met elkaar vergeleken. This report examines pig farmers’ experiences with keeping boars. Technical and economic indicators are also gathered and analysed. On the basis of this, keeping boars is compared with keeping castrated male pigs. At the end of the report, the experiences and analyses are compared to each other.. 3.

(5) Project BO-07-011-040, 'De Hoeve varkens: houden van beren' Dit onderzoek is uitgevoerd binnen het kader van het LNV-programma Beleidsondersteunend Onderzoek; Thema: Dierenwelzijn: samen werken aan verbetering, cluster: Verduurzaming productie en transitie.. Foto's: ANP/Ruben Schipper (omslag), Marcel Bekken, Noortje van den Berkmortel, Alex Bikker Bestellingen 070-3358330 publicatie.lei@wur.nl © LEI, onderdeel van stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek, 2010 Overname van de inhoud is toegestaan, mits met duidelijke bronvermelding.. 4. Het LEI is ISO 9001:2008 gecertificeerd..

(6) Inhoud Woord vooraf Samenvatting Summary. 7 8 11. 1. Inleiding 1.1 Stoppen met castreren 1.2 Projectomschrijving en -doelstellingen 1.3 Leeswijzer. 14 14 15 16. 2. Uitvoering 2.1 Dataverzameling 2.2 Bijeenkomsten 2.3 Interviews. 18 18 19 21. 3. Resultaten 3.1 Analyse kengetallen 3.2 Analyse slachtgegevens 3.3 Economische vergelijking 3.4 Voorgaande onderzoeken 3.5 Afwijkende geuren. 23 23 26 35 39 41. 4. Interviews 4.1 Interviews per thema 4.2 Resultaten interviews. 43 43 47. 5. Conclusies en aanbevelingen 5.1 Conclusies 5.2 Aanbevelingen. 51 51 53. Literatuur en websites. 54. 5.

(7) Bijlagen 1 Kwaliteitseisen Kengetallen 2 Vragenlijst startbijeenkomst 3 Vragenlijst vervolgbijeenkomst 4 Vragenlijsten interviews 5 Uitbetalingsystematiek Retail + Welfare De Hoeve maart 2009 6 Economische vergelijkingen en standaardisaties. 6. 55 56 57 59 63 65.

(8) Woord vooraf Medio 2007 is de keten van De Hoeve gestopt met het castreren van beerbiggen. Op verzoek van De Hoeve is een onderzoeksproject opgestart binnen het onderzoeksprogramma dierenwelzijn, BO-07-011-040. Het doel van dit project was om de producentenvereniging te ondersteunen bij de vragen en mogelijke problemen die de varkenshouders tegen zouden kunnen komen. Het onderzoek is uitgevoerd door Alex Bikker en Alfons Beldman in nauwe samenwerking met De Hoeve, voornamelijk vertegenwoordigd door Mark van den Eijnden en Hans Verhoeven. Noortje van den Berkmortel heeft een belangrijke rol vervuld in het realiseren van de rapportage van het project. Daarnaast is in het project samengewerkt met Wageningen UR Livestock Research en met Agrovision rond het verzamelen van de data. Stagiair Ben Jan Netjes heeft een belangrijke rol vervuld in het verzamelen en bewerken van de gegevens en bij de uitvoering van de interviews. Een woord van dank is op zijn plaats voor alle betrokkenen bij de uitvoering, in het bijzonder voor de varkenshouders die hun gegevens voor het onderzoek beschikbaar hebben gesteld en actief hebben deelgenomen aan de bijeenkomsten.. Prof.dr.ir. R.B.M. Huirne Algemeen Directeur LEI. 7.

(9) Samenvatting In het project is samen met de producentenvereniging en ketenpartijen van De Hoeve aandacht besteed aan het houden van beren. Het project heeft als doel dat primaire ondernemers uit de keten zelf inzicht krijgen in en grip krijgen op de bedrijfsvoering, en daarmee de kans op het succesvol houden van beren vergroten. Daarnaast is het doel om meer algemeen inzicht te krijgen in de technische en economische effecten en effecten op dierenwelzijn voor primaire bedrijven ten aanzien van houden van beren. Laatste doelstelling ten slotte was het omzetten van de kennis in praktisch bruikbare hulpmiddelen voor de brede praktijk. In het project 'het houden van beren in praktijk' zijn twee sporen te onderscheiden. Deze zijn: 1. De cijfers: het vaststellen van technische en economische effecten van het houden van beren; inclusief aandacht voor het dierenwelzijn. 2. Het netwerk: het uitwisselen van ervaringen en aanbieden van kennis om vragen/knelpunten rond de bedrijfsvoering op te lossen.. Dataverzameling In overleg met Agrovision is medio april 2008 begonnen met dataverzameling bij de leden van de producentenvereniging. Dit bleek ingewikkelder dan gedacht, met name de invoer van data door de varkenshouders en uniformiteit zijn aandachtspunten.. Bijeenkomsten In de startbijeenkomst waarbij het LEI en bij De Hoeve aangesloten varkenshouders vertegenwoordigd waren, is verder ingegaan op de cijfers. De belangrijkste aspecten uit de intensieve discussie zijn als volgt samen te vatten: - Belangrijkste knelpunt voor de varkenshouders is het gedrag (welzijn): de beren tonen agressief gedrag. - Voerstrategie beren: de varkenshouders hebben verschillende beelden ten aanzien van de optimale voerstrategie. - Afleverstrategie: het op het juiste moment de dieren afleveren vergt extra arbeid en tijd.. 8.

(10) De groep varkenshouders heeft duidelijk aangegeven dat de prioriteit binnen het onderzoek ligt bij vragen rond het gedrag van de dieren. In deze rapportage komt dit gedragsonderzoek verder niet aan bod. Hierover volgt later een afzonderlijke rapportage door Wageningen UR Livestock Research.. Interviews Bij varkenshouders zijn interviews afgenomen, waarbij werd ingegaan op ondernemerschap, voeding, zeugenhouderij, sector/keten, duurzaamheid, administratie en kengetallen. Doel van de interviews was om een beter beeld te krijgen van de praktijkervaring van de varkenshouders. De meerderheid van de geïnterviewde varkenshouders (90%) is al met al positief over het houden van beren en zal hier ook mee doorgaan. Wel wordt hierbij aangegeven dat het gedrag van de beren de arbeidsvreugde negatief kan beïnvloeden. Het stoppen met castreren resulteert volgens de varkenshouders in een verbetering op gebied van duurzaamheid. De verbetering ligt volgens hen voornamelijk in een verbeterde voerbenutting en slachtkwaliteit.. Analyse en resultaten De slachtgegevens van de afgeleverde beren en gelten zijn geanalyseerd op de parameters gewicht, vleespercentage en type. Uit deze analyse blijkt dat er veel verschillen bestaan tussen de bedrijven onderling. Zo valt op dat de gewichtkortingen bij de beren hoger zijn dan bij de gelten. Varkenshouders lijken bij hun afleverstrategie echter geen rekening te houden met verschillen tussen de kortingen en toeslagen. Een eerste analyse van de kengetallen uit het bedrijfsmanagementsysteem toont dat voederconversie, vleespercentage, spekdikte, type AA, type B-C en uitval na het stoppen met castreren een verbetering laten zien. De kengetallen kg voeropname per dag, groei per dier per dag en spierdikte laten daarentegen een kleine verslechtering zien. Doordat tussen de bedrijven veel verschillen bestaan kan niet voor alle kengetallen over een consistent beeld worden gesproken. Om meer inzicht te krijgen in de economische effecten van het stoppen met castreren zijn gestandaardiseerde vergelijkingen opgesteld tussen gelten en borgen (2007) en gelten en beren (2008). Uit de vergelijking blijkt dat het stoppen met castreren op de in het onderzoek opgenomen bedrijven in de onderzochte periode een positief effect van € 4,40 per afgeleverd vleesvarken oplevert. Dit effect van het houden van beren wordt voornamelijk veroorzaakt door afname van de voerkosten.. 9.

(11) Het blijkt dat ten aanzien van voorkomen van afwijkende geuren veel verschillen tussen de bedrijven voorkomen. De verschillen tussen bedrijven bedragen maximaal 4,9%-punten (hoogste 5,8 en laagste 0,9%-punten), terwijl het gemiddelde percentage 2,4 bedraagt. De resultaten die naar voren komen uit de analyses van De Hoeve komen overeen met resultaten uit eerder onderzoek. Wel blijkt dat de gewichtskortingen een grote rol spelen bij opstelling van economische vergelijking en dat bij voorgaande onderzoeken geen kosten voor test op berengeur zijn ingecalculeerd.. Conclusie Het uitwisselen van ervaringen binnen de groep varkenshouders heeft als eerste geleid tot het formuleren van gemeenschappelijke vragen en daarmee motivatie om ervaringen en data te delen. Stoppen met castreren levert de in het onderzoek opgenomen bedrijven in de onderzochte periode een positief effect van € 4,40 per afgeleverd vleesvarken op. Het dierenwelzijn wordt in onderzoek naar gedragsaspecten door Wageningen UR Livestock Research in een afzonderlijk rapport beschreven. Om het rendement te optimaliseren dienen de voeren afleverstrategie te worden aangepast aan het houden van beren. Nog niet alle varkenshouders hebben aanpassingen hierin doorgevoerd.. Aanbevelingen Het leren 'werken' met beren is belangrijk om het houden van beren tot een succes te maken. Daarom wordt omschakelende varkenshouders aanbevolen actief gebruik te maken van ervaringen van collega-varkenshouders met ondersteuning door goede procesbegeleiding. Het is gewenst om praktische en transparante tools te ontwikkelen ter optimalisatie van voer- en afleverstrategieen. Gegevens uit het management systeem blijken niet goed toepasbaar om bedrijven onderling te kunnen vergelijken. Dit gaat ten koste van de mogelijkheden om van elkaar te leren.. 10.

(12) Summary Keeping boars in practice: Experiences and figures from De Hoeve This project examines boar keeping together with the De Hoeve producers’ association and its chain parties. The objective of the project is to allow primary farmers from the chain to gain insight into and control over their farming practices and thereby to increase the chance of keeping boars successfully. An additional goal is to gain more general insight into the effects of keeping boars as experienced by primary farms in terms of technology, economy, and animal well-being. The final goal is to convert this knowledge into practical aids for broad use in the field. In the project ‘Keeping boars in practice,’ two paths can be distinguished. These are: 1. The figures: determining the technical and economic effects of keeping boars, including in terms of animal welfare. 2. The network: exchanging experiences and providing knowledge in order to solve questions and problems surrounding farming practices.. Gathering data In consultation with Agrovision, the process of collecting data from the members of the producers’ association was initiated in mid-April 2008. This proved to be more complicated than expected. Aspects requiring particular attention were uniformity and the entering of data by the pig farmers.. Meetings The figures were further discussed at the preliminary meeting, at which LEI and pig farmers associated with De Hoeve were all represented. The most important aspects of the intense discussion can be summarised as follows: - The most important problem for the pig farmers is behaviour (well-being): the boars display aggressive behaviour. - Boar feeding strategy: the pig farmers have different ideas regarding optimum feeding strategy. - Delivery strategy: delivering the animals at the right moment requires extra effort and time. 11.

(13) The group of pig farmers clearly indicated that questions surrounding animal behaviour should be the research project’s priority. This research into behaviour is not discussed in further detail in this report. Wageningen UR Livestock Research will publish a separate report on this topic at a later time.. Interviews Pig farmers were interviewed, focusing particularly on entrepreneurship, feeding, sow farming, sector/chain, sustainability, administration, and indicators. The goal of the interviews was to obtain a better picture of the pig farmers’ experiences in the field. The majority of the pig farmers interviewed (90%) felt positively about keeping boars and planned to continue to do so. They did indicate that boar behaviour can negatively influence job satisfaction. According to the pig farmers, ceasing castration results in improved sustainability. In their opinion, the improvement can be seen primarily in better feed utilisation and slaughter quality.. Analysis and results The slaughter data from the delivered boars and gilts has been analysed according to weight, meat percentage, and type. The analysis shows that there is a wide range of difference between the farms. For instance, the weight discounts were higher for boars than for gilts. However, it appears that pig farmers do not take differences between discounts and supplements into account in their delivery strategies. A preliminary analysis of the indicators from the farm management system shows that after ceasing to castrate, there is an improvement in fodder conversion, kg feed intake per day, meat percentage, back fat thickness, type AA, type B-C, and mortality. The indicators for growth per animal per day and muscle density, on the other hand, show a slight deterioration. Because there are so many differences between the farms, it is not possible to obtain a consistent picture for all indicators. In order to gain more insight into the economic effects of ceasing castration, standardised comparisons have been set up between gilts and barrows (2007) and between gilts and boars (2008). The comparison indicates that on the farms and during the periods studied, ceasing castration resulted in a positive effect of €4.40 per delivered fattening pig. This effect of keeping boars was primarily a result of a reduction in feed costs. 12.

(14) It was also indicated that there are many differences between farms in terms of preventing abnormal odours. The differences between farms amounted to a maximum of 4.9 percentage points (a high of 5.8 and a low of 0.9 percentage points), while the average amounted to 2.4%. The results revealed by the De Hoeve analyses agree with results from prior research. It was apparent that the weight discounts are quite important when setting up economic comparisons, and that previous studies did not take the costs of testing for boar taint into account.. Conclusion The exchange of information within the group of pig farmers was the initial impetus for formulating common questions, and as such was the motivation for sharing experiences and data. On the farms and during the periods studied, ceasing castration resulted in a positive effect of €4.40 per delivered fattening pig. Animal welfare will be described in a separate report by Wageningen UR Livestock Research on studies into behavioural aspects. In order to optimise returns, the feeding and delivery strategies need to be adjusted to boar keeping. Not all pig farmers have made these sorts of adjustments.. Recommendations It is important to learn to ‘work’ with boars in order to successfully keep boars. Therefore, it is recommended that pig farmers switching focus make active use of the experiences of fellow pig farmers, supported by good process guidance. The development of practical and transparent tools is desirable for the optimisation of feeding and delivery strategies. Data from the management system does not appear to be suitable for comparing farms with one another. This is detrimental to the possibilities for learning from one another.. 13.

(15) 1 1.1. Inleiding Stoppen met castreren De afgelopen jaren is een forse maatschappelijke discussie gevoerd over het onverdoofd castreren van beerbiggen. Eind 2007 heeft dit geresulteerd in een bijeenkomst in Noordwijk waar de ketenpartijen een gemeenschappelijke verklaring hebben ondertekend. Deze zogenoemde 'Verklaring van Noordwijk' is ondertekend door het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL), de Centrale Organisatie voor de Vleessector (COV), de Nederlandse Vakbond Varkenshouders (NVV) en LTO Nederland. De ondertekenaars hebben afgesproken dat vanaf 2009 alleen vlees van verdoofd gecastreerde biggen wordt aangeboden in de Nederlandse supermarkten. Daarnaast is het streven uitgesproken om voor 2015 op een verantwoorde wijze te stoppen met castreren van biggen. Verdoofd castreren wordt door de ondertekenaars gezien als een tussenoplossing zolang dit streven niet is bereikt. Hierbij is het de inzet om deze tussenoplossing zo kort mogelijk te laten duren.. 14. Communicatiebord deelnemende varkenshouders De Hoeve..

(16) De bij de producentenvereniging De Hoeve aangesloten varkenshouders zijn medio 2007 gestopt met het castreren van beerbiggen. Daarmee loopt De Hoeve vooruit op het uitgesproken streven in de verklaring van Noordwijk. De Hoeve BV is een samenwerkingsverband tussen varkenshouders en andere partijen in de keten die al enige tijd vlees produceert volgens Milieukeur (www.dehoevebv.nl). Dit vlees werd eerst hoofdzakelijk afgezet via de Keurslagers, maar nu ook bij Coopsupermarkten en La Placerestaurants. De keuze om te stoppen met castreren past binnen de strategie van deze keten die gericht is op het creëren van toegevoegde waarde. Cruciaal bij deze keuze is ook dat de keten overzichtelijk is (korte lijnen) en dat de afzet vrijwel geheel in Nederland plaatsvindt. Voor andere ketens in de Nederlandse varkenshouderij, vooral die met een groot aandeel export, ligt dit totaal anders. De Hoeve heeft besloten aan de slag te gaan en wil werkende weg zo goed mogelijk vastleggen wat de effecten zijn. Om de eerste effecten van deze verandering te evalueren hebben De Hoeve & Inkoop Oudewater een oriënterend onderzoek gedaan naar de praktische consequenties voor de bedrijfsvoering (www.inkoopoudewaterheeftballen.nl). Hieruit blijkt dat de eerste indruk van de varkenshouders positief is, maar ook dat er kanttekeningen geplaatst worden. Binnen de producentenvereniging en de keten is er behoefte aan uitwisseling van kennis en ervaring rond het houden van beren. Ook ontbreekt een actueel inzicht in de integrale effecten van het houden van beren in plaats van borgen. Bovenstaande was aanleiding om te kijken naar de mogelijkheden om een project op te starten. Eerder had het ministerie van LNV aan de producentenvereniging toegezegd ondersteuning te willen verlenen bij het beantwoorden van kennisvragen. Dit heeft geresulteerd in het project 'Het houden van beren in de praktijk', gefinancierd door LNV, dat gericht was op het uitwisselen van kennis en ervaringen binnen de producentenvereniging en het verkrijgen van actueel inzicht in de integrale effecten van het houden van beren.. 1.2. Projectomschrijving en -doelstellingen Het project 'het houden van beren in praktijk' bestaat in feite uit twee stappen: 1. De cijfers: het vaststellen van technische en economische effecten van het houden van beren, inclusief aandacht voor het effect op dierenwelzijn. 2. Het netwerk: het uitwisselen van ervaringen en aanbieden van kennis om vragen/knelpunten rond de bedrijfsvoering op te lossen. 15.

(17) De eerste stap richt zich op het kwantificeren van de effecten met betrekking tot economie. De tweede stap is gebaseerd op de netwerkbenadering conform werkwijze uit 'netwerken in de veehouderij' (Wielinga, 2007). Met deze werkwijze zijn de vragen uit het netwerk leidend bij de inhoud van de bijeenkomsten. Tijdens een startbijeenkomst met de producentenvereniging is geïnventariseerd welke vragen de deelnemers hebben. Ook zijn tijdens de groepsbijeenkomsten ervaringen in de bedrijfsvoeringen gedeeld. Zowel voor de analyse van de dataset als voor de ervaringen in het netwerk was de doelstelling van het project het ontwikkelen van praktisch toepasbare producten voor de brede praktijk en het vertalen van de ervaringen in het proces met de ondernemers naar een breder toepasbare aanpak. In het projectplan zijn de volgende doelstellingen omschreven: - Het primaire doel is dat de ondernemers zelf inzicht krijgen in en grip krijgen op de bedrijfsvoering, en daarmee de kans op het succesvol houden van beren vergroten. - Het krijgen van inzicht in de technische en economische effecten en effecten op dierenwelzijn voor primaire bedrijven van houden van beren voor deze keten. - Het omzetten van de kennis (zowel proces als inhoud) in praktisch bruikbare hulpmiddelen voor de brede praktijk. Dit rapport heeft betrekking op de eerste en de tweede doelstelling met uitzondering van effecten op dierenwelzijn.. 1.3. 16. Leeswijzer In hoofdstuk 2 wordt aangegeven hoe en met welke partijen de benodigde cijfers zijn verzameld. Vervolgens wordt beschreven welke ervaringen tijdens bijeenkomsten met varkenshouders zijn uitgewisseld en welke thema's tijdens interviews met de varkenshouders zijn besproken. In hoofdstuk 3 worden de resultaten van de analyses op kengetallen en slachtgegevens beschreven. Daarnaast zijn vergelijkingen opgesteld waarmee het economische effect van het houden van beren inzichtelijk wordt gemaakt. Ook worden de resultaten van voorgaande onderzoeken vergeleken met de uitkomsten van project 'het houden van beren in praktijk' en worden de resultaten van de testen op berengeur weergegeven. De uitkomsten van de interviews zijn in hoofdstuk 4 per thema uitgewerkt en worden gekoppeld aan de resultaten van hoofdstuk 3. In hoofdstuk 5 volgt een aantal conclusies en aanbevelingen..

(18) Beren in de praktijk.. 17.

(19) 2 2.1. 18. Uitvoering Dataverzameling Om het cijfermatige gedeelte van het project in beeld te kunnen brengen is samenwerking gezocht met Agrovision. Agrovision levert software programma's voor management en boekhouding voor agrarische ondernemers (www.agrovision.nl). Binnen dit project organiseerde Agrovision de verzameling van de cijfers van de betrokken bedrijven. De cijfers zijn vervolgens door het LEI geanalyseerd. In overleg met Agrovison is medio april 2008 begonnen met dataverzameling. Het verzamelen van data bleek ingewikkelder dan gedacht, vooral de invoer van data door de varkenshouders en uniformiteit zijn aandachtspunten. Hiervoor zijn verschillende oorzaken aan te geven. Op de eerste plaats stemt elke gebruiker het programma op zijn eigen situatie af, dit betekent dat de uitgangspunten die worden gebruikt soms per bedrijf verschillen. Bij het binnenhalen van de gegevens van de individuele gebruiker naar het centrale systeem worden niet alle basisgegevens en daarmee ook niet alle uitgangspunten meegenomen. Dit betekent dat het moeilijk is om achteraf kengetallen te standaardiseren. Op de tweede plaats is de software niet ingericht op het borgen van de kwaliteit van de cijfers. De keuze is gemaakt om de gebruiker veel ruimte te bieden, uitgangspunt is dat de varkenshouder zelf verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de data. Op de derde plaats bleek dat varkenshouders invoerfouten door diverse oorzaken moeilijk herkennen. Invoerfouten worden enerzijds namelijk vaak toegeschreven aan het feit dat invoerperiode niet overeenkwam met vastleggingperiode en anderzijds kwamen dubbele boekingen ook regelmatig voor. Op de vierde plaats blijkt dat de varkenshouders het managementsysteem nauwelijks voor het operationele management gebruiken. Het wordt vooral gebruikt voor verplichte administraties (stalbalans) zoals voor de mestregelgeving. Een intensiever gebruik als managementsysteem zal waarschijnlijk leiden tot een betere kwaliteit van de gegevens. In dit onderzoek bleken in eerste instantie maar een beperkt aantal bedrijven beschikbaar voor de analyse. De redenen hiervoor zijn het ontbreken van de kwartaalcijfers bij enerzijds de varkenshouders en anderzijds in het centrale systeem van Agrovision. Hiernaast voldoen de data niet aan de gestelde kwaliteitseisen (zie hiervoor bijlage 1). Om de kwaliteit van de data te verbeteren zijn ten aanzien van de data over 2008 enkele afspraken gemaakt aangaande de stan-.

(20) daardisering van de invoer. Daarnaast zijn de varkenshouders door medewerkers van Agrovision begeleid bij de correctie van data. De gecorrigeerde data zijn vervolgens opnieuw beoordeeld. De kwaliteitseisen zijn enigszins versoepeld door toe te staan dat minimaal drie kwartalen per boekjaar aanwezig dienden te zijn. Hierdoor kon het aantal geschikt bevonden bedrijven worden uitgebreid.. Overleg tussen onderzoekers en vertegenwoordigers van De Hoeve.. 2.2. Bijeenkomsten In de startbijeenkomst waarbij het LEI en bij De Hoeve aangesloten varkenshouders vertegenwoordigd waren, is verder ingegaan op de cijfers. De aanwezige varkenshouders benadrukten het belang om zorgvuldig met de cijfers om te gaan. Het LEI heeft aangegeven dat de basis voor een goede analyse bij de kwaliteit van de cijfers ligt en dat hier ook een verantwoordelijkheid van de ondernemers zelf ligt. De groep heeft afgesproken om deze handschoen op te pakken en zorg te gaan dragen voor een verbetering van de kwaliteit van de gegevens.. 19.

(21) Om de ervaringen van de groep varkenshouders die gestopt zijn met castratie te inventariseren is een vragenlijst (zie bijlage 2) opgesteld. Deze werd tijdens de eerste bijeenkomst ingevuld. Ook werd tijdens deze bijeenkomst aan de varkenshouders gevraagd welke tips zij aan collega's zouden geven en waar de grootste problemen kunnen ontstaan. Dit leverde een intensieve discussie op binnen de groep. De belangrijkste aspecten uit deze discussie zijn als volgt samen te vatten: -. -. -. 20. Gedrag (welzijn): de beren tonen agressief gedrag. Dit is door een aantal ondernemers naar voren gebracht. Aan de andere kant zijn er ook ondernemers waar deze problemen nauwelijks aanwezig lijken te zijn. Dit biedt perspectief om van elkaar te leren. Veel varkenshouders ervaren het gedrag van de beren als een probleem. Dit probleem deed bij enkele varkenshouders afbreuk aan de arbeidsvreugde. Voerstrategie beren: het beeld dat de ondernemers hebben van de resultaten in groei, voederconversie en vleeskwaliteit verschilt onderling sterk. Wat is de beste manier van voeren? Welke voedermiddelen (voersamenstelling, voerwijze (beperkt onbeperkt; droog/nat) passen het beste? Afleverstrategie: het bepalen van juiste aflevergewichten vraagt extra tijd (wennen, ervaring opdoen) en arbeid omdat beren gescheiden aangeleverd dienen te worden. Achterblijvers groeien heel langzaam en kunnen niet gemixt worden met andere achterblijvers.. De deelnemende varkenshouders geven aan dat de prioriteit bij het oplossen van de problemen ligt bij gedrag van de dieren. Om dit vraagstuk op te kunnen pakken wordt gebruik gemaakt van de expertise op dit vlak bij Wageningen UR Livestock Research en is aansluiting gezocht bij project stoppen met castreren van beerbiggen, onderdeel bedrijfsvoering. Dit onderzoek onder leiding van C.M.C. van der Peet-Schwering richt zich op berenmanagement in relatie tot agressie. In het kader van deze samenwerking zijn op enkele bedrijven camera's geplaatst om het gedrag van de varkens te kunnen observeren. Daarnaast is tijdens vervolgbijeenkomsten aan de varkenshouders verzocht om een vragenlijst (zie bijlage 3) in te vullen waar aangeven kon worden welke gedragingen zij bij de beren waarnemen. Het blijkt moeilijk om het verschil tussen seksueel en agressief gedrag vast te stellen, hierin speelt uiteraard de perceptie van de varkenshouder een grote rol. Daarnaast speelt de perceptie van de varkenshouder ook een grote rol bij het vaststellen van de problemen die veroorzaakt worden door gedrag van de beren. Om deze perceptie beter in beeld te krijgen, wordt.

(22) het gedrag van beren met behulp van camera's vastgelegd. In deze rapportage komt dit gedragsonderzoek verder niet aan bod. Hierover volgt later een afzonderlijke rapportage door Wageningen UR Livestock Research.. Veel varkenshouders ervaren het gedrag van beren als een probleem.. 2.3. Interviews Om de hoofdlijnen van het project: de cijfers en het netwerk beter te verbinden zijn 14 bij De Hoeve aangesloten varkenshouders geïnterviewd. Op deze wijze kon meer inzicht worden verkregen in de technisch en economische effecten van het houden van beren. In bijlage 4 worden de vragenlijsten van de interviews weergegeven. De vragen richtten zich op de volgende thema's: - ondernemerschap, voeding en zeugenhouderij; - sector/keten; - duurzaamheid; - administratie; - kengetallen. 21.

(23) Bij het thema kengetallen is tijdens de interviews dieper ingegaan op het verschil tussen het beeld dat de cijfers uit het managementsysteem geven van het houden van beren ten opzichte van de praktijkervaring of het praktijkgevoel van de varkenshouders. De aanleiding hiervoor was de discussie in een van de eerste bijeenkomsten waarbij varkenshouders aangaven zich niet te herkennen in het beeld dat uit de kengetallen van het managementsysteem kwam: 'Ga niet te veel af op de cijfers.' In de interviews is zowel ingegaan op de kengetallen als op de relatie tussen deze kengetallen en de praktijkervaringen hierbij. Ook zijn de knelpunten ten aanzien van dataverzameling met de varkenshouders besproken. Op deze wijze werden de varkenshouders directer bij hun kengetallen betrokken.. 22.

(24) 3 3.1. Resultaten Analyse kengetallen De varkenshouders waarvan de data zijn gebruikt voor deze analyses hadden zowel zeugen als vleesvarkens, maar waren niet allemaal volledig gesloten. Bij een drietal varkenshouders werden extra biggen aangekocht afkomstig van een drietal varkenshouders welke ook produceerden voor De Hoeve. De bedrijven variëren in grootte van 70 tot 400 gemiddeld aanwezige zeugen en van 500 tot 3.700 gemiddeld aanwezige vleesvarkens. In totaal zijn van 21 locaties, verdeeld over 15 verschillende varkenshouders (sommige varkenshouders beschikken over meerdere locaties) gegevens verzameld. Hiervan konden op basis van vooraf gestelde criteria (zie bijlage 1) slechts 4 locaties worden geselecteerd welke zowel in 2007 als 2008 over goed bevonden kengetallen beschikten. Door de gecorrigeerde data opnieuw te beoordelen en de eisen te versoepelen is het aantal geschikt bevonden locaties uitgebreid naar 12. De eerste varkenshouders stopten in september 2007 met het castreren van de beerbiggen. Doordat het circa een half jaar duurt voordat een varken aan de slachterij geleverd kan worden zijn in het eerste kwartaal van 2008 zowel borgen als beren geleverd. In 2008 werden vooral gelten en beren aan de slachterij geleverd, terwijl in 2007 gelten en borgen werden geleverd. Door bedrijfsvergelijkingen op te stellen tussen de jaren 2007 en 2008 worden bedrijven met gelten en borgen vergeleken met bedrijven met gelten en beren. In tabel 3.1 zijn de gemiddelde kengetallen van de groep van 12 locaties weergegeven. De resultaten zijn een niet gewogen gemiddelde over de jaren 2007 en 2008 van dezelfde locaties. Omdat bij drie locaties de gegevens van de spekdikte en spierdikte niet waren geregistreerd zijn bij deze kengetallen de resultaten van 9 locaties weergegeven.. 23.

(25) Tabel 3.1. Kengetallen 2007-2008. Kengetal. 2007. 2008. Groei dier/dag (gram). 800. 787. Voederconversie (kg voer/kg groei). 2,67. 2,61. Kg voeropname dier/dag. 2,13. 2,05. Vleespercentage. 56,7. 57,6. Spekdikte (mm). 16,4. 14,8. Spierdikte (mm). 59,5. 58,5. % AA. 20,3. 30,1. % B-C. 7,2. 3,7. % Uitval. 2,1. 2,0. N=12, met uitzondering van kengetallen spek- en spierdikte, waarbij N=9. Niet gewogen gemiddelde locaties. Bron: Agrovision, bewerking LEI.. In figuur 3.1 zijn de resultaten van 2007 en 2008 (tabel 3.1) met elkaar vergeleken. Door per kengetal het verschil tussen 2007 (gelten en borgen) en 2008 (gelten en beren) aan te geven kan op deze wijze het effect van het houden van beren worden herleid. Een kengetal waarbij een rode balk zichtbaar is geeft aan dat er sprake is van een ongunstig economisch effect. Een groene balk geeft een gunstig economisch effect weer. Figuur 3.1. Vergelijking kengetallen 2007-2008 -13,11. Groei/dier/dag (gram). Voerconversie (kg voer/kg groei). -0,05812. Voeropname/dier/dag (kg). -0,07979. 0,949. Kengetallen. Vlees %. Spekdikte (mm). -1,558. Spierdikte (mm). -1,022. 9,865. % AA. % B-C. -3,5194. Uitval (%). -0,0888. -15,0. -10,0. -5,0. 0,0. 5,0. Absolute afwijking De Hoeve B.V. 2007-2008. 24. N=12, met uitzondering van kengetallen spek- en spierdikte, waarbij N=9. Bron: Agrovision, bewerking LEI.. 10,0. 15,0.

(26) In tabel 3.2 wordt aangegeven op hoeveel locaties het betreffende kengetal stijgt, daalt of gelijk blijft na het stoppen met castreren. Bij zowel vleespercentage als type AA blijkt het merendeel van de locaties een stijging te laten zien. Terwijl de spekdikte, spierdikte en type B-C bij de meeste locaties een daling laten zien. De groei per dier per dag, voederconversie, kg voeropname per dag en uitval laten juist een grote spreiding tussen de locaties zien. Tabel 3.2. Vergelijking kengetallen 2007-2008. Kengetal Groei dier/dag. Stijgen. Dalen. 6. 6 7. 5. 1. 7. 4. Voederconversie (kg voer/kg groei) Kg voeropname dier/dag Vleespercentage. 12. Spekdikte (mm). 9. Spierdikte (mm) % AA. 9 11. % B-C % Uitval. Gelijk. 1 12. 6. 5. 1. N=12, met uitzondering van kengetallen spek- en spierdikte, waarbij N=9. Bron: Agrovision, bewerking LEI.. In figuur 3.2 worden de resultaten uitgedrukt in percentage afwijking ten opzichte van 2007. Uit deze figuur kan worden geconcludeerd dat het minder voorkomen van type B-C (hierop geldt korting in uitbetalingprijs) de meest positieve invloed heeft, direct gevolgd door stijging van aantal type AA. Niet alle vermeldde kengetallen hebben evenveel economisch effect op het houden van beren, maar uit beide figuren (3.1 en 3.2) kan worden geconcludeerd dat meer positieve dan negatieve effecten voorkomen. Voor de varkenshouders is het overigens uiteindelijk vooral van belang wat het eindeffect is op het economische resultaat. In paragraaf 3.3 wordt nader ingegaan op de economische effecten van het houden van beren.. 25.

(27) Kengetallen. Figuur 3.2. Vergelijking kengetallen percentueel 2007-2008. Groei/dier/dag (gram). -1,6379. Voerconversie (kg voer/kg groei). -2,1804. Voeropname/dier/dag (kg). -3,7435. Vlees %. 1,6748. Spekdikte (mm). -9,5186. Spierdikte (mm). -1,7167. % AA. 48,6406 -48,6045. % B-C. -4,1626. Uitval (%) -60,0. -40,0. -20,0. 0,0. 20,0. 40,0. 60,0. Absolute afwijking De Hoeve B.V. 2007-2008. N=12, met uitzondering van kengetallen spek- en spierdikte, waarbij N=11. Bron: Agrovision, bewerking LEI.. Samenvattend: Voederconversie, vleespercentage, spekdikte, type AA, type B-C en uitval na het stoppen met castreren laten een verbetering zien. - Groei per dier per dag, kg voeropname per dier per dag en spierdikte laten echter een kleine verslechtering zien. -. Doordat tussen de bedrijven veel spreiding bestaat (zie tabel 3.2) kan slechts voor de kengetallen: vleespercentage, spekdikte, spierdikte, type AA en type B-C over een consistent beeld gesproken worden.. 3.2. 26. Analyse slachtgegevens De in deze paragraaf beschreven analyse van slachtgegevens is niet gebaseerd op data vanuit de managementsystemen van de varkenshouders. In totaal zijn van 14 varkenshouders (bedrijven) gegevens vastgelegd en geanalyseerd. Deze ondernemers zijn niet in alle gevallen dezelfde ondernemers als de in paragraaf 3.1 genoemde. Ook zijn in dit geval de gegevens per varkenshouder geanalyseerd terwijl in paragraaf 3.1 gegevens per locatie verzameld zijn. Bij de.

(28) analyse wordt geen vergelijking tussen bedrijf met gelten en borgen en gelten en beren gemaakt, maar vergelijking tussen beren en gelten. Om ervoor te zorgen dat bij alle varkensslachterijen op dezelfde wijze het geslacht gewicht en het classificatieresultaat (mager vleespercentage en type) wordt bepaald, heeft het Productschap Vee en Vlees (PVV) regels opgesteld. De door het Centraal Bureau Slachtveedienst (CBS) vastgelegde gegevens dienen als basis voor de uitbetaling van de vleesvarkens. Het geslacht gewicht en mager vleespercentage worden vastgelegd via fysieke metingen. Het type wordt visueel door medewerker CBS vastgesteld (PVV, 2009). Om te stimuleren dat het geleverde vleesvarken aansluit bij de marktvraag hanteert De Hoeve een uitbetalingssysteem welke afwijkt van de reguliere uitbetalingssystemen (zie bijlage 5 uitbetalingsystematiek Retail + Welfare De Hoeve maart 2009). In vergelijking met reguliere uitbetalingssystemen geldt bij De Hoeve een hogere toeslag bij hogere vleespercentages en type AA, terwijl voor type B-C een hogere korting geldt. Uiteraard wordt verschil gemaakt in beren en gelten, waarbij voornamelijk bij beren hogere gewichtskortingen worden toegepast terwijl ook het kortingsvrije traject beperkter is. Daarnaast heeft de varkenshouder de mogelijkheid om te kiezen tussen een retail of welfare programma, waarvoor aanvullende eisen gelden ten aanzien van onder andere groepshuisvesting en voeding. De gegevens die aan de slachtlijn worden gemeten, zijn na bewerking door Agrovision aan het LEI ter beschikking gesteld. Doordat de gegevens conform de eisen van het PVV worden vastgelegd is de uniformiteit en betrouwbaarheid geborgd. De gegevens zijn verzameld over de periode 10-09-2008 tot en met 02-04-2009. Vóór deze periode werden de gegevens niet zodanig vastgelegd dat ze door Agrovision konden worden bewerkt. De gegevens zijn geanalyseerd op de parameters: gewicht, vleespercentage en type. De toeslagen en kortingen van de uitbetalingsystematiek De Hoeve zijn gekoppeld aan de gegevens. In de figuren 3.3 en 3.4 worden respectievelijk de kortingen en toeslagen per afgeleverde beer en per afgeleverde gelt weergegeven. De meest linkse kolom (H) geeft het gemiddelde van alle bedrijven weer en de overige kolommen corresponderen met de bedrijven (1-14). Het valt op dat veel verschillen tussen de bedrijven bestaan ten aanzien van vleespercentage, type AA en gewichtkortingen. Bij de toeslagen blijken de gelten op voornamelijk type AA beter te scoren dan de beren. Daarnaast valt direct op dat bij beren de gewichtskortingen hoger zijn dan bij gelten. Dit valt enerzijds te verklaren door de hogere gewichtskortingen welke bij beren worden toegepast en anderzijds door het grotere kortingsvrije traject bij de gelten. Bedrijf 9 heeft. 27.

(29) voor zowel de beren als de gelten de hoogste gewichtskortingen te incasseren. Uit de slachtgegevens blijkt dat deze varkenshouder de varkens zwaarder aflevert (beren 92,9 en gelten 94 kg) dan het gemiddelde van De Hoeve (beren 90,6 en gelten 92,2 kg). Bij bedrijf 6 verschillen de gewichtskortingen van de beren en de gelten niet veel van elkaar. Deze varkenshouder blijkt in staat om zowel de beren als de gelten binnen het kortingsvrije traject te leveren. Bij de bedrijven 1, 8, 13 en 14 zijn in de gewichtskortingen van de gelten en de beren grote verschillen waarneembaar. Deze bedrijven blijken prima in staat om de gelten met lage gewichtskortingen af te leveren, maar bij de beren levert dit meer problemen op. Figuur 3.3. Kortingen en toeslagen per afgeleverde beer. € 1,5. € 0,5. -€ 0,5. H. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. -€ 1,5. -€ 2,5. -€ 3,5. -€ 4,5 Bedrijven vleespercentage. Bron: Westfort, bewerking LEI.. 28. type AA. type B/C. gewichtskorting. 13. 14.

(30) Figuur 3.4. Kortingen en toeslagen per afgeleverde gelt. € 3,0 € 2,5 € 2,0 € 1,5 € 1,0 € 0,5 € 0,0 H. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. -€ 0,5 -€ 1,0 -€ 1,5 -€ 2,0 Bedrijven vleespercentage. type AA. type B/C. gewichtskorting. Bron: Westfort, bewerking LEI.. Voor zowel de beren als gelten van het retail- of welfareprogramma zijn leveringscurven opgesteld. In de leveringscurven zijn de gewichtsverdelingen van de geleverde varkens in de volgende acht categorieën verdeeld: <70, 70-75, 76-80, 81-83, 98-101, 102-105 en >105 kg geslacht gewicht. In figuur 3.5 worden per programma het totaal aantal geleverde varkens van De Hoeve, binnen een bepaalde categorie percentueel afgezet ten opzichte van geslacht gewicht van de varkens. Ook zijn de gewichtsgrenzen (gebied waartussen zonder kortingen geleverd kan worden, zie bijlage 5) weergegeven. Het is opvallend dat er bijna geen verschillen tussen de vier weergegeven curven valt waar te nemen.. 29.

(31) Figuur 3.5. Leveringscurven De Hoeve. 100 90. percentage geleverde dieren. 80 70 60 50 40 30 20 10 0 72. 77. 82. 87. 92. 97. 102. 107. kg geslacht gewicht beren retail geltenretail. ondergrens retail bovengrens gelten. bovengrens beren gelten welfare. ondergrens welfare beren welfare. Bron: Westfort, bewerking LEI.. In figuur 3.6 worden de leveringscurven van de bedrijven waar de hoogste en laagste gewichtskortingen zijn gescoord weergegeven. Doordat bij de bedrijven met de laagste gewichtskortingen meer varkens binnen het kortingsvrije gebied is hier een steilere parabool waar te nemen. Opnieuw is tussen enerzijds de beren en gelten met lage korting en anderzijds tussen de beren en gelten met hoge kortingen zijn nauwelijks verschillen waar te nemen. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de varkenshouders ten aanzien van de afleverstrategie geen verschillen lijken te maken tussen beren en gelten. Gezien de verschillen in de gewichtskortingen tussen beren en gelten lijkt het echter wenselijk om de strategie hierop aan te passen. Bij beren is het gezien de hogere gewichtskortingen namelijk van groter belang om binnen de gewichtsgrenzen te leveren dan bij gelten. Toch blijkt het leveren buiten het kortingsvrije gebied niet in alle gevallen een negatief effect op de opbrengstprijs te hebben.. 30.

(32) Figuur 3.6. Leveringscurven hoogste/laagste gewichtskortingen. percentage geleverde dieren. 100. 80. 60. 40. 20. 0 72. 77. 82. 87. 92. 97. 102. 107. kg geslacht gewicht ondergrens retail. bovengrens beren. ondergrens welfare. bovengrens gelten. beren laagste korting. beren hoogste korting. gelten laagste korting. gelten hoogste korting. Bron: Westfort, bewerking LEI.. In tabel 3.3 zijn per kilogram geslachtgewicht de gewichtskortingen en bijbehorende toeslagen of kortingen (vleespercentage en type) weergegeven. De toeslagen en kortingen zijn berekend vanuit de slachtdata van alle geleverde beren bij De Hoeve. Door een voerprijs (per kg) te vermenigvuldigen met de gemiddelde voederconversie (2,6) zijn de voerkosten per kilogram in beeld gebracht. Aangezien niet bekend is of de voederconversie bij beren zich in werkelijkheid ook lineair ontwikkeld zijn de op deze wijze berekende voerkosten een aanname. Vervolgens is een basisprijs per kilogram geslacht gewicht in de berekening opgenomen. De totale berekening is als volgt opgebouwd: kg geslacht gewicht * (basisprijs + voerkosten + gewichtskorting + toeslag/korting vleespercentage + toeslag type AA - korting type B/C). Een beer van 70 kg levert met een basisprijs van € 1,40 per kilogram en voerprijs van € 0,25 per kilogram het volgende rendement op: 70 * (1,40 + (- 0,25 * 2,6) + -0,36 + 0 + 0,001 + -0,018) = € 26,11. Indien hierop kosten van de big (€ 37) in mindering worden gebracht ontstaat een negatief saldo.. 31.

(33) Tabel 3.3 Kg. Toeslagen en kortingen per kg geslacht gewicht (in euro's) Gewichtskorting. Vleespercentage. Type AA - Type B/C. 70. -0,36. 0,001. -0,018. 71. -0,34. 0,002. -0,016. 72. -0,32. 0,002. 0,016. 73. -0,30. 0,002. 0,016. 74. -0,28. 0,002. 0,016. 75. -0,26. 0,002. 0,016. 76. -0,24. 0,004. 0,005. 77. -0,20. 0,004. 0,005. 78. -0,18. 0,004. 0,005. 79. -0,14. 0,004. 0,005. 80. -0,12. 0,004. 0,005. 81. -0,08. 0,005. 0,004. 82. -0,06. 0,005. 0,004. 83. -0,04. 84-97 98-100. 0,005. 0,004. 0,008. 0,007. 0,002. 0,004. 0,009. 0,001. 101. -0,04. 0,004. 0,009. 0,001. 102. -0,08. 0,002. 0,010. 0,001. 103. -0,12. 0,002. 0,010. 0,001. 104. -0,16. 0,002. 0,010. 0,001. 105. -0,17. 0,002. 0,010. 0,001. 106. -0,2. -0,004. 0,011. 0,002. 107. -0,23. -0,004. 0,011. 0,002. 108. -0,26. -0,004. 0,011. 0,002. 109. -0,29. -0,004. 0,011. 0,002. 110. -0,32. -0,004. 0,011. 0,002. Bron: Westfort, bewerking LEI.. 32. In figuur 3.7 en tabel 3.4 wordt een simulatie van individuele rendementen (opbrengstprijs - voerkosten) met diverse basis- en voerprijzen weergegeven. Hierbij wordt uitgegaan van kortingsvrij traject van 84 tot en met 100 kg geslacht gewicht. In alle gevallen levert een beer van 100 kg geslacht gewicht het hoogste rendement op. Het verschil in rendement tussen levering van een beer van 84 en 100 kg geslacht gewicht bedraagt bij scenario 1 (basisprijs van € 1,60 en voerprijs van € 0,25) € 15,30. Bij scenario 2 (basisprijs € 1,40 en.

(34) voerprijs € 0,25) € 12,10 en bij scenario 3 (basisprijs € 1,40 en voerprijs € 0,35) € 7,90. Door scenario 1 en 2 met elkaar te vergelijken kan worden geconcludeerd dat bij een hogere basisprijs binnen het kortingsvrije traject beter zwaarder geleverd kan worden om het rendement te vergroten. Uit vergelijking van scenario 2 en 3 blijkt dat bij een hogere voerprijs zwaarder leveren binnen het kortingvrijetraject een kleiner effect op het rendement heeft dan bij een hogere basisprijs. Het leveren van beren boven de maximale gewichtsgrens van 100 kg veroorzaakt bij alle scenario's een sterk aflopend rendement. Beren van 101 kg geslacht gewicht renderen (scenario 1, € 3,1, scenario 2, € 3,3 en scenario 3, € 3,5) minder dan beren van 100 kg geslacht gewicht. Terwijl beren van 105 kg geslacht gewicht (scenario 1, € 13,1, scenario 2, € 14,1 en scenario 3, € 15,4) minder renderen dan beren van 100 kg geslacht gewicht. Toch kan het leveren boven de maximale gewichtsgrens een hoger rendement opbrengen dan het leveren binnen het kortingsvrije gebied. Bijvoorbeeld: een beer (scenario 1) heeft bij 96 kg geslacht gewicht een rendement van € 92,4, terwijl het rendement bij 101 kg geslacht gewicht € 93,1 bedraagt. Indien zwaarder geleverd wordt zakt het rendement (106 kg, € 80.03) onder het rendement van levering op minimale gewichtgrens (84 kg, € 80,9). Ook bij de scenario's 2 en 3 worden dezelfde effecten waargenomen (zie tabel 3.4). Figuur 3.7. Simulatie rendementen per beer. € 100 € 90. rendementen per beer in euro's. € 80 € 70 € 60 € 50 € 40 € 30 € 20 € 10 €0 65. 70. 75. 80. 85. 90. 95. 100. 105. 110. 115. kg geslacht gewicht basisprijs Basisprijs1,60; 1,60 voerkosten voerkosten0,25 0,25 basisprijs Basisprijs1,40; 1,40 voerkosten Voerkosten0,35 0,35 bovengrens bovengrens100 100kgkg. Bron: Westfort, bewerking LEI.. basisprijs Basisprijs1,40; 1,40 voerkosten Voerkosten0,25 0,25 ondergrens Ondergrens83 84kgkg. 33.

(35) Tabel 3.4. Simulatie rendementen per beer (in euro's). Kg geslacht gewicht. Scenario 1. Scenario 2. Scenario 3. 84. 80,9. 64,1. 42,3. 85. 81,9. 64,9. 42,8. 86. 82,8. 65,6. 43,3. 87. 83,8. 66,4. 43,8. 88. 84,7. 67,1. 44,3. 89. 85,7. 67,9. 44,8. 90. 86,7. 68,7. 45,3. 91. 87,6. 69,4. 45,8. 92. 88,6. 70,2. 46,3. 93. 89,6. 71,0. 46,8. 94. 90,5. 71,7. 47,3. 95. 91,5. 72,5. 47,8. 96. 92,4. 73,2. 48,3. 97. 93,4. 74,0. 48,8. 98. 94,3. 74,7. 49,2. 99. 95,2. 75,4. 49,7. 100. 96,2. 76,2. 50,2. 101. 93,1. 72,9. 46,7. 102. 89,9. 69,5. 42,9. 103. 86,6. 66,0. 39,2. 104. 83,3. 62,5. 35,5. 105. 83,1. 62,1. 34,8. Bron: Westfort, bewerking LEI.. 34. Samenvattend: - Er komen tussen de bedrijven die beren houden veel verschillen voor in technische en economische resultaten. - Tussen de kortingen en toeslagen voor geleverde beren en gelten bestaan veel verschillen. Daarbij valt op dat de gewichtkortingen bij de beren hoger zijn. - Gezien de grote samenhang in leveringscurven van beren en gelten lijken de varkenshouders bij hun afleverstrategie weinig rekening te houden met verschillen tussen de kortingen en toeslagen. - Een beer van 100 kg geslacht gewicht (maximale gewichtsgrens) levert het hoogste rendement op..

(36) -. 3.3. Zwaarder leveren binnen het kortingsvrije gebied heeft een gunstig effect op het rendement. Dit effect wordt versterkt door een hogere basisprijs en een lagere voerprijs.. Economische vergelijking Om meer inzicht te krijgen in de economische effecten van het stoppen met castreren zijn vergelijkingen opgesteld. Het doel van de vergelijkingen is niet het weergeven van de absolute of werkelijk gerealiseerde saldo's, maar het in beeld brengen van de economische verschillen tussen borgen en beren. Ook was het de doelstelling om de bedrijven onderling vergelijkbaar te maken. Voor de vergelijkingen is gebruik gemaakt van de verzamelde data door Agrovision. Aangezien er geen aparte registratie van borgen en beren werd bijgehouden zijn de jaren 2007 en 2008 met elkaar vergeleken (zie paragraaf 3.1). Aangezien de saldo's binnen de varkenssector sterk worden beïnvloed door fluctuaties in voer- en opbrengstprijzen is een standaardisatie uitgevoerd. Doel van de standaardisering was om vergelijkingen op te stellen waarmee de effecten van het houden van beren zo zuiver mogelijk in beeld worden gebracht, zonder prijseffecten van bijvoorbeeld voer of vlees. Op deze wijze kunnen enerzijds de jaren 2007 (gelten en borgen) en 2008 (gelten en beren) en anderzijds de bedrijven onderling vergeleken worden. De weergegeven saldo's zijn uitdrukkelijk niet de werkelijke saldo's maar een vergelijking waarin voer- en opbrengstprijzen per jaar zijn gestandaardiseerd. Een andere reden om met gestandaardiseerde vergelijkingen te werken is dat bij het opstellen van de saldo's in het managementsysteem gebruik wordt gemaakt van normeringen om onder andere het voerverbruik te kunnen bepalen. Voor beren zijn deze normeringen nog niet beschikbaar. Vandaar dat zo veel mogelijk gebruik is gemaakt van verzamelde kengetallen die niet door normen worden beïnvloed. De opgestelde vergelijkingen bestaan uit:. Opbrengsten - Kosten ± Berekende Voorraad Opbrengsten (verkoop vleesvarkens, verkoop biggen) Kosten (voer, aankoop biggen, aankoop (op)fokzeugen, overig) Voorraad (Groei in dieren * opbrengsten - kosten). 35.

(37) In bijlage 6 worden de uitgevoerde berekeningen welke zijn gebruikt voor de opstelling van de vergelijkingen en standaardisatie beschreven. Varkenshouderijen zijn in te delen in zeugen- , vleesvarkens- of gesloten bedrijven (zowel opfok van biggen als houden van vleesvarkens). In de gangbare saldovergelijkingen worden alleen saldo's bepaald voor het zeugen- of vleesvarkenonderdeel. In dit onderzoek zijn saldoberekeningen uitgevoerd voor het gehele bedrijf. De verzamelde data voor deze gesloten bedrijven dienden naast de acceptatievoorwaarden voor de vleesvarkentak (zie paragraaf 2.1) ook voor zeugentak te voldoen. Daarnaast is het aantal benodigde gegevens uitgebreid en kon voor vergelijkingen van gesloten bedrijven alleen gebruik worden gemaakt van data van een volledige bedrijfstak. Ook is een aantal varkenshouders waarvan in paragrafen 3.1 en 3.2 de data nog ter beschikking was gesteld gestopt als leverancier van De Hoeve. Deze gegevens zijn niet gebruikt. Ook zijn de gegevens van één varkenshouder door een sterke uitbreiding van de vleesvarkentak niet meer geschikt voor het opstellen van deze vergelijking. Daarom kon uiteindelijk slechts van twee bedrijven een gestandaardiseerde vergelijking voor gesloten bedrijven worden opgesteld. In de tabellen 3.5, 3.6 en 3.7 worden de resultaten van de gestandaardiseerde vergelijkingen voor deze twee bedrijven weergegeven. Tabel 3.5. Vergelijking gesloten bedrijf per afgeleverd vleesvarken (in euro's). Standaardisatie Aantal bedrijven. 2008. 2. 2. Opbrengsten vleesvarkens. +. 123,4. 121,7 a). Opbrengsten zeugenhouderij. +. 13,9. 12,0. 0. 0,1. Voorraad groei. +/-. Voerkosten Vleesvarkens. -. 65,7. 54,6. Voerkosten zeugenhouderij. -. 32,6. 32,7. Aankoop biggen van derden. -. 0. 0. Aankoop (op)fokzeugen. -. 0,5. 0,4. Diverse kosten vleesvarkens. -. 2,8. 2,5. Diverse kosten zeugenhouderij. -. 6,4. 5,8. Saldo/afgeleverd vleesvarken. =. 29,5. 37,8. a) Inclusief kosten berengeurtest. Bron: Agrovision, bewerking LEI.. 36. 2007.

(38) Tabel 3.6. Vergelijking zeugentak per afgeleverde big (in euro's). Standaardisatie. 2007. Aantal bedrijven. 2008. 2. 2. 36,4. 36,6. Opbrengsten biggen. +. Opbrengsten verkoop (op)fokzeugen. +. 2,2. 1,9. Voerkosten biggen. -. 12,1. 13,1. Voerkosten zeugen. -. 12,5. 12,2. Kosten aankoop (op)fokzeugen. -. 0,3. 0,3. Diverse kosten. -. 4,8. 4,58. Saldo/afgeleverde big. =. 8,9. 8,4. Bron: Agrovision, bewerking LEI.. Tabel 3.7. Vergelijking vleesvarkentak per afgeleverd vleesvarken (in euro's). Standaardisatie. 2007. Aantal bedrijven Opbrengsten Voorraad groei. + +/-. 2008. 2. 2. 123,4. 121,7 a). 0. 0,1. Voerkosten (vleesvarkens). -. 65,7. 54,6. Biggenkosten. -. 37,2. 37,6. Overige kosten. -. 2,8. 2,5. Saldo/afgeleverd vleesvarken. =. 17,7. 27,0. a) Inclusief kosten berengeurtest. Bron: Agrovision, bewerking LEI.. Bij deze twee bedrijven blijkt dat het houden van beren een positief effect heeft van € 8,30 (tabel 3.5) per afgeleverd vleesvarken. Het verschil wordt voornamelijk bij vleesvarkentak gegeneerd, hierdoor kunnen we concluderen dat door het stoppen met castreren geen grote economische verschillen in de zeugentak zijn te verwachten. In tabel 3.8 worden de resultaten van zes gestandaardiseerde vleesvarkensbedrijven (inclusief bedrijven uit tabel 3.7) weergegeven. Van deze zes bedrijven ontbraken van vier bedrijven de volledige gegevens van de zeugentakken, waardoor geen vergelijking voor gesloten bedrijven kon worden opgesteld.. 37.

(39) Tabel 3.8. Vergelijking vleesvarkens per afgeleverd vleesvarken (in euro's). Standaardisatie. 2007. 2008. 6. 6. 126,8. 124,0 a). Aantal bedrijven Opbrengsten. +. Voorraad groei. +/-. -0,1. -0,2. -. 62,7. 55,5. Biggenkosten. -. 36,9. 37,0. Overige kosten. -. 4,4. 4,1. Saldo/afgeleverd vleesvarken. =. 22,8. 27,2. Voerkosten (vleesvarken). a) Inclusief kosten berengeur test. Bron: Agrovision, bewerking LEI.. Uit vergelijking in tabel 3.8 blijkt dat het stoppen met castreren een positief effect van € 4,40 per afgeleverd vleesvarken genereert. De opbrengsten 2008 zijn inclusief de kosten van de test op berengeur (€ 2,50 per beer). In figuur 3.8 worden de resultaten van tabel 3.8 (met uitzondering van voorraad groei) uitgezet, uit deze figuur valt op te maken dat het positieve effect van het houden van beren voornamelijk wordt veroorzaakt door afname van de voerkosten. Figuur 3.8. Vergelijking vleesvarkens per afgeleverd vleesvarken. € 125. € 75. € 25. Opbrengsten -€ 25. Voerkosten (vleesvarkens). Biggenkosten. -€ 75 2007. a) Opbrengsten inclusief kosten berengeur test.. 38. Bron: Agrovision, bewerking LEI.. 2008. Overige kosten. Saldo.

(40) Ook uit tabellen 3.5, 3.7 en 3.8 blijkt dat de voerkosten in 2008 ten opzichte van 2007 zijn afgenomen. Uit de berekeningen blijkt dat het verschil in voerverbruik van de vleesvarkens op jaarbasis tussen 2008 en 2007 circa 43 kg bedraagt. Aangezien met gestandaardiseerde gegevens wordt gewerkt kan het verschil in voerkosten niet aan schommelingen in de voerprijzen worden toegeschreven.. 3.4. Voorgaande onderzoeken De voordelen van het houden van beren voor de primaire sector zoals bepaald in onderzoek naar mogelijkheden tot productie van vleesbeertjes en afzet van vlees en vleesproducten hiervan (Scholten et al., 1994) worden in tabel 3.9 weergegeven. Bij de berekening van de economische resultaten is uit gegaan van fictief voorbeeld (rekenmodel Beer-Borg) en is geen rekening gehouden met gewichtskortingen. Als nadelen van het houden van beren worden de berenkorting en beperkte mogelijkheden tot houden van beren genoemd. Tabel 3.9. Voordelen beren. Voederconversie (kg voer/kg groei). -0,2 à -0,4. Classificatie (type AA). +10%. Classificatie (type B) Vleespercentage. -10% +2,5 à +3%. Opbrengsten per beer in € Vleespercentage. +0,99. Classificatie (type verbetering). +4,43. Totaal €/afgeleverd varken a). 5,4. Mogelijkheden tot productie van vleesbeertjes en afzet van vlees en vleesproducten hiervan (Scholten et al., 1994). a) Resultaten afkomstig uit rekenmodel Beer-Borg; fictief voorbeeld, hierbij is geen rekening gehouden met de gewichtskorting.. In eerder onderzoek (Walstra, 1974) zijn groepen beren en borgen beperkt en onbeperkt gevoerd. De resultaten van de vergelijkingen tussen beren en borgen zijn in tabel 3.10 weergegeven. Het blijkt dat de beren op de aspecten: voederconversie, classificatie en vleespercentage beter scoren dan de borgen. De groei is bij onbeperkte voeding 35 gram per dag lager dan bij de borgen, terwijl bij beperkte voeding juist een stijging van 24 gram werd waargenomen. Toch blijkt uit de opgestelde economische vergelijking dat de positieve verschillen bij verstrekking van onbeperkte voeding groter zijn dan bij beperkte voeding.. 39.

(41) Uit de economische vergelijking blijkt dat de beren bij onbeperkte en beperkte voeding respectievelijk € 10,13 en € 9,40 per afgeleverd varken meer opbrengen dan de borgen. Tabel 3.10. Vergelijking beren-borgen Onbeperkt. Beperkt. -35. +24. Voederconversie (kg voer/kg groei). -0,38. -0,27. Classificatie (type verbetering) (%). 40,1. 22,9. 5,5. 4,6. Groei. -0,64. 0,51. Voederconversie. 5,45. 3,87. Classificatie (type en vleespercentage). 5,32. 5,02. Totaal €/afgeleverd varken. 10,1. 9,4. Voeding Groei (gram). Vleespercentage. Opbrengsten per varken in €. Bron: Walstra (1974).. 40. Beide onderzoeken geven aan dat het houden van beren positieve economische effect heeft. Deze effecten worden in het onderzoek van Scholten et al., 1994 slechts bepaald door verbetering van type beoordeling en verhoging van vleespercentage, zonder rekening te houden met gewichtskortingen. In het onderzoek van Walstra (1974) werd hiernaast ook nog de positieve effecten als gevolg van een verlaging van de voederconversie doorberekend. In paragraaf 3.1 is geconstateerd dat de voederconversie gemiddeld gezien bij de De Hoeve bedrijven zich positief ontwikkelde (daling van 0,06). Daarnaast werden positieve verschillen geconstateerd ten aanzien van type verbetering (+9,8% AA en -3,5% B-C) en vleespercentage (+0,9%). De verschillen in het vleespercentage zijn kleiner dan de verschillen welke bij de voorgaande onderzoeken zijn geconstateerd. Dit kan worden veroorzaakt doordat de beren bij De Hoeve met een hoger geslacht gewicht worden afgeleverd dan bij voorgaande onderzoeken, respectievelijk 90,6 en 84,9 kg. Bij de opgestelde economische vergelijking (paragraaf 3.3) geven de opbrengstenprijzen als gevolg van type verbetering en verhoging van vleespercentage in tegenstelling tot voorgaande onderzoeken geen positief effect weer. Hierbij dient te worden opgemerkt dat is gerekend met de uitbetalingsystematiek van De Hoeve (zie bijlage 5) en bijbehorende gewichtskortingen en dat de kosten voor de test op berengeur (€ 2,50 per beer) zijn doorberekend. Het positieve effect als gevolg.

(42) van de afname van de voerkosten (tabel 3.8) bedraagt (62,70 - 55,50) € 7,20 per afgeleverd vleesvarken. Indien hierbij de kosten voor de test op berengeur (€ 2,50 per beer) zouden worden opgeteld ontstaat een positief effect van € 9,70 per afgeleverd vleesvarken wat vergelijkbaar is met de uitkomsten van onderzoek van Walstra, 1974 (10,1+9,4/2) € 9,80 per afgeleverd vleesvarken. Concluderend kan worden gesteld dat de resultaten van De Hoeve overeenkomen met resultaten uit eerder onderzoek. Wel blijkt dat de gewichtskortingen (zie ook paragraaf 3.2) een grote rol spelen bij de economische vergelijking.. 3.5. Afwijkende geuren Uit vrees voor de berengeur wordt voor vlees van beren aanzienlijk minder betaald en belangrijke markpartijen accepteren zelfs helemaal geen vlees van beren (Backus en Baltussen, 2008). Berengeur is een indringende onaangename geur (en bijbehorende smaak) aan varkensvlees. Bij slachterij Westfort wordt met behulp van een gerichte een bak- en braadtest na de slacht bepaald of een afwijkende geur bij de beren voorkomt. De geurmeesters welke de test uitvoeren hebben een speciale opleiding gevolgd waarin het reukvermogen wordt getraind en geobjectiveerd (www.duurzaamvarkensvlees.nl). In tabel 3.11 worden de resultaten van de tests weergegeven. De nummers welke aan de bedrijven zijn gekoppeld komen niet overeen met de nummers van de bedrijven in de voorgaande paragrafen. Hoeveel procent van de volwassen beren daadwerkelijk berengeur heeft is onbekend, schattingen hierover lopen ver uiteen (Backus en Baltussen, 2008). Uit tabel 3.11 blijkt dat veel verschillen tussen de bedrijven voorkomen. De verschillen tussen de bedrijven bedragen maximaal 4,9%-punten (5,8%-0,9%). Het gemiddeld percentage afwijkende geuren van slachterij Westfort bedraagt over periode maart en april 2010 3,0. In totaal zijn 36.907 beren getest waarvan bij 1112 beren een (licht) afwijkende geur is geconstateerd (bron: Inkoop Oudewater).. 41.

(43) Tabel 3.11 Bedrijf. Percentage beren met afwijkende geuren per bedrijf Totaal %. 1. 3,5. 2. 5,8. 3. 2,0. 4. 2,3. 5. 3,0. 6. 2,0. 7. 2,9. 8. 2,5. 9. 1,8. 10. 2,6. 11. 0,9. 12. 1,9. Totaal a). 2,4. a) In totaal zijn er 2.918 beren getest, waarvan 71 beren met een afwijkende geur. Periode maart 2010. Bron: Inkoop Oudewater.. 42.

(44) 4 4.1. Interviews Interviews per thema. Ondernemerschap De redenen om te stoppen met castreren en daarmee het houden van beren liepen tussen de varkenshouders behoorlijk uiteen. Een te verwachten verbeterde voerderconversie en een beter type waren de belangrijkste redenen (40%). Hiernaast was deze nieuwe uitdaging voor de varkenshouders ook een strategische keuze (30%). Vooruitlopen op het beleid waarin het castreren in de toekomst wellicht niet meer is toegestaan. De varkenshouders wilden geen energie steken in de discussie rondom verdoofd castreren. Een enkeling gaf aan het voorstel van De Hoeve om te stoppen met castreren 'gewoon maar te volgen'. Het is niet voor alle geïnterviewde varkenshouders vanzelfsprekend dat ze in de toekomst beren blijven houden. De factoren die hierbij een rol spelen zijn het gedrag van de varkens, de arbeidsvreugde (indirect gedragsinvloed) en de gewichttrajecten. De gewichttrajecten zijn namelijk minder ruim dan bij gelten en ook worden hogere inhoudingen aangehouden (zie bijlage 5). De meeste varkenshouders (90%) zijn echter positief over het houden van beren en zullen dit ook blijven doen. Zij verwachten geen andere keuze te hebben omdat de trend daar heen zal gaan. Sinds het stoppen met castreren is de arbeidsvreugde gemiddeld gelijk gebleven (60%). Ook wordt gesteld dat de arbeidsvreugde kan afnemen als gevolg van het gedrag van de beren (25%). Er is een grote diversiteit tussen de varkenshouders van De Hoeve. De meesten van hen zouden zichzelf typeren als allround (37%), vakman (27%), anderen typeren zich als ondernemer (18%) of manager (18%). Het meeste werkplezier zit voor de varkenshouders bij de zeugen (55%), maar bij de vleesvarkens valt volgens hen het geld te verdienen. De belangrijkste investeringen worden op dit moment gedaan in het verbeteren duurzaamheid (dierenwelzijn) op het bedrijf. De hoofdreden hiervoor is de wetgeving van 2010-2013 (66%). Ook investeringen op gebied van arbeidsefficiëntie (22%) en kostenverlaging (12%) zijn aan de orde.. Voeding en zeugenhouderij Veel varkenshouders (75%) zijn de beren anders gaan voeren. Het 'nieuwe' voer heeft een hogere energiewaarde (EW), meer eiwit en soms ook meer vet. Dit is niet zo bij elke voersoort. Bij de een is dit het startvoer, bij een ander het af-. 43.

(45) mestvoer en sommigen hebben een luxer zeugenvoer (in verband met een goede start van de biggen). Een paar varkenshouders (25%) zijn niet veranderd qua voer. Eén varkenshouder verandert het voer alleen in de zomer, omdat de varkens 's winters makkelijker vervetten op het luxer voer. De meeste varkenshouders (66%) denken dat voer invloed heeft op het gedrag van de beren. Vooral onderwerpen als verzadiging, smakelijkheid, voeropname en afleiding komen aan de orde. Als er een slechtere voeropname wordt behaald en de beren als gevolg daarvan langer op het bedrijf moeten blijven om op gewicht te komen, ontstaan er meer problemen. Binnen De Hoeve is er een groot aantal varkenshouders (83%) dat experimenteert (of heeft geëxperimenteerd) met voer, ook in relatie tot gedrag. Naast het voer waren er ook andere ideeën om het gedrag te verbeteren. De varkenshouders geven ook aan dat het gedrag van de beren went. 'Soms moet je eraan wennen en is het een kwestie van tijd.' De varkenshouders hanteren bij de zeugentak diverse wekensystemen. Het merendeel (59%) past een 1-wekensysteem toe. Daarnaast wordt ook het 3-wekensysteem (25%) vaak toegepast. Het 2- en 4-wekensysteem wordt minder vaak (8%) gehanteerd. Redenen voor een verschillend wekensysteem zijn: arbeid, constante levering van biggen (1-wekensysteem), grotere koppels (meer wekensysteem), betere hygiëne (meer wekensysteem) en de mogelijkheid om meer zeugen te houden (5-wekensysteem). Hiernaast werken de varkenshouders met verschillende rassen. De Hoeve vraagt om een vleesrijk varken, hiervoor is een Pietrain het meest geschikt. De meeste varkenshouders (62%) gebruiken dit ras dan ook. Er zijn varkenshouders die willen overstappen op een ander ras, naar Pietrain, maar ook weer van Pietrain naar D-lijn of Tempo's. De belangrijkste reden voor de varkenshouders om af te stappen van Pietrain is dat het een (stress)gevoeliger varken is.. Sector en keten. 44. De Hoeve wordt door de geïnterviewde varkenshouders gezien als een goede duurzame keten, die tussen gangbaar en biologisch invalt, het veel besproken tussensegment. De varkenshouder vraagt zich wel af of de consument zich hiervoor interesseert. De keten is een voorloper, maar zal zich moeten blijven ontwikkelen en innoveren. De varkenshouders zien dat ook op gangbare bedrijven beren gehouden gaan worden. Enkele ideeën voor doorontwikkeling van De Hoeve zijn: vermindering van het gebruik van diergeneesmiddelen en zonneenergie op daken. Een ander zoekt het meer in de bestaande zaken: de keten is transparant, wat een goede kans biedt voor het maken van reclame..

(46) De samenwerking tussen de varkenshouders wordt over het algemeen als positief ervaren (86%). De keten is relatief klein, waardoor de stem van de varkenshouder nog gehoord wordt. Toch vinden enkele varkenshouders dat de samenwerking de laatste tijd niet vooruit is gegaan, doordat Westfort een grote invloed heeft op de (toekomst van de) keten. Westfort is een varkensslachterij waar varkens van De Hoeve worden geslacht. Over het verwaarden van het varken zijn de meningen verdeeld, een groot aantal geeft aan dat ze (redelijk) tevreden zijn met de verwaarding (42%). Anderen (33%) zeggen dat er geen sprake is van een extra verwaarding. Ook is er een aantal varkenshouders (25%) dat niet tevreden is met de opbrengst van het varken. Een aantal varkenshouders gaf aan dat buiten De Hoeve ook behoefte is aan beren, ook in het buitenland. Buiten De Hoeve zouden de beren beter betaald worden: één varkenshouder zei dat het hem wel € 15.000 tot € 20.000 per jaar extra kon opleveren. Volgens een aantal varkenshouders bepaalt De Hoeve (Westfort) de koers in de keten, er wordt daarbij vooral gekeken naar groei. Toch zal De Hoeve niet zomaar een groei kunnen doormaken, de mate van groei zal toch afhangen van de mogelijkheden aan de afzetkant. Daarnaast is niet elke varkenshouder geschikt om als producent bij De Hoeve te komen. Je individuele belang moet ondergeschikt zijn aan het groepsbelang. De opbrengstprijzen zijn volgens de varkenshouders te laag, het verschil met de gangbare prijzen is te klein (90%). Volgens de meeste varkenshouders (65%) zijn de kosten van berengeur test (€ 2,50 per beer) te hoog. Het is niet bekend hoe groot het aandeel 'stinkers' is op elk bedrijf. Er heerst geen negatieve sfeer over de keten, vooral omdat je wordt gewaardeerd. Men geeft aan dat de keten vrij 'safe' is, door de continuïteit van afzet. Bij een grote keten leverde je gewoon een bulkproduct, dat ligt nu wel anders. Een biologisch houderijsysteem wordt gezien als een kleine niche markt, die maar voor een paar varkenshouders is weggelegd. Eén varkenshouder zei: 'biologisch is niet duurzaam op het gebied van dierenwelzijn en milieu'. Zo liggen de zeugen meer biggen dood, hebben biggen het zwaarder (door kouder klimaat) en zorgt een vrije uitloop ervoor dat mest op specifieke plaats terecht komt, waar geen gras meer groeit en mineralen kunnen uitspoelen. Over het algemeen werd er gezegd dat de overstap naar het biologische houderijsysteem een (te) grote stap is en daarom voor hen niet haalbaar.. Duurzaamheid Om het begrip duurzaamheid te verduidelijken is er gewerkt vanuit de 3 P's: people, planet & profit (www.minlnv.nl), welke vertaald zijn naar winst, milieu, dierwelzijn en arbeid.. 45.

(47) Alle varkenshouders (op één na) geven aan dat stoppen met castreren een verbetering is op gebied van duurzaamheid. De verbetering ligt volgens hen voornamelijk bij 'winst' en 'milieu'. Dit heeft te maken met de verbeterde voederconversie (voerbenutting) en de verbetering van type (slachtkwaliteit). Door de verbeterde voederconversie is er minder voer nodig, wat goed is voor het milieu (minder mest) en kostenverlaging (minder voer) met zich meebrengt. Eén varkenshouder gaf aan dat dierwelzijn het grootste verbeterpunt is. Voornamelijk het agressieve, seksuele gedrag wordt gezien als een verslechtering voor dierwelzijn. Aan de andere kant gaf een varkenshouder aan dat het wel natuurlijk gedrag is. Winst wordt als belangrijkste pluspunt (67%) gezien. Milieu komt in de meeste gevallen op de laatste plek. Qua arbeid is geen sprake van verduurzaming. Een enkeling geeft aan dat er een arbeidsbesparing (10%) is doordat castreren meer tijd kostte dan het uitselecteren. De rest (90%) gaf aan dat er sprake was van een verplaatsing van arbeid. In de meeste gevallen (70%) was zelfs meer arbeid nodig ten opzichte van het houden van borgen. Voornamelijk het selecteren van de varkens, naar de mesterij en slachterij, kost veel tijd. Een enkeling (14%) weegt de varkens (de zwaarste) om de gewichten beter in te kunnen schatten. Het gedrag heeft ook invloed op arbeid. Het seksuele agressieve gedrag zorgt voor meer uitval en kreupelheden en daarmee voor meer drukte in de ziekenboeg. De meeste varkenshouders (67%) geven aan dat een beer meer waard is dan een borg, al is het moeilijk om die waarde (duurzaamheid) ook in euro's uit te drukken. Een aantal gaf juist het omgekeerde aan. Economisch is een beer niet meer waard en de consument kon nog wel eens negatieve associaties krijgen bij beren. De waarde van de beer zit hem voornamelijk (86%) in het vleesvarken, door verbeterd voederconversie en type. Een enkeling (14%) zegt dat de waarde ook in de beerbig zit. Toch is iedereen tevreden met de keuze om beren te houden, wel was er één varkenshouder die eigenlijk liever nog even had afgewacht.. Administratie en kengetallen. 46. Alle varkenshouders van De Hoeve hebben een managementsysteem, waarin een heleboel data staat opgeslagen van het bedrijf. De meeste varkenshouders (65%) geven aan dat zij het bedrijf 'op hun gevoel runnen' en wat minder naar de data kijken. Ze kijken wel naar andere gegevens, zoals slachtbonnen en bankafschriften. Het managementsysteem wordt als hulpmiddel gezien. Het geeft een controle op het 'sturen op gevoel', een enkeling (15%) stuurt zijn bedrijf aan de hand van het managementsysteem. Een aantal geeft aan dat de cijfers in het systeem niet actueel zijn, daarnaast wordt ook aan de betrouw-.

(48) baarheid getwijfeld. Toch krijgt de betrouwbaarheid een goed cijfer, variërend van 75% tot 100% (waarbij 100% het maximum is). Naast het managementsysteem worden zelf enkele berekeningen uitgevoerd, zoals groei, voederconversie, kosten en toekomstverwachtingen. Gegevens worden door een aantal varkenshouders vergeleken met studiegroep en/of anderen (accountants, KI, enzovoort). De data mag worden gebruikt om onderling te vergelijken, zolang deze maar betrouwbaar is. Er is nog geen behoefte om de gegevens welke nodig zijn voor de Milieukeurcertificering aan de data te koppelen. Tijdens de interviews zijn de bedrijfskenmerken/data per bedrijf besproken. De besprekingen liepen erg uiteen, onder andere doordat de ene varkenshouder zijn administratie beter op orde had dan de andere. Ook waren er grote verschillen in de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid bij zowel het vleesvarkensals zeugengedeelte. De nauwkeurigheid was over het algemeen niet goed door ontbrekende kwartalen en fouten in kengetallen. Als direct gevolg hiervan nam uiteraard ook de betrouwbaarheid af. Afwijkingen in de kengetallen werden voornamelijk geconstateerd bij de invoer van de data en schommelingen tussen kwartalen.. 4.2. Resultaten interviews In paragraaf 3.1 is voor onder andere de kengetallen: groei dier/dag, voederconversie, vleespercentage, spekdikte, spierdikte, percentage AA, en percentage uitval een vergelijking opgesteld tussen 2007 en 2008. Ook is in tabel 3.2 aangegeven hoeveel bedrijven stijgen, dalen of gelijk blijven. Tijdens de interviews is aan de varkenshouders gevraagd hun meningen ten aanzien van de hierboven beschreven kengetallen weer te geven. Niet alle geïnterviewde varkenshouders hebben deze vraag volledig beantwoord of kunnen beantwoorden, vandaar zijn de resultaten beperkt tot tien en tot bovenstaande kengetallen. In tabel 4.1 worden de meningen van de varkenshouders weergegeven.. 47.

(49) Tabel 4.1. Aantal meningen van varkenshouders over het verschil tussen kengetallen van 2007 en 2008. Kengetal. Stijgen. Dalen. Gelijk. 1. 1. 8. 9. 1. Groei dier/dag Voederconversie Vleespercentage. 10. Spekdikte. 10. Spierdikte. 4. 4. 2. % AA. 6. 1. 3. % Uitval. 7. 0. 3. Bron: Varkenshouders De Hoeve.. De meningen van de varkenshouders worden in figuur 4.1 vergeleken met de resultaten van de analyse (zie tabel 3.2). Figuur 4.1. -200%. Vergelijking ervaringen en analyse. -150%. Groei/Dier/Dag. -100%. Vleespercentage. -50%. Voederconversie. 0%. Spekdikte. 50%. Spierdikte. % AA. 100%. % Uitval. Bron: Varkenshouders De Hoeve en Agrovision, bewerkt door LEI.. 48. Uit figuur 4.1 blijkt dat ten aanzien van vleespercentage en spekdikte de ervaringen volledig overkomen met de resultaten van de analyse. Bij de groei per dier per dag lopen de ervaringen en de resultaten van de analyse ver uiteen. Dit geldt in mindere mate ook voor de kengetallen: voederconversie, spierdikte, type AA en uitval. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de ervaringen en de re-.

(50) sultaten van de analyse bij 5 van de 7 kengetallen verschillen opleveren. In figuur 4.2 wordt de beperkte overlap in ervaringen en analyse illustratief weergegeven. Figuur 4.2. Verschil ervaringen en analyse a). a) In deze figuur wordt geillustreerd dat er een beperkte overlap in ervaringen van varkenshouders en analyse van de gegevens bestaat. Bron: Varkenshouders De Hoeve.. Samenvattend: - De interviews laten zien dat de praktijkervaringen die varkenshouders met beren hebben opgedaan niet overeenkomen met de resultaten van de uitgevoerde analyse. - De meerderheid van de geïnterviewde varkenshouders (90%) is positief over het houden van beren en zal hier mee ook doorgaan omdat de markt dit voor gaat schrijven. Wel wordt gesteld dat het gedrag van de beren de arbeidsvreugde negatief kan beïnvloeden en dat dit een reden kan zijn om te stoppen met het houden van beren. - Voer heeft volgens de meeste varkenshouders (66%) invloed op het gedrag van de beren en hier wordt dan ook veel mee geëxperimenteerd. - De varkenshouders zijn verdeeld over de rol van de slachterij ten aanzien van de verwaarding van berenvlees. Vooral de kosten van de test op berengeur (65%) worden als te hoog ervaren en daarnaast willen ze graag weten hoeveel beren een afwijkende geur vertonen.. 49.

(51) Het stoppen met castreren resulteert volgens de varkenshouders in een verbetering op gebied van duurzaamheid. De verbetering ligt volgens hen voornamelijk een verbeterde voerbenutting en slachtkwaliteit.. 50.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De tien meetnetsoorten zijn Lepelaar, Eider, Scholekster, Kluut, Kokmeeuw, Kleine Mantelmeeuw, Zilvermeeuw, Grote Stern, Visdief en Noordse Stern.. Deze soorten zijn (onder

Combineren van meer milieudoelen en een goed economisch resultaat: een integrale uitdaging De bodemoverschotten voor stikstof en fosfaat zijn voor de groep bedrijven met de

toenemend aantal pendelaars &#34;naar de overkant&#34; he.eft, geven deze cijfers wel een treffend beeld van de dalende werkgelegenheid ter plaatse. In Zuidholland en Nederland

Daar waren nulpotten geplaatst, geruid met een luohtig grondmengsel bestaande uit twee delen turfmolm en Un deel tuingrond* De potten stonden op betonnen tegels om doorwortelen

Dit kwam niet alleen door- dat de teer slechts een kleine hoeveelheid pyridine bevat, maar vooral doordat pyridine ongevoelig is voor de reagentia, waarmee benzeen in

The town council approached the irrigation board with the suggestion that it take over the Mackie's Pit supply, and in return supply nine million litres of pure dam

It is evident that Hans Magnus Enzensberger’s poetics with regard to the socio-political role of literature in general has undergone change, whereas his notion of littérature

The contributions of this study assist researchers in understanding the impact of self- efficacy on treatment compliance and health care perceptions of the adolescent mental health