• No results found

Invloed van citruspulp in het voer van mestvarkens op de mestresultaten en op de stank van de geproduceerde mest en mest plus urine

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Invloed van citruspulp in het voer van mestvarkens op de mestresultaten en op de stank van de geproduceerde mest en mest plus urine"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Invloed van citruspulp in het voer van mestvarkens op de test-resultaten en op de stank van de geproduceerde mest en mest plus urine.

N.P.Lenis Rapport nr. 94

(2)

1. 2. 0 1 ? 2 2.3. 2.3.1. £•< • *J » Ä » # 2.3.2.1 2.3.2.2 2.3.2.3 3. 3.1. 3.2. 3.2.1. 3.2.2. •mJ « Ä • -J • 4. 4.1. 4.2. 4.3. Inleiding Proefopzet Proefdieren Rantsoenen

Uitvoering van de proef

«oötechnisch gedeelte

Sensorisch onderzoek en . Algemeen

. Instrumentele analyse

. Sensorisch onderzoek Verloop van de proef Zoötechnisch gedeelte Sensorisch onderzoek en Algemeen Instrumentele analyse Sensorisch onderzoek Resultaten en discussie Zoötechnisch gedeelte Instrumentele analyse Sensorisch onderzoek instrumentele analyse instrumentele analyse Blz. 1. 3. 3. 3. 5. 5. 5. 5. 7. 7. 8. 8. 9. 9. 9. 10. 10. 10. 12. 13.

4.4. Correlatie van het sensorisch met het instrumenteel

onderzoek 15.

5. Conclusies 1 5 . S. Curinary' •' 1 6 .

(3)

INL3IDING

In het kader van het "Megista"-onderéoek wordt ten aanzien van het aspect stank, wat vooral een probleem vormt op in-tensieve veehouderijbedrijven, veel aandacht besteed aans 1. methoden ter bestrijding van stank (o.a. met behulp van

luchtwassers en mestbeluchters)

2. aan de wijze waarop stank zich verspreidt en 3. het "meten" van stank.

Bij dit laatste punt kan o.a. gedacht worden aan: het ont-wikkelen van een eenvoudige methode voor het meten c.q. registreren van stank? de samenstelling van de stallucht van varkens- en kippenstallen en de relatie tussen de con-centratie van de stankcomponenten en de organoleptisch ge-meten stankconcentratie. Daarnaast wordt ook fundamenteel onderzoek verricht naar de stankveroorzakende processen in mest, waarbij wordt nagegaan hoe de afzonderlijke

stank-componenten ontstaan en onder welke omstandigheden deze pro-cessen optreden.

Men neemt aan dat het grootste deel van de stank in en bij

mest- en fókvarkensstallen wordt veroorzaakt door anaëroob gevormde ontledingsprodukten van de eiwitten in mengmest. Sen verlaging van het eiwitgehalte van de mengmest zou der-halve mogelijk kunnen leiden tot een vermindering van de

stank.

Aan het Instituut voor Veevoedingsonderzoek (IWO) te Hoorn werden hieromtrent enkele proeven uitgevoerd, waarbij de

stank van de mengmest van dieren, die op verschillende ei-witniveaus werden gevoerd, met elkaar werd vergeleken

(Van der Koelen, 1974). Ex werden rantsoenen beproefd met re-gehaltes van 13 en 19,2%.

iSen reukpanel van 9 personen beoordeelde de stank van de monsters, direct nadat deze verzameld waren en enkele

ma-len later, gedurende een periode van 8 weken, waarin de

monsters anaëroob bij kamertemperatuur werden bewaard. Bij deze proef bleek dat de mest van de dieren, die 19,2% re

in het rantsoen kregen, heviger stonk dan die van de 13% re-groep. Dit verschil bleef in het algemeen ook tijdens de bewaarperiode van 8 weken bestaan.

Het re-gehalte in de ds van de mest van de beide proef-groepen (gem.gewicht + 50 kg) verschilde echter slechts weinig, namelijk 25,5% voor de 13% re-groep en 26,2%

(4)

In een volgende proef (Van der Koelen, 1974) werd naast het eiwitniveau een tweede proeffaktor ingevoerd, name-lijk het opnemen van 15% citruspulp in het rantsoen. Bij verteringsproeven met citruspulp had men namelijk sterk de indruk gekregen, dat de mest van de dieren, die rant-soenen met citruspulp hadden gekregen, minder stonk dan de mest van de dieren die geen citruspulp in het rantsoen hadden gekregen.

In de proef werden drie rantsoenen gebruikt? namelijk één met 12,2% re; één met 16,6% re en één met 15% re,

waarin 15% citruspulp was opgenomen. De proef werd op de-zelfde wijze uitgevoerd als de eerste proef.

Gesteld dat een eiwitrijkere voeding een meer onaangename stank van mest (en urine) veroorzaakt, dan zou bij een

stankverminderend effect van citruspulp de stank van de mest van de citruspulp-groep minder onaangenaam moeten zijn dan men op grond van het eiwitgehalte van het rant-soen zou mogen verwachten. Dit laatste werd inderdaad waargenomen bij de beoordelingen op 4 en 8 weken na het verzamelen van de monsters. De mest van de eiwitrijke groep stonk het hevigst, daarna volgde de eiwitarme groep en de citruspulp-groep lag zelfs duidelijk onder het ni-veau van de eiwitarme groep. Bij de eerste beoordeling, direct na het verzamelen van de mengmest van de stalvloer,

stonk de mest van de eiwitarme groep echter het hevigst, gevolgd door die van de eiwitrijke groep en die van de

citruspulp-groep. Sen verklaring voor deze volgorde kon niet worden gegeven. De re-gehaltes in de ds van de mest van de drie proefgroepen (gem.gewicht + 95 kg) waren voor de 12,2 15 en 16,6% regroep respectievelijk 30,2 -36,2 en 34,6%.

Uit deze proef werd de conclusie getrokken dat het opne-men van 15% citruspulp in het rantsoen de stank van de mest lijkt te doen verminderen. Sen herhaling van de

proef was daarom gewenst. Hierbij zou niet alleen de stank van mest en mest plus urine door een ervaren panel beoor-deeld moeten worden, maar tevens zou deze beoordeling van de stank vergeleken moeten worden met de resultaten van een gaschromatografische analyse van mest en mest plus urine. Op deze manier zou mogelijk kunnen worden nage-gaan of een eventuele stankvermindering door citruspulp

(5)

-3-berust op een maskering van de stank, dan wel op een kwa-litatieve en/of kwantitatieve vermindering van de voor de stank verantwoordelijke componenten.

Cok zou dienen te worden nagegaan welke invloed het opne-men van 15% citruspulp in het rantsoen heeft op de groei, voederconversie en slachtkwaliteit van de slachtvarkens. De proef werd uitgevoerd in de voormalige selectiemeste-rij te Heino, waar het I W O de beschikking heeft over één van de vier afdelingen. Het onderzoek maakte deel uit van het "Megista"-onderzoek, dat op het I W O plaatsvindt. Het sensorisch gedeelte van het onderzoek (beoordeling van de stank) en de instrumentele analyse van mest en mest

plus urine werden uitgevoerd door het CIVO te Zeist. Bij de bespreking van dit deel van het onderzoek is gro-tendeels het CIVO-rapport nr. R 4746, zijnde het verslag van het sensorische en instrumentele onderzoek, gevolgd. 2. Proefopzet

2.3. Proefdieren

De proef werd uitgevoerd met in totaal 27 borgen, onderverdeeld in 2 x 8 dieren op het rantsoen met citruspulp (E) en 1 x S en 1 x 3 dieren op het con-trole-rantsoen (C), waarvan de dieren die C kregen eveneens deel uitmaakten van een gelijktijdig uitge-voerde eiwit/lysineproef.

Door omstandigheden moest wat betreft de controle-groep genoegen genomen worden met een controle-groep van 8 en een groep van 3 dieren. De dieren waren kruisings-producten van HL zeugen x hybride beren en afkomstig van één bedrijf.

2.2. Rantsoenen

De samenstelling van de rantsoenen S en C staat ver-meld in tabel I.

(6)

Tabel I. Procentuele samenstelling van de rantsoenen E en C. Mais Gerst Mais- Gras- Tarwe Soja-

Tapioca-gluten- meel gries schroot vrortelen voer-meel Rantsoen E Rantsoen C 42% 4,5 2 2 11 21,5 40% 8,5 13 2 10 17,5 7

Citruspulp Mineralen-vitaminen mengsel

Rantsoen E Rantsoen C 15 2 2 6,56 3862 5,16 3805 0,78 0,76 -0,77 0,53 0,52 0,91 0,63

De chemische samenstelling van de mengsels E en C is

vervol-gens vermeld in tabel II,

Tabel II. Chemische samenstelling van de mengsels S en C

(% in produkt als zodanig)

Ruw- Ruw- Ruwe As Cal/g Lysine Lysine x x

eiwit vet cel stof (berek.)(bep.) Ca P

Mengsel S 16,4 2,83 7,05 Mengsel C 16,8 2,44 5,60

De Ca- en F-gehaltes in beide rantsoenen waren verschillend. Deze verschillen waren aangelegd om in het kader van een

ander projekt de relatie Ca/P-voorziening - beengebreken te kunnen bestuderen. Aan mengsel C was anorganisch fos-faat toegevoegd? aan E niet. Er werd niet verwacht dat

de groei in de E-groep door deze lagere Ca- en P-gehaltes

nadelig beïnvloed zou worden.

De berekende Snergiewaarde (E.tf.) bedroeg voor beide

meng-sels 1,02. De samenstelling van het in mengsel E opgeno-men citruspulp was als volgt:

res 5,5%; rvs 2,7%; res 13,5% en as; 12,5% (in product als zodanig).

(7)

5

-2 . 3 . Uitvoering van de proef

2.3.1. Zoötechnisch gedeelte

De 27 borgen werden gehuisvest in drie groepshók-ken van elk 8 vargroepshók-kens en één groepshok van 3 var-kens. De hokken waren van het traditionele deense

type, waarbij stro als strooisel werd gebruikt. Na aankomst van de biggen op het proefbedrijf werd een preventieve diarree- en ontwormingskuur gege-ven. Tevens kregen de dieren een preventieve schurft-behandeling.

De biggen werden op grond van hun gewicht ingedeeld. Het gewicht van de groepen bij het begin van de proef

(de dag vanaf welke de dieren uitsluitend het bestem-de proefvoer kregen) bedroeg 20 - 23 kg. Er werd vol-gens de C.V.B.-normen gevoerd, terwijl het meel in de vorm van brij tweemaal per dag werd verstrekt. Om de 14 dagen werden de dieren gewogen. Bij een ge-wicht van 99 kg of meer werden de varkens geslacht, v/aarbij classificatie van het karkas in kwaliteits-klassen en spekdiktemetingen plaatsvonden.

2.3.2. Sensorisch onderzoek en instrumentele analyse 2.3.2.1. Algemeen

Vanaf een gewicht van gemiddeld 47 kg totaan 92 kg werden op een vijftal dagen strovrije mest-en mest plus urine monsters vanaf de stalvloer van de desbetreffende hokken genomen en recht-streeks naar het CIVO gebracht ter analyse en be-oordeling.

De reden waarom in de loop van de mestperiode meerdere keren werd bemonsterd, lag hierin dat bij toenemend lichaamsgewicht van de dieren

re-latief een grotere hoeveelheid van de met het voer opgenomen N wordt uitgescheiden, hetgeen gevolgen kan hebben voor de mate van stankont-wikkeling uit de (meng)mest.

(8)

-6-3ên dag voor de monstername werden mest en urine zo goed mogelijk uit de mestruimten van de hok-ken verwijderd, zodat op het tijdstip van monster-name de mest en mest plus urine hoogstens één dag oud waren.

Om zoveel mogelijk aansluiting te hebben bij da praktijk enerzijds en de proeven van Van der Koelen anderzijds, zijn zowel verse mest als

mest plus urine-monsters genomen. In deze monsters werden tevens ds- en re-bepalingen uitgevoerd om de proefuitkomsten te kunnen corrigeren op ds- en re-basis.

Na analyse en beoordeling werden de monsters cir-ca 2 maanden bij kamertemperatuur onder C02

be-waard en opnieuw sensorisch beoordeeld en geana-lyseerd.

De bemonsteringsdata, de data van de tweede meting en het gemiddelde gewicht van de dieren op de be-monster ingsdata staan vermeld in tabel III. Tabel III. Bemonsteringsdatum 29.1.1975 26.2.1975 12:3.197 5X X 24.3.197 5 8.4.197 5Ä Ä H Datum tweede 7.4.1975 23.4.1975 14.5.1975 22.5.1975 4.6.1975 meting Gem, v.d. ,gewich f" -, dieren (kg) 47 66 75 84 92

H Het gewicht van de proefgroepen liep steeds

slechts weinig uiteen, zodat met één- cij fel-is volstaan.

Deze zending bestond alleen uit monsters mest plus urine die alleen sensorisch werden beoor-deeld.

H5£5£ Met uitzondering van het mest C-monster.

De vraagstelling bij het sensorische en instru-mentele onderzoek luidde: Zijn er significante verschillen tussen de groepen E en C, wat betreft

(9)

-7-de "onaangenaamheid" van -7-de stank van -7-de mest en de mest plus urine? Zo ja, kan dit verschil dan tevens instrumenteel worden gemeten? 2.3.2.2. Instrumentele analyse

Het onderzoek van Schaefer et al. (1974) naar de voor de stank van varkensmesterijen

verantwoorde-lijke componenten heeft als uitgangspunt gediend bij de keuze van de te analyseren componenten. Zo werden in de monsters bepaald:

- droge stof (ds) en ruw eiwit (RE) ; - fenol, p-cresol, indool en skatooi;

- carbonzuren C«, C,, i-C4, n-C4, i-C5 en n-C-,

vrij en totaal.

Fenolen en indelen werden bepaald na extractie van de mest met pentaan/ether 2 : 1 en analyse

met behulp van een gaschromatograaf, voorzien van een capillair FFAP-kolom en een F.I.D.-detector. Totaal zuur werd bepaald volgens een methode van Gerritsma (1954). Hierbij wordt de mest aange-zuurd, waarna de zuren door middel van stoomdes-tillatie afgescheiden worden. Het destillaat wordt geëxtraheerd met pentaan/ether 2 : 1 , waarna weer analyse volgt met een gaschromatograaf, voorzien van een capillair FFAP-kolom en een F.I.D.-detector. 2.3.2.3. Sensorisch onderzoek

De vijf zendingen monsters mest en mest plus urine van de beide groepen werden binnen êén dag na ont-vangst en na ongeveer twee maanden onderling, paars-gewijs op geur verge3.eken. In totaal werden hier-voor door het panel tien zittingen gehouden. Voorafgaande aan elke zitting werden zes gelijke paren monsters mest (C vs E) en zes gelijke paren monsters mest plus urine (C vs E) gemaakt. Elk paar werd steeds met X en Y gecodeerd. De combi-naties van de monsters was uitgebalanceerd over alle zittingen, de codering daarentegen per zit-ting.

(10)

-De paren monsters, bestaande uit voor ongeveer 1/3 met monstermateriaal gevulde donkerbruine potjes van 50 ml met schroefdeksel, waren genum-merd van 1 t/m 12 en bestonden afwisselend uit mest en mest plus urine.

Uit een totaal van twintig panelleden (labora-toriumpersoneel) beoordeelden per zitting 12 panelleden de monsters; zes leden de paren 1 t/m 6 en zes leden de paren 7 t/m 12. Per paar was

drie minuten beschikbaar - aangegeven door mid-del van een repeterend geluidssignaal - waarna de monsters werden doorgegeven. Öp deze wijze wer-den de monsters mest en mest plus urine door elk panellid driemaal beoordeeld, zodat in totaal per paar 36 beoordelingen verkregen werden (voor de monsters mest plus urine van 12/3 in totaal 2 x 36 = 72 beoordelingen).

De beoordelingen vonden plaats in een geurvrije ruimte met rood of gedempt licht. Deze belichting en de donkerbruine monsterhouders werden gekozen om zoveel mogelijk de invloed van visuele verschil-len tussen de monsters in een paar uit te schakeverschil-len. Gevraagd werd om aan te geven welk monster de meest onaangename geur bevatte en om de (gedwongen) keuze toe te lichten. Een voorbeeld van het gebruikte for-mulier is als bijlage opgenomen.

De panelleden waren min of meer geïnformeerd over de doelstelling en de achtergrond van het onderzoek en ontvingen een symbolische beloning voor het bij-wonen van een zitting.

3. Verloop van de proef

3.1. Zo5technisch gedeelte

De proef startte op 4 december 1974, respectievelijk 11 december 1974 (voor de 3C borgen). Aangezien het beschikbare biggenmateriaal beperkt was en een al te grote variatie in gewicht binnen een hok niet ge-wenst is, en groep C tevens deel uitmaakte van een andere proef, liepen de aanvangsgewichten van de beide groepen iets uiteen (23 kg voor de C-groep

(11)

In het begin van de mestperiode -waren er in de

afdeling, waarin ook andere proefdieren waren ge-huisvest, enige hoesters. Halverwege de mestperiode trad in de andere afdelingen van de proefboerderij een darminfectie op, die tekenen van uitbreiding ver-toonde. Alle proefdieren zijn dientengevolge preven-tief behandeld met het preparaat Vibromix F. Ernsti-ge darmstoornissen onder de proefdieren zijn niet Ernsti- ge-constateerd. In de C-groep vertoonde 1 dier voortdu-rend een slechte groei, terwijl 1 dier uit de c-groep en 2 dieren uit de E-groep af en toe een slechte groei hadden. Over het algemeen kon voor de vrij slechte groei geen duidelijk aanwijsbare oorzaak worden aan-gewezen. Mogelijk heeft er toch een chronische

darm-infectie onder de dieren geheerst.

De eerste aflevering van de varkens vond plaats cp 24 maart 1975; de laatste op 13 mei 197 5.

3.2. Sensorisch onderzoek en instrumentele analyse 3.2.1. Algemeen

Over hetaälgemeen lukte het redelijk niet met urine besmette mest uit de hokken te verzamelen. De consistentie van de mest was op het oog niet duidelijk verschillend.

Op 12/3 was het bij beide groepen, en op 8/4 bij de C-groep niet mogelijk niet met urine

be-smette mestmonsters te verzamelen. De mest plus urine monsters van 12/3 werden alleen sensorisch beoordeeld. Bij het sensorisch onderzoek op 8/4 werd als C-mestmonster het monster van 24/3 ge-nomen. De verzamelde mest plus urine monsters wa-ren van redelijk gelijke consistentie. Alle mon-sters bevatten na twee maanden een "schimmellaag" van enkele centimeters. De sensorische beoorde-ling en instrumentele analyse werden uitgevoerd nadat de schimmellaag was verwijderd.

3.2.2. Instrumentele analyse

Tijdens de metingen bleek dat in duplobepalingen vrij grote verschillen optraden. Dit is mogelijk het gevolg van een zekere inhomogeniteit van de monsters.

(12)

De uitkomsten zijn dientengevolge tot op cir-ca 25% nauwkeurig. Verder bevatten de waarden voor azijnzuur en propionzuur een systematische

fout van respectievelijk 25% en 10% als het ge-volg van verliezen, die optreden tijdens de

opwerking van de monsters. De in de tabellen VI en VII weergegeven waarden van deze zuren moeten met deze percentages verhoogd worden. 3.2.3. Sensorisch onderzoek

Het sensorisch onderzoek verliep geheel naar wens.

4. Resultaten en discussie 4.1. Zoötechnisch gedeelte

De gegevens omtrent de gemiddelde aanvangsgewichten, overgangsgewichten van de A-B periode, eindgewichten, dagelijkse groei, voederconversie en het aantal

mestdagen in de proef staan vermeld in tabel IV. Tabel IV. Verloop van het levend gewicht, dagelijkse groei,

voederconversie en aantal mestdagen in de proef.

Groep E (8) Groep E(8) Gem. E(16) Groep C(8) Groep C(3) Gem. C(ll) Begin-gewicht 19,7 19,8 19,7 22,9 22,5 22,8 A-B gewicht 55,4 56,1 55,8 50,0 55,2 51,4 Eind-gewicht 101,7 102,3 102,0 102,0 100,8 101,7 dag.groei A-periode 503 512 508 483 510 491 voederconv. A-periode 3,02 2,94 2,98 3,07 3,27 3,13

(13)

•11-dag.groei voederconv. aantal •11-dag.groei voederc, B-periode B-periode dagen hele. " hele Groep E (8) Groep E(8) Gem. E (16) Groep C(8) Groep C(3) Gem. C(ll) 737 759 748 716 749 725 3,64 3,58 3,61 3,61 3,54 3,60 B-periode periode 64 612 62 627 63 73 61 70 619 617 627 620 periode 3,37 3,30 3,33 3,43 3,43 3,43 Ter berekening van de voederconversie over het

eer-ste en tweede deel van de mestperiode is voor de bei-de E-groepen en C3 als overgangsdatum (A-B periobei-de) 13 februari 197 5 gehanteerd, voor C8 echter 29 janu-ari 1975, aangezien deze laatste groep iets zwaarder was. Het aantal dagen A-periode was voor beide E-groepen 71? voor de C8-groep 56 en voor de C3-groep 64.

In tabel V zijn de gegevens opgenomen omtrent slacht-ver lies, classificatie en rugspekdikte.

Tabel V. Gegevens omtrent slachtverlies, classificatie en rugspekdikte.

Nuchter gew. Koud geslacht slachtverlies

(kg) gew. (kg) .(&_ gem. E (16) gem. C (11) gem. E (16) gem. C (11) 99,4 99,6 % klasse I (IA + IB) 68,8 72,7 75, 75, 2 5 24,4 24,3 dikte rugspek (cm) 2,36 2,34

X De dieren zijn in nuchtere toestand over een afstand van

± 100 km naar het slachthuis getransporteerd.

XH Gemiddelde waarde van 3 metingen, namelijk op de dikste plek, dunste plek en ter hoogte van de laatste rib.

(14)

-12-Uit tabel IV blijkt dat de groei van beide

proef-groepen, ondanks het iets lagere aanvangsgewicht van de E-groep, gelijk is.

Zoals reeds onder 3.1. is vermeld, kan voor de vrij slechte groei geen duidelijk aanwijsbare oorzaak worden aangewezen. Waarschijnlijk is de groei in bei-de groepen onbei-der invloed van bei-dezelfbei-de ongunstige om-standigheden gedrukt. Hoewel de mogelijkheid blijft bestaan Idat de groei van beide proefgroepen onder

be-tere omstandigheden wel iets uiteen kan lopen, lijkt het toch niet aannemelijk dat het opnemen van 15%

citruspulp in het rantsoen, waardoor het rc-gehalte in het rantsoen nauwelijks boven 7% uitkomt, een ne-gatieve invloed heeft op groei en voederconversie.

In dit verband kan worden opgemerkt dat de verteer-baarheid van de re in citruspulp vrij hoog is. Baird et al. (1S69 en 1974) hebben enig onderzoek gedaan naar de verteerbaarheid van citruspulp bij varkens. In hun laatste onderzoek (1974) vonden zij een schijn-bare verteringscoëfficiënt voor de re in de citrus-pulp van 93.9. Hoewel de voeropname in deze proef

laag was, waardoor de rc-verteerbaarheid iets zou kunnen zijn verhoogd, lijkt dit cijfer toch erg hoog. Smits (1972) vond een schijnbare verteringscoëfficiënt voor de re uit citruspulp van 58,2 (gemiddeld cijfer

van 2 verteringsproeven met 30% citruspulp in het rantsoen), hetgeen voor re een vrij hoog cijfer is. De slachtkwaliteit tenslotte is in de E-groep niet afwijkend van die in de C-groep.

4.2. Instrumentele analyse

De resultaten van de analyses zijn vermeld in tabel VI en VII (achterin). Mede in verband met de opmerkin-gen onder 3.2.2., maar vooral vanwege het geringe ver-band tussen de metingen in de diverse monsters zijn uit beide tabellen geen duidelijke conclusies te trekken. De ds- en re-gehaltes in de mestmonsters van de E-groep zijn weliswaar iets hoger dan die van de C-groep, maar

wanneer de gemeten concentraties stankcomponenten hier-voor gecorrigeerd zouden worden, dan nog is de concen-tratie van de gemeten stankcomponenten in de mestmonsters

(15)

•13-van de E-groep beslist niet lager dan die in de mest-monsters van de C-groep. Door de enorme variaties zijn,

ook ten aanzien van eventuele andere verbanden (zoals pH en concentratie vrije zuren), echter nauwelijks

ge-fundeerde uitspraken mogelijk. 4.3. Sensorisch onderzoek

Een overzicht van de resultaten van de paarsgewijze ver-gelijkingen en de statistische toetsing is gegeven in tabel VIII. Als nulhypothese werd de binomiale verdeling met p = 0,5 aangenomen. De toetsing is tweezijdig.

Gezien de steeds wisselende samenstelling van het panel was het niet mogelijk te bepalen of er tussen de panel-leden verschillen bestonden betreffende de beoordeling van de monsters. De informatie over de wel aanwezige

ver-schillen per zitting was te gering om hieruit conclusies te kunnen trekken.

Aangezien door elk panellid tijdens een zitting elk paar driemaal beoordeeld werd, kan er gevraagd worden of deze herhalingen van invloed zijn op de responses (aannemende dat de samenstelling van de damp boven de monsters in de potjes niet veranderde). De drie, in chronologische volg-orde verkregen resultaten van elk paar monsters, werden statistisch getoetst met behulp van de Kramer-toets. Daartoe werden de uitkomsten voorzien van een rangnummer in afhankelijkheid van hun mate van verschil met de ge-middelde uitkomst, indien de monsters niet verschillend zouden zijn. De toetsing leverde geen significant resul-taat op (a = 0,05), zodat een trend niet kan worden

aan-genomen. De rangsommen van de drie in chronologische volgorde verkregen responses waren respectievelijk 32, 47 en 41 met n = 20.

Een eventuele voorkeur voor de coderingen X of Y (of links of rechts? zie formulier) is getoetst met als nulhypothese de binomiale verdeling met p = 0,5 (nor-male benadering). Van de in totaal 720 responses waren er 388 met X. De toetsing leverde een significant re-sultaat op (P <j 0,05). Gezien het feit dat de coderin-gen X en Y uitgebalanceerd waren, is dit echter niet of nauwelijks van invloed op de resultaten.

(16)

-14-Voor de toelichting van de keuze werden meer dan

tachtig verschillende termen gebruikt, waarvan een groot gedeelte meer emotioneel dan beschrijvend of omschrijvend van aard was. Een analyse is dus tame-lijk zinloos.

Een min of meer duidelijke trend is uit de resulta-ten niet af te leiden (zie figuur 1). Een algemene be-schouwing is daarom op zijn plaats. Van de in totaal

achttien uitgevoerde statistische toetsingen waren er acht significant (zie tabel VIII). Hiervan waren er vijf ten gunste (minder onaangenaam) van de controle-groep. Er is dus geen enkele reden om aan te nemen dat toevoeging van citruspulp aan voer voor varkens in het algemeen de stank van mest of mest plus urine minder onaangenaam maakt; eerder is het tegendeel het geval. Geurpreferenties zijn onder meer* naast de chemische samenstelling van een bepaald mengsel van vluchtige ver-bindingen, afhankelijk van psychologische, culturele en

sociologische factoren. Ondanks het feit dat de kennis van de invloed van deze factoren gering is, is het niet

te verwachten dat het bij dit onderzoek betrokken panel (een niet-representatieve steekproef) een belangrijk af-wijkende mening ten opzichte van "het publiek" zal

be-zitten. De aangenaamheid of onaangenaamheid van een geur is slechts één mogelijke parameter voor de eventuele hinder. De psychologische intensiteit en de mate van verdunning, die noodzakelijk is voor het juist geurloos maken van een geur (aantal geureenheden), spelen ook een rol.

Tenslotte kan nog opgemerkt worden dat de bij dit on-derzoek gebruikte methode een relatieve, en daardoor beperkte meetmethode is, vergeleken met bijvoorbeeld het gebruik van een categorie-schaal. In verband met

de eenvoud van de paarsgewijze vergelijkingsmethode is deze echter toch gekozen.

(17)

-15-4.4. Correlatie van het sensorisch met het instrumenteel onderzoek

ïn overeenstemming met dë gebruikte sensorische methode moesten de chemische analysecijfers ook paarsgewijs be-handeld xvorden. Per beoordeeld paar werden de totaalge-haltes van vrije zuren, totaalzuren, fenol + cresol, en,

indool + skatool, van elkaar afgetrokken. Een overzicht

van de Spearman-rangorde-correlatiecoëficiënten van de op deze wijze verkregen getallen met de resultaten van het sensorisch onderzoek wordt gegeven in tabel IX.

Slechts de correlatiecoëfficiënt van indool + skatool met de sensorische response van mest plus urine is sig-nificant. Dit houdt in dat naarmate het gehalte aan in-dool + skatool van een monster hoger was, dit monster ook meer onaangenaam gevonden werd. Gezien de relatief lage correlatiecoëfficiënt bij de mest kunnen echter geen

definitieve conclusies getrokken worden. 5. Conclusies

1) Het opnemen van 15% citruspulp in het rantsoen voor slachtvarkens heeft geen nadelige invloed gehad op groei, voederconversie en slachtkwaliteit.

2) Het sensorisch stankonderzoek laat zeker niet de gevolg-trekking toe, dat een mest- en mest plus urinemengsel van de varkens, gevoerd met rantsoenen, waarin 15% ci-truspulp is opgenomen, minder stank levert.

Het lijkt erop dat het beeld na de bewaarperiode zelfs enigszins ten nadele van de proa fgroep uitvalt.

3) Van een duidelijk verband tussen de concentratie van de gemeten stankcomponenten en de bevindingen van het stankbeoordelingspanel kan evenmin worden gesproken. Slechts voor indool + skatool in de mest plus urine

monsters wordt een significante positieve correlatie gevonden.

4) Vastgesteld moet daarom worden, dat de aanvankelijk ge-wekte hoop op stankvermindering in de varkensmesterij door passende wijzigingen in de voedersamenstelling -althans in deze proef - niet in vervulling is gegaan.

(18)

-16-6. Summary.

Eë£l2£S§S£ê-,âS§«2S_£îiê-.iSt§S§iÊY_aSa-222B2§iii2S-2l-iîî§

5a§-§S§ii^2l_£âë£ë§_.§D§_.l§ë£êS-î-îiEiSë»

From digestibility-trials with citruspulp and from a previous study indications were found, that the bad smell of faeces of pigs, which were fed with rations including citruspulp, was less unpleasant than the bad smell of faeces of pigs, which wèïe fed with rations without citruspulp.

So a study was set up with the following purposes: 1) to examine the bad smell of faeces arid faeces .+ urine

(fresh and after 2 months of preservation) of pigs, fed diets containing 0 and 15% cittuspulp respectively, by means of an olfactory-panel of experts

2) to compare the results of the panel^Stüdy with the

gas-chromatographical analyses of the extracts of the two types of faeces and faeces + urine.

£2S£iü§i2S§

:

1) Including 15% citruspulp in the diet of growing pigs did not reduce daily gain, feed conversion and carcass

quality ( 2 x 8 pigs on the citruspulp-ration and 1 x 8 and 1 x 3 pigs on the control-ration)

2) Fro», thè- result*: of the panel-study it cannot be

concluded, that the faeces and faeces + urine of pigs, fed with the citruspulp-diet, produce less bad smell than the

faeces and faeces + urine of the control-group. After a 2 month-period of preservation the faeces and faeces + urine of the citruspulp-fed pigs seem to produce even

some more bad smell.

3) We couldn't hardly find any obvious relation between the concentrations of the bad smell-components (in the extracts) and the results of the panel-study. Only for indole + skatole in faeces + urine we found a

significant positive relation.

4) So the hopes, we had in the beginning, of a reduction

in bad smell of pig-houses by appropriate changes in the composition of diets have not been realized in this

(19)

-17-7* Geraadpleegde literatuur

1) Baird, D.M. et al, J.Animal Sci# 29, 129 (abstr.) 1969

2) Baird, D.M. et al, J.Animal Sei, 38, 545-553, 1974 3) Gerritsma, K.W., thesis Utrecht, 54-55, 1954

4) Koelen, van der K, Bedrijfsontwikkeling, 5, 333-334,

1974 5) Schaefer, J, Landbk.Tijdschrift, sept. 1974, 228-232

6) Smits, B, Instituut voor Veevoedingsonderzoek, Hoorn, niet gepubliceerde gegevens, 1972

(20)

bO e. •H to u > ö ctf > w CD +3 ra ö o a •p to s ö •H Ö 0) o; • o •H > Ö CD ö <u H O n ö 0) H O Ö <u «H <U • H • P cd U -P a 0) o ö o o H > H 0) .O cd E H o i ö l o i •H I -d-O I I -4" O I iA| ü l ü H O O -P a to H O o Ö •H H O Q> U O o Ö 0) O LAVO O O ON-d" ON v - NN OJ v - NN c O J r - m O O O O CM V V v v • 0 O 4 -I A O VOCO c - d " -d- O « • • • « • • « O IA v O ONNN-dr-d" r - ( \ | r ( \ | J - r - v- ON c o -d" « » 0 • a a r - NN r - NN ON IA v - OJ v-CO VQ O VO OJ VO-d" NN OJ a a « « « r - O CT\ ONoo -d" O O O O CM ro T-V T-V T-V v v NN VO a \ d -• -• -• OJ OJ LA I A v -O T - -ON OJ VO NN I i o « 0 4 - V Û 4 - I A N O O l A N J - co J - 4 - O J - O O oo O NN O N N N N r d O J v < r -OJ r- r- -OJ OJ NN-d" N N O - I A ON ON a a a a a a s a O r \ Û O O J ^ - NNVD NNONON-d- l A V O c O NN • ft«9«00ft O r - O N r - r - O J N N l A -d-O - I A LA NN-d-O-d-O -d-ON -d-ON I N « a s o O vCO N N O N J C O J OO r -ON NN C\J N N O - -ON v - O « « « « o O NN s - NN V O O v - O OJ r- r* -d-r - - d - - d - N N -d-r - o o - d - LA v U N 4 - LAVO N N O VO r l A r O c o O OJ VO NN ' OJ V NNON-d" O l A O J OO VO o o t a a a a » O N O r c O r O O VO ON O O V O ONCO VO « « a « O N N O v - N N O O O L A r - O N O N V O J - O J O J -d" O O OJ « . • I o . . | . • . O l A - d - - d - O O O O O O - N N O NN-d" NN-d- OJ NN V V V V v - V V V r - ( M I N f V I V O O O M A « o « « « O r O r i A f v l r r V V O O O O C O C O O - NN ON 0 9 O O 9 9 0 O NNVO OJ VO NNOO I A O OJ OJ T -OJ-d" LA r - - d " NN OJ OJ - 4 - O N N O - O O O O V V V NNVOCO OJ l A N N O J O J 0 9 0 « 9 « 9 O J C O O - O O O O O LfNJ- v - - d " V O N - d - v o r-^t- O LA-d" v- NNVO VO N N O O O NN NNd" O -V OJ r -• -• OJ NN -d" -d- v- O a a * OJ I A OJ VO OJ L A O I • • • O v - v V OJ o - o • • • O r - v-O- NNON • » • V0 4 r -OJ OJ IN o • » — NNOJ O OJ NN r- .OJ l A c O -d- O W r N N N N < r - N N O N N N N O I A N N O - d - - d - OJ • a s I A O - O r - NN LA O - o o OJ LAvo co O O - I A I A OJ <- v - LA-d" -d-a t a a a e a a a a a a s a a a f a N N c O v o O i A N N O v v o j v û c O O O r d -T- VO LAcO I A a a | o a a T7.4 OJ r d d -r* c" r- v - T* V V VO K M S r - t v j - I A CO -d- LANN-d- NN r- OJ a a a a a a s a a e a o a a a a C O O O J V O O O O C O I A O N ( > - N N l A v - O O O V O r V O O M N N O I (\1 (\1 NNOO ON O - d " OJ OJ r- OJ v - OJ LfNcO NNCO OJ VO N N O O V O ON r - C O I A a o a a o a a a l a a a - | a o a O OJ O-cO r - NN-d" NN OJ O -d" O l A r J t A O O N T ~ (M r r N N O -\r* T ~ v- v - V ^~ OJ " O M A L N - v - V O I A 4 - r O - r - V O OJ O LA-d" OJ V O O N N N O J * - r - o O c - vó-d- NN a a a OJ O v -J - NN K X X * . * * » * » » t » » 9 a a o a a a a a a t t Q » » » » » * » * » » * * r- OJ NN-d- r - OJ NN-d" r- OJ NN-d- r- OJ NN-d" r - OJ NN-d" v OJ NN-d" r - OJ NN-d- r - OJ NN-d" ON OJ s O J

S-OJ

ê

s OJ NN \ -d-o j ö ö S OJ -d-\ co Ö Ö S O J U W CD (U • H u 3

+ +

-P 4J m m g S Il il en <* U H -p +1 m m eu eu ß g Il II H CN] fi •H U 0) Xi o u Ö 0) bO > - p o •p o •H -4" CO

(21)

bO \ bO S Ö • H ^ CO Ö Ö «H Û) ^ • > » > -p •H •H (ü 1» P Sn w ö o a - p Ö 10 <D Q) Ö Ui •H • Ö Ö ^ CD

SS

N -P tQ H co" o cd bO -P o o u •P TS 0 <D •H T l P -P ctf cö M U -P -P ö ö Q) 0 ü O Ö Ö o o Ü o H > (IJ ,£> cö E-H 02 s I I A O i to ! i n o i •H N Ü I Pi I -d-o i •H I t A o I o co r N r o O r 4 ^ r VDMD J ^ r r O r c O c r r r r v c -o a a a a e a a o o a a o a a a « » a a v o « « ^O o - O- I N V Û I N I>- O- \ û y 3 I N V Û ( N C ^ C O C O VO t>-CO I N O- CN00 CO VO •CO I 0 0 v - f N VO O U ) V O 0 O D -LN-d" I A V O (NCO O- ( N s a a s a a a e LAVO VO I A I A L A v o I A O vO L A I A O M N V Q t N o o a o a a o a OJ VO vO VD CO ! A I A V O ( M f \ j r r r ( \ J t - r v - ONCO t A V D - d " ONCO ( A V O ON O r - O- * - T* -d- CM co I N CM ON r" -d- CM o j CM o c o 0% -d-CJNCO l A M D c o O o o - d " V - L A C M C M I N C M C C O N - d " t A CM CO O M A I N ON c - V O CO LA CM ON OJ VQ r o o d - I N t A - d " t A V O V- CM (\J CM O CM OJ ON -d- <c~ l A - d * CNJ CN t A LA ONVO f r -r l A -r -r LAVO VO t N o j c O - d - t A r - C M - d - C N (M t A - 4 - o o O N C O ON-d" o j v - c o O v £ ) - d - - d - ( \ l CM r - r - c - CM CM r M - d - J - - d - o O ONCJNON VO l A C O O CM I N O CM I A r I A ( M (\l i A O r^\ v - t A r - C M I N t A C M O N « « « « Si « • « • « e • « CM l A - d - T - CM t A d O l A t A v o O N V O i A d -• 9 * 9 a « a » I A V O I A l A - d - l A - d - LA MD CM I N t A l A - d " -d" VO d v o i A c o t A d s d -O c - t A V-O v o LA U"\ -ON r O C M C N C M O N L A r CM I A r t A ONCO c T -V O C O O N O N ba 9 9 0 « 0 I A LA I A I A O * CM CO CM ON » • • • o bO t A LA [NCO • CM CM r - r - ö bO 0 f! bO 4 ö bO bO * bO O 0 bO II 1 ONVOU3 I « • » I A I A I A CM I A V O | a o > | LA IAOO CM CM v -ÜO bO « bO 9 a bO hO a Ö 9 bO * CM LA O I N v v o t A r -O I N V -O I N LA CM r * v v V v r -VO 1 VQ CM CM t A I A ( N ON LN-d" 1 r r O \ r - v - v - VO I N ON o j r - I N CO ON <M I N VÛ * - I N CM CM I N I A c o t A I N O ONVO L A C M C M O M N L A C M - d - - d - - d " O I A L N - d - L A l O C M O N l t A O O f A v O t A - d - O CM CM t A t A I A C M C M V CM t A C M C M 1 A V 0 I A ( A V O VO CM VO CO -d" O I A U 3 U D O O O I N V O V£> v t A O t A t A d ->r- r K \ r 0 > - d " O N [ N v - | > . J - M"N CO VO CM I N V- CO -d" I A L A I N V CM CM r O N ! VO O c o O M N I N LA ( N V Û 1 r l M A CM dv dv -t A C M l A C N O N C N - L A L N O N L N r - f M t A O o O C M r - LA CM t A C O ( N r - t A t A v - C O ! N ONVO ir- I A CM . O (N O CM (N l A O N I N I A 1 A 0 0 CM v r * CO ON r -v - CM VO L A d -CM ( N - d - - d - tA-CM (NCO O C M r - T - f A v - r - O N O N I A O N J O l A d " v -v o o N O N O N O - d - C M I N L N v t A - d - I N V O C M T-CVI O N 4 - O M A O N r - I A v - T- CM CM VO I A I A - d " v o O M A t A C M U M N d --d- [ N ON r A o j j - v o O c o I N CM LA r - VO c o I A O M A r - t A C O ( N v o v o r - o j v o c o c M ON ON r - ONCO LA-d" VO CO t A LA t A C M (\1 r - t I A LAVO CM VO VO I N O N v I t A d d -v o -v - I A I A I N r~ v - T- CM *"" CM CM -d- VO CM -d" ! v - ON ON ! VO ONVO O LA ON CO LN I N -4- t A - d - CNVO o a a a o « « « <c OJ t A d " T CM I A d -• • • • e « a a a o a a o « * » T - CM I A - d - r - CM I A - d " r * CM t A - d - r - CM l A - d " r -\ ON CM Ö •n Ö a CM ^-^ CM \ vo CM Ö m ö a CM N _ X t A \ J -CM Ü Ö e CM *~* -d-\ co ö ^ ö s CM «—'

(22)

ft CO 9 • P • H ' U U CD ft p a) S ft a> o u m CD ri H 0) O Sn P Cd ri > o o CD c ö • r l 0) ri - P - r l

SU

-p +> co o S3 ^--> P Ö <H 10 0) O 0) hO s - p tQ ' H r l 0 O O

s

p Ü 10 ri • r l TS O O E CD ,Q Ö Ö CD cd v o ri • H S II H cö CD cd CM M 0) bo x ü © cd I A cd Ö i>0 O Ö • r l U X Ö O '1-5 Cd "Ö - r l cd ö H • H 0) P S W CD xi ta H ri cd o o cd p > p .ri o • H Cd U X CD > Ö O -H H H H > H CD •S EH CD N • f - J

•s

CD to CQ cd cd ft W P * o to P - H t ) CD - o . r i - H ü N CQ CD • H P M P • r l « w P Ctf P C0 P cd cd p H ri CQ CD U H cd cd • H u CD P cd S h0 Ö ft-H • H H P CD ta t i •tf u • O O • H O P CD X> Ö • r l TS •ri CD S P" - P <d Tl O 03 O O e o O W S5 v i v i « ft ft I A CM M3 V D Ï ~ f A v -<D ri •rl -P W P CD (D E E CD Ö • H r< - P CQ P CD CU S E P - P tQ CQ :,) CD S E • P ü CD ÉH • H XI Xi xi ri S CM ri ON CM CM O a s CO O É3 V l ft to ta o o I A O ON rA CD ri • H SH P CQ - P CD CD S S p CQ CD E (D ri • r l - P CQ P CD CD B S - P Ü CD fH • H T3 ri TS ri S CM cd ri CM CM » CD CD ri ri • r ! - H 3 3 p p CD O 9 CO r 0 O ON r -CM v - T - (M CD CD ri ri •rl -H £-1 u - p p (D CD S E E S +3 ' + > - p +> - p CQ CQ CQ CQ CQ CD CD CD CD CD S S E E S rA \ CM O O O O O • o « » • o » o OCO O W O p O CQ v j s v j s v j v | v|gq ft ft ft ft P i CO O K N d -OJ CM CvJ CD Ö • H P CQ P CD CD E E -P CQ CD E CD Ö • H ' - P to P CD CD S S -P CQ CD E • P o CD U • H xi 'ri •Ö ri E CM cd ri • p o CD r l • H TS ri -o ri S CM cd ri rA > C M C M v -CD ri • H U ? •P CQ P CD CD S E -p CQ CD S CD Ö • r l U -P CO P CD CD E E p CO CD Ë p Ü CD U • r l XS ri •n ri S cv) cd ri \ CO - p ri cd v • r ! <H ' • r l

g,

•r> CO - P CD •H

(23)

Tabel IX - Spearman rangordecorrelatiecoëfficiënten voor de paarsge-wijze verschillen betreffende enkele totaalgehaltes van groepen van componenten en de resultaten van het sensorisch onderzoek (n = 8)

* P < 0.05 (tweezijdig)

componenten mest mest met urine

vrije zuren 0003 0»55

totaal zuren 0.2^ -0.38 fenol + cresol -0.03 0.12

(24)

L_ ©. :ii../?^6^i/± HcAÉt. 7

*_L(^££?.i^;i::^J^L^ ~ 1 ~ .

J....L -SéU^-^h'T^\y^ /xjijL/iho,$C-J<-sC> Z£....-''-f<.6-y l/icCc^Si^;-;

--U-^idäsV- —

- . , „

4h^J.^-:.-UsiUJ~ ...-éÙ.?l£lrJ..._

O ..'=, .o^v^.y^ J>iX- •-.'k../i»vni<.I:1^A:..'- "-^.jfaJt.J. "t. iÙ4.M,t.'.'::&A--. 2..i-*-k/c

= 3:6. -- t : - . : ; ^~" : I. : : V ; <-^5" ^-V

^ é - — f ^

• ! " 1 « - /

£

^

m^Oi

£-isîà ! / - ; *

f

-0-k

•%& M-

m

***éia&~~:Yi r

m

p :.'o'-.'-<>-'2-h-~\

M

S^&r~ Mà^-O. o ? '~

m

:Ü: •^Zfyët '9'

-X-

T .. .- - l

(25)

SENSORISCHE A M L Y S E VAK MEST EN GIER paarsgewijze vergelijking- van de

onaangenaamheid van de geur

Naam ! Datums

Gaarne de u paarsgewijs aangeboden mest- en giermonsters op geur beoordelen en telkens d.m.v. een cirkeltje aangeven welke van de. twee naar uw mening de meest onaangename geur "bezit.

Nummer Code X X X X X X Y Y Y Y Y Y

Bovendien gaarne voor elk paar een toelichting van uw keuze!

Kummer • • o • * < 3 »49» 9 * 4 « 9 9 9 •«««« • « • • • • 99*99999« ƒ « . S »sa»**«» • 99 9999 099 9990 909 » a a 9 9 »949 999999 949 » « a * * A « « I » 4 9 9 B 9 0 9 4 » » 4 « 9 » 9 9 ? 9 * « * 9 9 9 9 • it < 4 « a « a 099*9999. 9d 0«49 999 *3* 9«49 9 *9» a**«Otf4 ea**oaa9 9««»«««« a«99 9*0990990« »a#00*49i>449<*i>9«a4«9«9a»<**«Aeiiaa009a4#4*9***i>9«Q*«9»

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Toelichting van begrippen • Arbeidsopbrengst ondernemer = de vergoeding voor de arbeid die de ondernemer levert inclusief leidinggeven en het door hem gedragen ondernemersrisico in

 Vaak wordt gedacht dat iets waar veel moeite voor gedaan moet worden automatisch tot waardering van de consument leidt. Een voorbeeld is het antibioticumvrij maken van

Bij deze druk gaven de buizen het water gelijkmatig af door een groot aantal kleine poriën.. De ingegraven poreuze buizen zijn voortdurend gevuld gehouden met

De hierover beschikbare gegevens beslaan slechts één jaar (mei 19&amp;3 ~ mei 1964). In dit korte tijdsbestek is in totaal 8% van gebruiker gewisseld. De in het verkeer gebrachte

zonder dat het bouwplan op de bedrijven grote wijzigingen onderging en zonder dat het produktieniveau per ha per gewas is gedaald. De daling van de werkgelegenheid is o.m.

Op basis van mogelijke aanwezigheid van gevaren in diervoedergrondstoffen en diervoeders, mogelijke overdracht van deze gevaren naar dierlijke producten én toxiciteit van de gevaren

In situaties waarbij de parkeerdruk in de openbare ruimte structureel hoog is, maar er nauwelijks gebruik wordt gemaakt van de parkeervoorzieningen op eigen ter- rein,

De Sobane-strategie en het geheel van de methodes werden ontwikkeld door de Unité Hygiène et Physiologie de Travail van professor J.Malchaire van de Université catholique de