• No results found

Motorische vaardigheden in de gymzaal primair onderwijs

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Motorische vaardigheden in de gymzaal primair onderwijs"

Copied!
44
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Motorische vaardigheden in

de gymzaal primair

onderwijs

Naam: Martijn de Vries Studentnummer: 500689810

Onderzoeksthema: Meten van motoriek

ACADEMIE voor LICHAMELIJKE OPVOEDING Hogeschool van Amsterdam

Datum 2e gelegenheid: 29-5-2017 Tim van Kernebeek

(2)

Voorwoord

Dit is de scriptie ‘Meten van motoriek in het bewegingsonderwijs’. Deze scriptie is geschreven in het laatste jaar van de Academie Lichamelijke Opvoeding te Amsterdam. In dit jaar wordt ervan je verwacht dat je een afstudeerscriptie schrijft.

Ik had me ingeschreven voor het project meten van motoriek. Hier kwam ik in contact met de projectgroep; MAMBO. MAMBO is een projectgroep die de motorische ontwikkeling van kinderen in het oog houdt. Vanaf oktober 2016 tot en met november 2016 ben ik samen met andere testafnemers aan de slag gegaan met het afnemen van metingen die in verband stonden met de motorische ontwikkeling van de kinderen. Naarmate de metingen vorderde ben ik samen met mijn begeleider, Tim van Kernebeek, gaan kijken naar mijn onderzoeksvraag. Uiteindelijk ben ik gaan onderzoeken of de extra uren bewegingsonderwijs wel echt nut hebben ten opzichte van scholen die deze uren extra bewegingsonderwijs niet krijgen.

Tot slot wil ik Tim van Kernebeek hartelijk bedanken voor de goede begeleiding en feedback die hij mij heeft gegeven. Voor het begeleiden van de metingen wil ik Ilse Kat bedanken voor de goede en gestructureerde begeleiding bij het afnemen van de metingen.

Met vriendelijke groet,

(3)

Inhoudsopgave

Voorwoord 2 Samenvatting 4 Inleiding 5 Methode 9 Resultaten 12 Discussie 15 Conclusie 17 Aanbevelingen 17 Literatuurlijst 18 Bijlagen 20 Bijlage 1: SPSS OUTPUT 20

Bijlage 2: Protocollen 4-Vaardighedenscan 34

(4)

Samenvatting

Bij dit onderzoek is er een interventie gedaan waarbij niet 2 uur maar 4 uur bewegingsonderwijs gegeven wordt, hierbij is gekeken of dit effect heeft op de motorische ontwikkeling van de basisschoolkinderen.

In totaal deden er 179 deelnemers mee aan het onderzoek. De groep bestond uit 67 jongens (37,4%) en 112 meisjes (62,6%). De gemiddelde leeftijd bij de voormeting van de onderzoeksgroep was 6,8 jaar (sd=0,52). Bij de start van de interventie zaten de deelnemers in de groep 3/4 van 2 verschillende primair onderwijs scholen in Amsterdam Zuidoost.

De interventiegroep kreeg per week 4 lesuren bewegingsonderwijs gegeven door een vakleerkracht, de controlegroep kreeg per week 2 lesuren bewegingsonderwijs gegeven door een vakleerkracht.

Om de motoriek van de deelnemers te meten, is gebruik gemaakt van de 4-Vaardighedenscan. De motoriek test bestond uit 4 verschillende onderdelen; stilstaan, springen-kracht, springen coördinatie & stuiten. Bij alle deelnemers is een voormeting en een nameting gedaan om de progressie in motorische vaardigheid te bepalen. Een repeated measures ANOVA analyse is gedaan om de hoofdvraag te beantwoorden, daarnaast is er ook een Paired Samples T-test gedaan om het verschil in motorische vaardigheid te bepalen binnen 1 groep.

De gemiddelde prestatie in motorische leeftijd bij de interventie groep was bij de voormeting 7,02 jaar (sd=1,10) en bij de nameting 9,13 jaar (sd=1,39), bij de controlegroep respectievelijk 6,69 jaar (sd=0,90) en bij de nameting 7,71 jaar (sd=1,33). Tussen het moment van de voor- en nameting werd bij beide groepen een prestatieverbetering gevonden (p<0,001). Tussen de interventie- en controlegroep werd een significant interactie-effect gevonden (p<0,001).

Geconcludeerd kan worden dat de interventie groep die 4 lesuren per week bewegingsonderwijs kregen een sterkere stijging maakte in motorische leeftijd ten opzichte van de controlegroep die 2 lesuren per week bewegingsonderwijs krijgen. De 2 jaar durende interventie is dan ook effectief gebleken.

(5)

Inleiding

In de uitzending van Brandpunt op 26 mei 2013, sloeg Johan Cruijff alarm over het gebrek aan beweging van Nederlandse kinderen. Kinderen bewegen te weinig en zitten te veel stil achter de computer, met de telefoon of iPad, of voor de televisie (Hendriksen, 2013). Als het aan de VVD ligt, mag straks alleen nog maar gymles op lagere scholen gegeven worden, door leraren, die een hbo-sportopleiding van 4 jaar hebben voltooid, aan de Academie voor Lichamelijke Opvoeding. Het streven is dat over 6 jaar 80 procent van de leerlingen les krijgt van een bevoegd sportleraar.

Gym is net als taal en rekenen een leervak, zegt voorzitter Jacomine Ravensbergen in het Algemeen Dagblad van 2 februari 2016. Volgens Jacomine mogen alleen vakleerkrachten die 4 jaar gestudeerd hebben aan de Academie Lichamelijk Opvoeding nog lesgeven in de gymzaal. Een afgestudeerde student aan de Academie Lichamelijk Opvoeding streeft naar kwalitatief hoog bewegingsonderwijs en legt daarmee een goede basis voor een actieve leefstijl (Aa, van der & Geuze, 2016).

Het kabinet en de PO-raad hebben afgesproken dat het primair onderwijs in 2017 moet voldoen aan de minimumnorm van twee uur, waarbij mogelijk drie uur, beweegonderwijs per week met gekwalificeerde leerkrachten. Meer uren gymles op school draagt bij aan het verbeteren van de leerprestaties, het ontwikkelen van motorische vaardigheden en aan een gezonde samenleving (Smet, 2016).

Eerder werd al genoemd dat kinderen teveel stil zitten en een gebrek aan beweging hebben (Hendriksen, 2013). School zou een ideale plek zijn voor meer beweging onder de kinderen, 2 lesuren bewegingsonderwijs zijn tenslotte verplicht (Smet, 2016). Wellicht kunnen meer uren bewegingsonderwijs, bijvoorbeeld 4 uur, in het primair onderwijs de motorische ontwikkeling naar een hoger niveau tillen.

Uit een recente studie blijkt dat de motorische ontwikkeling niet alleen belangrijk is voor de motoriek maar het zich ook kan lonen in minder overgewicht, een leven lang sporten, minder welvaartsziekten etc. Uit het onderzoek van (Stodden et al., 2009) komt naar voren dat er sterke correlatie is tussen motorische vaardigheden en de lichamelijke fitheid. Het ontwikkelen van diverse complexe vaardigheden kan leiden tot deelname aan lichamelijke activiteiten. De motorische ontwikkeling wordt door Payne (1995) omschreven als: “De motorische ontwikkeling bestaat uit veranderingen in motorisch gedrag die de interactie van het (rijpende) organismen en zijn omgeving reflecteert” (p. 2). De motorische ontwikkeling kan men verdelen in grove en fijne motoriek. Met de grove motoriek worden bewegingen als rollen, lopen en dansen bedoelt. Met de fijne motoriek worden bewegingen als het tekenen van iets of het schrijven van je naam bedoelt.

(6)

Vanuit de theorie zijn verschillende gedachtegangen ontstaan in de loop der tijd over de ontwikkeling van de motoriek. De theorie van de Amerikaanse ontwikkelingspsycholoog Gesell (Van Gelder & Stroes, 2002) was gericht op de rijpingsprocessen van het individu. Gesell geloofde in een universeel grondpatroon, hij geloofde erin dat alle neurologische rijpingsprocessen op eenzelfde manier verliepen. Het model van Gesell is gebaseerd op vijf ontwikkelingsvelden. De vijf ontwikkelingsvelden zijn: grove motoriek, fijne motoriek, adaptatie, spraak- en taalontwikkeling & ontwikkeling van de persoonlijkheid en de sociale vaardigheden. Later werd ondervonden dat er ook andere mechanismen ten grondslag liggen aan de motorische ontwikkeling van een organisme. Onderzoeker Hadders-Algra (2007) heeft in zijn onderzoek laten zien dat er geen systematiek is in de motorische ontwikkeling van een organisme. Bernstein (1967) beschrijft in z’n boek de dynamische systeemtheorie. Bij de dynamische systeemtheorie staat centraal dat het leren niet eenzelfde rijpingsproces is dat geldt voor iedereen. Bij de dynamische systeemtheorie wordt gesteld dat het leren slechts kan bestaan door de interactie tussen het organismen en de omgeving. De berg van de motorische ontwikkeling (Clark & Metcalfe’s, 2002) is hieruit voortgevloeid en beschrijft dat motorische vaardigheden niet strikt optreden als gevolg van groei, deze ontwikkelen zich juist door interactie met contextfactoren. De berg van de motorische ontwikkeling bestaat uit de volgende fasen; reflexieve periode, pre-adaptieve periode, fundamentele motorische patronen, context specifieke motorische vaardigheden periode en de behendigheid periode. Hieronder is een schematische weergave van het model (Clark & Metcalfe’s, 2002):

(7)

Vanuit de bovengenoemde visies omtrent de motorische ontwikkeling is er een duidelijk verschil te zien in de manier van ontwikkelen. Uit de theorie van Gesell (2002) is op te maken dat voor iedereen de motorische ontwikkeling gelijk is, dit zou betekenen dat oefening hier geen zin heeft. De dynamische systeemtheorie en de berg van de motorische ontwikkeling beweren juist dat de motorische ontwikkeling in lijn staat met de interactie met de omgeving. Bij deze theorieën zou oefening een belangrijke rol kunnen spelen bij het verbeteren van de motorische vaardigheden. Een manier om kinderen motorisch vaardiger te krijgen zou het aanbieden van meer oefening kunnen zijn. Verder blijkt dat de motorische ontwikkeling niet alleen belangrijk is voor de motorische vaardigheden van het individu, het kan zich ook lonen in onder andere minder overgewicht, een leven lang sporten en minder welvaartsziekten. Uit een recent onderzoek van (Stodden et al., 2009) zijn er 3 motorische vaardigheden (gooien, schoppen en springen) gebruikt en 6 maatregelen van fysieke fitheid bij jongvolwassene (leeftijd 18-25). De motorische vaardigheid werd beoordeeld doormiddel van product scores van maximaal schoppen, gooien en de maximale afstand springen. De 6 maatregelen voor fysieke fitheid waren een factor analyse, 12min run, percentage lichaamsvet, curl ups, knijpkracht en de maximale beenpers. De multiple regressieanalyse gaf aan dat de product scores voor het springen (74%), het schoppen (58%) en het werpen (59%) met een voorspelde 79% in variantie van de algehele conditie. De resultaten suggereren dat de ontwikkeling van motorische vaardigheden fundamenteel zijn voor het ontwikkelen/onderhouden van voldoende lichamelijke conditie.

Buiten het feit dat hierboven door (Stodden et al., 2009) gegeven is over het verband tussen de motorische vaardigheden en de lichamelijk conditie blijkt uit het onderzoek van (Runhaar et al., 2008) dat Nederlandse basisschoolkinderen van 9 tot 12 jaar minder fit en motorisch vaardig zijn dat kinderen van dezelfde leeftijd in 1980. Bij dit onderzoek is gebruikt gemaakt van een MOPER test die bestaat uit: gebogen arm hang test, 10 x 5m shuttle run test, been lift test, plaattik test, sit and reach test, arm pull test, hoogspring test en de 6 minuten run test. Uit de resultaten kunnen we suggereren dat de motorisch vaardigheid en de fysieke fitheid van de Nederlandse jongeren in 2006 ten opzichte van 1980 significant achteruit zijn gegaan met als gevolg op lange termijn wellicht gezondheidsklachten (Runhaar et al., 2008). Eather luidt in z’n onderzoek dat het motorisch en fitheidsniveau daalt met de leeftijd. Volgens Eather is er dringend behoefte aan hogere intensieve activiteiten. Eather heeft onderzoek gedaan op 4 basisscholen met een totaal van 213 leerlingen in de leeftijd van 10 jaar. De interventiegroep heeft een 8-weekse fit-4-fun programma gedaan. Uit de resultaten is te zien dat de interventiegroep significant beter scoorde op de testen dan de controlegroep. Uit het onderzoek is te concluderen wanneer er gewerkt wordt met een fit-4-fun programma het motorisch activiteitenniveau, flexibiliteit en de gezondheid gerelateerde fitheid toeneemt (Eather et al., 2012). Naast de eerdergenoemde onderzoeken heeft Bellows (2013) een onderzoek gedaan naar kinderen in de leeftijd van 3 tot 5 jaar met overgwicht of obesitas. In dit

(8)

onderzoek keek Bellows (2013) of er een vooruitgang te zien was in motorische vaardigheden, fysieke activiteitennummer en het gewicht van de kinderen. In totaal deden er 263 kinderen mee aan dit onderzoek. De interventiegroep kreeg 6 programma’s van 3 weken. Hierbij werd er 4 keer per week 15 á 20 minuten de stabiliteit, het bewegingsapparaat of de balvaardigheid getraind. Geconcludeerd kan worden uit het onderzoek dat de dosis voldoende was voor het verbeteren van de grof motorische vaardigheden maar niet voor het verhogen van de lichamelijke activiteiten en het verlagen van het BMI (Bellows et al., 2013).

Uit voorgaande onderzoeken komt naar voren dat de motorische ontwikkeling erg belangrijk is voor een actieve leefstijl, meer sporten, minder overgewicht en minder welvaartziekten. Het is dus erg belangrijk dat kinderen hun motorische vaardigheden goed ontwikkelen, zeker omdat (Runhaar et al., 2008) al bewezen heeft in z’n onderzoek dat de laatste 25 jaar kinderen motorisch minder vaardig zijn geworden. Dat de kinderen minder vaardig zijn geworden kan wellicht komen door het overmatig gebruik van iPad, iPod en gameconsoles (Hendriksen, 2013). Na school gaan de kinderen vaak gamen in plaats van bewegen in een park of op een plein. Vanuit het kabinet wordt nu gepleit voor 2 á 3 uur bewegingsonderwijs op school, hier moeten de kinderen tenslotte verplicht bewegen (Smet, 2016). Nog meer uren bewegingsonderwijs kunnen wel degelijk zin hebben, deze uren worden verplicht en dit kan wellicht de motorische ontwikkeling naar een hoger niveau brengen.

De onderzoeksvraag luidt daarmee als volgt: “Is er een verschil in grof-motorische ontwikkeling tussen basisschoolleerlingen die 4 lesuren in de week bewegingsonderwijs krijgen en leerlingen die 2 lesuren bewegingsonderwijs krijgen in het primair onderwijs?”

Vanuit de dynamische systeemtheorie (Bernstein, 1967) en het berg model van de motorische ontwikkeling (Clark & Metcalfe’s, 2002) wordt beweerd dat door oefening de motorische vaardigheden zullen verbeteren. Deze 2 theorieën pleiten beide voor een interactie met de omgeving voor het verbeteren van de motorische vaardigheden. In het onderzoek van (Bellows, 2013) is te zien dat al bij een inspanning van 15 á 20 minuten per dag en 4 keer per week een verbetering in grof motorische vaardigheden te vinden is. Al met al verwacht ik dat de groep die 4 lesuren in de week bewegingsonderwijs krijgt van een vakleerkracht significant beter presteert dan de groep die 2 lesuren in de week bewegingsonderwijs krijgt van een vakleerkracht in het primair onderwijs.

(9)

Methode

Het onderzoek heeft verschillende scholen in de regio Amsterdam gevraagd of zij wilden deelnemen aan het project meten van motoriek bij leerlingen uit de groepen 3 t/m 8. De deelnemende scholen hebben toestemmingsbrieven meegegeven aan de leerlingen, indien er bezwaar was tegen het meten van motoriek diende deze te worden ingevuld. De deelnemers zaten bij de start van de interventie in groep 3/4, vervolgens zijn ze 2 jaar gevolgd. Er zijn 2 verschillende primair onderwijs scholen in Amsterdam Zuidoost gebruikt voor de interventie. De school die tot de interventiegroep behoort is een reguliere basisschool, de school die tot de controlegroep behoort biedt onderwijs aan kinderen met een Islamitische achtergrond. De interventiegroep kreeg 4 uur bewegingsonderwijs aangeboden van een vakdocent in de gymzaal. De controlegroep kreeg 2 uur bewegingsonderwijs aangeboden door een vakdocent in de gymzaal.

Proefpersonen:

In totaal deden er 179 deelnemers mee aan het onderzoek, waarvan 92 deelnemers (51,4%) in de interventiegroep en 87 deelnemers (48,6%) in de controlegroep. De interventiegroep bestond uit 40 jongens (43,5%) en 52 meisjes (56,5%). In de controlegroep zaten 27 jongens (31,0%) en 60 meisjes (69,0%). De gemiddelde leeftijd bij de voormeting van de interventiegroep was 6,93 jaar (sd=0,46) en bij de nameting 8,78 jaar (sd=0,70). De gemiddelde leeftijd bij de voormeting van de controlegroep was 6,67 jaar (sd=0,54) en bij de nameting 8,41 jaar (sd=0,76).

(10)

Niet alle deelnemers hebben een voor en nameting gedaan of andersom. Bij 146 deelnemers (81,6%) is een voormeting afgenomen, hierbij zijn 33 missende waarden (18,4%). Bij 148 deelnemers is een nameting afgenomen (82,7%), hierbij zijn 31 missende waarden (17,4%). Bij 116 deelnemers is zowel een voormeting als nameting afgenomen (64,8%), hiervan zitten 61 deelnemers in de interventiegroep (34,1%) en 55 deelnemers in de controlegroep (30,7%).

Interventie:

De interventiegroep kreeg per week 4 lesuren bewegingsonderwijs gegeven door een vakleerkracht. Het doel van deze 4 lesuren bewegingsonderwijs was het verbeteren van de motorische vaardigheden. De controlegroep kreeg per week 2 lesuren bewegingsonderwijs gegeven door een vakleerkracht. Het doel van deze 2 lesuren bewegingsonderwijs was het verbeteren van de motorische vaardigheden. Binnen de interventie- en controlegroep zijn er een aantal verschillen. De school van de interventiegroep is een reguliere school waarbij ieder kind welkom is, er wordt hier passend onderwijs geboden aan elke kind. Naast dat de school van de interventiegroep een reguliere basisschool is, is het het de ‘sportiefste’ school van Nederland. De school van de controlegroep is een Islamitische basisschool die zijn lessen hierop inricht, de leerlijn bewegen op muziek wordt bijvoorbeeld niet aangeboden tijdens de lessen bewegingsonderwijs. Ook worden de groepen vanaf groep 5 gescheiden van jongens en meisjes.

Procedure:

Voor het meten van de motorische vaardigheden wordt 2x per jaar bij zowel de interventiegroep als de controlegroep de 4-Vaardighedenscan afgenomen. De eerste meting voor zowel de interventie als de controlegroep is gedaan in het voorjaar van 2014, de eindmeting is voor beide groepen gedaan in het voorjaar van 2016. Naast deze 4-Vaardighedenscan werden de lessen ingericht door de vakleerkracht van de desbetreffende basisschool. Deze lessen waren gericht op het vakwerkplan van de basisschool, deze waren niet aangepast op het onderzoek. Wel heeft de interventiegroep 4 lesuren in de week bewegingsonderwijs en de controlegroep 2 lesuren in de week bewegingsonderwijs.

(11)

De meting werd gedaan in de gymzaal van de desbetreffende basisschool. Tijdens de metingen werden de leerlingen verdeeld over 4 vakken. Elk vak heeft z’n eigen onderdeel van de 4-Vaardighedenscan en daarbij een getrainde testafnemer.

De complete protocollen van de 4-Vaardighedenscan zijn te vinden in bijlage 2. Meetinstrumenten:

Om de motoriek van de deelnemers te meten is er gebruik gemaakt van de 4-Vaardighedenscan. De motoriek test bestond uit 4 verschillende onderdelen verdeeld met verschillende niveaus (van Gelder, 2007). Het eerste onderdeel is stilstaan, hierbij moesten de leerlingen zolang mogelijk op 1 been stilstaan met zowel de ogen open als dicht. Het tweede onderdeel is springen-kracht, hierbij moesten de leerlingen hinkelen over een lengte van 9 meter. Het derde onderdeel is springen-coördinatie, dit onderdeel was onder verdeeld in 6 sub niveaus die steeds complexer werden. Het laatste onderdeel is stuiten, hierbij moesten de leerlingen stuiteren met een bal en daarbij dribbelen. De complete uitleg van de 4-Vaardighedenscan is te vinden in bijlage 2.

De testen zijn betrouwbaarder gemaakt door iedere deelnemer 2 pogingen te geven, hierdoor hadden ze een extra poging om een resultaat neer te zetten. Van deze beide pogingen wordt de beste poging genoteerd. Tijdens de meting waren er continue 4 testafnemers aan het werk die onder toezicht stonden van een supervisor, dit maakte de testen betrouwbaarder. Deze testafnemers hebben van te voren een testdag gehad waarbij ze verschillende vaardigheden voor het afnemen van de test aangeleerd kregen en deze moesten kunnen laten zien.

Dataverzameling en statische analyse:

De dataverzameling is tijdens de metingen verwerkt en verzameld in de iPad. Op de iPad is de applicatie TanGO gebruikt voor het verwerken van de data. Na afloop is de data verwerkt in Excel. Voor alle analyses is SPSS 21.0 gebruikt. De data zijn op uitschieters en normaliteit, via een descriptieve analyse met onder andere een histogram met normaalcurve, gecheckt voor de analyses. Een repeated measures ANOVA analyse is gedaan om de hoofdvraag te beantwoorden. Deze analyse geeft aan of er een significant verschil in prestatieverbetering is, tussen de interventiegroep en de controlegroep. Bij dit onderzoek is een significantieniveau aangehouden van p<0,005.

(12)

Resultaten

De data zijn gecheckt op uitschieters en normaliteit, via een descriptieve analyse met een histogram en normaalcurve. Deze descriptieve analyse is voor beide groepen bij zowel voor- als nameting

uitgevoerd. Bij de voormeting deden in totaal 146 deelnemers (33 missende waarden) mee, bij de nameting 148 deelnemers (31 missende waarden). De gemiddelde motorische leeftijd bij de voormeting was 6,83 jaar (sd=1,02) en bij de nameting 8,42 jaar (sd=1,53). Zie tabel 3 voor descriptieve gegevens, in de bijlage 1 SPSS ouputs zijn de histogrammen met normaalcurve toegevoegd.

De Repeated Measure Anova analyse is gebruikt om het verschil van twee metingen tussen twee groepen te bepalen. Bij dit onderzoek gaat het om de voor- en nameting van zowel de interventie als de controlegroep. Er wordt hier onderzocht of er een verschil in vooruitgang is geboekt tussen de interventie- en controlegroep.

Tussen het moment van de voor- en nameting werd bij beide groepen een significante

prestatieverbetering gevonden (F(1,114) = 187,344; p = <0,001). De gemiddelde prestatie (motorische leeftijd) van de interventiegroep was bij de voormeting 7,02 jaar (sd=1,10) en bij de nameting 9,13 jaar (sd=1,39), bij de controlegroep respectievelijk 6,69 jaar (sd=0,90) en 7,71 jaar (sd=1,33). Zowel de interventie als de controlegroep zijn vooruitgegaan in motorische leeftijd. De interventiegroep boekte een verbetering in motorische leeftijd van 2,11 jaar, de controlegroep boekte een verbetering in motorische leeftijd van 1,02 jaar. Tussen de interventie- en controlegroep werd een significant

interactie-effect gevonden (F(1,114) = 22,474; p = <0,001). Zie tabel 4 en figuur 1.

Naast de Repeated Measures Anova is er ook een paired samples t-test uitgevoerd bij zowel de interventie als de controlegroep. Deze test is gedaan om te kijken of er binnen de groepen vooruitgang is geboekt.

(13)

Het verschil in de gemiddelde prestatieverbetering (motorische leeftijd) van de interventiegroep tussen de voor- en nameting was 2,11 jaar en wel significant (t= 12,032; df= 60; p=<0,001). Het verschil in de gemiddelde prestatieverbetering (motorische leeftijd) van de controlegroep tussen de voor- en nameting was 1,02 jaar en wel significant (t= 7,186; df= 54; p=<0,001).

Hieronder is tabel 4 weergegeven. In deze tabel zijn de prestaties van zowel de interventie als de controlegroep weergegeven bij de voor- en nameting. In de derde kolom is de paired samples t-test weergegeven.

(14)

Figuur 1 laat de prestatieverbetering zien in motorische leeftijd tussen de interventie- en controlegroep. Op de X-as is zowel de voor als nameting te zien. Op de Y-as is de motorische leeftijd weergegeven in jaren. De blauwe lijn is de interventiegroep, de groene lijn is de controlegroep.

Figuur 1; interventie meting 1 en meting 2 in prestatieverbetering motorische leeftijd. Voormeting Nameting Mo to ri sch e l ee ft ij d i n j a re n

(15)

Discussie

Het doel van dit onderzoek was om te onderzoeken of er verschil in leereffect is tussen basisschoolleerlingen die 4 lesuren in de week bewegingsonderwijs krijgen 2 jaar lang of leerlingen die 2 lesuren bewegingsonderwijs krijgen 2 jaar lang. Uit het onderzoek is gebleken dat de groep die 4 lesuren in de week bewegingsonderwijs krijgen een groter leereffect hebben gehad op de motorische leeftijd dan de groep die 2 lesuren bewegingsonderwijs kregen (zie tabel 4 en figuur 1). De enorme vooruitgang van de interventiegroep is wellicht te wijten aan de activiteiten die de school buiten de gymlessen om organiseert, deze activiteiten houden zich bezig met allerlei takken van sport. Ook heeft de school van de interventiegroep de titel als ‘sportiefste’ school van Nederland binnen gesleept, dit zou ervoor gezorgd kunnen hebben dat de kinderen het bewegen zijn gaan waarderen en daardoor meer bewegen buiten de gymlessen om. De school van de controlegroep is een Islamitische basisschool waarbij ze vanaf groep 4/5 gescheiden les krijgen, jongens en meisjes worden gescheiden. Dit zou wellicht invloed gehad kunnen hebben op de motorische ontwikkeling van de kinderen. Buiten het feit dat de kinderen gescheiden les krijgen, wordt de leerlijn bewegen op muziek niet toegestaan op deze basisschool wegens religieuze redenen. Doordat de leerlijn bewegen op muziek niet behandeld wordt, kan dit er wellicht voor gezorgd hebben dat kinderen minder vooruit zijn gegaan in motorische ontwikkeling dan de interventiegroep. Eerder gedaan onderzoek liet zien dat er bij kinderen van 3 tot 5 jaar met obesitas een kleine verbetering was in grof motorische vaardigheden wanneer hier 15 à 20 minuten per dag aandacht aan werd besteed (Bellows et al., 2013). Het verschil in resultaat kan gekoppeld worden aan de tijd die besteed wordt aan de motorische vaardigheden. Bij Bellows (2013) werd er slecht 15 à 20 minuten per dag besteed aan de motorische vaardigheden in tegenstelling tot 4 lesuren à 45 minuten per week bij de interventiegroep. Naast deze tegenstelling is er ook een overeenkomst te vinden. De interventie naar verbetering in motorische vaardigheden blijkt niet alleen effect te hebben in de leeftijd van 6 tot 10 jaar maar ook in de leeftijd van 3 tot 5 jaar. Eather (2012) toont in z’n onderzoek aan dat wanneer er gewerkt wordt met een fit-4-fun programma 8 weken lang zowel de motorische vaardigheden als de fitheid verbeterd. Bij Eather (2012) wordt de fitheid meegenomen in de interventie, dit is bij dit onderzoek niet gedaan. Wel komen beide onderzoeken met gelijke resultaten, bij allebei is er verbetering te zien in motorische vaardigheden. Ook is is bij beide interventies dezelfde leeftijdscategorie gebruikt. Of er een correlatie is tussen motorische ontwikkeling en fitheid zal nader onderzocht moeten worden.

Uit de resultaten is gebleken dat de interventiegroep een groter leereffect heeft gehad dan de controlegroep. Voor dit onderzoek zijn enkele verbeterpunten te vinden wat het onderzoek betrouwbaarder zal maken. Het onderzoek is afgenomen op 2 verschillende basisscholen in Amsterdam Zuidoost. Deze 2 basisscholen bevinden zich in dezelfde regio in Amsterdam, maar de vakwerkplannen van de lessen bewegingsonderwijs kunnen erg verschillen. Het ene vakwerkplan kan

(16)

beter aansluiten op de motorische ontwikkeling van de kinderen dan de ander. Naast dat er wellicht verschillende vakwerkplannen zijn gebruikt is het een erg kleine populatie om een interventie mee te doen. Het zou zo kunnen zijn dat er nu niet een echt effect heeft plaatsgevonden maar enkel een statistische afwijking. Tot slot zou het zo kunnen zijn dat de interventiegroep een grotere sportparticipatie buiten de gymlessen om hebben gehad dan de controlegroep. De prestatie verbetering in motorische leeftijd bij interventiegroep zou hierdoor groter geworden kunnen zijn ten opzichte van de controlegroep. De kans dat de interventiegroep buiten de gymlessen om meer aan sportparticipatie deed acht ik groot vanwege het feit dat de interventieschool de titel als ‘sportiefste’ school van Nederland heeft binnen gesleept.

(17)

Conclusie

Uit onderzoek is gebleken dat een 2 jaar durende interventie waarbij de interventiegroep 4 lesuren bewegingsonderwijs kregen in de week een sterke stijging maakt in motorische leeftijd ten opzichte van de controlegroep die 2 lesuren in de week bewegingsonderwijs krijgen. Als suggestie voor de beroepspraktijk is uit onderzoek gebleken dat het belangrijk is om kinderen veel te laten oefenen en bewegen. Naast het feit dat het belangrijk is om kinderen veel te laten oefenen en bewegen moet de gymdocent zich inzetten voor kwalitatief goed bewegingsonderwijs en zich optimaal inzetten voor naschoolse activiteiten.

Aanbevelingen

Als suggestie voor vervolgonderzoek zou soortgelijk vervolgonderzoek gedaan kunnen worden met de volgende aanpassingen. Voor de interventie zal er een grotere groep met deelnemers moeten worden gemeten. Dit zal het onderzoek betrouwbaarder maken en hierdoor zal het wellicht niet alleen een statistische afwijking zijn maar ook een echt effect. Naast dat er grotere groep met deelnemers moet komen, moet er ook gekeken worden naar scholen uit verschillende regio’s. Scholen uit verschillende regio’s maken het beeld completer en het geeft het onderzoek een reëler beeld over de uitkomst. Tot slot is bij dit onderzoek de sportparticipatie niet meegenomen in de onderzoeksresultaten. Voor vervolgonderzoek raad ik aan om dit wel te doen. Wanneer een school buiten de gymlessen om nog veel aan bewegen doet kan dit het motorische leerproces wellicht versnellen en hierdoor de motorische leeftijd naar een hoger niveau brengen.

Als suggestie voor de beroepspraktijk is het belangrijk om kinderen in het primair onderwijs veel te laten bewegen en oefenen. Eerder werd al genoemd door Bernstein (1967) dat bewegen tot stand komt door een interactie met de omgeving, oefening baart kunst. Dit onderzoek toont aan dat meer bewegingsonderwijs wel degelijk bijdraagt aan de motorische ontwikkeling van kinderen. De gymdocent moet zich zowel bij het beleid als in de gymzaal inzetten voor meer en kwalitatief goed bewegingsonderwijs, het is tenslotte bewezen dat dit waardevol is. Naast het zich inzetten tijdens de gymlessen is het wellicht verstandig dat de gymleraar zich ook gaat inzetten voor kwalitatief goede naschoolse activiteiten. Dit alles moet het bewegingsonderwijs naar een hoger niveau tillen, wat ten goede zal komen aan de motorische ontwikkeling.

(18)

Literatuurlijst

Aa, E. van der., & Geuze, S. (2016). VVD: Sportleraar verplicht op de basisschool. Verkregen op 4, maart, 2017 van http://www.ad.nl/binnenland/vvd-sportleraar-verplicht-op-de-basisschool~af02dd74/

Anderson, J., Bellows, L. L., Davies, P. L., & Kennedy, C. (2013). Effectiveness of a Physical Activity Intervention for Head Start Preschoolers: A Randomized Intervention Study. The American Journal of Occupational Therapy, 67 (1), 28-36. doi: 10.5014/ajot.2013.005777

Bernaards, C. M., Commissaris, D. A. C. M., Hendriksen, I. J. M., Hildebrandt, V. H., Mechelen, W. Van., & Proper, K. I. (2013). Langdurig zitten: een nieuwe bedreiging voor onze gezondheid! TSG, 91 (1), 22-25.

Bernstein, N., (1967). The co-ordination and regulation of movements. Oxford, New York: Pergamon Press.

Bilo, R. A. C., & Voorhoeve, H. W. A. (2008). Kind in ontwikkeling. Houten: Springer Media B.V.

Chinapaw, M., Collard, D. C. M., Kemper, H. C. G., Mechelen, W. van., Runhaar, J., & Singh, A. S. (2009). Motor fitness in Dutch youth: Differences over a 26-year period (1980–2006). Journal of Science and Medicine in Sport, 13 (3). doi: 10.1016/j.jsams.2009.04.006

Clark, J. E., & Meltcalfe, J. M. (2002). The Mountain of motor development: a metaphor. National Association for Sport and Physical Education, 2, 163-190.

Eather, N., Lubans, D. R., & Morgan, P. J. (2013). Improving the fitness and physical activity levels of primary school children: Results of the Fit-4-Fun group randomized controlled trial. Preventive

(19)

Gelder, W. v., Berg, M., & Weene, E. v. (2007). Zorg voor beweging in de PABO (pp. 13-26). Heeswijk-Dinther, Nederland: Esstede.

Gelder, W. van, & Stroess, H. (2002). Leerlingvolgsysteem bewegen en spelen. Maarssen: Elsevier.

Hadders-Algra, M. (2007). Putative neural substrate of normal and abnormal general movements. Neuroscience and Biobehavioral Revieuws, 31 (8). doi: 10.1016/j.neubiorev.2007.04.009

Hoeboer, J., Krijger, M., Savelsbergh, G., & Vries, S. de (2014). En verder. De bijdrage van LO aan de motorische ontwikkeling van kinderen, 9, 49-51, Gedownload op 22 april 2017, van https://www.kennisbanksportenbewegen.nl/?file=6076&m=1455194082&action=file.download

Payne, V. G., & Isaacs, L. D. (1995). Human Motor Development. A lifespan Approach. New York: McGraw-Hill.

Smet, L. De. (2016). Kinderen hebben baat bij meer bewegingsonderwijs. Verkregen op 3, maart, 2017 van http://www.de-focus.nl/specials/kinderen-hebben-baat-bij-meer-bewegingsonderwijs/

Stodden, D. F., Langendorfer, S., & Robertson, M. A. (2009). The association between motor skill competence and physical fitness in young adults. Research Quarterly for Excersice and Sport, 80 (2), 223-229.

(20)

Bijlagen

Bijlage 1: SPSS OUTPUT

Statistics Geslacht N Valid 179 Missing 0 Geslacht

Frequency Percent Valid Percent

Cumulative Percent Valid Jongen 67 37,4 37,4 37,4 Meisje 112 62,6 62,6 100,0 Total 179 100,0 100,0 Descriptive Statistics

N Minimum Maximum Mean Std. Deviation

LeeftijdT1 179 5,09 8,31 6,8077 ,51847

LeeftijdT6 179 6,43 10,10 8,5989 ,75157

(21)

Statistics

Voormeting Nameting

N Valid 146 148

Missing 33 31

Interventie

Frequency Percent Valid Percent

Cumulative Percent Valid Interventiegroep 92 51,4 51,4 51,4 Controlegroep 87 48,6 48,6 100,0 Total 179 100,0 100,0 Voormeting

Frequency Percent Valid Percent

Cumulative Percent Valid 4,25 1 ,6 ,7 ,7 4,50 1 ,6 ,7 1,4 5,00 3 1,7 2,1 3,4 5,25 6 3,4 4,1 7,5 5,50 5 2,8 3,4 11,0 5,75 5 2,8 3,4 14,4 6,00 13 7,3 8,9 23,3 6,25 17 9,5 11,6 34,9 6,50 15 8,4 10,3 45,2 6,75 10 5,6 6,8 52,1 7,00 20 11,2 13,7 65,8

(22)

7,25 14 7,8 9,6 75,3 7,50 3 1,7 2,1 77,4 7,75 13 7,3 8,9 86,3 8,00 3 1,7 2,1 88,4 8,25 8 4,5 5,5 93,8 8,50 3 1,7 2,1 95,9 9,00 4 2,2 2,7 98,6 9,25 1 ,6 ,7 99,3 10,50 1 ,6 ,7 100,0 Total 146 81,6 100,0 Missing 99999,00 33 18,4 Total 179 100,0 Nameting

Frequency Percent Valid Percent

Cumulative Percent Valid 5,00 2 1,1 1,4 1,4 5,25 1 ,6 ,7 2,0 5,50 1 ,6 ,7 2,7 5,75 1 ,6 ,7 3,4 6,00 1 ,6 ,7 4,1 6,25 2 1,1 1,4 5,4 6,50 7 3,9 4,7 10,1 6,75 6 3,4 4,1 14,2 7,00 12 6,7 8,1 22,3

(23)

7,50 12 6,7 8,1 32,4 7,75 14 7,8 9,5 41,9 8,00 8 4,5 5,4 47,3 8,25 8 4,5 5,4 52,7 8,50 4 2,2 2,7 55,4 8,75 14 7,8 9,5 64,9 9,00 7 3,9 4,7 69,6 9,25 3 1,7 2,0 71,6 9,50 12 6,7 8,1 79,7 10,00 13 7,3 8,8 88,5 10,25 1 ,6 ,7 89,2 10,50 8 4,5 5,4 94,6 11,00 2 1,1 1,4 95,9 11,50 2 1,1 1,4 97,3 12,00 1 ,6 ,7 98,0 12,50 2 1,1 1,4 99,3 13,00 1 ,6 ,7 100,0 Total 148 82,7 100,0 Missing 99999,00 30 16,8 System 1 ,6 Total 31 17,3 Total 179 100,0

(24)

Geslacht

Frequency Percent Valid Percent

Cumulative Percent Valid jongen 40 43,5 43,5 43,5 meisje 52 56,5 56,5 100,0 Total 92 100,0 100,0 Geslacht

Frequency Percent Valid Percent

Cumulative Percent Valid jongen 27 31,0 31,0 31,0 meisje 60 69,0 69,0 100,0 Total 87 100,0 100,0 Descriptive Statistics

N Minimum Maximum Mean Std. Deviation

LeeftijdT1 92 5,97 7,94 6,9345 ,46119

LeeftijdT6 92 7,30 10,10 8,7761 ,70370

Valid N (listwise) 92

Descriptive Statistics

N Minimum Maximum Mean Std. Deviation

LeeftijdT1 87 5,09 8,31 6,6736 ,54401

LeeftijdT6 87 6,43 9,98 8,4116 ,75900

(25)

Normaalverdeling Statistics Motorischeleeftijd voormeting N Valid 146 Missing 33 Mean 6,8271 Median 6,7500 Mode 7,00 Std. Deviation 1,01818

(26)

Statistics Motorischeleeftijd nameting N Valid 148 Missing 31 Mean 8,4172 Median 8,2500 Mode 7,75a Std. Deviation 1,52763

a. Multiple modes exist. The smallest value is shown

(27)

Reapeated Meseare ANOVA Within-Subjects Factors Measure: MEASURE_1 Motorischeleeftijd Dependent Variable 1 Voormeting 2 Nameting Between-Subjects Factors Value Label N Interventie 1 Interventiegroe p 61 2 Controlegroep 55 Descriptive Statistics

Interventie Mean Std. Deviation N Voormeting Interventiegroep 7,0205 1,09668 61 Controlegroep 6,6909 ,90134 55 Total 6,8642 1,01799 116 Nameting Interventiegroep 9,1270 1,39016 61 Controlegroep 7,7136 1,32586 55 Total 8,4569 1,52845 116

(28)

Multivariate Testsa

Effect Value F Hypothesis df Error df Sig.

Motorischeleeftijd Pillai's Trace ,622 187,344b 1,000 114,000 ,000

Wilks' Lambda ,378 187,344b 1,000 114,000 ,000

Hotelling's Trace 1,643 187,344b 1,000 114,000 ,000

Roy's Largest Root 1,643 187,344b 1,000 114,000 ,000

Motorischeleeftijd * Interventie

Pillai's Trace ,165 22,474b 1,000 114,000 ,000

Wilks' Lambda ,835 22,474b 1,000 114,000 ,000

Hotelling's Trace ,197 22,474b 1,000 114,000 ,000

Roy's Largest Root ,197 22,474b 1,000 114,000 ,000

a. Design: Intercept + Interventie

Within Subjects Design: Motorischeleeftijd b. Exact statistic

Mauchly's Test of Sphericitya

Measure: MEASURE_1 Within Subjects Effect Mauchly's W Approx. Chi-Square df Sig. Epsilonb

Greenhouse-Geisser Huynh-Feldt Lower-bound

Motorischeleeftijd 1,000 ,000 0 . 1,000 1,000 1,000

(29)

a. Design: Intercept + Interventie

Within Subjects Design: Motorischeleeftijd

b. May be used to adjust the degrees of freedom for the averaged tests of significance. Corrected tests are displayed in the Tests of Within-Subjects Effects table.

Tests of Within-Subjects Effects

Measure: MEASURE_1

Source

Type III Sum of

Squares df Mean Square F Sig.

Motorischeleeftijd Sphericity Assumed 141,610 1 141,610 187,344 ,000

Greenhouse-Geisser 141,610 1,000 141,610 187,344 ,000 Huynh-Feldt 141,610 1,000 141,610 187,344 ,000 Lower-bound 141,610 1,000 141,610 187,344 ,000 Motorischeleeftijd * Interventie Sphericity Assumed 16,987 1 16,987 22,474 ,000 Greenhouse-Geisser 16,987 1,000 16,987 22,474 ,000 Huynh-Feldt 16,987 1,000 16,987 22,474 ,000 Lower-bound 16,987 1,000 16,987 22,474 ,000

Error(Motorischeleeftijd) Sphericity Assumed 86,171 114 ,756

Greenhouse-Geisser 86,171 114,000 ,756

Huynh-Feldt 86,171 114,000 ,756

(30)

Tests of Within-Subjects Contrasts

Measure: MEASURE_1

Source Motorischeleeftijd

Type III Sum of

Squares df Mean Square F Sig.

Motorischeleeftijd Linear 141,610 1 141,610 187,344 ,000 Motorischeleeftijd * Interventie Linear 16,987 1 16,987 22,474 ,000 Error(Motorischeleeftijd) Linear 86,171 114 ,756

Tests of Between-Subjects Effects

Measure: MEASURE_1 Transformed Variable: Average

Source

Type III Sum of

Squares df Mean Square F Sig.

Intercept 13498,524 1 13498,524 6392,044 ,000

Interventie 43,934 1 43,934 20,804 ,000

(31)

Paired Samples Statistics

Mean N Std. Deviation Std. Error Mean

Pair 1 NametingCON 7,7136 55 1,32586 ,17878

VoormetingCON 6,6909 55 ,90134 ,12154

Paired Samples Correlations

N Correlation Sig.

Pair 1 NametingCON &

(32)

Paired Samples Statistics

Mean N Std. Deviation Std. Error Mean

Pair 1 NametingINT 9,1270 61 1,39016 ,17799

VoormetingINT 7,0205 61 1,09668 ,14041

Paired Samples Correlations

N Correlation Sig.

Pair 1 NametingINT &

VoormetingINT 61 ,415 ,001

Paired Samples Test

Paired Differences t df Sig. (2-tailed) Mean Std. Deviation Std. Error Mean 95% Confidence Interval of the Difference Lower Upper Pair 1 NametingCON - VoormetingCON 1,02273 1,05549 ,14232 ,73739 1,30807 7,186 54 ,000

Paired Samples Test

Paired Differences t df Sig. (2-tailed) Mean Std. Deviation Std. Error Mean 95% Confidence Interval of the Difference Lower Upper

(33)

Pair 1 NametingINT -

(34)
(35)
(36)
(37)
(38)
(39)
(40)
(41)
(42)
(43)

Uitleg 4-Vaardighedenscan

Stilstaan; bij dit onderdeel moesten de leerlingen zo lang mogelijk stilstaan op 1 been (zowel

links als rechts), met zowel de ogen open als dicht. Wanneer er met het lichaam grote

corrigerende bewegingen gemaakt werden zoals het raken van de grond met de andere voet,

hinken of de benen klemmen stopte de meting. De meting werd uitgevoerd achter 2 dikke

matten die opgesteld waren tussen 2 bruggen. De deelnemers konden hierdoor in alle rust de

meting doen. De tijd werd bijgehouden met een geijkte stopwatch, hierdoor kan de meting als

valide worden beschouwd.

Springen-Kracht; de deelnemers hinkelden bij dit onderdeel 9 meter naar de overkant. De

deelnemers probeerde zo groot mogelijke hinkels te maken naar de overkant. Hoe minder

hinkels de deelnemer maakte, hoe beter dit was. Elke deelnemer had twee pogingen, de beste

gold. De testleider telde het aantal voetcontacten tussen de lijnen. Het meetlint dat gebruikt is

voor de meting is geijkt, dit maakte de meting valide.

Springen-Coördinatie; dit onderdeel was onderverdeeld in 6 niveaus. Waar je mocht starten

was afhankelijk van in welke groep je als deelnemer op dat moment zat. De testafnemer was

degene die de niveaus voordeed aan de deelnemer, de deelnemer diende hierna zelf door te

gaan zonder daarbij hulp te krijgen van de testafnemer. Voor de test kregen de deelnemers 2

pogingen, wanneer er een niveau lukt werd er verder gegaan naar het volgende niveau. Bij dit

testonderdeel werd erdoor getest tot een deelnemer twee achtereenvolgende oefeningen niet

had gehaald.

Stuiten; iedere deelnemer startte bij dit onderdeel op hetzelfde niveau. Eerst moest de

deelnemer 15x stuiteren (zowel met de linker als rechterhand) daarna een zoveel mogelijk

achtjes dribbelen in dertig seconde. Wanneer de deelnemer 10 of 11 achtjes kon dribbelen

diende de deelnemer een extra oefening te doen. Deze oefening was 15x stuiten met de bal

met de ogen gericht naar een extern punt, dit werd zowel met de linker als rechterhand

gedaan. Voor de test is een geijkte stopwatch gebruikt, dit maakte de test valide.

(44)

Bijlage 3: Inleverewijs Ephorus

Beste Martijn de Vries,

Het document is ingeleverd bij Turnitin | Ephorus en je docent Ramon Stuart (r.stuart@hva.nl) is hiervan op de hoogte gesteld.

Het unieke nummer dat aan het document is toegekend is: 7ef181a9-efde-43fe-9b51-0cd65c7d6356.

We raden je aan deze pagina uit te printen of op te slaan. Inlevercode: 4016AONDPA

Datum: zondag 28 mei 2017 13:33:47 uur CEST Jouw gegevens:

Martijn de Vries 500689810

martijn.de.vries7@hva.nl

[de Vries], [500689810], [Tim van Kernebeek] Je docent:

Ramon Stuart r.stuart@hva.nl

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

§ kan indien relevant voor het te vervaardigen keramische product onderglazuren op leerharde klei (engobes maken en aanbrengen, onderglazuren met toevoeging van kleurpigmenten maken

Genomisch instabiele kankercellen kunnen een cel-intrinsieke interferon respons onderdrukken, onder meer via overexpressie van MYC, om te voorkomen dat ze worden opgeruimd

Behalve door te observeren, probeert het team ook met behulp van testen de oorzaak van de licht motorische problemen van uw kind te achterhalen.. Verder krijgen u en andere

Die navorser het die persone evalueer om die aard van rehabilitasiedienste te bepaal wat benodig is (fisioterapie, arbeidsterapie, spraakterapie en &#34;ander&#34; wat maatskaplik

Onbekend Niet onderzocht Voldoende betrouwbaar Onbekend Fijne motoriek Contextual Fine Motor Questionnaire 2 22 4-8 jaar Ouders, verzorgers, leerkrachten. Hiermee

Additionally, high negative correlations were found between knee flexion angle and vGRF in TR1 and in the posttest, indicating greater flexion angles with smaller vGRF in

Veel breder dan vaardigheid an sich meten.’ (Vakleerkracht bewegingsonderwijs, cluster 3- school).. Uit de interviews met de leerkrachten komen drie doelen van het

Tijdens de interviews werd ingegaan op (1) de manier waarop motorische vaardigheden worden gemeten, (2) welke instrumenten hiervoor gebruikt worden en of men hier tevreden over is,