• No results found

De relatie tussen het type zedendelict en de kenmerken van slachtoffers op Aruba

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen het type zedendelict en de kenmerken van slachtoffers op Aruba"

Copied!
40
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Relatie Tussen het Type Zedendelict en de Kenmerken van Slachtoffers op Aruba Anne A. Hofman

Universiteit van Amsterdam

Masterthesis Forensische Orthopedagogiek

Graduate School of Child Development and Education Universiteit van Amsterdam

A.A. Hofman, 10868453

Eerste beoordelaar: E.S. van Vugt Tweede beoordelaar: J. Hendriks Amsterdam, 9 maart 2018

(2)

Abstract

About 17 to 25% of women and 1 to 3% of men become victims of sexual abuse during their life. The aim of this study is to give a description of the characteristics of the various sex offender types in Aruba in relation to the victim characteristics. This study includes 71 files from sex offenders, consisting of 84 victims aged between 0 and 62 years. Four sex offender types are described, subsequently rapist, child molesters, juvenile sex offenders and cybersex offenders. The results show that the majority of the victims are found in the child molester category (58.3%), followed by rapists (22.6%), juvenile sex offenders (15.5%) and cybersex offenders (3.6%). Child abuse among the child molester category is mainly interfamilial (53%) and in 31% of these cases the grandfather is the offender. The most common motive within the rapist category is anger and rage (28%), where the ex-partner (32%) is the most common offender and 39% of the victims are intoxicated. The juvenile sex offenders are quite young (M= 13.33) and choose mainly male victims (84.6%). In 66.7% of the cybersex cases the offenders own and view child pornography where the motive for the committed offence is mostly unknown. Between victims of rape and child molesters there is a significant difference in the variables age, gender, relationship, educational attainment, work, living situation, divorced parents and stepparent, mostly due to the age-difference. Poverty may play a big part in the sexual abuse cases in Aruba.

Keywords: sexual abuse, victim characteristics, sexual offenders, rape, child molesting.

(3)

De Relatie Tussen het Type Zedendelict en de Kenmerken van Slachtoffers op Aruba Ongeveer 17 tot 25% van de vrouwen en 1 tot 3% van de mannen krijgt in zijn of haar leven te maken met enige vorm van seksueel misbruik (Dworkin, Menon, Bystrynski, & Allen, 2017). Seksueel misbruik kan worden omschreven als seksuele of seksueel getinte handelingen die buiten de toestemming van de persoon om en/of onder dwang plaatsvinden (CSG, 2017). Tot op heden is er wereldwijd veel onderzoek gedaan naar zowel daders als slachtoffers van seksueel misbruik (Alon, Tuma, Band-Winterstein, & Goldblatt, 2018; Ji, Finkelhor, & Dunne, 2013; Robertiello & Terry, 2007; Stoltenborgh, Van IJzendoorn, Euser, & Bakermans-Kranenburg, 2011). Desondanks is er op Aruba nog weinig onderzoek gedaan naar de daders en slachtoffers van seksueel misbruik (Unicef, 2013).

Binnen de Arubaanse maatschappij is er een toenemende aandacht voor seksueel misbruik. Zo is er in 2010 door Stichting Gomes een petitie gestart voor de invoering van minimumstraffen voor zedendaders die door 9.7% van de bevolking is ondertekend (Dutch Carribean Legal Portal, 2015). Verder werd in 2016 door een vader wiens kind seksueel was misbruikt publieke aandacht gevraagd door ‘Aruba pro-pedofiel’ met graffiti op de muren en bezienswaardigheden van Aruba te spuiten (Bearing Point, 2016; Noticia, 2017). Deze toenemende aandacht omtrent seksueel misbruik heeft ertoe geleid dat de vorige Minister van Justitie, dhr. Mr. A. Dowers, heeft verzocht om nader onderzoek te doen naar de aard van zedendelinquentie op Aruba.

Door het gebrek aan wetenschappelijk onderzoek van zedendelinquentie op Aruba blijft informatie wat betreft de prevalentie van seksueel misbruik binnen de Arubaanse maatschappij beperkt. Ook het niet stelselmatig registreren van de strafbare feiten zorgt voor een beperkt inzicht in deze prevalentie. Uit de beschikbare data kan worden geconcludeerd dat er tussen 2007 en 2008 een stijging van 39%, van 41 naar 57 zedendelicten, is

waargenomen die met de beschikbare data niet te verklaren is (Lindor et al., 2013). Na 2008 lijkt het aantal zedendelicten te schommelen rond het aantal van 60. In 2015 is er een

uitschieter van 79 gerapporteerde zedendelicten, oftewel een toename van 32% ten opzichte van 2008. Door het gebrek aan beschikbare data is het niet duidelijk of er in 2015

daadwerkelijk sprake is van een toename of dat er meer attentie is voor deze strafbare feiten op Aruba, desondanks is nader onderzoek gezien deze toename van belang. Tevens is er van de jaren 2011, 2012 en 2013 geen data beschikbaar en zijn de data van 2014 en 2017 (nog) niet compleet (KPA, 2017; Lindor et al., 2013).

Volgens het Wetboek van Strafrecht Aruba zijn er diverse vormen van zedendelicten te onderscheiden waaronder: schennis van de eerbaarheid, verspreiden, aanbieden en gebruik

(4)

van jeugdigen voor kinderpornografie, ontucht (personen < 16 jaar en bewusteloze,

geestelijke gestoorde personen of een kind), aanranding en verkrachting. Deze overtredingen zijn genoteerd onder de titel XIII, Misdrijven tegen de zeden, artikelen 2:193-210 binnen het Arubaans Wetboek van Strafrecht (Doelder, Salverda, Verbaan, & Verbeek, 2014). In het Nederlandse Wetboek van Strafrecht zijn deze feiten genoteerd onder de titel XIV, Misdrijven tegen de zeden, artikelen: 239-253 (Wetboek online, 2017). Tussen beide Wetboeken is er overeenkomst in de gehanteerde volgorde van de artikelen, maar een verschil in de

toegekende maximum gevangenisstraf en geldboete.

De toegekende gevangenisstraf op Aruba is 7 tot 24 maanden zwaarder bij het verspreiden en aanbieden (artikel 2:195) en het zien (2:196) van pornografische beelden van en aan jeugdigen (2:194), en het dwingen van jeugdigen tot seksuele handelingen met derden tegen betaling (2:209). Naast een lagere geldboete op Aruba (2:195, 196) wordt er een hogere geldboete toegepast bij ontuchtige handelingen met een bewusteloze, geestelijke gestoorde of kind (2:202), en ontucht met misbruik van het gezag (2:208). Tot slot hanteert het Arubaanse Wetboek van Strafrecht een artikel voor getuigen van seksuele handelingen bij een persoon jonger dan 16 jaar (2:206), dit ontbreekt in het Nederlandse Wetboek van Strafrecht (Doelder et al., 2014; Wetboek online, 2017).

Uit onderzoek van het Korps Politie Aruba (KPA) in 2015 en 2016 blijkt dat

verkrachting het meest gemelde zedendelict is op Aruba. Van het totaal aantal aangiften op Aruba in 2016 (N= 63) is het hoogst gemelde type zedendelict verkrachting (35%) gevolgd door ontucht (29%), poging tot verkrachting (16%), aanranding (11%), schennis der

eerbaarheid (6%) en kinderporno (3%), aldus het KPA. Volgens Lindor et al., (2013) is het merendeel van de daders op Aruba van het mannelijk geslacht. Dit komt overeen met

internationaal onderzoek waaruit blijkt dat de dader in circa 90% van de gevallen mannelijk is (Peter, 2009). Vrouwelijke daders op Aruba zijn vaker betrokken bij ontucht dan bij

aanranding en verkrachting. In enkele gevallen wordt een vrouw verdacht van

medeplichtigheid, maar alsnog komt vrouwelijk daderschap op Aruba zelden voor (Lindor et al., 2013).

Volgens Wijkman, Bijleveld, en Hendriks (2011) bestaat er niet één type zedendader maar variëren zedendaders in kenmerken zoals persoonlijkheid, type delict en de keuze van het slachtoffer. Daarnaast onderscheiden de daders zich in drijfveren voor het gepleegde delict waaronder seksuele behoefte en opwinding, gevoel van macht, woede en wraak, maar ook in slachtofferkenmerken zoals kind- of volwassen slachtoffers (Robertiello & Terry, 2007). Volgens Robertiello en Terry (2007) zijn er diverse dadertypologieën te onderscheiden

(5)

waaronder verkrachters, kindermisbruikers, jeugdige- en cyber zedendaders. Onderzoek toont aan dat er mogelijke verschillen zijn tussen het type zedendelict en het risico op

slachtofferschap op latere leeftijd. Uit diverse onderzoeken blijkt dat vrouwelijke slachtoffers die seksueel zijn misbruikt in hun kindertijd, twee tot drie keer zoveel risico lopen op

revictimisatie dan vrouwen die niet seksueel zijn misbruikt in hun kindertijd (Kisiel et al., 2014; Miron & Orcutt, 2014; Roodman & Clum, 2001). Inzicht in het type zedendelict en de slachtofferkenmerken kan mogelijk inzicht bieden in de risicofactoren van slachtoffers van seksueel misbruik. Gezien de bescherming van het slachtoffer en het voorkomen van

revictimisatie is het belangrijk om de diverse zedendelicten en kenmerken van slachtoffers op Aruba in kaart te brengen.

De meeste vormen van seksueel misbruik op Aruba komen in de relationele sfeer voor, waarbij het merendeel van de daders afkomstig zijn uit de directe omgeving van het

slachtoffer Lindor et al., 2013). Hierbij gaat het voornamelijk om de huiselijke- en kennissenkring in de vorm van incest of kindmisbruik, concrete cijfers op Aruba blijven echter uit (Lindor et al., 2013). In het geval van incest is er sprake van een kindslachtoffer waarbij er tussen familieleden seksueel contact aanwezig is, eventueel met generatie verschil, of een volwassen persoon die een ouderrol draagt, zoals de stiefvader (Lorentzen, Nilsen, & Traeen, 2008). Voorgaand onderzoek naar incest toont aan dat de dader in circa 17% van de gevallen de stiefvader is, gevolgd door 11% de biologische vader en 10% de opa (Margolin, 1992; Trindade et al., 1992). Echter kunnen ook de broers/zussen van het slachtoffer de dader zijn (Foster, 2014). Gezien er tot op heden nog weinig onderzoek is gedaan naar incest en geen onderzoek is gedaan naar intrafamiliaal misbruik, levert het huidige onderzoek een bijdrage aan de wetenschappelijke literatuur op Aruba.

Bij extrafamiliaal misbruik is er tot op heden weinig aandacht uitgegaan naar de relatie tussen het slachtoffer en bepaalde groepen daders (Foster, 2014). Bijvoorbeeld jeugdige zedendaders, zoals vrienden van dezelfde leeftijd, die in circa 20% van de gevallen van seksueel misbruik de dader zijn. Bij meisjesslachtoffers boven de 17 jaar is in 28% van de gevallen de (ex-) partner de dader, bij volwassen vrouwen ligt dit percentage lager, namelijk rond de 8 tot 15% (Beech, Craig, & Browne, 2009; Morgan & Gilchrist, 2010). In een klein percentage van de gevallen van seksueel misbruik (< 5%) gaat het om een dader die een vreemde is van het slachtoffer (Choudhary et al., 2012). Gezien er op Aruba nog geen onderzoek is gedaan naar de relatie tussen dader en slachtoffer bij extrafamiliaal misbruik, blijft een vergelijking met de wetenschappelijke literatuur en mogelijke conclusies uit. Volgens diverse onderzoeken blijkt seksueel misbruik vaker voor te komen in de

(6)

kinder- en adolescentiefase (Elliott et al., 2004; Finkelhor, Shattuck, Turner, & Hamby, 2014). Een mogelijke verklaring waarom seksueel misbruik bij jeugdigen vaker voorkomt richt zich op de kwetsbaarheid en onschuld van een kind waarbij zij afhankelijk zijn van hun primaire verzorgers (Patrice & Black, 2008). Bij meisjes is de grootste kans op seksueel misbruik op een latere leeftijd (11-14 jaar) dan bij (4-6 jaar) jongens (Dong, Robert, Dube, Giles, & Felitti, 2003; Mustaine, Tewksbury, Huff-Corzine, Corzine, & Marshall, 2014). Het is opvallend dat voornamelijk bij mannen de leeftijdsfase een significante rol speelt, waarbij in 90% van de gevallen het misbruik voor de leeftijd van 19 jaar plaatsvindt (Choudhary et al., 2012). Gezien seksueel misbruik zowel bij meisjes als bij jongens voornamelijk op jonge leeftijd plaatsvindt, is nader onderzoek naar de leeftijd van slachtoffers op Aruba cruciaal gezien de mogelijk nadelige gevolgen op het verdere leven (Li, Ahmed, & Zabin, 2012). Onderzoek toont aan dat seksueel misbruik in de kindertijd nadelige gevolgen heeft op het psychisch welzijn in de adolescentie fase, waaronder depressie, angst en suïcide (Li et al., 2012; Meyerson, Long, Miranda, & Marx). Naast nadelige gevolgen in de kindertijd toont seksueel misbruik in de adolescentie fase een verhoogde kans op psychologische problemen, middelengebruik zoals alcohol, risicogedrag en HIV (Friedman et al., 2011; Jones et al., 2013; Parcesepe, Stark, Roberts, & Boothby, 2016; Walsh, Dilillo, Klanecky, & Mcchargue, 2013). Daarnaast is er bij volwassen slachtoffers van seksueel misbruik een verband aangetoond met posttraumatische stressstoornis (PTSS), depressie en seksueel risicogedrag (Littleton,

Breitkopf, & Berenson, 2007; Parcesepe et al., 2016; Steine et al., 2017). Gezien seksueel misbruik op elke leeftijd nadelige gevolgen met zich mee brengt, is nader onderzoek naar protectieve en risico factoren op Aruba belangrijk ter bescherming van mogelijk toekomstige slachtoffers en revictimisatie.

Volgens Elliott, Mok en Briere (2004) blijkt dat vrouwen vaker in aanraking komen met enige vorm van seksueel misbruik in hun leven dan mannen. Minderjarige meisjes lopen circa anderhalf tot drie keer meer kans om seksueel misbruikt te worden dan minderjarige jongens (Beech, Craig, & Browne, 2009). Ondanks deze verschillen bieden protectieve factoren een mogelijke bescherming voor seksueel misbruik (Van der Wal, 2011). Volgens Elliott et al., (2004) blijkt echter dat er een significant verschil is tussen het geslacht van het slachtoffer en de protectieve factoren voor seksueel misbruik. Zo blijkt dat het weerbaar maken van jeugdigen vooral een protectieve factor is voor seksueel misbruik bij meisjes (Leclerc, Wortley, & Smallbone, 2011). Nader onderzoek naar het geslacht van slachtoffers op Aruba is belangrijk gezien er een verschil is tussen de risico- en protectieve factoren voor jongens/meisjes en man/vrouw (Leclerc et al., 2011).

(7)

Een risicofactor voor seksueel misbruik is de economische status van de persoon (Shefer & Strebel, 2012). Onderzoek van Collings (2012) toont aan dat armoede een risicofactor is voor seksueel misbruik van kinderen. Personen uit landen waarin armoede vaker voorkomt lopen tevens een groter risico op seksueel misbruik dan personen uit landen waarin armoede minder vaak voorkomt (Bryant-Davis, Ullman, Tsong, Tillman, & Smith, 2010). Uit onderzoek van Unicef (2013) blijkt dat armoede een grootschalig probleem is binnen de Arubaanse maatschappij en dat ouder(s) en jeugdigen diverse

‘overlevingsstrategieën’ toepassen om met deze economische moeilijkheden om te gaan. Voorbeelden van deze ‘overlevingsstrategieën’ zijn het hebben van meerdere banen maar ook het uitvoeren van seksuele handelingen in ruil voor materiaal waaronder geld en spullen (Shefer & Strebel, 2012). Dit fenomeen wordt omschreven als ‘Sugar Daddy’ (Djanie, 2010). Volgens Unicef (2013) blijkt dat er relatief veel meisjes op Aruba zijn die een seksuele relatie hebben met een Sugar Daddy. Huidig onderzoek is van belang gezien armoede en de bijbehorende overlevingsstrategieën ertoe kunnen leiden dat kinderen op Aruba wellicht een groter risico lopen om seksueel misbruikt te worden. Met dit onderzoek kan er meer inzicht worden verkregen in de financiële afhankelijkheid ten opzichte van de dader en de eventuele specifieke risicofactoren voor seksueel misbruik op Aruba.

Volgens Felson en Staff (2010) is intoxicatie door alcoholgebruik ook een risicofactor voor seksueel misbruik. Intoxicatie van het slachtoffer vergroot de kans op seksueel misbruik gezien dit tot een mogelijke provocatie of uitdaging kan leiden van de dader wat vervolgens kan uitlopen tot een escalatie. Onderzoek van Unicef (2013) toont aan dat alcohol- en drugsgebruik ‘normaal’ is op het eiland. Het risico op seksueel misbruik van het slachtoffer kan worden verkleind als het slachtoffer de alcoholconsumptie verlaagd. Daarnaast lopen ook daders door alcoholgebruik en intoxicatie een groter risico op het plegen van een zedendelict gezien zij vaker een uitbundiger en risicovoller leven leiden (Felson & Staff, 2010). Nader onderzoek naar de alcoholconsumptie van slachtoffers van seksueel misbruik op Aruba is belangrijk gezien alcoholgebruik als ‘normaal’ wordt gezien, maar wel het risico op seksueel misbruik vergroot.

Volgens Roberts, O’Connor, Dunn, en Golding (2004) is de gezinssituatie van het slachtoffer een belangrijke voorspeller voor seksueel misbruik. Zo blijkt dat slachtoffers van seksueel misbruik vaker zijn opgevoed in een niet-traditionele gezinssituatie, zoals één biologische ouder en/of een stiefouder (Roberts et al., 2004). Kinderen die opgroeien in een eenoudergezin lopen meer risico op seksueel misbruik dan kinderen die opgroeien in een tweeoudergezin (Unicef, 2013). Tevens blijkt dat kinderen met gescheiden ouders een hoger

(8)

risico hebben om seksueel misbruikt te worden (Chan, Yan, Brownridge, & Ip, 2013). Gezien 30% van de kinderen op Aruba opgroeit in een eenoudergezin lopen deze kinderen wellicht een groter risico om seksueel misbruik te worden (Unicef, 2013). Dit maakt nader onderzoek naar slachtoffers van zedendelicten op Aruba noodzakelijk.

Een ander belangrijk feit is het gebrek aan adequate supervisie van kinderen op Aruba. Omdat de meeste ouders op Aruba meerdere banen hebben om hun economische

moeilijkheden af te dekken, zijn de kinderen niet altijd voorzien van adequaat toezicht (Unicef, 2013). Tevens zijn de scholen op Aruba vroeg uit en dekt de naschoolse opvang niet de werktijden van de ouders. Veel ouders zijn namelijk werkzaam in de toeristische sector waardoor er veelal in de avonduren gewerkt wordt. In diverse onderzoeken wordt het verband tussen supervisie en seksueel misbruik aangetoond, waarbij het gebrek aan supervisie van de ouders op hun kinderen de kans op seksueel misbruik vergroot (Finkelhor, Ji, Mikton, & Dunne, 2013; Martin, 2014). Gezien het gebrek aan toezicht is de kans op een risicovolle situatie, waaronder seksueel misbruik bij kinderen, op Aruba groter (Choudhary et al., 2012). Het huidige onderzoek betreft een exploratief onderzoek dat zich richt op de relatie tussen het type zedendelict dat op Aruba is gepleegd en de kenmerken van de slachtoffers. De onderzoeksvraag hierbij luidt: “Wat zijn de kenmerken van zedenslachtoffers in relatie tot de typen zedendelicten op Aruba?” Gezien het huidige onderzoek een exploratie betreft zijn er geen verwachtingen wat betreft de uitkomsten van dit onderzoek.

Methode Onderzoeksgroep

De onderzoeksvraag zal worden beantwoord aan de hand van de gegevens van 71 zedendelinquenten en bijbehorende 84 slachtoffers van seksueel misbruik. Van de totale dataset zijn 100% (N=71) van de daders betrokken in dit onderzoek. Van het totaal aantal zedendelinquenten is 35% (n= 25) vervolgd, 58% (n= 41) van de verdachten is nog niet vervolgd gezien de zaken nog in behandeling zijn, 4% (n= 3) van de verdachten zijn

vrijgesproken en 3% (n= 2) van de zaken is geseponeerd. De zedendossiers zijn in 94% (n= 67) van de gevallen afkomstig en in het bezit van het Openbaar Ministerie op Aruba. In 6% (n= 4) van de gevallen waren de dossiers vernietigd bij het Openbaar Ministerie, en

vervolgens opgevraagd bij het Gerecht op Aruba. De zedendelinquenten zijn geselecteerd aan de hand van de zaken die bij het Openbaar Ministerie bekend zijn en welke ingestuurd zijn door het Korps Politie Aruba (KPA).

(9)

Codering

Voor dit onderzoek zijn de dader- en slachtoffer profielen aan de hand van een bestaand codeerschema gecodeerd, die is samengesteld aan de hand van wetenschappelijke literatuur op het gebied van jeugdige (zeden)delinquenten (Bullens, Van Horn, Van Eck, & Das, 2005; Van den Berg, 2015; Hendriks, 2006). Aan het bestaande codeerschema zijn variabelen toegevoegd met betrekking tot het slachtoffer omdat het bestaande codeerschema

voornamelijk gericht is op de dader en niet op het slachtoffer. Voorbeelden van variabelen die zijn toegevoegd met betrekking tot het slachtoffer zijn: ‘woonplaats’, ‘financiële

afhankelijkheid van de dader’, ‘relatie’, ‘opleidingsniveau’ en ‘werk’. Variabelen met

betrekking tot de dader die zijn verwijderd uit het bestaande codeerschema zijn onder andere ‘sociale vaardigheden’, ‘beïnvloedbaarheid’, ‘depressie’, en gepleegde delicten als

‘verkeersovertreding’. Deze variabelen zijn verwijderd omdat hier geen informatie over bekend is in de zedendossiers op Aruba.

In totaal zijn er 124 variabelen per zedendossier gecodeerd. Dit betreft de

daderkenmerken- en achtergrond, slachtofferkenmerken- en achtergrond, en de kenmerken van het gepleegde delict. Voor de eerste analyse is gekeken naar de daderkenmerken, slachtofferkenmerken en de kenmerken van het gepleegde delict. Voorbeelden van deze variabelen zijn: ‘leeftijd slachtoffer’, ‘leeftijd dader’ ‘modus operandi’, ‘manier van dwang’, ‘staat van het slachtoffer’, ‘relatie met dader’ en ‘geslacht slachtoffer’. In de tweede analyse zijn van het totaal aantal variabelen gerelateerd aan het slachtoffer (N= 32), 48% (n=15) meegenomen in dit onderzoek. De reden dat niet alle variabelen zijn betrokken in dit onderzoek zijn het groot aantal missende waarden die zijn ontstaan doordat niet alle

informatie in de dossiers, wat betreft het slachtoffer, bekend is. De variabelen zijn als volgt: ‘type delict’, ‘relatie met dader’, ‘financiële afhankelijkheid dader’, ‘woonplaats’, ‘geslacht’, ‘geboorteland’, ‘burgerlijke staat’, ‘woonsituatie’, ‘relatie’, ‘leeftijd’, ‘opleidingsniveau’, ‘werk’, ‘biologische opvoeding ouders’, ‘stiefouders’ en ‘gescheiden ouders.’

Het coderen van alle zedendossiers is verricht door twee personen. Om de

betrouwbaarheid tussen de twee beoordelaars te garanderen zijn er willekeurig 14% (n= 10) van de zedendossiers door beide beoordelaars individueel gecodeerd. Niet alle gecodeerde variabelen zijn betrokken in deze analyse, gezien deze kwalitatief van aard zijn. Voorbeelden zijn ‘reden van de dader’ en ‘modus operandi’. Vervolgens is er een

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid test afgenomen waarbij de Cohen's Kappa waarde is bepaald. Met deze waarde is de mate van overeenstemming tussen beide beoordelaars beoordeeld waarbij er wordt gemeten of persoonlijke kenmerken geen (nadelige) invloed

(10)

heeft op de beoordeling van de codering. Deze maat betreft een correlatie en voert een correctie toe op kans. Een Cohen's Kappa met de waarde van 0 toont aan dat de vergelijking volledig op kans berust, een Cohen's Kappa waarde van 1 toont aan dat de codering volledig overeenkomt.

Variabelen met betrekking tot het slachtoffer waarbij de Cohen’s Kappa een waarde van 1 heeft zijn: ‘primaire verzorger’, ‘relatie met de dader’, ‘woonplaats’, ‘geslacht’, ‘geboortedatum’, ‘leeftijd ten tijde van het delict’, ‘geboorteland’, ‘burgerlijke staat’, ‘woonsituatie’, ‘werk’, ‘biologische opvoeding door de ouders’, ‘stiefouders’, ‘sprake van mishandeling’, ‘sprake van verwaarlozing’, ‘automutilatie’, ‘suïcidaal’, ‘eerder slachtoffer van seksueel misbruik’ en ‘behandelingsverleden’. Variabelen waarbij de kappawaarde lager ligt dan 1 zijn ‘financiële afhankelijkheid van de dader’ (.737), ‘seksuele geaardheid van het slachtoffer’ (.796), ‘relatie hebbend’ (.839), ‘opleidingsniveau’ (.833), ‘gescheiden ouders’ (.706), ‘kwaliteit van de relatie met de ouders’ (.655), ‘sprake van huiselijk geweld’ (.836) ‘gezinsgrootte’ (.737) en ‘drugsgebruik van het slachtoffer’ (.737). De Cohen’s Kappa toont in het huidige onderzoek een ondergrens waarde 0.61, waarbij kappawaarden tussen de 0,61 en 0,80 kan worden gedefinieerd als voldoende tot goed (Landis & Koch, 1977). Omdat alle waarden hoger liggen dan de ondergrens van 0,61 betekent het dat de

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid kan worden gedefinieerd als goed (Landis & Koch, 1977). Het overzicht van de Cohen’s Kappa waarden zijn in de bijlage, in tabel 1, weergegeven. Analyse

De data analyse kenmerkt zich aan de hand van twee hoofdanalyses waarvoor vier typen toetsen worden ingezet, namelijk kwantitatieve inhoudsanalyse: frequentieanalyse (1), Chi-kwadraat toets (2), Fisher’s exact toets (3) en One-Way ANOVA toets (4). Er wordt getoetst met een betrouwbaarheidsinterval van 95% (α= .05), gezien er geen verwachtingen zijn over de uitkomsten van de resultaten, zal er gekeken worden naar de tweezijdige significantie. Om de onderzoeksvraag te beantwoorden zal er bij de eerste hoofdanalyse gebruik worden

gemaakt van een kwantitatieve analyse waarbij de dadergroepen worden gegroepeerd. Op basis van de zaakomschrijving, slachtofferkenmerken en daderkenmerken zijn de zedendaders ingedeeld in vier verschillende typologieën van zedendaders. De dadertypologieën die in deze studie zijn gehanteerd zijn gebaseerd op bestaande typologieën, namelijk verkrachters,

kindermisbruikers, jeugdige- en cyber zedendaders (Robertiello & Terry, 2007). Vervolgens zijn bij de vier typologieën de slachtoffer- en daderkenmerken beschreven aan de hand van een frequentieanalyse. De vier dadergroepen dienen tevens de basis voor de volgende analyses.

(11)

De tweede hoofdanalyse betreft een kwantitatieve analyse waarbij drie verschillende toetsen worden ingezet waaronder de Chi-kwadraat, Fisher’s exact en One-Way ANOVA toets. Met deze toetsen worden mogelijke verschillen tussen de slachtofferkenmerken van twee groepen slachtoffers (verkrachters, kindermisbruikers) onderzocht. In totaal zijn er 14 variabelen onderzocht. De reden dat niet alle slachtoffers zijn betrokken in de tweede analyse heeft te maken met de gebruikte analyses en het te kleine aantal slachtoffers van de groepen cyber zedendaders (n= 3) en jeugdige zedendaders (n= 13). De slachtoffers worden

automatisch ingedeeld in de desbetreffende dadertypologie groep uit de eerste kwantitatieve analyse. Om te voldoen aan de voorwaarden van de Chi-kwadraat toets (verwachte

celwaarden) en Fisher’s exact toets (2x2 tabel) zijn er bij 12 van de 14 variabelen de

keuzecategorieën aangepast. Bij twee variabelen: ‘leeftijd’ en ‘geslacht’ is niks veranderd. Bij de variabele ‘type’ zijn de slachtoffers uit de dataset verwijderd van de groepen cyber

zedendaders en jeugdige zedendaders zodat deze variabele zich kan beperken tot twee typologieën, namelijk slachtoffers van kindermisbruikers en slachtoffers verkrachters. Bij de 12 variabelen zijn de keuzecategorieën aangepast tot twee opties. Bij de ‘relatie met dader’ (1) zijn 2 keuzemogelijkheden, namelijk ‘gezins- of familielid (vader, stiefvader, broer, partner, opa, oom, neef)’ en ‘kennis/onbekenden’. In totaal zijn er drie missende waarden die zijn ingedeeld in de ‘kennis/onbekende groep’. Bij ‘financiële afhankelijkheid dader’ (2) zijn twee categorieën: ‘ja’, ‘nee’ waarbij de drie missende waarden zijn ingedeeld in de keuze ‘nee.’ Bij ‘woonplaats’ (3) zijn de categorieën aangepast naar ‘Aruba’ en ‘buiten Aruba’, er zijn geen missende waarden. Bij de variabele ‘geboorteland’ (4) zijn de categorieën samengevoegd naar ‘Aruba en ‘buiten Aruba’, de vier missende waarden zijn ingedeeld in de keuzegroep ‘Aruba’ aangezien daar de meeste slachtoffers zijn geboren. De variabele

‘burgerlijke staat’ (5) telt nu de twee categorieën ‘gehuwd’ en ‘ongehuwd’ waarbij de zeven missende waarden als ongehuwd zijn geteld. Bij ‘woonsituatie’ (6) zijn de categorieën ‘biologische ouder(s)’ en ‘uit huis (zelfstandig/ samenwonend/anders)’ waarbij één missende waarde als ‘anders’ wordt geteld en dus in de categorie ‘uit huis’ valt. De variabele ‘relatie’ (7) telt de categorieën ‘ja’ en ‘nee’ waarbij de 15 missende waarden zijn ingedeeld als ‘nee.’ Bij ‘opleidingsniveau’ (8) zijn de categorieën samengevoegd naar ‘geen opleiding (wel scholing: basisschool/ middelbare school)’ en ‘wel opleiding (praktijkonderwijs (EPB), MBO (EPI), HBO)’, de zeven missende waarden zijn ingedeeld in de ‘geen opleiding’ groep. De variabele ‘werk’ (9) heeft de categorieën samengevoegd naar ‘ja’ en ‘nee (scholier/

werkloos)’ waarbij de vier missende waarden zijn ingedeeld als ‘nee (scholier/ werkloos)’. Bij ‘opvoeding biologische ouders’ (10) zijn de categorieën ‘ja (minimaal 1 ouder)’ en ‘nee, geen

(12)

van beide’ ontstaan waarbij de 12 missende waarden zijn ingedeeld in de groep ‘‘ja (minimaal 1 ouder)’. De variabele ‘stiefouders’ (11) heeft de keuzes samengevoegd tot ‘ja (minimaal 1 stiefvader of stiefmoeder)’ en ‘nee’, waarbij de 19 missende waarden als ‘nee’ zijn ingedeeld. Bij ‘gescheiden ouders’ (12) zijn de opties ‘ja’ en ‘nee’ waar de 24 missende waarden als ‘nee’ zijn ingedeeld.

Resultaten Dadertypologieën

De kwantitatieve inhoudsanalyse is uitgevoerd op een totaal van 71 zedendelinquenten. Er kan worden geconcludeerd dat 100% van de daders (N= 71) van het mannelijke geslacht is. In totaal worden er binnen deze groep vier typologieën onderscheiden waaronder verkrachters, kindermisbruikers, jeugdige- en cyber zedendaders. Bij 11% (n= 8) van de zedendelinquenten is er sprake van meerdere slachtoffers. Deze meedere slachtoffers (n= 13) vallen

voornamelijk in de jeugdige zedendaders groep (53.8%, n= 7), gevolgd door kindermisbruikers (38.5%, n= 5) en verkrachters (7.7%, n= 1). Bij de groep cyber

zedendaders is informatie wat betreft meerdere slachtoffers onbekend. Bij 3% (n= 2) van de zedendelinquenten is er sprake van misbruik van hetzelfde slachtoffer, oftewel revictimisatie.

Verkrachters-type

Demografische kenmerken

Van het totaal aantal daders valt 25.5% (n= 18) onder de typologie verkrachters. De leeftijd van de daders ligt tussen de 20 en 70 jaar (M= 38.46, SD= 17.92). Gezien het aantal missende waarden (n= 5) moet de (gemiddelde) leeftijd met enige voorzichtigheid worden

geïnterpreteerd.

Delict- en relatiekenmerken

In 50% (n= 9) is het motief van de daders onbekend, in 28% (n= 5) is het motief wraak en woede en in 22% (n= 4) seksuele behoefte. In het geval van de dader is er in 22% (n= 4) sprake van intoxicatie of drugsgebruik waarbij ook het slachtoffer in 39% (n= 7) van de gevallen een verminderde staat van bewustzijn heeft door intoxicatie. Het slachtoffer wordt tijdens of na het seksueel misbruik wakker. Verder gebruikt 67% (n= 12) van de daders fysiek geweld, 5.5% (n= 1) ompraten en aandringen en in 5.5% (n= 1) bedreiging en manipulatie. In 32% (n= 6) van de gevallen is de dader de ex-partner van het slachtoffer, in 26% (n= 5) een onbekende, in 21% (n= 4) een kennis (kennis familie, van werk/ uit de buurt) en in 21% (n= 4) is de dader een familielid van het slachtoffer (biologische vader, oom, neef, schoonbroer).

(13)

Slachtoffers van verkrachters-type Demografische kenmerken

Van het totaal aantal slachtoffers (N= 84) valt 22.6% (n= 19) binnen deze dadergroep. Binnen deze groep slachtoffers is 94.7% van het vrouwelijke geslacht (n= 18) en 5.3% van het

mannelijke geslacht (n= 1). De leeftijd van de slachtoffers ligt tussen de 18 en 62 jaar (M= 30.78, SD= 12.89) waarbij geen missende waarden zijn geconstateerd. Het geboorteland is bij 79% (n= 15) van de slachtoffers Aruba en bij de overige 21% (n= 4) Columbia, Venezuela, Nederland en de Dominicaanse Republiek. De meeste slachtoffers zijn voornamelijk

woonachtend in zuid (52.5%)- en midden (37%) Aruba namelijk: Oranjestad (32%, n= 6), Santa Cruz (21%, n= 4), San Nicolaas (21%, n= 4), Savaneta (10.5%, n= 2), Noord (10.5%, n= 2) en Paradera (5%, n= 1).

Gezins- en opvoedingskenmerken

De woonsituatie van het slachtoffer is voornamelijk zelfstandig (32%, n= 6), bij moeder (26%, n= 5), beide ouders (10.5%, n= 2), vader (5%, n= 1), de partner (10.5%, n= 2) of anders (16%, n= 3). In 74% (n= 14) van de gevallen is er geen sprake van een primaire verzorger ten tijde van het delict, bij 16% (n= 5) van deze groep vervult de biologische ouder deze rol. Bij 84% (n= 16) van de slachtoffers is er geen sprake van een financiële

afhankelijkheid ten opzichte van de dader. Informatie wat betreft de opvoeding door de biologische ouders is bij 48% van de slachtoffers in deze groep onbekend (n= 9). Van de overige slachtoffers is 26% alleen door de moeder opgevoed (n= 5), 21% door beide ouders (n= 4) en 5% alleen door de vader (n= 1). Informatie over stiefouders is in deze groep voor 69% onbekend (n= 13), bij 21% is er geen sprake van een stiefouder (n= 4) en bij 10% is er een stiefvader aanwezig (n= 2). Als we aanvullend kijken naar gescheiden ouders, dan zien we dat dit bij 64% van de slachtoffers (n= 12) onbekend is, 26% gescheiden ouders heeft (n= 5) en 10% geen gescheiden ouders heeft (n= 2).

Kindermisbruikers-type Demografische kenmerken

De meerderheid van de daders, namelijk 62% (n= 44) valt onder de typologie

kindermisbruiker. De leeftijd van de dader ligt tussen de 18 en 64 jaar (M= 42.34, SD= 14.39). Gezien het aantal missende waarden (n= 15) wat betreft de leeftijd, moet de (gemiddelde) leeftijd met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd.

Delict- en relatiekenmerken

(14)

(n= 12) van de zaken uit fysiek geweld bestaat, voor 25% (n= 11) uit ompraten en

aandringen, voor 16% (n= 7) uit bedreiging en manipulatie en voor 9% (n= 4) uit materiële beloning. Alleen bij deze groep daders is er sprake van de inzet van materiële beloning. In 16% (n= 7) is er geen sprake van een manier van dwang naar het slachtoffer toe en in 7% (n= 3) van de gevallen is er sprake van missende waarden waardoor de manier van dwang

onbekend is. Bij 53% (n= 26) van de slachtoffers van kindermisbruik is er sprake van intrafamiliaal misbruik, waarbij de dader een familielid is van het slachtoffer en/of in hetzelfde huis woont. De dader wordt als volgt het vaakst wordt genoemd: de opa 31% (n= 8), stiefvader 27% (n= 7), biologische vader 15% (n= 4), de oom 15% (n= 4) en de neef 12% (n= 3) van het slachtoffer. In de andere 47% (n= 21) van de gevallen is er sprake van

extrafamiliaal misbruik. De meest genoemde dader is een kennis 43% (n= 9), onbekende 24% (n= 5), iemand uit de buurt 19% (n= 4), partner 9% (n= 2) of leraar 5% (n= 1) van het

slachtoffer. In totaal zijn er bij twee daders (4%) missende waarden wat betreft de relatie tot het slachtoffer. De duur van het misbruik was in 38.6% (n= 17) eenmalig, in 34% (n= 15) korter dan een jaar en in 20.5% (n= 9) langer dan een jaar. Bij drie zaken is de duur onbekend wegens ontbrekende informatie.

Slachtoffers van kindermisbruikers-type Demografische kenmerken

Van het totaal aantal slachtoffers (N= 84) valt 58.3% (n= 49) binnen deze dadergroep. De leeftijd van het slachtoffer ligt tussen de 2 en 17 jaar (M= 10.34, SD= 3.68) waarbij er geen missende waarden zijn geconstateerd. Binnen deze groep slachtoffers is 81.6% van het vrouwelijke geslacht (n= 40) en 18.4% van het mannelijke geslacht (n= 9). Het geboorteland betreft bij 76% van de slachtoffers Aruba (n= 37), 6% Nederland (n= 3) en 8% onbekend (n= 4). Bij de overige 10% is het Venezuela (n= 1), Ecuador (n= 1), Mexico (n= 1), Verenigde Staten (n= 1) en Jamaica (n= 1). Bij 84% (n= 41) van de slachtoffers is er geen sprake van een financiële afhankelijkheid ten opzichte van de dader. De slachtoffers zijn woonachtend in: Oranjestad (43%, n= 21), Noord (23%, n= 11) en Savaneta (14%, n= 7), Santa Cruz (8%, n= 4), Paradera (6%, n= 3), San Nicolaas (2%, n= 1), Tanki Leendert (2%, n= 1) en 2% buiten Aruba (n= 1).

Gezins- en opvoedingskenmerken

In 92% (n= 45) van de gevallen is er sprake van een primaire verzorger ten tijde van het delict waarbij de moeder (80%, n= 36) , vader (13.3%, n= 6), voogd binnen de familie (4.5%, n= 2) of voogd buiten de familie (2.2%, n= 1) deze rol vervult. De woonsituatie is voornamelijk bij

(15)

moeder (47%, n= 23), vader en moeder (31%, n= 15), vader (10%, n= 5) en anders (12%, n= 6). Informatie wat betreft de opvoeding door de biologische ouders is bij 8% (n= 4) van de slachtoffers in deze groep onbekend. Voor de overige slachtoffers is 39% (n= 19) door alleen de moeder opgevoed, 37% (n= 18) door beide ouders, 10% (n= 5) door alleen de vader en 6% (n= 3) door geen van beide ouders. Informatie over stiefouders is in deze groep voor 12% (n= 6) onbekend, bij 57% (n= 28) is er geen sprake van een stiefouder en bij 31% is er wel een stiefouder aanwezig namelijk een stiefvader (n= 12) of stiefmoeder (n= 3). Als we aanvullend kijken naar gescheiden ouders, dan zien we dat dit bij 20% (n=10) van de slachtoffers

onbekend is, 45% (n= 22) gescheiden ouders heeft en 35% (n= 17) geen gescheiden ouders heeft.

Jeugdige zedendaders-type Demografische kenmerken

De derde typologie zijn de jeugdige zedendaders die 8.5% (n= 6) van het totaal aantal daders omvat. De leeftijd van de daders ligt tussen de 12 en 15 jaar (M= 13.33, SD= 1.10). Er zijn geen missende waarden wat betreft leeftijd van de daders.

Delict- en relatiekenmerken

Het motief voor het gepleegde feit bestaat voor 33% (n= 2) uit seksuele drang. In 33% (n= 2) ontkent de dader het gepleegde feit en in 33% (n= 2) van de daders is enige reden onbekend. De manier van dwang bestaat voor 83.4% (n= 5) uit geweld waarbij fysiek geweld het vaakst wordt genoemd (n= 4), het overige geweld bestaat uit verbaal geweld (n= 1). Als we kijken naar de gehele dataset wordt bij deze groep daders het meest geweld gebruikt als

dwangmiddel. Naast enige vorm van geweld is er voor 16.7 % (n= 1) gebruik gemaakt van ompraten en aandringen. De duur van het misbruik is bij 33% (n= 2) eenmalig, bij 16% (n= 1) 1 tot 2 maanden, bij 33% (n= 2) 6 tot 12 maanden, en bij 16% (n= 1) onbekend. Bij deze dadergroep is het percentage van intrafamiliaal misbruik het hoogst. De relatie met het

slachtoffer is voor 84.5% (n= 11) familiaal waarbij de broer van het slachtoffer in 46% (n= 6) wordt genoemd, gevolgd met 38.5% (n= 5) de neef. In de overige 15.5% (n= 2) is de dader een kennis of iemand uit de buurt. Tenslotte moet worden opgemerkt dat in deze groep de meeste slachtoffers per zedendader aanwezig zijn, zo vallen er gemiddeld per dader twee (M= 2.17) slachtoffers, wat hoog is in vergelijking met de andere dadertypologieën.

Slachtoffers van jeugdige zedendaders-type Demografische kenmerken

(16)

Van het totaal aantal slachtoffers (N= 84) valt 15.5% (n= 13) binnen deze dadergroep. De leeftijd van de slachtoffers in deze dadergroep is jong, namelijk tussen de 0 en 13 jaar (M= 4.84, SD= 3.39), waarbij er geen missende waarden zijn geconstateerd. In totaal zijn 84.6% (n= 11) van de slachtoffers van het mannelijke geslacht en 15.4% (n= 2) van het vrouwelijke geslacht. Bij alle slachtoffers (n= 13) is er geen sprake van een financiële afhankelijkheid ten opzichte van de dader. De meest genoemde woonplaats van de slachtoffers is: Santa Cruz (31%, n= 4), Noord (31%, n= 4), Oranjestad (23%, n= 3) en San Nicolaas (15%, n= 2). Gezins- en opvoedingskenmerken

De woonsituatie is voornamelijk bij de moeder (70%, n= 9), anders (23%, n= 3) en beide ouders (7% n= 1). Het geboorteland van alle slachtoffers (n= 13) is Aruba. Bij alle slachtoffers in deze groep is er sprake van een primaire verzorger ten tijde van het delict waarbij het in 85% (n= 11) van de gevallen de moeder, en in 15% (n= 2) een voogd binnen de familie betreft. Informatie wat betreft de opvoeding door de biologische ouders is bij alle slachtoffers in deze groep bekend. Zo is 85% (n= 11) van de slachtoffers opgevoed door alleen de biologische moeder en 15% (n= 2) door beide biologische ouders. Informatie over stiefouders is in deze groep voor 8% (n= 1) onbekend, bij 77% (n= 10) was er wel een stiefouder aanwezig, namelijk de stiefvader en bij 15% (n= 2) geen stiefouder. Als we aanvullend kijken naar gescheiden ouders, dan zien we dat dit bij 8% (n= 1) van de slachtoffers onbekend is, 77% (n= 10) gescheiden ouders heeft en 15% (n= 2) geen gescheiden ouders heeft.

Cyber zedendaders-type Demografische kenmerken

Tenslotte vormen de cyber zedendaders de kleinste groep, namelijk 4% (n= 3) van de gehele dataset. De leeftijd van de daders ligt tussen de 18 en 51 jaar (M= 29.33, SD= 15.32) waarbij twee van de drie daders rond de leeftijd van 18 jaar zijn. Er zijn geen missende waarden wat betreft leeftijd van de daders.

Delict- en relatiekenmerken

De manier van cyber seksueel misbruik bestaat bij 1 dader (33.3%) uit het zenden en ontvangen van naaktfoto’s en bij 2 daders (66.7%) uit het bekijken en bemachtigen van kinderporno. Bij 1 dader (33.3%) zijn de beelden daadwerkelijk gebruikt als bedreiging en manipulatie, bij 1 dader (33.3%) is er geen gebruik gemaakt van dwang en bij 1 dader (33.3%) is de manier van dwang onbekend. De relatie met het slachtoffer is bij 1 dader (33.3%) de ex-partner en bij 2 daders (66.7%) niet van toepassing gezien het om

(17)

beeldmateriaal van kinderporno gaat en informatie betreft een mogelijke relatie met het slachtoffer in dit onderzoek ontbreekt.

Slachtoffers van cyber zedendaders-type Demografische kenmerken

Van het totaal aantal slachtoffers (N= 84) valt 3.6% (n= 3) binnen deze dadergroep. Het totaal aantal slachtoffers is bij 66.7% (n= 2) waarschijnlijk meer dan één gezien het hier gaat om beeldmateriaal van kinderporno, echter is deze informatie onbekend. Gezien het gebrek aan gegevens kan er geen uitspraak worden gedaan over het geslacht van de slachtoffers. De leeftijd van het slachtoffer kan slechts bij één van de drie daders worden vastgesteld, namelijk 15 jaar (M= 15, SD= 0). Door het aantal missende waarden kan er geen uitspraak over de leeftijd en gemiddelde leeftijd van het slachtoffer worden gedaan. Bij deze groep slachtoffers is de identiteit van de slachtoffers veelal onbekend of is er sprake van gebrek aan informatie waardoor niet van alle betrokken variabelen de resultaten kunnen worden weergegeven. Wel kan er uitspraak worden gedaan over de financiële afhankelijkheid ten opzichte van de dader, hier is bij twee slachtoffers (66.7%) geen sprake van, bij één slachtoffer (33.3%) is deze waarde onbekend. Het geboorteland is bij één slachtoffer bekend namelijk Columbia (33.3%) en bij twee slachtoffers onbekend (66.7%).

Gezins- en opvoedingskenmerken

Informatie wat betreft de opvoeding door de biologische ouders is bij één slachtoffer (33.3%) bekend, namelijk alleen door de moeder. Informatie over stiefouders is in deze groep bij twee slachtoffers onbekend (66.7%) en bij één slachtoffers was er geen sprake van een stiefouder (33.3%). Als we aanvullend kijken naar gescheiden ouders, dan zien we dat dit bij één slachtoffer (33.3%) bekend is waarbij de ouders van die persoon gescheiden zijn. Informatie over de primaire verzorger ten tijde van het delict ontbreekt.

Vergelijkingen tussen groepen.

In de tweede analyse is onderzoek gedaan naar mogelijke significante verschillen tussen de kenmerken van slachtoffers van verkrachting en kindermisbruik. Deze kwantitatieve analyse is uitgevoerd op 76% (n= 68) van de slachtoffers in dit onderzoek. Door middel van de Chi-kwadraat toets, Fisher’s exact toets en One-Way ANOVA toets zijn er 14 variabelen getoetst op een mogelijk verschil tussen beide groepen. Uit de resultaten kan worden opgemerkt dat de significante verschillen voornamelijk zijn toe te schrijven aan het leeftijdsverschil van de slachtoffers tussen de groepen. Zo zijn slachtoffers van verkrachters gemiddeld ouder (M=

(18)

30.78, SD= 12.89) en logischerwijs hoger opgeleid, werk- en relatie hebbend. De slachtoffers van kindmisbruik zijn een stuk jonger (M= 10.34, SD= 3.68) en zijn te jong voor een

opleiding, een relatie of werk. Bij de interpretatie van de resultaten wordt geadviseerd rekening te houden met dit leeftijdsverschil en het (logische) bijbehorende significantie niveau.

Uit de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat er bij 8 van de 14 variabelen een significant verschil is gevonden. Uit de One-Way ANOVA toets is een

significant verschil F(1, 66) = 98.691, p= <.001. tussen de ‘leeftijden’ van de groepen waarbij de gemiddelde leeftijd van slachtoffers van kindermisbruikers (M= 10.34) circa 20 jaar lager ligt dan bij slachtoffers van verkrachters. Uit de Chi-kwadraat toets kan worden

geconcludeerd dat er bij de variabele ‘gescheiden ouders’ een significant verschil, χ² (1, N = 68) = 4.392, p= .048, is gevonden, waarbij slachtoffers van kindermisbruik (45%, n= 22) vaker gescheiden ouders hebben dan slachtoffers van verkrachters (26%, n= 5). Uit de Fisher’s exact toets is een significant verschil, χ² (1, N = 68) = 4.022, p= .053, op variabele ‘geslacht’ gevonden waarbij de groep slachtoffers van verkrachting geen mannelijke

slachtoffers telt en de groep slachtoffers van kindermisbruik wel, namelijk 18.4% (n= 9). Bij ‘relatie’ is een significant verschil, χ² (1, N = 68) = 4.261, p= .051, aangetoond waarbij slachtoffers van verkrachting (37%, n= 7) vaker een relatie hebben dan slachtoffers van kindermisbruik (14%, n= 7). Ook is er een significant verschil, χ² (1, N = 68) = 15.217, p= <.001, in ‘woonsituatie’ tussen de groepen waarbij slachtoffers van kindmisbruikers vaker thuis wonen (88%, n= 43) bij hun (biologische) ouders dan uit huis (12%, n= 6). Slachtoffers van verkrachters wonen in 58.5% (n= 11) uit huis en 42% (n= 8) nog thuis bij hun ouder(s). Bij het ‘opleidingsniveau’ is er een significant verschil, χ² (1, N = 68) = 22.206, p= <.001, gevonden tussen beide groepen waarbij slachtoffers van verkrachters vaker (53%) een opleiding (EPB, MBO, EPI, HBO) hebben gevolgd dan slachtoffers van kindmisbruikers (4%). Wel volgen 96% (n= 47) van de slachtoffers van kindermisbruik momenteel scholing in de zin van basis- of middelbaaronderwijs. Bij de variabele ‘werk’ is een significant verschil, χ² (1, N = 68) = 36.899, p= <.001, gevonden waarbij slachtoffers van verkrachters vaker werkzaam (68%, n= 13) zijn dan slachtoffers van kindermisbruik (2%, n= 1). Tenslotte is er een significant verschil, χ² (1, N = 68) = 6.836, p= <.001, aangetoond tussen de aanwezigheid van een ‘stiefouder’ tussen de groepen. Bij slachtoffers van verkrachters is er geen enkel slachtoffer waarbij een stiefouder een rol heeft in het leven van de persoon. Bij slachtoffers van kindermisbruikers speelt een stiefouder in 31% (n= 15) van de gevallen een rol in het leven van de persoon.

(19)

Discussie

In deze studie is onderzoek gedaan naar zedendelinquenten en zedenslachtoffers op Aruba. Het betreft een exploratief onderzoek wat zich richt op het in kaart brengen van de typen zedendelicten die op Aruba zijn gepleegd in relatie tot de kenmerken van slachtoffers op Aruba. Er waren geen verwachtingen wat betreft de uitkomsten van dit onderzoek. De persoonsdossiers die zijn gebruikt in dit onderzoek zijn afkomstig van het Openbaar Ministerie en het Gerecht op Aruba. Uit de eerste kwantitatieve analyse zijn vier dadergroepen gevormd op basis van bestaande literatuur. Meer dan de helft van alle

slachtoffers binnen dit onderzoek valt binnen de groep kindermisbruikers (58.3%), gevolgd door verkrachters (22.6%), jeugdige zedendaders (15.5%) en cyber zedendaders (3.6%). Alle daders in dit onderzoek zijn van het mannelijke geslacht, dit komt overeen met voorgaand onderzoek op Aruba waarbij wordt aangetoond dat vrouwelijke zedendaders op Aruba zelden voorkomen (Lindor et al., 2013).

Bij de vergelijking van de onderzoeksresultaten uit de eerste analyse met de

wetenschappelijke literatuur zijn een aantal overeenkomsten en verschillen op te merken. In de dadergroep verkrachters ligt de gemiddelde leeftijd van de dader (M= 38.46, SD= 17.92) een stuk hoger dan in recente literatuur waarbij de gemiddelde leeftijden 33.40, 30.90, 34,00 en 35.20 jaar zijn (Brown, Forth, & Kendall, 1997; Dickey, Nussbaum, Chevolleau, & Davidson, 2002; Miller, 2014; Rebocho & Goncalves, 2012). Een mogelijke verklaring voor de hogere gemiddelde leeftijd van verkrachters in het huidige onderzoek is de aanwezigheid van drie uitschieters (65, 65, 70) bij de leeftijden van de daders. Als de grootste uitschieter (70 jaar) wordt uitgesloten dan komt de gemiddelde leeftijd overeen met de recente literatuur, namelijk 35.83 jaar.

Volgens Dickey et al., (2002) blijkt dat verkrachters vaak jonger zijn dan

kindermisbruikers, wat overeenkomt met huidig onderzoek waarbij verkrachters (M= 38.46) gemiddeld jonger zijn dan kindermisbruikers (M= 42.34). De meest genoemde drijfveer in dit onderzoek is wraak en woede (28%) wat overeenkomt met de literatuur waaruit blijkt dat verkrachters vaak worden gedreven door wraak, woede en een gevoel van macht over het slachtoffer (Miller, 2014). Uit onderzoek blijkt dat fysiek geweld bij verkrachtingen vaak voorkomt, namelijk rond de 80%, dit komt overeen met de resultaten uit dit onderzoek, waarbij in 67% van de gevallen fysiek geweld is gebruikt door de daders (Rebocho & Goncalves, 2012).

In het huidige onderzoek is 94.7% van de slachtoffers van verkrachters van het

(20)

slachtoffer zijn van verkrachting dan mannen (Miller, 2014; Osman, 2014; Strömwall, Alfredsson, & Landström, 2012). Uit het huidige onderzoek blijkt dat de gemiddelde leeftijd van het slachtoffer rond de 30.78 jaar ligt, wat hoger is dan de gemiddelde leeftijd uit een recente meta-analyse van 37 studies uit Amerika en Canada, namelijk 27.90 jaar (Suarez & Gadalla, 2010). Een mogelijke verklaring is dat de meest extreme waarde binnen deze dadergroep, namelijk 62 jaar, de gemiddelde leeftijd verhoogd. Als deze uitschieter wordt verwijderd komt de gemiddelde leeftijd (M= 29.05) meer overeen met de recente literatuur. In dit onderzoek is de relatie met de verkrachter voornamelijk de ex-partner (32%) of een

onbekende (26%). Wat overeenkomt met onderzoek waaruit blijkt dat een kwart van de daders een onbekende is, en in een bereik van 11% tot 36% de dader de ex-partner is (Cerdas et al., 2014; Howard et al., 2010; Lea, Callaghan, Grafton, Falcone, & Shaw, 2016; Souto et al., 2015).

In het huidige onderzoek is er bij 39% van de slachtoffers van verkrachting sprake van intoxicatie tijdens het delict. Dit is een hoog percentage gezien onderzoek van Grubb en Turner (2012) aantoont aan dat circa 62% van de slachtoffers voorgaand het zedendelict alcohol drinkt, waarbij er in 15% daadwerkelijk sprake is van een verminderd bewustzijn door intoxicatie. Een mogelijke verklaring voor het feit dat het alcoholgebruik van de slachtoffers in dit onderzoek hoger ligt, en er vaker sprake is van een verminderd bewustzijn tijdens het delict, is het feit dat alcoholgebruik op Aruba ‘normaal’ is (Unicef, 2013). Er moet worden opgemerkt dat in het huidige onderzoek informatie ontbreekt wat betreft het alcoholgebruik voorgaand het zedendelict.

In de dadergroep kindermisbruikers is de gemiddelde leeftijd van de daders (M= 42.34) in overeenkomst met voorgaande onderzoeken, namelijk 39.70 en 42.00 jaar

(Levenson, Becker, & Morin, 2008; Rebocho & Goncalves, 2012). Wat kenmerkend is aan deze dadergroep is het gebruik van materiële beloning. Volgens recent onderzoek blijkt dat kindermisbruikers vaker over het delict ‘nadenken’ en het ‘plannen’, in vergelijking met verkrachters die vaak opportunistisch handelen (Browne, Hines, & Tully, 2018). Zij ‘lokken’ vaak hun slachtoffers door middel van geld en materiële beloning waaronder speelgoed en snoep, voordat er seksuele handelingen plaatsvinden (Lang & Frenzel, 1988; Robertiello & Terry, 2007). In het huidige onderzoek is de inzet van materiële beloning echter een stuk lager (9%) vergeleken met voorgaand onderzoek, namelijk 40% (Elliott, Browne, & Kilcoyne, 1995; Lang & Frenzel, 1988). Een mogelijke verklaring is dat er voornamelijk intrafamiliaal misbruik plaatsvindt (53%) waardoor het kind de normen en waarden van de familie naleeft en materiële beloning in mindere mate ‘nodig’ is (Patrice & Black, 2008). Een andere

(21)

mogelijke verklaring is de armoede op Aruba waardoor daders minder te besteden hebben. De gemiddelde leeftijd van de slachtoffers van kindermisbruik is 10.34 jaar wat overeenkomt met recent onderzoek van Miragoli, Camisasca, Blasio, en Paola (2017) die aantonen dat de gemiddelde leeftijd rond de 10.00 jaar ligt. In meer dan de helft (53%) van het kindermisbruik in dit onderzoek is er sprake van intrafamiliaal misbruik. Uit recent

onderzoek blijkt dat in circa 33-40% van de gevallen de dader zich in de familie- en huiselijke kring begeeft (Cyr, Wright, Mcduff, & Perron, 2002; Seto, Babchishin, Pullman, & Mcphail, 2015). In het huidige onderzoek ligt het percentage intrafamiliaal misbruik echter een stuk hoger (53%) dan in voorgaande onderzoeken (33-40%). Een mogelijke verklaring voor het hogere percentage intrafamiliaal misbruik richt zich op de armoede die heerst op Aruba, wat een risicofactor is voor seksueel misbruik (Farrel, Fleegler, Monuteaux, Wilson, 2017; United Nations Office on Drugs and Crime, 2007).

Door de armoede op Aruba worden kinderen van werkende ouders opgevangen door familieleden buiten het gezin om, in plaats van een kinderdagverblijf. Volgens Unicef (2013) hebben werkende ouders namelijk vaak meerdere banen en werken zij buiten de ‘normale werktijden’ om. Gezien kinderdagverblijven op ‘normale werktijden’ zijn geopend, en kosten met zich meebrengen, is deze opvang voor kinderen in arme gezinnen lastig realiseerbaar. Een andere belemmering is dat de scholen op Aruba vroeg uit zijn (circa 13.00 uur) en er geen naschoolse opvang en activiteiten aanwezig zijn in de buurt (zoals sport en muziek). Hierdoor ontbreekt wederom adequate supervisie van professionele zorgverleners zoals leraren en sociale hulpverleners. Volgens Finkelhor et al., (2013) en Martin (2014) blijkt dat inadequate supervisie op een kind een risicofactor is voor seksueel misbruik. Het is belangrijk dat er meer aandacht uitgaat naar de gevolgen van armoede op Aruba, waaronder het gebrek aan adequate supervisie op kinderen en het bijbehorende risico op seksueel misbruik.

Circa 40% van de slachtoffers van kindermisbruik zijn opgegroeid met alleen de moeder, wat een risicofactor is voor kindermisbruik (Campagna & Martin, 2004). Bij 33% is een stiefouder aanwezig in het gezin, voornamelijk de stiefvader. De meeste genoemde relatie tot het slachtoffer van kindermisbruik in dit onderzoek is de opa (31%), stiefvader (27%) en biologische vader (15%). Uit een meta-analyse van 6605 daders blijkt echter dat de

biologische- en stiefvader het vaakst de dader is (Seto, Babchishin, Pullman, & Mcphail, 2015). In het huidige onderzoek is het opvallend dat de opa in deze dadergroep het vaakst is genoemd. Onderzoek van Margolin (1992) toont aan dat de opa slechts in kleine aantallen de dader is namelijk 2.3% en 3.3%. Recente literatuur waarbij de opa de dader is blijft echter uit. In vergelijking met de bestaande literatuur is (circa 3%), is het percentage opa als dader in

(22)

deze studie hoog (31%). Een mogelijke verklaring is dat de opvoeding van werkende ouders (deels) wordt overgenomen door de grootouders en de opa de supervisie heeft over het kind. Bij extrafamiliale slachtoffers van kindermisbruik (47%) is de meest genoemde dader een kennis (43%) of onbekende (24%) van het slachtoffer. Het percentage ‘kennis’ komt overeen met recent onderzoek (iemand uit de buurt, kennis kinderopvang en school), namelijk 46% (Grosz, Kempe, & Kelly, 2000). In het huidige onderzoek ligt het percentage ‘onbekende daders’ echter een stuk hoger (24%) dan in voorgaand onderzoek, namelijk 5% (Bolen, 2000; Grosz, et al., 2000). Een mogelijke verklaring voor het hogere percentage onbekende daders is de aanwezigheid van toeristen op Aruba, waardoor er mogelijk sprake is van

‘kindersekstoerisme’. Kindersekstoerisme kan worden gedefinieerd als ‘de exploratie en uitbuiting van kinderen met seksuele doeleinden door personen die lokaal of internationaal reizen om deel te nemen aan seksuele activiteiten met kinderen’, waarbij het delict gepland of ongepland kan zijn zodra de mogelijkheid zich voordoet (Koops, Turner, Neutze, & Briken, 2017; Newman, Holt, Rabun, Phillips, & Scott, 2011). Onderzoek uit Duitsland toont aan dat per jaar circa 1.2 miljoen kinderen seksueel worden misbruikt in de vorm van

kindersekstoerisme en dat dit fenomeen wereldwijd voorkomt, waaronder in de Verenigde Staten en Zuid- en Midden Amerika (Koops et al., 2017; Newman et al., 2011). Gezien er op Aruba veel toerisme voorkomt bestaat de kans dat kinderen slachtoffer worden van

kindersekstoerisme, wat het hogere percentage ‘onbekende’ kindermisbruikers kan verklaren. In de dadergroep jeugdige zedendaders is de gemiddelde leeftijd van de dader 13.33 jaar, wat een stuk jonger is in vergelijking met de gemiddelde leeftijden uit voorgaande wereldwijde onderzoeken, namelijk 14.50, 14.70 en 15.00 jaar (Keelan & Fremouw, 2013; Skubic & Kistner, 2007; Vandiver, 2006). De jongere leeftijd van jeugdige zedendaders is mogelijk te verklaren doordat jeugdigen op Aruba eerder seksueel actief zijn. Onderzoek toont namelijk aan dat Arubaanse jeugdigen (11-13 jaar) in vergelijking met Nederlandse jeugdigen (16-19 jaar) een stuk eerder seksueel actief zijn (Guda, 2008; Nji, 2017; Unicef, 2013). Een andere mogelijke verklaring is dat jeugdige zedendaders in het Caribische gebied op een jongere leeftijd delicten plegen, waaronder zedendelicten, dan in de rest van de wereld, waardoor de daders op Aruba jonger zijn in vergelijking met literatuur afkomstig uit andere wereldgebieden (Souto, Araújo, Xavier, & Cavalcanti, 2015; United Nations Office on Drugs and Crime, 2007).

De motieven van jeugdige zedendaders voor het gepleegde delict (seksuele behoefte) zijn in overeenstemming met de huidige literatuur. Hieruit blijkt dat de leeftijdsfase van de jeugdigen van invloed is op het motief van het delict waarbij het zoeken naar plezier,

(23)

impulsiviteit en (seksuele) experimentatie centraal staat (Chu, Koh, Zeng, & Theoh, 2015; Keelan & Fremouw, 2013). Naast seksuele behoefte zijn andere motieven voor het gepleegde delict in het huidige onderzoek onbekend. Een mogelijke verklaring is dat jeugdige

zedendaders zelf seksueel en/of fysiek zijn misbruikt, of dat psychologische stoornissen of afwijkende persoonlijkheidskenmerken ten grondslag liggen die in dit onderzoek niet zijn meegenomen (Baarsma et al., 2016; Chu et al., 2015; Murphy, Dilillo, Mary & Steere, 2001; Morrell & Burton, 2014).

Uit recent onderzoek blijkt dat jeugdige zedendaders zowel mannelijke als vrouwelijke slachtoffers hebben en dat zij in 50% van de gevallen ooit een mannelijk slachtoffer hebben gehad (Aylwin et al., 2000; Keelan & Fremouw, 2013). Het is echter opvallend dat het percentage mannelijke slachtoffers (84.6%) in de huidige studie een stuk hoger ligt dan in voorgaande onderzoeken, namelijk 3%, 25%, 37% en 44% (Campregher & Jeglic, 2016; Murphy et al., 2001; Pierce & Pierce, 1987, Vandiver, 2006; Vandiver & Teske, 2006). Mogelijke verklaringen voor het hogere percentage mannelijke slachtoffers is dat er geen voorkeur is voor het geslacht en het feit dat jeugdige zedendaders vaak impulsief handelen (Aylwin, 2000; Campagna & Martin ; Hendriks & Bijleveld, 2003). Een andere verklaring is dat 70% van de slachtoffers in een eenoudergezin (moeder) wonen en daardoor meer

‘beschikbaar zijn’ gezien gebrek aan toezicht op het kind met de werkende ouder, en dat de dader de supervisie heeft over het kind gezien de relatie tot het slachtoffer in 84.5% familiaal is, namelijk de broer (46.0%) en neef (38.5%). Dit zou tevens het hoge percentage van intrafamiliaal misbruik (84.5%) ten opzichte van de recente literatuur, waarbij de dader in circa 40%, 43% of 70% een familielid is van het slachtoffer, kunnen verklaren (Vandiver, 2006; Vandiver & Teske, 2006).

De gemiddelde leeftijd van de slachtoffers van jeugdige zedendaders (M= 4.84) in de huidige studie in aan de jonge kant gezien recente literatuur aantoont dat circa 51.3% van de slachtoffers tussen de 6 en 11 jaar oud zijn en slechts 19.6% een leeftijd van < 5 jaar heeft (Keelan & Fremouw, 2013; Vandiver, 2006; Vandiver & Teske, 2006). Een mogelijke verklaring voor de lage gemiddelde leeftijd van de slachtoffers van jeugdige zedendaders is het feit dat mannelijke slachtoffers vaak jonger zijn dan de vrouwelijke slachtoffers in het geval van jeugdige zedendaders (Dong et al., 2003; Mustaine et al., 2014; Vandiver, 2006). Er moet daarnaast worden opgemerkt dat veel onderzoeken het verschil in leeftijd tussen

slachtoffer en de dader onderzoeken waardoor overige mogelijke verklaring voor de zeer jonge gemiddelde leeftijd van de slachtoffers in deze onderzoeksgroep uitblijven (Fanniff & Kolko, 2012; Joyal, Carpentier, & Martin, 2016; Ueda, 2017).

(24)

Bij de dadergroep cyber zedendaders ligt de gemiddelde leeftijd rond de 29 jaar waarbij de motieven van het gepleegde delict voornamelijk onbekend (66.7%) zijn. Uit de literatuur blijkt de gemiddelde leeftijd echter hoger te liggen namelijk 38.6 jaar (Babchishin, Hanson, & Hermann, 2011). Een mogelijke verklaring is dat twee daders in deze groep rond de leeftijd van 18 zijn en de leeftijd van de derde dader een uitschieter is, namelijk 51 jaar. Een andere mogelijke verklaring is dat de gemiddelde leeftijd met voorzichtigheid moet worden geïnterpreteerd gezien de dadergroep aan de kleine kant is. Het type misbruik bij deze groep bestaat voor 66.7% uit het bekijken en bemachtigen van kinderporno wat hoog is in vergelijking met voorgaand onderzoek, namelijk 34.4%. (Navarro & Jasinski, 2015). Een mogelijke verklaring is dat de dadergroep aan de kleine kant is, waardoor de percentages een vertekend beeld geven. Gezien de grootte van de dadergroep van invloed is op de resultaten van het onderzoek moet worden opgemerkt dat dit niet betekent dat de daadwerkelijke groep cyber zedendaders in mindere mate aanwezig zijn op Aruba. Cyber zedendaders zijn namelijk moeilijker te ontdekken gezien er geen sprake is van fysiek misbruik en deze vorm van misbruik daardoor minder ‘open’ is.

In de tweede (kwantitatieve) analyse zijn de mogelijke verschillen tussen de

slachtofferkenmerken van de groepen verkrachters en kindermisbruikers onderzocht. Er kan worden geconcludeerd dat er bij acht van de 14 variabelen een significant verschil aanwezig is. De variabelen zijn als volgt: ‘leeftijd’, ‘gescheiden ouders’, ‘geslacht’, relatie,

‘woonsituatie’, ‘opleidingsniveau’, ‘werk’ en ‘aanwezigheid van een stiefouder’. Ondanks dat deze verschillen significant getoetst zijn, zijn alle verschillen tussen de variabelen te verklaren door het leeftijdsverschil en de bijbehorende levensfase van de slachtoffers die gerelateerd zijn aan het type misbruik.

De beperkingen van dit onderzoek richten zich op het gebrek aan informatie binnen de dossiers of het feit dat de zaken nog lopen waardoor (nog) niet alle gegevens bekend zijn. Tijdens de codering was het opvallend dat er een aanzienlijk verschil is tussen de dossiers wat betreft het inhoudelijke vlak. Enkele dossiers bleken zeer informatief waar andere dossiers belangrijke informatie missen. Dit verschil is mogelijk toe te wijten aan het feit dat er niet standaard een psychologisch onderzoek wordt afgenomen waardoor een psychologisch rapport van de dader vaak ontbreekt. Tevens wordt de informatie van het slachtoffer niet systematisch verzameld, waardoor er vaak informatie over het verleden en de huidige situatie van het slachtoffer mist.

Voorbeelden van informatie betreffende het slachtoffer dat ontbreekt zijn het traumaverleden van het slachtoffer zoals huiselijk geweld, verwaarlozing, depressie, eerder

(25)

seksueel misbruik en behandelingsverleden. Maar ook drugs- en alcoholgebruik buiten het delict om, waaronder voorafgaand het delict, wat een belangrijke risicofactor is voor seksueel misbruik ontbreekt veelal (Felson & Staff, 2010). Het systematisch rapporteren van de

bovenstaande informatie van het slachtoffer is belangrijk gezien recent onderzoek aantoont dat deze variabelen een risicofactor zijn en/of een verband aantoont met seksueel misbruik en/of revictimisatie (Bottoms et al., 2016; Herz, Stroshine, Houser, 2007; Messman-Moore & Long, 2000; Wager, 2012).

Aanbevelingen van deze studie richten zich ten eerste op het systematisch screenen en rapporteren van alle informatie met betrekking tot het slachtoffer en de dader van een

zedendelict, door het KPA en het Openbaar Ministerie. Waaronder de motieven van het gepleegde delict, ander misbruik (huiselijk geweld, verwaarlozing), alcoholgebruik, eigen achtergrondgegevens en dergelijke. Door het verzamelen van deze informatie kan er in de toekomst nader onderzoek worden gedaan en beter inzicht worden verkregen met betrekking tot de huidige situatie omtrent zedendelicten op Aruba. Eventueel kan onderzoek op

buureilanden ook meer inzicht bieden in de huidige situatie betreffende zedendelicten op Aruba.

Een tweede aanbeveling heeft betrekking op het verrichten van nader onderzoek naar de relatie tussen de dader en het slachtoffer, gezien de dader zich vaak in huiselijke- en familiaire kring bevindt. Er wordt specifiek aangeraden om onderzoek te doen naar de relatie tussen de opa (dader) en het kleinkind (slachtoffer) gezien dit percentage daders op Aruba hoog is in vergelijking met bestaande literatuur. Daarnaast is literatuur omtrent de opa als dader veelal verouderd wat nader onderzoek belangrijk maakt gezien de bescherming van het kind. Ook wordt aangeraden om onderzoek te doen naar de motieven van de daders, gezien deze veelal onbekend zijn.

Een derde aanbeveling is het verrichten van onderzoek naar het recidiverisico van zedendaders gezien de kans op revictimisatie. Voorgaand Nederlands onderzoek van

Amerikaanse jeugdige zedendaders toont aan dat het gemiddelde recidiverisico 12.2% is. Het is echter onbekend of dit percentage lager, gelijk of hoger is op Aruba (Van der Put, Van Vugt, Stams, Deković, & Van Der Laan, 2013). Door het gebrek aan deze informatie blijven eventuele (preventieve) maatregelen, waaronder het hebben van werk, en de eventuele noodzaak tot ingrijpen om dit risico te verminderen uit (Lussier, van den Berg, Bijleveld, & Hendriks, 2012; Van Den Berg, Bijleveld, & Hendriks, 2017).

Tot slot wordt aanbevolen om onderzoek te doen naar mogelijke protectieve- en risicofactoren voor de bescherming van (toekomstige) slachtoffers van seksueel misbruik op

(26)

Aruba. Deze informatie biedt mogelijk nieuwe inzichten betreffende de inzet van preventieve maatregelen bij kwetsbare gezinnen en/of personen. Voorbeelden van preventieve

maatregelen voor slachtoffers die momenteel kunnen worden ingezet op Aruba zijn adequate supervisie- en seksuele voorlichting aan jeugdigen.

Adequate supervisie kan worden gerealiseerd door het aanbod van naschoolse opvang van jeugdigen, zoals activiteiten in de buurt (muziek- en sport projecten), te vergroten. Het is van belang dat dit aanbod laagdrempelig is voor de Arubaanse bevolking, bijvoorbeeld door gratis deelname voor jeugdigen of het verlenen van subsidie aan gezinnen met een laag inkomen. Dit is van belang gezien er tot op heden nog onvoldoende opvangmogelijkheden en activiteiten beschikbaar zijn voor jeugdigen op Aruba (Unicef, 2013). Seksuele voorlichting kan worden aangeboden aan scholen waardoor jeugdigen bewust worden gemaakt wat wel en niet normaal is ten opzicht van hun eigen lichaam en grenzen. Door het verlenen van deze kennis worden zij beschermd tegen mogelijk onjuiste normen en waarden van hun

(27)

Referenties

Alon, S., Tuma, N., Band-Winterstein, T., & Goldblatt, H. (2018).

Professionals’ awareness of sexual abuse in late life: An exploratory survey. Journal of the American Psychiatric Nurses Association, 24, 53-61. doi:

10.1177/1078390317712598

Aylwin, A. S., Clelland, S. R., Kirkby, L., Reddon, J. R., Studer, L. H., & Johnston, J. (2000). Sexual offense severity and victim gender preference: A comparison of adolescent and adult sex offenders. International Journal of Law and Psychiatry, 23, 113-124. doi: 10.1016/S0160-2527(99)00038-2

Baarsma, M. E., Boonmann, C., 'T Hart - Kerkhoffs, L. A., De Graaf, H., Doreleijers, T. A. H., Vermeiren, R. R. J. M., & Jansen, L. M. C. (2016). Sexuality and autistic-like symptoms in juvenile sex offenders: A follow-up after 8 years. Journal of Autism and Developmental Disorders, 46, 2679-2691. doi: 10.1007/s10803-016-2805-6

Babchishin, K. M., Hanson, R. K., & Hermann, C. A. (2011). The characteristics of online sex offenders: A meta-analysis. Sexual abuse: A journal of research and treatment, 23, 92 123. doi: 10.1177/1079063210370708

Beech A. R., Craig, L. A., & Browne, K. D. (2009). Psychology, Assessment and Treatment of Sex Offenders: A Handbook.

Berg, van den, C. J. W. (2015). From boys to men: Explaining juvenile sex offenders criminal careers. Amsterdam: Vrije Universiteit.

Bijleveld, C., & Hendriks, J. (2003). Juvenile sex offenders: Differences between group and solo offenders. Psychology, Crime & Law, 9, 37-245. doi:

10.1080/1068316021000030568

Black, F. A., Schweitzer, R. D., & Varghese, F. T. (2012). Allegations of child sexual

abuse in family court cases: A qualitative analysis of psychiatric evidence. Psychiatry, Psychology and Law, 19, 482-496. doi: 10.1080/13218719.2011.613905

Bolen, R. M. (2000). Extrafamilial child sexual abuse. Violence Against Women, 6, 1137-1169. doi: 10.1177/10778010022183550

Bottoms, B. L., Peter-Hagene, L. C., Epstein, M. A., Wiley, T. R. A., Reynolds, C. E., & Rudnicki, A. G. (2016). Abuse characteristics and individual differences related to disclosing childhood sexual, physical, and emotional abuse and witnessed domestic violence. Journal of Interpersonal Violence, 31, 1308-1339. doi:

10.1177/0886260514564155

(28)

risk factors, emotional precursors, and rapist subtypes. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 65, 848-857. doi: 10.1037/0022-006X.65.5.848

Browne, K. D., Hines, M., & Tully, R. J. (2018). The differences between sex offenders who victimize older women and sex offenders who offend against children. Aging & Mental Health, 22, 11-18. doi: 10.1080/13607863.2016.1202892

Bryant-Davis, T., Ullman, S. E., Tsong, Y., Tillman, S., & Smith, K. (2010). Struggling to survive: Sexual assault, poverty, and mental health outcomes of African American women. American Journal of Orthopsychiatry, 80, 61-70. doi: 10.1111/j.1939 0025.2010.01007.x

Bullens, R. A. R., Van Horn, J. E., Van Eck, A., & Das J. (2005). J-SOAP-D. De Nederlandse vertaling en bewerking van de J-SOAP II (Juvenile Sex Offender Protocol II)

Handleiding. Utrecht: Forum Educatief.

Campagna, A. F., & Martin, A. (2004). Predators: Pedophiles, rapists, and other sex

offenders: Who they are, how they operate, and how we can protect ourselves and our children. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 43, 1449-1449. doi: 10.1097/01.chi.0000139556.09207.4a

Campregher, J., & Jeglic, E. L. (2016). Attitudes toward juvenile sex offender legislation: The influence of case-specific information. Journal of Child Sexual Abuse, 25, 66-482 doi: 10.1080/10538712.2016.1153558

Cerdas, L., Arroyo, C., Gómez, A., Holst, I., Angulo, Y., Vargas, M., Espinoza, M., & León, G. (2014). Epidemiology of rapes in Costa Rica: Characterization of victims,

perpetrators and circumstances surrounding forced intercourse. Forensic Science International, 242, 204-209. doi: 10.1016/j.forsciint.2014.06.006

Chan, K. L., Yan, E., Brownridge, D. A., & Ip, P. (2013). Associating child sexual abuse with child victimization in china. The Journal of Pediatrics, 162, 1028-1034. doi:

10.1016/j.jpeds.2012.10.054

Choudhary, E., Gunzler, D., Tu, X., & Bossarte, R. M. (2012). Epidemiological characteristics of male sexual assault in a criminological database. Journal of Interpersonal Violence, 27, 523-546. doi: 10.1177/0886260511421674

Chu, C. M., Koh, L. L., Zeng, G., & Teoh, J. (2015). Yought who sexual offended. Sexual Abuse: A Journal of Research and Treatment, 27, 151-172. doi:

10.1177/1079063213499188

Collings, S. J. (2012). Child sexual abuse experiences mediate the relationship between poverty and posttraumatic stress disorder. Social Behavior and Personality: An

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De bevolking blijkt drie hoofdtakan can de politica toe to kennen waarin In de loop der jaren vrOwel germ wij - ziging in opgatreden is. Doze taken zlin ordehandhaving, handhaving

De aanbevelingen die gemaakt zijn ten einde de effectiviteit van het organiseren van het cluster Buis te vergroten dragen er toe bij dat het cluster faciliterender wordt waardoor

Dit fenomeen is te omschrijven als kwaliteitsonzekerheid (zie 2.5.2). Er zijn veel artiesten die zouden willen optreden in een uitverkocht stadion. Toch zijn er maar een

Met de oprichting van de SLO in 1975 dreigde een zekere terugval, doordat er in principe een scheiding werd aangebracht tussen vakdidactisch onderzoek, dat uiteraard aan de

De mate waarmee jongeren geconfronteerd worden met slachtofferschap blijkt inderdaad een voorspeller van daderschap: hoe meer jongeren slachtoffer worden, hoe meer ze ook dader

Women members at the MFM are allowed to become leaders, yet gender roles are manifested in the practices of leadership roles amongst male and female leaders

and Brink, A.: 2007, Text-independent writer identification and verification on offline Arabic handwriting, International Conference on Document Analysis and Recognition (ICDAR),

Deze stichting had als doel om deze mensen, deze acties, deze innovaties in beeld te brengen om er van te leren.. De manier waarop was origineel: een coöperatieve competitie