• No results found

Een Donkergroen Vermoeden: Wanneer Verwacht een Consument Greenwashing? : een kwantitatieve studie naar de relatie tussen het gecommuniceerde CSR-motief van een vliegtuigmaatschappij, de leeftijd van de consument en de

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een Donkergroen Vermoeden: Wanneer Verwacht een Consument Greenwashing? : een kwantitatieve studie naar de relatie tussen het gecommuniceerde CSR-motief van een vliegtuigmaatschappij, de leeftijd van de consument en de "

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een Donkergroen Vermoeden:

Wanneer Verwacht een Consument Greenwashing?

Een kwantitatieve studie naar de relatie tussen het gecommuniceerde CSR-motief van een vliegtuigmaatschappij, de leeftijd van de consument en de mate waarin de consument greenwashing verwacht, en de rol van voorkennis en dispositioneel

scepticisme

Masterthesis

Graduate School of Communication Kiran Tessa Hofker (10011374) Master Corporate Communication Supervisor: dhr. dr. P.H.J. Schafraad Datum: 30 juni 2017

(2)

1 Abstract

Corporate Social Responsibility (CSR) wordt tegenwoordig steeds belangrijker, een bedrijf

heeft de verplichting om duurzaam te ondernemen. Aangezien consumenten echter steeds

kritischer worden en informatie nu eenvoudig te controleren is dankzij internet en sociale

media, worden bedrijven ook sneller beschuldigd van greenwashing. Een bedrijf doet aan

greenwashing wanneer het zich milieuvriendelijker voordoet dan het daadwerkelijk is. Een

beschuldiging van greenwashing kan diverse nadelige gevolgen hebben. Het is daarom van

belang om in kaart te brengen hoe bedrijven over hun CSR-activiteiten kunnen communiceren

zonder vermoedens en beschuldiging van greenwashing te veroorzaken. In dit onderzoek is

door middel van een experiment met een online vragenlijst (N = 217) onderzocht welke

factoren eraan bijdragen dat consumenten greenwashing vermoeden. Ten eerste is in kaart

gebracht welke invloed het gecommuniceerde CSR-motief van een vliegtuigmaatschappij en

de leeftijd van de consument hebben op de mate waarin de consument greenwashing

verwacht. Om dit vast te kunnen stellen zijn de respondenten verdeeld over drie condities

waarin verschillende CSR-motieven gecommuniceerd zijn. Vervolgens is gekeken hoe de

voorkennis en het dispositioneel scepticisme van de consument het effect van dit

gecommuniceerde motief beïnvloeden. Uit de resultaten is gebleken dat zowel het

gecommuniceerde CSR-motief als de leeftijd van de consument geen invloed hebben op het

vermoeden van greenwashing. Ook is duidelijk geworden dat het dispositioneel scepticisme

en de voorkennis van de consument het effect van dit gecommuniceerde motief niet

beïnvloeden. Dit onderzoek heeft daarmee bijgedragen aan de kennis over de mogelijke

veroorzakers van greenwashing. De bevindingen van dit onderzoek laten tot slot diverse

(3)

2 Inleiding

Sinds 2008 heeft ieder jaar een bedrijf de twijfelachtige eer de Groene Zeepbel te winnen.

Deze prijs wordt jaarlijks uitgereikt door Morgen, het studentennetwerk voor een duurzame

toekomst, en komt toe aan een bedrijf dat zichzelf als duurzaam profileert maar hier in de

praktijk weinig van terug laat komen (Greenpeace, 2008). Een bedrijf maakt zich dan schuldig

aan greenwashing: de consument wordt misleid, doordat het bedrijf zich milieuvriendelijker

voordoet dan het daadwerkelijk is (Parguel, Benoît-Moreau & Larceneux, 2011).

De Groene Zeepbel is niet de enige prijs die met deze reden uitgereikt wordt.

Corporate Social Responsibility (CSR), de verantwoordelijkheid om duurzaam te

ondernemen, speelt de laatste jaren een steeds grotere rol voor zowel bedrijven als

consumenten (Porter & Kramer, 2007). Mede door de opkomst van sociale media en

zoekmachines is het voor consumenten echter ook steeds eenvoudiger geworden om

duurzame claims te controleren en zich hier wanneer nodig kritisch over uit te laten. Zo wordt

ook jaarlijks de Greenwashing Award uitgereikt en kunnen consumenten op de

merkenvergelijkingssite Rank a Brand de prestaties van bedrijven vergelijken op het gebied

van duurzaamheid en maatschappelijke verantwoordelijkheid (Rank a Brand, z.d.; Vekeman,

2016).

Een beschuldiging van greenwashing levert een bedrijf vaak weinig goeds op. De

keuze voor een bepaald product of een bepaalde dienst baseren consumenten vaak op de

corporate-communicatie uitingen van een bedrijf, zoals persberichten en advertenties.

Wanneer een bedrijf verdacht wordt van greenwashing zorgt dit voor minder vertrouwen in

deze communicatie-uitingen (Hamann & Kapelus, 2004). Daarnaast zullen consumenten ook

in de toekomst een negatievere houding aannemen ten opzichte van dit bedrijf (Peattie, Peattie

& Ponting, 2009). Het is voor bedrijven dus van belang om te weten hoe ze over hun

(4)

3 wanneer mogelijk te voorkomen.

Een van de keuzes die een bedrijf kan maken in haar CSR-communicatie is het

gecommuniceerde motief; de reden die een bedrijf geeft voor de actie of het initiatief (Terwel,

Harinck, Ellemers & Daamen, 2009). Een bedrijf kan zeggen dat het zelf veel belang hecht

aan duurzaamheid en daarom actief is op dit gebied, dit is een intrinsiek motief. Een bedrijf

kan echter ook als motivatie aangeven dat het het bedrijf zelf ten goede komt om duurzaam te

handelen, bijvoorbeeld met het oog op winst of reputatie. Dit is een extrinsiek motief (Mohr,

Webb & Harris, 2001).

In de literatuur wordt CSR vaak beschreven als communicatie-instrument, dat ingezet

kan worden om bepaalde doelen te bereiken, zoals een betere reputatie of meer winst

(Schultz, Castelló & Morsing, 2013). Er wordt dan indirect vanuit gegaan dat bedrijven

extrinsiek gemotiveerd zijn en zich dus vanwege deze reden bezighouden met CSR, terwijl dit

niet altijd zo hoeft te zijn. Zo geeft in een onderzoek van MVO Nederland (2014) 52% van de

ondervraagde bedrijven aan dat zij aan CSR doen om een maatschappelijke bijdrage te

kunnen leveren. Intrinsieke motivatie bij bedrijven valt dus niet uit te sluiten.

In dit onderzoek wordt gekeken naar de invloed van het gecommuniceerde motief van

een bedrijf, en dus niet naar de daadwerkelijke motivatie. In de literatuur wordt echter, zoals

hierboven benoemd, veelal de aanname gedaan dat bedrijven extrinsieke motieven hebben.

Dit zal dus ook het geval zijn in de literatuur die gebruikt wordt voor dit onderzoek, hoewel

dit wellicht een te eenzijdig beeld schetst.

Het CSR-motief zal per bedrijf en wellicht ook per bedrijfstak verschillen. Voor

sommige bedrijven komen CSR-activiteiten meer overeen met hun kernactiviteiten dan voor

anderen, waardoor een intrinsieke motivatie vanzelfsprekender lijkt. In het huidige onderzoek

wordt gekeken naar de CSR-communicatie van een vliegtuigmaatschappij. Dit is een

(5)

4 vervuilend zijn, en dus ver afstaan van acties op het gebied van duurzaamheid. Nog niet

eerder is onderzocht of zo’n bedrijf dan alsnog een intrinsiek motief moet communiceren, of beter kan kiezen voor een extrinsiek motief.

Naast het gecommuniceerde motief zijn er meer factoren die van invloed kunnen zijn

op het vermoeden van greenwashing, waaronder bepaalde eigenschappen van consumenten.

Dit zijn factoren waarop een bedrijf niet altijd invloed heeft. Het is echter wel van belang om

deze in kaart te brengen, zodat bedrijven hier rekening mee kunnen houden in hun

communicatie.

Een van deze factoren is scepticisme, bijna de helft (48%) van de consumenten staat

namelijk sceptisch tegenover groene claims van bedrijven (Dossier Duurzaam, 2014).

Wanneer bedrijven communiceren over hun CSR, is het wegnemen van scepticisme dan ook

een van de grootste uitdagingen (Bhattacharya, Du & Sen, 2010). Er is dan ook al veel

onderzoek gedaan naar de oorzaak van scepticisme met betrekking tot

CSR-communicatie-uitingen (Elving, 2013; Forehand & Grier, 2003; Mohr, Eroǧlu, & Ellen, 1998).

Scepticisme heeft echter niet altijd een externe oorzaak. Iedere consument heeft van

zichzelf ook een zekere mate van scepticisme, dispositioneel scepticisme. Deze vorm van

scepticisme is een karaktereigenschap en wordt dus niet veroorzaakt door bijvoorbeeld een

negatieve ervaring (Obermiller & Spangenberg, 1998). Aangezien scepticisme een belangrijke

rol speelt bij het vermoeden van greenwashing, is het van belang om ook dispositioneel

scepticisme te onderzoeken. Dit is echter tot nu toe nog nauwelijks gebeurd. Het huidige

onderzoek tracht de rol van dispositioneel scepticisme bij het vermoeden van greenwashing in

kaart te brengen, zodat bedrijven hier rekening mee kunnen houden bij het communiceren

over CSR naar bepaalde groepen consumenten.

Een volgende eigenschap van de consument die een rol kan spelen bij het vermoeden

(6)

5 corporate communicatie-uitingen, ze twijfelen ook vaker aan de oprechtheid (Boush, Friestad

& Rose, 1994). Daar komt bij dat zij zich ook minder snel betrokken voelen bij goede doelen

(Yarrow & O'Donnell, 2009). Wanneer bedrijven vermoedens van greenwashing willen

voorkomen, moeten ze dus wellicht anders communiceren naar oudere dan naar jongere

consumenten. Omdat dit tot op heden nog niet onderzocht is, tracht huidig onderzoek deze

eventuele verschillen in kaart te brengen.

Tot slot kan de kennis die een consument heeft over een bepaald onderwerp ook van

invloed zijn. Wanneer iemand al veel kennis heeft over een onderwerp, zal zijn standpunt

over dit onderwerp minder snel veranderen na het lezen van een corporate

communicatie-uiting (Biek, Wood & Chaiken, 1996). Wanneer een bedrijf dan een duurzaamheidscampagne

start, zal dit mogelijk een andere uitwerking hebben op een consument met veel voorkennis

over het onderwerp dan op een consument die daar tot dat moment niets vanaf wist. Ook dit

eventuele verschil wordt in het huidige onderzoek in kaart gebracht, zodat bedrijven hier

eventueel hun communicatie op aan kunnen passen.

Samenvattend kan geconcludeerd worden dat veel verschillende factoren kunnen

bijdragen aan het vermoeden van greenwashing bij consumenten. Over de precieze invloed

van deze factoren is echter nog geen eenduidige conclusie te trekken. Dit leidt tot de volgende

onderzoeksvraag:

Welke invloed hebben het gecommuniceerde CSR-motief van een vliegtuigmaatschappij en de leeftijd van de consument op de mate waarin de consument greenwashing verwacht, en hoe beïnvloeden de voorkennis en het dispositioneel scepticisme van de consument het effect van

het gecommuniceerde motief?

Het is van belang om deze relaties vast te stellen, aangezien CSR in de toekomst steeds

belangrijker wordt en bedrijven hier dus meer over zullen communiceren. Door in kaart te

(7)

6 onderzoek van praktische waarde zijn voor bedrijven.

Theoretisch Kader

Corporate Social Responsibility

Het concept Corporate Social Responsibility (CSR) is ontstaan in de tweede helft van de

twintigste eeuw. Het komt voort uit de opvatting dat bedrijven, naast hun financiële

verplichtingen, ook een maatschappelijke verplichting hebben naar de samenleving (Crane &

Matten, 2016). Dit idee is inmiddels wijdverspreid, maar een eenduidige definitie van CSR

blijft nog altijd lastig te geven. Dit komt onder andere doordat CSR een brede term is die

betrekking heeft op veel verschillende aspecten en activiteiten van een bedrijf. Zo kan CSR

betrekking hebben op sociale aspecten, financiële aspecten en omgevingsaspecten

(Marrewijk, 2003).

Dit is duidelijk terug te zien in een van de bekendste theorieën over CSR, de

triple-bottom-line approach, ook wel bekend als People, Planet, Profit (Elkington, 1997). Deze theorie bouwt voort op de aanname dat bedrijven maatschappelijke verplichtingen hebben, en

verdeelt deze verplichtingen over verschillende gebieden: verplichtingen op economisch

gebied, verplichtingen op milieugebied en verplichtingen op sociaal gebied. Volgens de

triple-bottom-line approach moet een bedrijf zijn verantwoordelijkheid nemen op alle drie de

vlakken. Op economisch gebied moet een bedrijf namelijk zorgen voor duurzame

economische groei en winstgevendheid. Op milieugebied moet het bedrijf vervolgens zorgen

dat de natuur en alle natuurlijke hulpbronnen behouden blijven. Tot slot moet een bedrijf op

sociaal gebied zorgen voor gelijke kansen voor iedereen. Aangezien een bedrijf op alle drie

(8)

7 Figuur 1. De Triple-bottom-line approach van CSR. Aangepast overgenomen uit “Concepts and Definitions of CSR and Corporate Sustainability: Between Agency and Communion”, door M. van Marrewijk, 2003, Journal of Business Ethics, 44, p. 102.

Een andere manier om de verantwoordelijkheden van bedrijven te beschrijven is

volgens de CSR-piramide van Carroll (1979). Hij omschrijft CSR als een economische,

juridische, ethische en filantropische verantwoordelijkheid van bedrijven. In tegenstelling tot

de triple-bottom-line approach overlappen de verantwoordelijkheden in de verschillende

gebieden elkaar hier niet, ze bouwen juist op elkaar voort (Figuur 2).

Volgens dit model is de eerste verantwoordelijkheid die een bedrijf heeft op

economisch gebied. Een bedrijf moet winstgevend zijn en producten en diensten leveren die

gewild zijn binnen de maatschappij. Deze verantwoordelijkheid is de basis voor de rest, want

winstgevend zijn is de enige manier om voort te bestaan en op lange termijn iets voor de

samenleving te kunnen betekenen. Hierop volgen de juridische verplichtingen. Deze houden

in dat het bedrijf zich moet houden aan de regels en wetten die zijn opgesteld door de Economische

verantwoordelijkheid

Zorg voor duurzame economische groei

Sociale

verantwoordelijkheid

Zorg voor de gemeenschap

Milieu

verantwoordelijkheid

Behoud de natuur en haar hulpbronnen

(9)

8 maatschappij. Vervolgens komt de ethische verantwoordelijkheid. Een bedrijf moet zich in

verschillende situaties moreel juist gedragen en niet alleen de opgestelde wetten naleven.

Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de manier waarop een bedrijf zijn stakeholders

behandelt. Tot slot heeft een bedrijf filantropische verantwoordelijkheden en moet het

concreet iets teruggeven aan de maatschappij, bijvoorbeeld in de vorm van donaties of

vrijwilligerswerk.

Figuur 2. De CSR-piramide. Aangepast overgenomen uit “The Emergence, Variation, and Evolution of Corporate Social Responsibility in the Public Sphere, 1980–2004: The Exposure of Firms to Public Debate”, door S. Lee en C. Carroll, 2011, Journal of Business Ethics, 104, p. 116.

Uit deze typologieën blijkt dat CSR een breed begrip is, waarbij het vooral draait om

de verschillende verantwoordelijkheden die een bedrijf heeft richting de samenleving. Een

handzame, veelgebruikte definitie waarin bovengenoemde typologieën samengevat worden is

de definitie van Pomering en Dolnicar (2007), waarbij CSR omschreven wordt als de bijdrage

van bedrijven aan het maatschappelijk welzijn en het verkrijgen van winst op een

maatschappelijk verantwoorde manier. Deze definitie van CSR zal in dit onderzoek

aangehouden worden.

Economische verantwoordelijkheid

Wees winstgevend

De verantwoordelijkheid die de basis is voor de rest

Juridische verantwoordelijkheid

Volg de wet

Leef de regels na die vastgesteld zijn om te bepalen wat wel en niet kan

Ethische verantwoordelijkheid

Wees ethisch

Verplichting om te doen wat goed en eerlijk is

Filantropische verantwoordelijkheid

Wees een goede corporate burger Draag bij aan de gemeenschap

(10)

9 CSR-communicatie

Uit de literatuur komt naar voren dat het uitvoeren van CSR-activiteiten verschillende

voordelen kan opleveren voor een bedrijf, vooral op het gebied van stakeholderrelaties.

Hierbij valt op, zoals eerder al benoemd is, dat de genoemde voordelen wel extrinsiek

gestuurd zijn. Zo kan CSR zorgen voor een beter imago onder de stakeholders (Brønn &

Vrioni, 2001; Menon & Kahn, 2003) en voor een verhoogde loyaliteit van consumenten als

specifieke stakeholdergroep (Carvalho, Sen, de Oliveira Mota & de Lima, 2010). Daarnaast

kunnen CSR-activiteiten consumenten bereid krijgen om een hogere prijs te betalen voor de

diensten of producten van het bedrijf (Yoon, Gürhan-Canli & Schwarz, 2006). Tot slot blijken

consumenten eerder bereid mond-op-mond reclame te maken voor een bedrijf wat actief is op

het gebied van CSR, en om negatieve berichten over dit bedrijf tegen te spreken. Zo kunnen

consumenten dus functioneren als ambassadeurs voor het bedrijf (Sen, Du & Bhattacharya,

2009).

Stakeholders kunnen een bedrijf echter niet belonen voor het goede wat een bedrijf

doet wanneer ze niet geïnformeerd worden over de CSR-activiteiten. Om de bovengenoemde

voordelige effecten van CSR te behalen is het dus van belang om niet alleen actief te zijn op

het gebied van CSR, maar stakeholders hier ook goed over te informeren door middel van

CSR-communicatie. CSR-communicatie is “het communiceren van de sociale en

economische effecten van de acties van een bedrijf naar specifieke groepen binnen de

samenleving”, en kan beschouwd worden als het belangrijkste onderdeel van de CSR-strategie van een bedrijf (Gray, Owen, & Adams, 1996, p. 3).

Greenwashing

communicatie kan een bedrijf helpen om de vruchten te plukken van hun

(11)

10 in de communicatie die juist een negatieve gevolgen hebben voor een bedrijf. Een van die

valkuilen is greenwashing. Greenwashing is misleiding van de consument doordat een bedrijf

zich milieuvriendelijker voordoet dan het daadwerkelijk is (Parguel e.a., 2011). Het gaat

hierbij meestal niet om leugens, maar om een overdreven, licht verbogen of verkeerd

uitgelegde verklaring rondom de CSR-activiteiten (Vos, 2009).

Greenwashing kan negatieve gevolgen hebben voor een bedrijf. Zo kan het zorgen

voor consumentenprotesten en boycots, en kan het de omzet van een bedrijf uiteindelijk

verlagen. Daarnaast kan greenwashing leiden tot veel verwarring en verminderd vertrouwen

onder de stakeholders (Laufer, 2003; Polonsky & Rosenberger, 2001).

Er zijn verschillende vormen van greenwashing waar een bedrijf zich schuldig aan kan

maken: overdrijving en selectie. Over het algemeen is het zo dat een bedrijf zich

milieuvriendelijker presenteert dan dat het daadwerkelijk is, met als doel het verbeteren of

herstellen van haar reputatie (Laufer, 2003). Zo kan een bedrijf in haar communicatie één

klein, milieuvriendelijk aspect benadrukken, terwijl de rest van haar activiteiten niet

milieuvriendelijk is (Horiuchi, Schuchard, Shea, & Townsend, 2009). Daarnaast kan een

bedrijf in haar berichtgeving overdrijven hoe milieuvriendelijk een product of bepaalde actie

daadwerkelijk is, of niet de volledige informatie over een product naar buiten brengen. Door

het weglaten van bepaalde nuancerende informatie geeft het bedrijf de indruk meer te doen

voor het milieu dan daadwerkelijk het geval is (Chen & Chang, 2013; Laufer, 2003).

Los van de intenties van het bedrijf is het uiteindelijk vooral van belang of

consumenten greenwashing vermoeden of ervaren. Consumenten kunnen greenwashing

vermoeden in situaties waar dit niet zo is en andersom. Wanneer een bedrijf zich veel groener

voordoet dan het daadwerkelijk is, maar consumenten vermoeden dit niet, dan zullen er

weinig nadelige gevolgen zijn. Wanneer consumenten echter greenwashing vermoeden in een

(12)

11 waarneming en percepties van de consument rondom greenwashing zijn het belangrijkst (De

Vries, Terwel, Ellemers & Daamen, 2015). Het is dus van belang om in kaart te brengen

wanneer de consument greenwashing vermoedt, zodat bedrijven zich in hun communicatie

kunnen richten op het voorkomen van deze verdenking.

Motieven

Een bedrijf kan verschillende beweegredenen hebben om deel te nemen aan CSR-activiteiten.

Ten eerste kan een bedrijf intrinsieke motieven hebben, ook wel waarde-gedreven motieven

genoemd. Wanneer een bedrijf een intrinsiek motief heeft, betekent dit dat het handelt vanuit

collectieve interesse en het betreffende goede doel belangrijk vindt, bijvoorbeeld het behoud

van de natuur. Daar tegenover staan extrinsieke motieven, waarbij een bedrijf handelt uit

eigenbelang en gericht is op het behalen van voordeel voor het bedrijf, bijvoorbeeld het

maximaliseren van de omzet (Mohr e.a., 2001).

Bedrijven kiezen er vaak voor om een intrinsiek motief te communiceren, en geven

voor duurzame activiteiten bijvoorbeeld als onderbouwing hoe belangrijk hun bedrijf het

milieu vindt (De Vries e.a., 2015). Dit kan een goede keuze zijn, aangezien intrinsieke

motieven scepticisme kunnen reduceren en vaak zorgen dat consumenten een bedrijf

betrouwbaarder inschatten (Alcañiz, Cáceres, & Pérez, 2010). Daar komt bij dat het

communiceren van een extrinsiek motief een negatieve invloed heeft op het vertrouwen van

de consument en daardoor scepticisme juist aanwakkert (Vlachos, Theotokis, &

Panagopoulos, 2010).

Daar staat tegenover dat consumenten wel weten dat bedrijven bepaalde doelen

nastreven als winst en een goed imago. Daardoor kunnen zij wantrouwig staan tegenover

bedrijven die enkel een intrinsiek communiceren (Forehand & Grier, 2003). Daarnaast kan het

(13)

12 het milieu totaal niet passen bij de kernactiviteiten van een bedrijf, kunnen consumenten juist

aan de eerlijkheid van het bedrijf gaan twijfelen wanneer een bedrijf dit wel als motief

communiceert (Forehand & Grier, 2003). De Vries e.a. (2015) toonden bijvoorbeeld aan dat

consumenten snel greenwashing vermoeden, wanneer een traditionele energiemaatschappij,

dus geen nieuwe energiemaatschappij die is opgericht met groene energie als focus, investeert

in het milieu en aangeeft dit vanuit een intrinsiek belang te doen.

In het huidige onderzoek wordt gekeken naar de CSR-communicatie van een

vliegtuigmaatschappij. De luchtvaartindustrie is verantwoordelijk voor 2,5 procent van de

wereldwijde CO2-uitstoot, de grootste veroorzaker van klimaatverandering (Duursma, 2016).

Daarom lijken zorgen om het milieu, net als bij een energiemaatschappij, niet te passen bij de

kernactiviteiten van een vliegtuigmaatschappij. De verwachting is daarom dat een

vliegtuigmaatschappij juist beter een extrinsiek motief kan communiceren voor

CSR-activiteiten dan een intrinsiek motief, om wantrouwen en vermoeden van greenwashing te

voorkomen. Dit leidt tot de volgende hypothese:

H1. Wanneer een vliegtuigmaatschappij een intrinsiek motief verkondigt voor haar

CSR-activiteiten zullen consumenten eerder greenwashing vermoeden dan wanneer een

vliegtuigmaatschappij een extrinsiek motief verkondigt.

Scepticisme

Een van de grootste uitdagingen bij het communiceren over CSR-activiteiten is het

verminderen van scepticisme van consumenten (Bhattacharya e.a., 2010). Scepticisme kan

worden omschreven als de neiging tot ongeloof en als het tegenovergestelde van vertrouwen

(Elving, 2013). Wanneer consumenten sceptisch zijn over de CSR-activiteiten van een bedrijf

(14)

CSR-13 communicatie; alleen wanneer de consument een bedrijf en haar activiteiten op het gebied van

CSR vertrouwt zal een CSR-campagne effectief zijn (Vlachos e.a., 2010). Sceptische

consumenten zullen de boodschap in een CSR-campagne daarentegen juist sneller verwerpen

en als onwaar bestempelen (Bronn & Vrioni, 2001).

Er zijn twee vormen van scepticisme te onderscheiden. De eerste vorm is situationeel

scepticisme, een tijdelijke staat van wantrouwen tegenover een bepaalde uiting (Forehand &

Grier, 2003). Op het gebied van corporate communicatie kan situationeel scepticisme

omschreven worden als de neiging om bepaalde uitingen van bedrijven, zoals reclame- of

voorlichtingscampagnes, te wantrouwen. Dit wantrouwen ontstaat over het algemeen na een

negatief incident of na een bepaalde situatie (Obermiller & Spangenberg, 1998).

Daarnaast heeft iedere individu van zichzelf al een zekere mate van scepticisme:

dispositioneel scepticisme. Dispositioneel scepticisme wordt niet veroorzaakt door een

specifieke situatie of een negatieve ervaring, het is iemands natuurlijke neiging om sceptisch

tegenover dingen te staan (Forehand & Grier, 2003). Dispositioneel scepticisme op het gebied

van corporate communicatie is de neiging van een individu om te twijfelen aan de

geloofwaardigheid van uitingen van bedrijven, zonder dat hier per se een aanleiding toe is

(Obermiller & Spangenberg, 1998). Consumenten met een grote hoeveelheid dispositioneel

scepticisme zullen altijd wantrouwig staan tegenover de beweegredenen van bedrijven.

Obermiller & Spangenberg (1998) toonden dit al aan voor reclamecampagnes in het

algemeen; consumenten met een grote hoeveelheid dispositioneel scepticisme blijken hier

altijd wantrouwiger tegenover te staan dan consumenten met een mindere mate van

dispositioneel scepticisme.

De mate van dispositioneel scepticisme zou dus ook van invloed kunnen zijn op de

houding van consumenten tegenover CSR-communicatie, het zou ze wantrouwiger kunnen

(15)

14 en dus zelf een sterk standpunt inneemt zonder specifieke aanleiding, heeft het

gecommuniceerde motief wellicht minder invloed op zijn uiteindelijke wantrouwen.

Dispositioneel scepticisme modereert dan de relatie tussen het gecommuniceerde motief en de

verdenking van greenwashing. Hierbij is de volgende hypothese opgesteld:

H2. Bij consumenten met een hogere mate van dispositioneel scepticisme zal het

communiceren van een intrinsiek of extrinsiek motief voor CSR-activiteiten minder invloed

hebben op hun vermoeden van greenwashing.

Voorkennis

Naast het gecommuniceerde motief en het dispositioneel scepticisme is er nog een aspect wat

van invloed kan zijn op hoe consumenten CSR-uitingen ontvangen; hun voorkennis.

Voorkennis is specifieke informatie die opgeslagen is in iemands geheugen (Flynn &

Goldsmith, 1999). Voorkennis over een specifiek onderwerp, bijvoorbeeld over een bepaald

product, bedrijf of bepaalde dienst, is op te delen in vertrouwdheid en expertise.

Vertrouwdheid met een product of dienst wordt hierbij gevormd door alle ervaringen die

iemand met dit product of deze dienst gehad heeft. Expertise wordt gedefinieerd als de

mogelijkheid om door deze ervaringen om te gaan met situaties waarin het product of de

dienst een rol speelt, dus om van deze vertrouwdheid gebruik te maken in de praktijk (Alba &

Hutchinson, 1987; Jacoby, Troutman, Kuss & Mazursky, 1986).

Eerder is al gebleken dat voorkennis een rol speelt bij het verwerken van persuasieve

berichten. Mensen met veel voorkennis over een onderwerp hebben stabielere attitudes met

betrekking tot het onderwerp, die minder snel zullen veranderen (Biek e.a., 1996). Wanneer

zij tegengestelde informatie te horen krijgen, zijn zij beter in staat om deze te weerleggen en

(16)

15 1984). Biek e.a. (1996) verduidelijken dit door een individu met veel voorkennis te

omschrijven als “een kritische olympische scheids” (p. 547): deze gebruikt zijn expertise om

sterke punten van zijn thuisland aan te kunnen wijzen, en zwakke punten van overige landen,

om zo de keuze voor het thuisland als winnaar te rechtvaardigen.

Dit blijkt ook uit het onderzoek van Wood (1982). Zij verdeelde proefpersonen over

twee groepen, op basis van hun voorkennis over milieubescherming. Vervolgens kregen beide

groepen een bericht te lezen met vier argumenten tegen milieubescherming, waarna hun

attitudes en mening bevraagd werden. De proefpersonen met veel voorkennis bleken hun

mening minder te hebben laten veranderen door het bericht dan de proefpersonen met weinig

voorkennis. Daarnaast hadden zij tijdens het lezen meer argumenten tegen het bericht, en voor

hun initiële standpunt, bedacht dan de proefpersonen met weinig voorkennis. Kortom,

wanneer iemand meer voorkennis heeft over een bepaald onderwerp blijkt hij minder gevoelig

voor persuasieve berichten.

Dit zou ook het geval kunnen zijn wanneer een bedrijf graag een extrinsiek of

intrinsiek motief wil overbrengen. Op basis van bovenstaande onderzoeken kan verwacht

worden dat respondenten met voorkennis over het onderwerp van een CSR-campagne minder

te beïnvloeden zijn. Een gecommuniceerd CSR-motief heeft dan op hen minder invloed dan

op iemand met weinig voorkennis, wat betekent dat voorkennis de relatie tussen het

gecommuniceerde motief en het vermoeden van greenwashing modereert. Hierbij is de

volgende hypothese opgesteld:

H3. Bij consumenten met een hogere mate van voorkennis zal het communiceren van een

intrinsiek of extrinsiek motief voor CSR-activiteiten minder invloed hebben op hun

(17)

16 Leeftijd

Tot slot is er nog weinig onderzoek gedaan naar de invloed van leeftijd op het vermoeden van

greenwashing. Wel is gebleken dat jonge individuen een significante rol spelen in de

opkomende groene markt, aangezien zij zich vaak meer bewust zijn van en beter

geïnformeerd zijn over milieuproblemen en duurzaamheid (Furlow & Knott, 2009). Daarnaast

is aangetoond dat jonge consumenten vaak meer informatie zoeken voordat ze een aankoop

doen en dat ze beter in staat zijn om kritisch naar milieuvriendelijke producten te kijken

(Kanchanapibul, Lacka, Wang & Chan, 2014). Jongeren zijn opgegroeid met de

mogelijkheden van het internet, zijn gewend om kritisch tegenover informatie te staan en die

met enkele muisklikken te kunnen controleren (Grötzinger, 2016). Op basis hiervan kan

verwacht worden dat jongeren kritischer naar een gecommuniceerd motief kijken en dus

eerder greenwashing vermoeden.

Onderzoek van Obermiller en Spangenberg (1998) toonde echter aan dat consumenten

naarmate ze ouder worden sceptischer tegenover advertenties gaan staan, mede doordat hun

zelfkennis en analytische vaardigheden verbeteren. Daarnaast blijkt dat oudere consumenten

meer kennis hebben over tactieken van adverteerders en meer zelfvertrouwen hebben,

waardoor zij vaker kritisch naar reclames kijken en een boodschap in twijfel trekken (Boush

e.a., 1994). Zij zijn beter in staat om een persuasieve boodschap te weerstaan dan jongere

consumenten (Moschis, 1987). Op basis hiervan zou verwacht kunnen worden dat juist oudere

consumenten kritischer naar CSR-uitingen kijken en eerder greenwashing zullen vermoeden.

Daar komt bij dat oudere consumenten zich minder vaak betrokken voelen bij goede

doelen dan jongere consumenten (Yarrow & O'Donnell, 2009). Eerder is al aangetoond dat

deze lagere mate van betrokkenheid zorgt voor een negatievere attitude ten opzichte van

Cause Related Marketing (Hyllegard, Yan, Ogle & Attmann, 2010). Cause Related Marketing (CRM) is een specifieke CSR-activiteit, waarbij een bedrijf geld doneert aan een goed doel

(18)

17 zodra een consument een product of dienst afneemt bij het bedrijf (Varadarajan & Menon,

1988). Oudere consumenten vermoeden bij CRM eerder een addertje onder het gras, en

verwachten dat het goede doel minder gesteund wordt dan het bedrijf voor doet komen

(Mahler, 2014). Aangezien CRM een onderdeel is van CSR, zou het zo kunnen zijn dat

oudere consumenten ook een negatievere attitude hebben ten opzichte van andere

CSR-activiteiten, en hier dus sceptischer tegenover staan. Dan kan verwacht worden dat zij ook

eerder greenwashing vermoeden.

Kortom, er zijn verschillen tussen jongere en oudere consumenten die van invloed

kunnen zijn op het vermoeden van greenwashing. Aangezien eerder onderzoek naar deze

relatie ontbreekt is er nog geen consensus over de precieze invloed die leeftijd hierop heeft,

maar in de literatuur wordt vooral de kritischere houding van oudere consumenten belicht.

Daarom is de volgende hypothese opgesteld:

H4. Oudere consumenten zullen eerder greenwashing vermoeden dan jongere consumenten.

Gecommuniceerd CSR-motief Dispositioneel scepticisme Voorkennis Waargenomen greenwashing Leeftijd

Figuur 3. Conceptueel model met hypotheses. H1 + H2 - H3 - H4 +

(19)

18 Methode

Onderzoeksontwerp

De data voor dit onderzoek zijn verkregen middels een online vragenlijst (Bijlage 1). Een

vragenlijst is een kwantitatieve onderzoeksmethode waarmee een grote hoeveelheid data over

veel verschillende aspecten verzameld kan worden. Om die reden wordt een vragenlijst vaak

gebruikt om relaties tussen variabelen te bestuderen (Flick, 2013; Scheuren, 2004).

De vragenlijst is via Facebook en e-mail verspreid binnen het persoonlijke netwerk

van de onderzoekster, omdat dit een efficiënte manier is om in korte tijd veel respondenten te

bereiken. Vervolgens is de vragenlijst door een aantal respondenten weer gedeeld binnen hun

persoonlijke netwerk. Het online verspreiden van de vragenlijst kan de drempel tot deelname

verlagen, omdat de respondenten zelf kunnen bepalen wanneer ze hem invullen. Het feit dat

de link naar de vragenlijst zowel op een computer als op een tablet of telefoon geopend kon

worden, verlaagt de drempel tot deelname ook. Alle data zijn verzameld in mei 2017.

Elke respondent heeft de vragenlijst individueel ingevuld, omdat er naar persoonlijke

meningen en ervaringen gevraagd werd. Er is dus sprake van zelfrapportage. Iedere

respondent heeft de vragen uit de vragenlijst eenmalig beantwoord, het betreft dus een

cross-sectioneel onderzoek. De respondenten kregen geen vergoeding voor hun deelname.

Procedure

De vragenlijst is volledig in het Nederlands opgesteld. Voordat de respondenten begonnen

met het invullen van de vragenlijst kregen zij een korte introductie te lezen. Hierin werd de

procedure uitgelegd en werd benadrukt dat er geen goede of foute antwoorden zijn. Daarnaast

werd hier de vertrouwelijkheid van hun antwoorden gegarandeerd.

(20)

19 eigenschappen van de respondenten en hun ervaringen met corporate communicatie-uitingen.

Vervolgens kregen de respondenten een persbericht te zien van een vliegtuigmaatschappij,

Nova Air, waarin de maatschappij aankondigt deels over te stappen op biobrandstof. Nova

Air is een fictieve vliegtuigmaatschappij, bedacht om de hypotheses te kunnen testen, zodat

eerdere merkpercepties van respondenten geen invloed kunnen hebben op de uitkomst van het

onderzoek (Brown & Dacin, 1997).

Er is voor een vliegtuigmaatschappij gekozen, omdat zorgen om het milieu niet lijken

te passen bij de kernactiviteiten van dit bedrijf. Hierdoor kunnen consumenten juist aan de

eerlijkheid van het bedrijf gaan twijfelen wanneer een bedrijf dit wel als motief communiceert

(Bhattacharya e.a., 2010; Forehand & Grier, 2003). Dit maakt een vliegtuigmaatschappij een

interessant bedrijf om voor uit te zoeken hoe het best gecommuniceerd kan worden over

CSR-activiteiten. Er zijn veel vervuilende bedrijven, onder andere in bedrijfstakken als de

mijnindustrie en chemische bedrijven, waarbij dit het geval is. Er is echter gekozen voor een

vliegtuigmaatschappij, omdat dit een bedrijf is waarmee een groot deel van de Nederlanders

wel eens in aanraking is gekomen, in tegenstelling tot bijvoorbeeld een bedrijf uit de

mijnindustrie.

Het persbericht van Nova Air werd op verschillende manieren afgesloten, afhankelijk

van de conditie waarin de respondenten zich bevonden (intrinsiek motief, extrinsiek motief,

geen motief). Voor respondenten in de extrinsiek motief-conditie werd het persbericht als

volg

t

afge

slote

n:

‘Door de overstap naar biobrandstof te maken hoopt de luchtvaartmaatschappij in de toekomst meer kosten-efficiënt te kunnen werken en zo haar opbrengst te verbeteren.’

(21)

20 Voor respondenten in de intrinsiek motief-conditie werd het persbericht als volgt afgesloten:

Voor respondenten in de geen motief-conditie is deze laatste zin geheel weggelaten. Om deze

manipulatie te controleren volgde een vraag waarbij de respondent aangaf welk motief er

genoemd was in het persbericht. Tot slot beantwoordden de respondenten vragen over hun

vermoeden van greenwashing, hun vlieggedrag en hun voorkennis.

Voorafgaand aan de daadwerkelijke dataverzameling is de vragenlijst als test ingevuld

door tien respondenten. Hieruit bleek dat niet voor iedereen duidelijk was wat er bedoeld

werd met de term ‘corporate communicatie-uitingen’. Op basis van deze test is bij de vraag over corporate communicatie-uitingen een korte introductie toegevoegd. De data van deze

tien eerste respondenten is niet meegenomen in de uiteindelijke dataset.

Steekproef

De respondenten zijn afkomstig uit het persoonlijke netwerk van de onderzoeker en zijn

geselecteerd op basis van hun beschikbaarheid en bereidheid tot deelname. Op deze manier is

een convenience sample ontstaan. De respondenten zijn at random verdeeld over de drie

condities van het onderzoek (intrinsiek motief, extrinsiek motief, geen motief).

In het totaal hebben 217 respondenten de vragenlijst ingevuld (N = 217), waarvan 79

mannen (36,4%) en 138 vrouwen (63,6%). De leeftijd van de respondenten varieert van 17 tot

en met 87 jaar (M = 29,13, SD = 12,21). De hoogst afgeronde opleiding van de respondenten

is de basisschool (0,9%), het vmbo (1,8%), de havo (11,1%), atheneum of gymnasium (8,8%), ‘Door de overstap naar biobrandstof te maken hoopt de luchtvaartmaatschappij een bijdrage te leveren aan het milieu door onze CO2-uitstoot terug te dringen.’

(22)

21 het mbo (6,5%), het hbo (24,0%), het wo (46,5%) of een doctoraat (0,5%).

80 respondenten kwamen terecht in de intrinsiek-motief conditie (n = 80), waarvan 25

mannen (31,3%) en 55 vrouwen (68,8%). Hun leeftijd varieert van 17 tot en met 65 jaar (M =

28,20, SD = 10,53). Daarnaast kwamen 69 respondenten terecht in de extrinsiek-motief

conditie (n = 68), waarvan 23 mannen (33,3%) en 46 vrouwen (66,7%). Hun leeftijd varieert

van 17 tot en met 72 jaar (M = 28,75, SD = 12,29). Tot slot kwamen 68 respondenten terecht

in de geen-motief conditie (n = 68), waarvan 31 mannen (45,6%) en 37 vrouwen (54,4%).

Hun leeftijd varieert van 19 tot en met 87 jaar (M = 30,63, SD = 13,92).

83,4 % van de respondenten gaf aan dagelijks in aanraking te komen met corporate

communicatie-uitingen. Voor 11,1% is dit een aantal keer per week, voor 3,7% een aantal

keer per maand en 1,8% van de respondenten komt slechts een aantal keer per jaar in

aanraking met corporate communicatie-uitingen.

Tot slot wisselt de vliegfrequentie van de respondenten van meer dan één keer per

maand (1,4%), één keer per maand (1,4%), drie tot zes keer per jaar (22,1%), twee tot drie

keer per jaar (31,3%), één keer per jaar (23,6%) en minder dan één keer per jaar (16,1%) tot

nooit (4,1%).

Variabelen

Demografische eigenschappen. De respondenten hebben hun leeftijd, geslacht en

opleidingsniveau aangegeven. Het aangeven van de leeftijd betrof een open vraag.

Ervaring met corporate communicatie-uitingen. De respondenten hebben

aangegeven met welke frequentie zij in aanraking komen met corporate

communicatie-uitingen. Dit is aangegeven op een antwoordschaal lopend van ‘(1) dagelijks’ tot ‘(5) nooit’. Dispositioneel scepticisme. Door middel van een 7-puntsschaal is de mate van

(23)

22 respondenten gaven voor vier items aan of ze het helemaal niet eens (1) tot helemaal eens (7)

waren met de gegeven stelling. Deze vier items zijn gebaseerd op de schaal van Obermiller en

Spangenberg (1998). Voorbeelden van de vier items die dispositioneel scepticisme bevragen

zijn: ‘(1) Corporate communicatie-uitingen zijn een betrouwbare informatiebron’, en ‘(2) Ik denk dat informatie verkregen uit corporate communicatie-uitingen waarheidsgetrouw is’.

Een factoranalyse heeft aangetoond dat de items samenvallen in één component, welke

70,74% van de variantie verklaart. Uit een betrouwbaarheidsanalyse bleek vervolgens dat de

vier items die dispositioneel scepticisme meten een betrouwbare schaal vormen (α = 0,861).

Het is dus mogelijk om de vier items samen te voegen tot één variabele: ‘dispositioneel

scepticisme’ (M = 3,44, SD = 1,18).

Vermoeden van greenwashing. Volgens Chen en Chang (2013) is er sprake van

greenwashing wanneer een bedrijf de indruk probeert te wekken meer te doen voor het milieu

dan daadwerkelijk het geval is. Zij voegen hieraan toe dat er bij greenwashing vaak wordt

overdreven hoe milieuvriendelijk een actie of het bedrijf is, en dat niet de volledige informatie

wordt gegeven. Volgens Laufer (2003) is er daarnaast sprake van greenwashing wanneer

bedrijven hun milieuvriendelijke acties slechts benoemen om hun reputatie te verbeteren. Tot

slot noemen Horiuchi e.a. (2009) een laatste kenmerk van greenwashing, het benadrukken van

één klein milieuvriendelijk aspect, waardoor het niet opvalt dat de overige acties van een

bedrijf helemaal niet milieuvriendelijk zijn.

Op basis van deze bevindingen uit deze eerdere onderzoeken is voor het huidige

onderzoek een nieuwe 5-item schaal opgesteld. Deze vijf items bevragen ieder één van de

bovengenoemde kenmerken van greenwashing, om zo het totale concept greenwashing

meetbaar te maken.

De respondenten gaven voor deze vijf items aan in hoeverre ze het helemaal niet eens

(24)

23 ‘(1) Nova Air presenteert zich als milieuvriendelijk om haar reputatie te verbeteren’, en ‘(2) Nova Air geeft met dit bericht de indruk meer te doen voor het milieu dan ze daadwerkelijk

doet’.

Een factoranalyse toonde aan dat de items samenvallen in één component welke

50,52% van de variantie verklaart. Eén item, ‘Nova Air presenteert zich als milieuvriendelijk om haar reputatie te verbeteren’, viel wel in dit component maar laadde met een waarde van 0,33 niet sterk genoeg. Ook uit de betrouwbaarheidsanalyse bleek dat het weglaten van dit

item zorgt voor een meer betrouwbare schaal (α = 0,79). De uiteindelijke schaal die het

vermoeden van greenwashing meet wordt gevormd door de overige vier items (M = 4,84, SD

= 1,02).

Vliegfrequentie. De respondenten hebben aangegeven met welke frequentie zij in een

vliegtuig zitten. Dit is aangegeven op een antwoordschaal lopend van ‘(1) meer dan één keer

per maand’ tot ‘(7) nooit’.

Compensatie CO2-uitstoot. De respondenten hebben aangegeven of zij zelf bewust

bezig zijn met de compensatie van CO2-uitstoot door een boom te laten planten wanneer ze

een vlucht boeken. Dit is aangegeven op een antwoordschaal lopend van ‘(1) altijd’ tot ‘(3)

nooit’.

Voorkennis. Tot slot is gevraagd naar de voorkennis van de respondenten over

CO2-uitstoot, de rol die brandstofkeuze hierbij kan spelen en greenwashing. Hiervoor is een

nieuwe 4-itemschaal opgesteld, die de voorkennis over de verschillende aspecten van het

onderwerp bevraagt. Voor deze vier items gaven de respondenten aan in hoeverre ze het

helemaal niet eens (1) of helemaal eens (7) zijn met de gegeven stelling. Voorbeelden van

deze items zijn ‘(1) Ik was op de hoogte van verschillen in CO2-uitstoot tussen fossiele brandstof en biobrandstof’ en ‘(2) Ik was me bewust van het feit dat bedrijven de

(25)

24 kunnen presenteren dan de werkelijkheid, met het oog op hun reputatie’.

Een factoranalyse toonde aan dat de vier items samenvallen in één component welke

53,74% van de variantie verklaart. Eén item, ‘Ik wist dat de CO2-uitstoot van de luchtvaartindustrie een van de grootste bedreigingen is voor het milieu’, viel wel in dit

component maar laadde met een waarde van 0,27 niet sterk genoeg. Ook uit de

betrouwbaarheidsanalyse bleek dat het weglaten van dit item zorgt voor een meer

betrouwbare schaal (α = 0,78). De schaal die de voorkennis meet wordt gevormd door de

overige drie items (M = 3,90, SD = 1,58).

Interactie tussen Motief en Voorkennis. Om de benodigde toetsen uit te kunnen

voeren is een nieuwe interactie-variabele gecreëerd. Deze variabele, ‘interactie tussen het

gecommuniceerde motief en voorkennis’, is het product van het gecommuniceerde motief en de voorkennis van de respondenten (M = 7,81, SD = 4,73).

Interactie tussen Motief en Dispositioneel Scepticisme. Tot slot is om de benodigde

toetsen uit te kunnen voeren een tweede interactie-variabele gecreëerd. Deze variabele,

‘interactie tussen het gecommuniceerde motief en dispositioneel scepticisme’, is het product van het gecommuniceerde motief en het dispositioneel scepticisme van de respondenten (M =

6,84, SD = 3,69).

Resultaten

Additionele controle analyses

Door middel van een eenwegs-variantieanalyse is gecontroleerd of de respondenten qua

leeftijd gelijk verdeeld zijn over de verschillende condities. Conditie blijkt geen significant

effect te hebben op leeftijd, F(2, 214) = 0,75, p = 0,480. Er kan dus worden uitgegaan van een

gelijke verdeling van leeftijd over de verschillende condities.

(26)

25 de respondenten qua geslacht gelijk verdeeld zijn over de verschillende condities. Er blijkt

geen significante rangcorrelatie, rS = -0,10, p = 0,139, tussen geslacht en conditie. Er kan dus

worden uitgegaan van een gelijke verdeling van geslacht over de verschillende condities.

Daarna is met een toets op Spearman's rangcorrelatiecoëfficiënt gecontroleerd of de

respondenten qua opleidingsniveau gelijk verdeeld zijn over de verschillende condities. Er

blijkt geen significante rangcorrelatie, rS = 0,01, p = 0,878, tussen opleidingsniveau en

conditie. Er kan dus worden aangenomen dat de respondenten qua opleidingsniveau gelijk

verdeeld zijn over de condities.

Voordat de hypotheses getoetst zijn is tot slot ter aanvullende controle gekeken of er

een significante correlatie is tussen de onafhankelijke variabelen leeftijd en dispositioneel

scepticisme, r = 0,01, p = 0,885, en leeftijd en voorkennis, r = 0,13, p = 0,066. Dit bleek niet

het geval.

Toetsen van de hypotheses

Om de hypotheses te toetsen is een meervoudige, lineaire regressieanalyse uitgevoerd. Hierbij

was het vermoeden van greenwashing de onafhankelijke variabele, en waren het

gecommuniceerde motief, de voorkennis, het dispositioneel scepticisme, de leeftijd, de

interactie tussen het gecommuniceerde motief en voorkennis en de interactie tussen het

gecommuniceerde motief en dispositioneel scepticisme de afhankelijke variabelen (zie Tabel

2 voor een overzicht).

Het model met bovengenoemde variabelen blijkt als geheel model significant, F(6,

210) = 3,28, p = 0,004. Het regressiemodel kan dus gebruikt worden om het vermoeden van

greenwashing te voorspellen, maar de voorspelling is zwak: 2,9 procent van de verschillen in

vermoedens van greenwashing kan voorspeld worden op grond van de onafhankelijke

(27)

26 Hypothese 1 luidt als volgt: Wanneer een vliegtuigmaatschappij een intrinsiek motief

verkondigt voor haar CSR-activiteiten zullen consumenten eerder greenwashing vermoeden

dan wanneer een vliegtuigmaatschappij een extrinsiek motief verkondigt.

Het gecommuniceerde motief, b = -0,26, b* = -0,26, t = -0,94, p = 0,349, 95% CI

[-0,81, 0,29], heeft geen significante relatie met het vermoeden van greenwashing. Er is weinig

verschil tussen de drie condities wat betreft hun vermoeden van greenwashing (zie Tabel 1).

Hypothese 1 wordt dus niet bevestigd: het communiceren van een intrinsiek motief leidt niet

tot meer vermoedens van greenwashing.

Tabel 1

Verschil in gemiddelden en standaarddeviaties van vermoeden van greenwashing in de drie condities (N = 217).

Vermoeden van greenwashing N Schaal M SD

Extrinsiek motief 69 1-7 4,74 1,01

Intrinsiek motief 80 1-7 4,82 1,04

Geen motief 68 1-7 4,95 1,00

Hypothese 2 luidt daarna als volgt: Bij consumenten met een hogere mate van

dispositioneel scepticisme zal het communiceren van een intrinsiek of extrinsiek motief voor

CSR-activiteiten minder invloed hebben op hun vermoeden van greenwashing.

De interactie tussen het gecommuniceerde motief en het dispositioneel scepticisme, b

= 0,04, b* = 0,14, t =0,53, p = 0,600, 95% CI [-0,11, 0,18], heeft geen significante relatie met

het vermoeden van greenwashing. Hypothese 2 wordt dus niet bevestigd: het dispositioneel

scepticisme van de consument heeft geen invloed op de relatie tussen het gecommuniceerde

motief en het vermoeden van greenwashing.

(28)

27 zal het gecommuniceerde motief voor CSR-activiteiten minder invloed hebben op het

vermoeden van greenwashing.

De interactie tussen het gecommuniceerde motief en voorkennis, b = 0,07, b* = 0,34, t

= 1,37, p = 0,174, 95% CI [-0,03, 0,18], heeft geen significante relatie met het vermoeden van

greenwashing. Hypothese 3 wordt dus niet bevestigd: voorkennis van de consument heeft

geen invloed op de relatie tussen het gecommuniceerde motief en het vermoeden van

greenwashing.

Tot slot luidt hypothese 4: Bij oudere consumenten zal het gecommuniceerde motief

voor CSR-activiteiten minder effect hebben op het vermoeden van greenwashing. Leeftijd, b

= 0,11, b* = 0,11, t = 1,67, p = 0,097, 95% CI [-0,02, 0,25], heeft geen significante relatie met

het vermoeden van greenwashing. Hypothese 4 wordt dus ook verworpen: het

gecommuniceerde motief heeft niet minder invloed op het vermoeden van greenwashing bij

oudere consumenten.

Tabel 2. Overzicht uitkomsten regressieanalyse (N = 217).

b Std. Error b* t p Gecommuniceerd motief -0,26 0,28 -0,26 -0,94 0,349 Motief * dispositioneel scepticisme 0,04 0,07 0,14 0,53 0,600 Motief * voorkennis 0,07 0,05 0,34 1,37 0,174 Leeftijd 0,11 0,07 0,11 1,67 0,097 Conclusie en Discussie

(29)

28 In dit onderzoek is het effect van het gecommuniceerde CSR-motief en de leeftijd van

consumenten op vermoedens van greenwashing onderzocht. Daarnaast is gekeken of de

voorkennis en het dispositioneel scepticisme van consumenten de relatie tussen het

gecommuniceerde CSR-motief en het vermoeden van greenwashing beïnvloeden. Door

middel van een experiment met een online vragenlijst onder 217 respondenten is de volgende

vraagstelling onderzocht:

Welke invloed hebben het gecommuniceerde CSR-motief van een vliegtuigmaatschappij en de leeftijd van de consument op de mate waarin de consument greenwashing verwacht, en hoe beïnvloeden de voorkennis en het dispositioneel scepticisme van de consument het effect van

het gecommuniceerde motief?

Gecommuniceerd motief

Uit de resultaten is gebleken dat het gecommuniceerde CSR-motief van een

vliegtuigmaatschappij geen invloed heeft op de mate waarin consumenten greenwashing

vermoeden, in tegenstelling tot de verwachting. Dit betekent dat consumenten net zo snel

greenwashing zullen vermoeden wanneer een bedrijf aangeeft aan CSR te doen vanwege

maatschappelijk belang als wanneer een bedrijf aangeeft aan CSR te doen vanuit eigenbelang.

Dit komt niet overeen met de resultaten van eerder onderzoek, waaruit bleek dat het

communiceren van een intrinsiek of extrinsiek motief onder andere invloed heeft op het

wantrouwen van de consument (Forehand & Grier, 2003; Vlachos e.a., 2010; De Vries e.a.,

2015).

Een mogelijke verklaring hiervoor kan worden gegeven aan de hand van onderzoek

van Becker-Olsen, Cudmore & Hill (2006). Volgens hen is de reactie van consumenten op

een CSR-campagne niet het gevolg van het CSR-initiatief en de CSR-communicatie op zich,

maar van hun evaluatie van dit initiatief in vergelijking met de organisatie. In het huidige

(30)

29 hoog (4,74, 4,82 en 4,95 op een schaal van 1-7), en het gecommuniceerde motief bleek hier

geen directe invloed op te hebben. De oorzaak zou dus gezocht kunnen worden in hun

evaluatie van het bedrijf in combinatie met de evaluatie van het CSR-motief. Het vermoeden

van greenwashing wordt dan niet bepaald door het gecommuniceerde motief alleen, maar

door het gecommuniceerde motief in combinatie met het beeld dat consumenten van het

bedrijf of de bedrijfstak hebben, en de fit hiertussen. In het huidige onderzoek kan het beeld

dat respondenten van de bedrijfstak hadden, ervoor gezorgd hebben dat het vermoeden van

greenwashing in alle drie de condities redelijk hoog was. Aangenomen is dat consumenten

CSR-activiteiten minder goed vinden passen bij een vliegtuigmaatschappij, dit is echter niet

bevraagd.

Vervolgonderzoek zou dit onderzoek kunnen herhalen, maar daarbij eerst kunnen

meten wat de mening van de respondenten is over het bedrijf, wanneer geen fictief bedrijf

gebruikt wordt, of over de bedrijfstak. Dan kan gekeken worden of dit inderdaad van invloed

is.

Dispositioneel Scepticisme

Vervolgens is gebleken dat het dispositioneel scepticisme van de consument geen invloed

heeft op de relatie tussen het gecommuniceerde motief en het vermoeden van greenwashing.

Of iemand van zichzelf al een hoge mate van scepticisme heeft, maakt hierbij dus geen

verschil. Dit komt niet overeen met de verwachtingen op basis van de literatuur (Forehand &

Grier, 2003; Obermiller & Spangenberg, 1998).

Niet-dispositioneel scepticisme, scepticisme dat wel opgewekt wordt door een externe

factor, kan hierbij een rol hebben gespeeld. Het feit dat de respondenten zich er bewust van

waren dat zij deelnamen aan een onderzoek, kan gezorgd hebben dat zij een sceptischere

(31)

30 namelijk altijd ideeën over de verwachtingen van de onderzoeker. Sociale wenselijkheid zorgt

er vervolgens voor dat deelnemers hun gedrag aanpassen aan deze verwachtingen

(McCambridge, Witton & Elbourne, 2014). Wanneer de respondenten van het huidige

onderzoek enigszins het vermoeden kregen dat er gedoeld werd op greenwashing, kan het

gevolg dus zijn dat zij een sceptischere houding aannamen.

Het is mogelijk dat bij de respondenten met een lage mate van dispositioneel

scepticisme hierdoor toch scepticisme is opgeroepen, waar de respondenten met een hoge

mate van dispositioneel überhaupt al sceptisch aan de vragenlijst begonnen. Zo kunnen deze

twee groepen uiteindelijk qua scepticisme op hetzelfde niveau uitgekomen zijn, waardoor zij

geen verschil lieten zien in vermoeden van greenwashing.

Het is, kortom, niet met zekerheid vast te stellen of er meer vormen van scepticisme

gemeten zijn dan de bedoeling was. Vervolgonderzoek zou dit probleem kunnen ondervangen

door niet alleen dispositioneel scepticisme te bevragen, maar ook te bevragen in welke mate

de vragenlijst scepticisme oproept bij respondenten.

Voorkennis

Daarnaast lieten de resultaten zien dat de voorkennis van consumenten geen invloed heeft op

de relatie tussen het gecommuniceerde motief en het vermoeden van greenwashing. Of

iemand van tevoren al kennis heeft over het onderwerp, maakt uiteindelijk geen verschil voor

het vermoeden van greenwashing. Dit was niet overeenkomstig met de verwachtingen.

Een mogelijke verklaring voor het ontbreken van dit moderatie-effect zou gezocht

kunnen worden in de geringe manier waarop voorkennis bevraagd is; er is alleen vastgesteld

of de respondenten voorkennis hebben over het onderwerp. Het feit dat iemand voorkennis

heeft zegt echter misschien niet genoeg, aangezien niet verduidelijkt is waar deze voorkennis

(32)

31 deze voorkennis kan inhoudelijk erg verschillen. Het kan zo zijn dat een deel van de

respondenten met veel voorkennis vooral negatieve informatie kende, bijvoorbeeld over de

overschatte voordelen van biobrandstof of het feit dat bedrijven vaak aan greenwashing doen.

Andere respondenten met veel voorkennis kunnen daarentegen vooral positieve informatie

kennen, bijvoorbeeld dat greenwashing bijna nooit meer voorkomt en dat de overstap naar

biobrandstof een goed te onderbouwen keuze is.

Deze laatstgenoemde groep zal door hun voorkennis minder snel greenwashing

vermoeden, terwijl de eerstgenoemde groep dankzij hun voorkennis juist eerder greenwashing

vermoedt. Hierdoor kan voorkennis zowel een positieve als negatieve invloed gehad hebben,

en is het effect uiteindelijk niet significant. Toekomstig onderzoek zou uitgebreider kunnen

bevragen waar de voorkennis uit bestaat, en dit wellicht kunnen opsplitsen in ‘negatieve’ en ‘positieve’ voorkennis, om zo een completer beeld te krijgen van de invloed die dit heeft.

Leeftijd

Vervolgens bleek dat de leeftijd van de respondenten geen verschil maakte in de invloed van

het gecommuniceerde motief. Uit de literatuur kwamen al wisselende perspectieven naar

voren over de invloed van leeftijd. Enerzijds kijken jongeren kritischer naar groene producten

en zijn zij gewend om informatie kritisch te benaderen en te controleren (Grötzinger, 2016;

Kanchanapibul e.a., 2014). Anderzijds bleek dat oudere consumenten meer weten over

tactieken van adverteerders en meer zelfvertrouwen hebben, waardoor zij vaker een

boodschap in twijfel trekken (Boush e.a., 1994). Deze tegenstrijdige bevindingen kunnen een

verklaring zijn voor het feit dat de resultaten van het huidige onderzoek als het ware in het

midden zijn uitgekomen, en daardoor geen significant effect van leeftijd laten zien.

Daarbij moet ook de kanttekening worden gemaakt dat mogelijk andere factoren een

(33)

32 bleken in dit onderzoek niet te correleren met leeftijd, maar factoren als mediawijsheid en

zelfvertrouwen kunnen hier wel mee samenhangen, en kunnen dus een rol hebben gespeeld.

Het zou zo kunnen zijn dat deze factoren in verschillende leeftijdsfasen eenzelfde effect

hebben op het vermoeden van greenwashing. Dit kan bijvoorbeeld zo zijn wanneer op jonge

leeftijd een lage mate van mediawijsheid zorgt voor achterdocht jegens onbekende corporate

communicatie-uitingen, terwijl op late leeftijd juist een hoge mate van mediawijsheid,

bijvoorbeeld in combinatie met meer zelfvertrouwen, dit effect heeft. Vervolgonderzoek zou

dit in kaart kunnen brengen, bijvoorbeeld door deze concepten los te bevragen.

Beperkingen

Tot slot kent dit onderzoek een aantal kleinschalige beperkingen. Ten eerste zijn de data van

dit onderzoek verkregen door middel van zelfrapportage. Zelfrapportage kan een vertekend

beeld opleveren, aangezien mensen zich niet altijd bewust zijn van hun eigen gedrag.

Daarnaast kan sociale wenselijkheid een rol hebben gespeeld, wanneer respondenten

antwoorden hebben gegeven waarvan zij menen dat die sociaal wenselijk zijn (King &

Bruner, 2000). Omdat dit onderzoek zich richtte op percepties van greenwashing was dit echter wel de best mogelijke methode. De enige manier om als onderzoeker inzicht krijgen in

percepties is door mensen te bevragen.

Daarnaast was de verhouding mannen (36,4%) en vrouwen (63,6%) in de steekproef

niet gelijk. Ook de spreiding van de leeftijd was klein; de leeftijd van de respondenten

varieerde van 17 tot en met 87 jaar, maar met een gemiddelde van 29,13 jaar. Dit vermindert

de representativiteit van de steekproef en daarmee de externe validiteit van het onderzoek.

Tot slot is in dit onderzoek gekeken naar het planet-aspect van CSR, maar niet naar

people en profit. In het experiment is alleen de bijdrage van Nova Air aan het milieu gemanipuleerd, geen bijdrage op sociaal of economisch vlak. Dit kan ervoor zorgen dat de

(34)

33 uitkomsten van dit onderzoek niet te generaliseren zijn naar alle CSR-communicatie, maar

slechts naar CSR-communicatie op milieugebied. Wanneer ook een bijdrage op sociaal of

economisch vlak gemanipuleerd was, had dit wellicht tot andere uitkomsten geleid, omdat dit

de fit tussen Nova Air en de CSR-activiteiten veranderd zou hebben.

Concluderend kan echter gesteld worden dat dit onderzoek, ondanks het ontbreken van

significante effecten, bij heeft gedragen aan de kennis over de mogelijke veroorzakers van

greenwashing. Er is meer inzicht gekomen in de rol van het gecommuniceerde motief,

voorkennis, dispositioneel scepticisme en leeftijd. Er zijn diverse mogelijkheden in kaart

gebracht voor vervolgonderzoek, waarmee donkergroene vermoedens in de toekomst hopelijk

voorkomen kunnen worden.

Literatuurlijst

Alba, J. W., & Hutchinson, J. (1987). Dimensions of consumer expertise. Journal of

consumer research, 13(4), 411-454.

Alcañiz, E. B., Cáceres, R. C., & Pérez, R. C. (2010). Alliances between brands and social

causes: The influence of company credibility on social responsibility image. Journal

of business ethics, 96(2), 169-186.

Becker-Olsen, K. L., Cudmore, B. A., & Hill, R. P. (2006). The impact of perceived corporate

social responsibility on consumer behavior. Journal of business research, 59(1),

46-53.

Bhattacharya, C. B., & Sen, S. (2004). Doing better at doing good: When, why, and how

consumers respond to corporate social initiatives. California management

(35)

34 Bhattacharya, C. B., Du, S., & Sen, S. (2010). Maximizing business returns to corporate

social responsibility (CSR): The role of CSR communication. International Journal of

Management Reviews, 12(1), 8-19.

Biek, M., Wood, W., & Chaiken, S. (1996). Working knowledge, cognitive processing, and

attitudes: On the determinants of bias. Personality and Social Psychology

Bulletin, 22(6), 547-556.

Boush, D. M., Friestad, M., & Rose, G. M. (1994). Adolescent skepticism toward TV

advertising and knowledge of advertiser tactics. Journal of consumer research, 21(1),

165-175.

Brønn, P. S., & Vrioni, A. B. (2001). Corporate social responsibility and cause-related

marketing: an overview. International journal of Advertising, 20(2), 207-222.

Brown, T. J., & Dacin, P. A. (1997). The company and the product: Corporate associations

and consumer product responses. The Journal of Marketing, 68-84.

Cacioppo, J. T., & Petty, R. E. (1984). The elaboration likelihood model of persuasion.

NA-Advances in Consumer Research Volume 11.

Carroll, A. B. (1979). A three-dimensional conceptual model of corporate

performance. Academy of management review, 4(4), 497-505.

Carvalho, S. W., Sen, S., de Oliveira Mota, M., & de Lima, R. C. (2010). Consumer reactions

to CSR: A Brazilian perspective. Journal of Business Ethics, 91, 291-310.

Chen, Y. S., & Chang, C. H. (2013). Greenwash and green trust: The mediation effects of

green consumer confusion and green perceived risk. Journal of Business

Ethics, 114(3), 489-500.

Crane, A., & Matten, D. (2016). Business ethics: Managing corporate citizenship and

(36)

35 Dossier Duurzaam (2014). Dossier Duurzaam 2014. Geraadpleegd op 9 juni 2017, van

http://downloads.gfk.nl/persbericht/Dossier-Duurzaam.pdf

Duursma, M. (2016). Zo werkt de CO2-compensatie van de luchtvaartsector. Geraadpleegd

op 25 juni 2017, van

https://www.nrc.nl/nieuws/2016/06/21/meer-vliegen-en-toch-2835225-a1505485

Elkington, J. (1997). Cannibals with forks. The triple bottom line of 21st century.

Elving, W. J. (2013). Scepticism and corporate social responsibility communications: the

influence of fit and reputation. Journal of Marketing Communications, 19(4), 277-292.

Flick, U. (Ed.). (2013). The SAGE handbook of qualitative data analysis. Sage.

Flynn, L. R., & Goldsmith, R. E. (1999). A short, reliable measure of subjective

knowledge. Journal of business research, 46(1), 57-66.

Forehand, M. R., & Grier, S. (2003). When is honesty the best policy? The effect of stated

company intent on consumer skepticism. Journal of consumer psychology, 13(3),

349-356.

Furlow, N. E., & Knott, C. (2009). Who's reading the label? Millennials' use of environmental

product labels. The journal of applied business and economics, 10(3), 1.

Gray, R., Owen, D., & Adams, C. (1996). Accounting & accountability: changes and

challenges in corporate social and environmental reporting. Prentice Hall. Greenpeace (2008). E.ON krijgt eerste ‘Groene Zeepbel’! Geraadpleegd op 28 mei 2017,

van http://www.greenpeace.nl/news/e-on-krijgt-eerste-groene-zee/

Grötzinger, K. (2016). Hoe bereik je millenials en generatie Z met jouw content?

Geraadpleegd op 10 mei 2017, van

https://www.traffic-builders.com/millennials-en-generatie-z/

Hamann, R., & Kapelus, P. (2004). Corporate social responsibility in mining in Southern

(37)

36 Horiuchi, R., Schuchard, R., Shea, L., & Townsend, S. (2009). Understanding and preventing

greenwash: A business guide. London: Futerra Sustainability Communications.

Hyllegard, K. H., Yan, R. N., Ogle, J. P., & Attmann, J. (2010). The influence of gender,

social cause, charitable support, and message appeal on Gen Y's responses to

cause-related marketing. Journal of Marketing Management, 27(1-2), 100-123.

Jacoby, J., Troutman, T., Kuss, A., & Mazursky, D. (1986). Experience and expertise in

complex decision making. NA-Advances in Consumer Research Volume 13.

Kanchanapibul, M., Lacka, E., Wang, X., & Chan, H. K. (2014). An empirical investigation

of green purchase behaviour among the young generation. Journal of Cleaner

Production, 66, 528-536.

King, M. F., & Bruner, G. C. (2000). Social desirability bias: A neglected aspect of validity

testing. Psychology and Marketing, 17(2), 79-103.

Laufer, W. S. (2003). Social accountability and corporate greenwashing. Journal of business

ethics, 43(3), 253-261.

Lee, S. Y., & Carroll, C. E. (2011). The emergence, variation, and evolution of corporate

social responsibility in the public sphere, 1980–2004: The exposure of firms to public

debate. Journal of Business Ethics, 104(1), 115-131.

Mahler, S. (2014). Generatieverschillen in consumentenreacties op cause-related marketing:

een vergelijking tussen generatie X en Y. (master thesis). Geraadpleegd op 7 juni 2017, van http://www.scriptiesonline.uba.uva.nl/scriptie/513738

Van Marrewijk, M. (2003). Concepts and definitions of CSR and corporate sustainability:

Between agency and communion. Journal of business ethics, 44(2), 95-105.

McCambridge, J., Witton, J., & Elbourne, D. R. (2014). Systematic review of the Hawthorne

effect: new concepts are needed to study research participation effects. Journal of

(38)

37 Menon, S., & Kahn, B. E. (2003). Corporate sponsorships of philanthropic activities: when do

they impact perception of sponsor brand?. Journal of consumer psychology, 13(3),

316-327.

Mohr, L. A., Eroǧlu, D., & Ellen, P. S. (1998). The development and testing of a measure of skepticism toward environmental claims in marketers' communications. Journal of

consumer affairs, 32(1), 30-55.

Mohr, L. A., Webb, D. J., & Harris, K. E. (2001). Do consumers expect companies to be

socially responsible? The impact of corporate social responsibility on buying

behavior. Journal of Consumer affairs, 35(1), 45-72.

Moschis, George P. (1987), Consumer Socialization: A Life Cycle Perspective, Lexington,

MA: Heath

MVO Nederland (2014). MVO leeft in het MKB. Geraadpleegd op 7 juni 2017, van

http://mvonederland.nl/sites/default/files/media/Rapport%20MVO%20LEEFT%20in

%20het%20MKB.pdf

Obermiller, C., & Spangenberg, E. R. (1998). Development of a scale to measure consumer

skepticism toward advertising. Journal of consumer psychology, 7(2), 159-186.

Parguel, B., Benoît-Moreau, F., & Larceneux, F. (2011). How sustainability ratings might

deter ‘greenwashing’: A closer look at ethical corporate communication. Journal of business ethics, 102(1), 15.

Peattie, K., Peattie, S., & Ponting, C. (2009). Climate change: a social and commercial

marketing communications challenge. EuroMed Journal of Business, 4(3), 270-286.

Polonsky, M. J., & Rosenberger, P. J. (2001). Reevaluating green marketing: A strategic

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De bevoegdheden mogen steeds vaker niet alleen voor de opsporing worden aangewend maar ook voor verkenning – onderzoek waarmee wordt nagegaan of er mogelijk een strafbaar feit

Naast een analyse van de markt wordt door de opdrachtgever gevraagd om bij de stakeholders te onderzoeken wat de eisen en wensen van de consument enerzijds en de eisen en wensen van

Bekend is immers dat het imago van de winkel en de relatie- geneigdheid van de consument van invloed zijn op de positieve gevoelens die door een consument worden ervaren (Yoo,

(hierna: Teunissen + Berendse) tegen Westland Infra Netbeheer B.V. De klacht betreft de hoogte van de vergoeding die Westland in rekening heeft gebracht voor het aanleggen

Volgens ACM heeft Rendo in strijd met artikel 18a, vierde lid, onderdeel a, van de E-wet en artikel 10e, vierde lid, onderdeel a, van de Gaswet gehandeld, omdat Rendo niet onverwijld

Als wordt gekeken naar het soort bericht dat geplaatst dient te worden (een recensie) zijn de hoge percentages informatieve en persuasieve taalhandelingen goed te

voorwaarde openheid en/of objectiviteit vanwege de hoogte van de jaarlijkse scholingskosten en andere kosten alsmede de 25 richtlijnen, de voorwaarde openheid vanwege het

Met betrekking tot de software waarmee voorgeschreven en/of geleverde antibiotica door dierenartsen in de centrale database VETcis kan worden opgenomen, is gebleken dat