• No results found

Competentiegevoelens van moeders : voorspeld door haar persoonlijkheid, het temperament van haar kind of allebei?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Competentiegevoelens van moeders : voorspeld door haar persoonlijkheid, het temperament van haar kind of allebei?"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Competentiegevoelens van Moeders.

Voorspeld Door Haar Persoonlijkheid, het Temperament van Haar Kind of Allebei? Deborah Stronks (10606742)

Universiteit van Amsterdam

Masterscriptie Preventieve Jeugdhulp & Opvoeding (7014C466HY) Falculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen

Pedagogische Wetenschappen en Onderwijskunde

Begeleider: Mw. dr. A.L. (Alithe) van den Akker Tweede beoordelaar: Mw. J.V. (Jolien) van Aar

Cursusjaar: 2017-2018

Semester: 1 (vanaf blok 3) en 2 Amsterdam, 22 juni 2018

(2)

Abstract

Maternal sense of competence may work as an antecedent to the parenting of a mother. This highlights the relevance of the question what determines a mothers sense of competence in the first year after birth, this being the first moment where a mother develops these feelings with (each of) her child(ren). Potential predictors are sought in internal factors, mothers personality dimensions, and external factors, child’s temperament characteristics, and the interaction between mother’s personality and child’s temperament. A sample of 130 Dutch mothers (M = 34.71, SD = 3.88) reported their personality (neuroticism and

extraversion) during pregnancy, the child’s temperament (negative affectivity and effortful control) when it was six months old (49% girls) and mothers sense of competence at the child’s age of 12 months. A hierarchical multiple regression showed only child’s

temperament characteristics as predictors of mothers sense of competence, not her personality, nor the interaction with the child’s temperament. As hypothesized, negative affectivity predicted mother’s sense of competence negatively and effortful control predicted mother’s sense of competence positively. Maternal sense of competence in the first year after birth is predicted by these external factors only.

(3)

Competentiegevoelens van Moeders.

Voorspeld Door Haar Persoonlijkheid, het Temperament van Haar Kind of Allebei? Het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (NCJ) vermeldt dat 58% van de hedendaagse moeders (8% meer dan vaders) het ouderschap moeilijker vindt dan vooraf gedacht (de Graaf, 2011). In samenwerking met Jeugdgezondheid (JGZ) heeft het NCJ de ‘Preventieagenda’ ontwikkeld om te werken aan een veilige leefomgeving voor Nederlandse kinderen. Een belangrijk component hiervoor is het opvoedvertrouwen van ouders, want het NCJ stelt dat “krachtig ouderschap groeit als een ouder het vertrouwen heeft dat hij/zij het goed doet en het gevoel heeft dat hij/zij competent is” (Nederlands Centrum

Jeugdgezondheid, z.j.). Dit verwijst naar het gevoel van opvoedingscompetentie; de mate waarin ouders zich voldoende competent voelen in het opvoeden van hun kind(eren) (de Montigny & Lacharité, 2005). Over welke persoonskenmerken van moeder en kind bijdragen aan het competent voelen in de nieuwe opvoedingssituaties is weinig bekend, terwijl de gevolgen wel uitvoerig onderzocht zijn.

In onderzoeken bleek namelijk dat de competentiegevoelens van moeders met verschillende aspecten van ouderschap in verband te staan. Als moeders zich competent voelden in het opvoeden in de eerste levensjaren van het kind, toonden zij een verhoogde responsiviteit (Donovan, Leavitt, & Walsh, 1990), beleefden zij minder opvoedstress (Liu, Chen, Yeh, & Hsieh, 2012) en waren zij meer tevreden over de opvoeding (Bornstein, et al., 2003). Vanaf de peuterleeftijd bleek ook het gedrag van het kind positief te veranderen wanneer de moeder zich competent voelde, want deze kinderen toonden meer

gehoorzaamheid, enthousiasme en affectie naar de moeder en minder negatief of ontwijkend gedrag naar de moeder (Coleman & Karraker, 2003). Op nog latere kindleeftijd was te zien dat moeders hun schoolgaande kinderen warmer gingen opvoeden als zij zich competenter voelden in het opvoeden (de Haan & Prinzie, 2009). Bovendien bleken moeders minder

(4)

overreactief te handelen wanneer zij zich competent voelde (in opvoedingssituaties) (de Haan, 2009) en hebben meer zelfverzekerde moeders een kleinere kans op een postnatale depressie als zij zich toegerust voelden in het opvoeden (Leahy-Warren & McCarthy, 2011b).

Deze bevindingen tonen aan dat competentiegevoelens van moeders over de

opvoeding een determinant kunnen zijn voor haar opvoedgedrag. Het is daarom van belang te onderzoeken in welke mate persoonskenmerken van de moeder en het kind deze

competentiegevoelens voorspellen. Dit inzicht kan moeders informeren over wat bijdraagt aan hun competentiegevoelens in het eerste jaar na de geboorte.

Persoonlijkheid moeder

Omdat competentiegevoelens van moeders in verband staan met het opvoedgedrag van moeders, is het van belang te achterhalen wat de competentiegevoelens bij moeders voorspellen. De persoonlijkheid van de moeder kan hier een belangrijke rol in spelen, omdat de persoonlijkheid kenmerkend is voor hoe mensen over langere tijd en in verschillende situaties denken, voelen en reageren op de omgeving (Ozer & Benet-Martinez, 2006). De vijf-factor theorie wordt het meest gebruikt om de persoonlijkheidsdimensies aan te tonen. Deze theorie stelt dat het gedrag van mensen in vijf afzonderlijke dimensies te onderscheiden is, die per persoon in meer of mindere mate van toepassing zijn (Bornstein, Hahn, & Haynes, 2011; Hofstra, 2000; Reece, 2009). Deze dimensies zijn neuroticisme-emotioneel stabiel, introvert-extravert, prettig-onaangenaam, zorgvuldig-onzorgvuldig en ideeënrijk-ideeënarm (Hendriks & Hofstee, 2011; Kohnstamm, 2009).

Hoe competent iemand zich voelt, kan ook als een persoonskenmerk worden beschouwd. Mensen verschillen namelijk in de neiging die zij van nature hebben om zich competent te voelen of vinden (James, 1890). Dit sluit aan bij de verbanden die zijn gevonden tussen de dimensies van persoonlijkheid en het competent voelen kenmerk. Wanneer personen zich over het algemeen competent voelen, bleken zij vaker emotioneel

(5)

stabiel, sociaal, geordend en flexibel te zijn en stonden zij meer open voor nieuwe ervaringen (Watson, Suls, & Haig, 2002).

In de literatuur zijn er ook aanwijzingen dat bepaalde persoonlijkheidsdimensies vaker samengaan met competentiegevoelens in opvoedsituaties. Zo bleek dat emotioneel instabiele moeders zich minder competent voelden in het eerste levensjaar van hun kind (Grady & Karraker, 2017), wat ook was gevonden door Bornstein en collegae (2003). Tevens bleek ook tijdens de schoolleeftijd van het kind dat extraverte moeders zich competenter voelden dan introverte moeders en de extraverte moeders zich daardoor warmer opstelden naar hun kinderen (de Haan & Prinzie, 2009). Een persoonlijkheidsdimensie kan dus verschillende rollen spelen in hoe competent een moeder zich voelt. In hoeverre een persoonlijkheidsdimensie de competentiegevoelens van moeders voorspelt, is weinig

onderzocht. De meeste directe verbanden met opvoedgedrag zijn gevonden met neuroticisme en extraversie, daarom worden deze in relatie tot de competentiegevoelens van moeders onderzocht.

Temperament kind

Hoewel de competentiegevoelens van moeders geassocieerd zijn met het opvoedgedrag, toonde het ook associaties met het gedrag van het kind. Dit leidt tot de gedachte dat mogelijk het gedrag van het kind ook een rol speelt in hoe competent een moeder zich voelt. Dat wordt ondersteund door het proces model van Belksy (1984) die beschreef dat kindkenmerken het opvoedgedrag van ouders beïnvloeden. De Self-efficacy theorie van Bandura (1977) benoemt dat naast het oefenen van een vaardigheid (wat als de voornaamste voorspeller voor competentiegevoelens wordt beschouwd) ook externe factoren als determinant kunnen optreden. Zo zijn er interventies die succesvol de

competentiegevoelens van moeders vergroten door bijvoorbeeld de moeder positieve feedback te geven (Mouton & Roskam, 2014) of alleen de gewenste steun aan te bieden

(6)

(Deković et al., 2010). Wellicht werkt het gedrag van het kind ook als externe factor op de competentiegevoelens van de moeders. Een studie toonde aan dat een moeder het gedrag van haar baby interpreteerde als feedback op haar opvoedgedrag (Ardelt & Eccles, 2001). Het temperament is het kenmerkende gedrag dat het jonge kind vertoont vanaf de geboorte. Deze is redelijk stabiel over tijd en situaties heen gebleken omdat het de aangeboren en erfelijke verschillen in reacties en zelfregulatie zijn (Rothbart, 2007). Een veel gebruikte

onderverdeling van de temperamenteigenschappen is die van positieve affectiviteit, negatieve affectiviteit en aandachtregulatie (Gartstein & Rothbart, 2003). Een kind wordt als ‘moeilijk’ omschreven en ervaren door de moeder als het veel en snel huilt, moeilijk te troosten is of met moeite de aandacht erbij kan houden (Bates, Pettit, Dodge, & Ridge, 1998).

Mogelijkerwijs maakt het uit hoe de moeder de temperamenteigenschappen van het kind ervaart over hoe competent ze zich voelt.

Er zijn aanwijzingen in de literatuur dat deze temperamenteigenschappen in verband staan met de gevoelens van competentie bij de moeder. Studies toonden aan dat een

temperamenteigenschap van een baby samengaat met hoe competent moeders zich voelden in de opvoedsituaties. Moeders voelden zich minder competent bij erg boze kinderen in de eerste zestien weken na de geboorte (Troutman, Moran, Arndt, Johnson, & Chmielewski, 2012) en rond de leeftijd van anderhalf jaar oude kinderen (Grady & Karraker, 2017). Een andere longitudinale studie toonde aan dat moeders zich minder competent voelden als het kind moeilijk en veeleisend gedrag vertoonde wanneer het kind drie en acht maanden oud was, terwijl moeders zich competenter voelden als het kind in deze periode weinig van haar aandacht vroeg (Tarkka, 2003). Of de negatieve affectiviteit en aandachtregulatie van het kind ook een voorspeller is voor de competentiegevoelens van moeders in het eerste levensjaar van het kind, is weinig onderzocht. Dit tracht deze studie ook te onderzoeken. Aansluiting moeder en kind

(7)

Het is aannemelijk dat zowel de persoonlijkheid van de moeder als het temperament van het kind een rol spelen in hoe competent een moeder zich voelt over haar

opvoedingsvaardigheden. In theorie is dit mogelijk te verklaren met de Goodness-of-fit theorie (Thomas & Chess, 1977), die beschrijft dat het temperament van het kind kan passen in zijn of haar omgeving. Er ontstaat een ‘good fit’ als het temperament van het kind goed aansluit in de omgeving, of een ‘mismatch’ wanneer dit niet het geval is. Mogelijkerwijs geldt dit ook voor moeders; de persoonlijkheid kan dan in meer of mindere mate aansluiten bij het temperament van het kind. De ‘good fit’ tussen moeder en kind bepaalt dan mogelijk de competentiegevoelens van moeders. In de studies naar persoonlijkheid van de moeder waren de kinderen vaker in de peuterleeftijd of ouder (Bornstein et al., 2011; (Bornstein et al., 2003); de Haan & Prinzie, 2009; Grady & Karraker, 2017), terwijl in de studies naar het temperament in relatie tot de competentiegevoelens vaker jongere kinderen waren (Cutrona & Troutman, 1986; Liu et al., 2012; Porter & Hsu, 2003). De combinatie van persoonlijkheid van de moeder samen met het temperament van het jonge kind tot het eerste levensjaar is nog niet eerder onderzocht.

Eén studie onderzocht de interactie tussen temperamenteigenschappen van moeders en van het kind op de competentiegevoelens van moeders tijdens de peuterleeftijd (Grady & Karraker, 2017). Zij toonden aan dat emotioneel stabiele moeders zich alleen competent voelden als het kind ook als makkelijk werd gerapporteerd. Terwijl emotioneel instabielere moeders zich ongeacht het temperament van het kind minder competent voelden. Geen significante resultaten waren gevonden voor de overige eigenschappen. Hier was het

temperament van de moeder onderzocht (niet het vijf-factor model van persoonlijkheid). De eigenschappen zijn wel vergelijkbaar; emotionaliteit komt overeen met de

persoonlijkheidsdimensie neuroticisme omdat deze allebei meten in welke mate een persoon negatieve emoties ervaart en er mee omgaat. Dit geldt ook voor de eigenschappen ‘socialiteit’

(8)

en ‘activiteit’ met persoonlijkheidsdimensie extraversie omdat beide aangeven in hoeverre een persoon graag sociaal is met anderen.

Deze bevindingen geven inzicht in de unieke bijdrage van de persoonlijkheid samen met het temperament op de competentiegevoelens van moeders, maar alleen over de

peuterleeftijd. Het eerste levensjaar van een kind is echter een belangrijke periode voor bijvoorbeeld het ontwikkelen van een veilige hechting (Waters, Merrick, Treboux, Crowell, & Albersheim, 2000) en in deze periode ontwikkelt de moeder voor het eerst haar

competentiegevoelens over de verzorging van haar baby (Liu et al., 2012). Het is daarom van belang te onderzoeken hoe de persoonlijkheid van de moeder samen met het temperament van het kind de competentiegevoelens van moeders bepalen in het eerste levensjaar van het kind. Deze masterthesis onderzoekt daarom ook of de relatie tussen de persoonlijkheid van de moeder en haar competentiegevoelens afhankelijk is van de temperamenteigenschappen van het kind.

Deze studie

Om inzicht te krijgen in mogelijke determinanten voor de competentiegevoelens van moeders in het eerste levensjaar van een kind, worden de persoonlijkheidseigenschappen neuroticisme en extraversie van de moeder meegenomen; evenals de

temperamenteigenschappen negatieve affectiviteit en aandachtregulatie van het kind. Deze eigenschappen zijn gekozen omdat deze in de literatuur verbanden toonden met

competentiegevoelens van moeders (Bornstein et al., 2011; de Haan & Prinzie, 2009; Grady & Karraker, 2017). Aandachtregulatie is in de literatuur nog niet onderzocht in relatie tot opvoedcompetentie, maar wordt toch meegenomen omdat zelfregulatie (waar

aandachtregulatie een onderdeel van is) een rol bleek te spelen in hoe een ouder het temperament van een kind ervaart (Lengua & Wachs, 2012).

(9)

1. Hoe zijn neuroticisme en extraversie van de moeder gerelateerd aan haar

competentiegevoelens? Er werd verwacht dat de positieve eigenschappen emotioneel stabiliteit en extraversie positief geassocieerd zouden zijn met de

competentiegevoelens van moeders.

2. Hoe zijn negatieve affectiviteit en aandachtregulatie van het kind gerelateerd aan de competentiegevoelens van moeders? Hier werd eveneens verwacht dat de positieve eigenschappen positieve affectiviteit en aandachtregulatie positief zouden correleren met de competentiegevoelens van moeders.

3. Hoe beïnvloedt negatieve affectie of aandachtregulatie van het kind de relatie tussen neuroticisme of extraversie van moeders en de competentiegevoelens van moeders? Hier was de verwachting dat twee dezelfde positieve of negatieve eigenschappen het verband tussen de persoonlijkheidskenmerken en de competentiegevoelens van moeders zouden versterken (wat het geval is bij neuroticisme samen met negatieve affectiviteit en extraversie samen met aandachtregulatie).

Bij een combinatie van een positieve en negatieve eigenschap werd verwacht dat de eigenschap van de moeder dominant en daarmee leidend zou zijn voor de bijdrage aan haar competentiegevoelens. Dit is gebaseerd op het ecologisch model (Bronfenbrenner, 1992) en het procesmodel (Belksy, 1984) die stellen dat proximale factoren (in dit geval de

persoonlijkheidsdimensies van de moeder) eerder het eigen gedrag beïnvloeden dan de distale factoren (in dit geval de temperamenteigenschappen van het kind).

In alle onderzoekvragen was gecontroleerd voor de leeftijd van de moeder en of zij in verwachting was van haar eerste kind. In lijn met de Self-efficacy theorie (Bandura, 1977), voelden moeders zich competenter in de opvoeding als zij ouder waren (Ngai & Chan, 2012) of meer dan één kind hadden (Liu et al., 2012; Salonen et al., 2009; Troutman et al., 2012)

(10)

wegens meer opgedane ervaringen. Zie het conceptueel model in Figuur 1 en het statistisch model in Figuur 2.

Methode Steekproef

Deze studie was onderdeel van een reeds bestaand longitudinaal onderzoek. Moeders die in verwachting waren, werden geworven via internetfora over zwangerschap en

ouderschap, op de ‘Negen maanden beurs’ en in winkels met babyartikelen in Nederland. De geïnteresseerden ontvingen een email met een doorverwijzing naar de digitale vragenlijsten, die pas werden ingevuld na toestemming voor de deelname. Tussen juni 2014 en juli 2015 zijn 537 vrouwen benaderd voor deelname, waarvan 528 digitaal hadden toegestemd om benaderd te worden voor vervolgonderzoek. Vervolgens vulden 436 moeders tijdens het eerste meetmoment, dat plaatsvond tijdens de zwangerschap (T1), de

persoonlijkheidsvragenlijst in. Met het tweede meetmoment hadden 201 vrouwen de temperament-vragenlijst ingevuld; het kind was toen zes maanden oud (T2). Tijdens het derde meetmoment, toen het kind twaalf maanden oud was (T3), vulden 189 moeders de competentiegevoelens-vragenlijst in. De deelnemende moeders konden een cadeaubon van €50,- winnen als beloning. In dit onderzoek zijn de moeders opgenomen die alle drie de vragenlijsten hebben ingevuld (N = 130).

De moeders rapporteerden ook over demografische gegevens. Hieruit bleek dat de moeders gemiddeld 35 jaar oud waren (M = 34.71, SD = 3.88). Er waren 64 meisjes geboren (49%) en bij ongeveer de helft van de moeders was dit hun eerste kind (52%). Bijna alle moeders rapporteerden een Nederlandse etniciteit (97%); de overige moeders gaven een Surinaams-Nederlands (0.8%), Antilliaans-Nederlands (0.8%), Zuid-Amerikaans (0.8%) of Belgische (0.8%) etniciteit aan. De moeders hadden allemaal een opleiding afgerond, 29% een WO, 44% een HBO en 26% had een MBO diploma behaald. Bijna alle moeders gaven

(11)

aan een partner te hebben (98%) en ook het overgrote deel van deze partners was de biologische vader van het kind van de deelnemende moeder (97%). De meeste moeders woonden ook samen met de partner (97%).

Instrumenten

Competentiegevoelens moeder. Het competentiegevoel van de moeder is gemeten met de competentie subschaal van de Nijmeegse Ouderlijke Stress Index (NOSI) (de Brock, Vermulst, Gerris, & Abidin, 1996). De moeders beantwoordden 15 stellingen op een 6-punt Likert-schaal van 1 (Helemaal mee oneens) tot 6 (Helemaal mee eens). Een voorbeeld van een gevraagde stelling is “Het ouderschap over dit kind is moeilijker dan ik dacht dat het zou zijn”. De competentie subschaal uit de NOSI geeft oorspronkelijk een hogere score aan meer gevoelens van incompetentie, maar omdat dit onderzoek competentiegevoelens heeft

onderzocht, was ervoor gekozen de vragen te spiegelen zodat een hogere score meer

competentiegevoelens weergeeft. De NOSI was onderzocht op inhouds-, constructvaliditeit en concurrente validiteit, die goed bleken (Loyd & Abidin, 1985). De Cronbach’s alfa voor deze schaal was 𝛼 = 825, die als hoog wordt beschouwd (Cronbach, 1951).

Persoonlijkheid moeder. De persoonlijkheidsdimensies van de moeder waren gemeten met een Nederlandse vertaling van de ‘Big Five Inventory’ (BFI) (Denissen,

Geenen, van Aken, Gosling, & Potter, 2008). De moeders beoordeelden zichzelf aan de hand van 44 stellingen op een 5-punt Likert-schaal antwoordmodel, die liep van 1 (Sterk mee oneens) en 5 (Sterk mee eens). Deze studie onderzocht het neuroticisme en extraversie van de moeders. De vragenlijst startte met de zin “Ik zie mijzelf als iemand die…”, met eronder de 44 beschrijvingen van persoonlijkheden. De moeders beantwoordden in hoeverre deze beschrijving op hen van toepassing was. Een voorbeeld item uit de neuroticisme subschaal was “somber is”; een voorbeeld uit de extraversie subschaal was “spraakzaam is”. De BFI bleek na vertaling vanuit het Engels naar het Nederlands een hoge interne consistentie te

(12)

hebben, evenals een goede factoriële en externe validiteit (Denissen et al., 2008). De Cronbach’s alfa van de 8-item schaal neuroticisme was 𝛼 = .596, die als midden tot hoog beschouwd wordt (Cronbach, 1951). De 8-item schaal extraversie had een Cronbach’s alfa van 𝛼 = .791, die als hoog wordt beschouwd (Cronbach, 1951).

Temperament kind. Voor het meten van het temperament van het kind is de ‘Infant Behavior Questionnaire Revised Short Form’ (IBQ-R-SF) gebruikt (Putnam, Helbig,

Gartstein, Rothbart, & Leerkes, 2014). Deze vragenlijst is naar het Nederlands vertaald door de Roest-Zeeuw en Doesum (z.j.). De moeders beoordeelden met 91 items hoe vaak een specifiek gedrag voorkwam in een concrete situatie, met een 7-punt Likert-schaal lopend van 1 (Nooit) tot 7 (Altijd), in de voorgaande één of twee weken. In dit onderzoek zijn alleen de subschalen negatieve affectiviteit en aandachtregulatie opgenomen. In de eerste schaal werd bijvoorbeeld gevraagd “Hoe vaak na het slapen, huilde uw kind meteen en maakte hij/zij zich meteen druk in de afgelopen zeven dagen?”. Een voorbeeldvraag uit de tweede schaal is “Hoe vaak, in de afgelopen week, keek uw kind, 2 tot 5 minuten per keer, naar plaatjes in boeken en of tijdschriften?”. De verkorte vragenlijst was op psychometrische eigenschappen vergeleken met de originele 191-item vragenlijst. De betrouwbaarheid bleek even hoog; de convergente en predictieve validiteit bleken iets lager uit te komen dan de lange versie (Putnam et al., 2014). De 25-items negatieve affectiviteit schaal had een Cronbach’s alfa van 𝛼 = .873 en de 26-items aandachtregulatie schaal heeft een Cronbach’s alfa had van 𝛼 = .834, beide kunnen als een hoge betrouwbaarheid beschouwd worden (Cronbach, 1951). Analyseplan

De data werden gescreend voor eventuele schending van de assumpties voor een multipele regressie: 1. Onafhankelijke residuen met de Durban-Watson test (1-3). 2. Lineariteit en homoscedasticiteit met een puntenwolk van de residuen tegenover de niet-standaard voorspelde waarden (verspreide punten zowel in de lengte als in de breedte). 3.

(13)

Multicollineariteit met een correlatiematrix (r < .7), tolerantie (<.1) en VIF (>10). 4. Uitbijters werden gedetecteerd in een casewise-diagnostics tabel (3+ standaardafwijkingen van het gemiddelde), die één uitbijter toonde in de competentiegevoelens van moeders. De analyse werd dubbel uitgevoerd, één keer mét en een keer zonder uitbijters, om mogelijke verschillen te detecteren. 5. Normaliteit met een p-p plot, histogrammen en skeweness (>1) en significantie in de Kolgomorov-test. Twee van de vijf variabelen waren scheef verdeeld en deze zijn vervolgens getransformeerd om aan deze assumptie te voldoen.

Een t-toets onderzocht of de competentiegevoelens verschilden tussen moeders die wel of niet in verwachting waren van hun eerste kind (een van de controle variabelen). Een hiërarchische regressie toetste stapsgewijs de relaties tussen de persoonlijkheidsdimensies van de moeders, de temperamenteigenschappen van het kind en de interactie tussen deze twee op de competentiegevoelens van moeders. In de eerste stap werden de controle variabelen (leeftijd van de moeder en of zij haar eerste kind verwachtte) toegevoegd aan het model. In de tweede stap werden de eerste en tweede onderzoeksvraag beantwoord, door het toevoegen van de persoonlijkheidsdimensies van de moeder (neuroticisme en extraversie) en de

temperamenteigenschappen van het kind (negatieve affectiviteit en aandachtregulatie) aan het model. In de derde en laatste stap werden de interactietermen toegevoegd aan het model, waarmee de derde onderzoeksvraag werd beantwoord. De interactietermen werden opgesteld door alle predictoren eerst te centreren (gemiddelde score minus de schaalscore) en

vervolgens een persoonlijkheidseigenschap van de moeder te vermenigvuldigen met een temperamenteigenschap van het kind, bestaande uit neuroticisme en negatieve affectiviteit, neuroticisme en aandachtregulatie, extraversie en negatieve affectiviteit en extraversie en aandachtregulatie. De regressiecoëfficiënten ± .1 geven een kleine voorspelling weer, ± .3 een middelmatige voorspelling en ± .5 staat voor een grote voorspelling (Field, 2014). De

(14)

effectgrootte van deze interacties wordt gemeten met de proportie verklaarde variantie (R2).

Alle analyses zijn uitgevoerd in het programma SPSS25. Resultaten

In Tabel 1 zijn de beschrijvende statistieken over alle variabelen weergegeven. Deze tabel laat zien dat de deelnemende moeders zich over het algemeen erg competent voelden. Aan de hand van de correlaties bleek de leeftijd van de moeder niet samen te hangen met de competentiegevoelens van de moeders, alle predictoren overigens wel. Een t-toets toonde geen significante verschillen in de competentiegevoelens van moeders die wel (M = 5.34, SD = .50) of niet (M = 5.33, SD = .56) hun eerste kind verwachtten, p = .20, 95% BI [-.12, .20]. De significanties in de regressie-analyse zonder de uitbijters verschilden niet van de analyse met de volledige steekproef en daarom zijn hieronder de uitkomsten op basis van de volledige steekproef vermeld. In Bijlage 1 staat de tabel met de verklaarde variantie van elke stap en de regressiecoëfficiënten die zijn gemaakt op basis van de steekproef zonder de uitbijters. De hiërarchische regressie toonde op basis van de volledige steekproef de volgende resultaten.

Het toevoegen van de controlevariabelen (stap 1) verklaarde geen variantie in

competentiegevoelens van moeders, F (2, 127) = .207, p = .814. De leeftijd van de moeder of het wel/niet verwachten van haar eerste kind, voorspelde geen verschillen in

competentiegevoelens. Het toevoegen van de predictoren (stap 2) verklaarde significant variantie in competentiegevoelens van moeders, F (4, 123) = 6.807, p = .000, wat in lijn was met de verwachting. De verklaarde variantie steeg significant van stap 1 naar stap 2 met 18.1%, wat inhoudt dat het huidige model in een kleine mate past in de populatie. Tabel 2 omvat de regressiecoëfficiënten en toont dat alleen de temperamenteigenschappen van het kind significant bijdragen in het voorspellen van de competentiegevoelens van moeders. Niet overeenkomend met de verwachting voorspelden de persoonlijkheidsdimensies van de moeder niet haar gevoelens van competentie over de opvoeding. Wel volgens de

(15)

verwachting, voorspelden de positieve affectiviteit en aandachtregulatie van het kind positief de competentiegevoelens van de moeders. Het toevoegen van de interactie-termen (stap 3) verklaarde geen variantie in competentiegevoelens van moeders, F (4, 119) = .461, p = .764. De relatie tussen de persoonlijkheidsdimensies en de competentiegevoelens van de moeders is dan niet afhankelijk van de temperamenteigenschappen van het kind.

Discussie

Deze masterthesis onderzocht in hoeverre de competentiegevoelens van moeders in het eerste jaar na de geboorte te voorspellen waren door persoonlijkheidskenmerken van de moeder, temperamenteigenschappen van haar kind en door een interactie tussen deze twee. Alleen de temperamenteigenschappen van het zes maanden oude kind bleken voorspellend te zijn voor de competentiegevoelens van moeders toen het kind een jaar oud was. Zo hadden zes maanden oude kinderen met een hogere negatieve affectiviteit of lagere aandachtregulatie moeders die zich competenter voelden toen het kind een jaar oud was. Tegen de verwachting in, hadden de persoonlijkheidskenmerken van de moeder die gemeten waren tijdens de zwangerschap en de interactie met de temperamenteigenschappen van het zes maanden ouder kind geen relatie met hoe competent een moeder zich voelde over haar

opvoedingshandelingen met het eerste levensjaar van het kind. Persoonlijkheid

De eerste onderzoeksvraag was hoe het neuroticisme of de extraversie van de moeder gerelateerd zou zijn aan haar competentiegevoelens. De persoonlijkheidsdimensies toonden wel een verband, maar bleken niet voorspellend voor de competentiegevoelens van moeders wanneer gecontroleerd werd voor de temperamenteigenschappen van het kind. De

verwachting was dat emotioneel stabiele en extraverte moeders zich competenter zouden voelen over hun opvoedingshandelingen, door het hebben van een hogere zelfwaardering (Watson et al., 2002). De huidige bevindingen zijn daarmee overeenkomend met studies die

(16)

wel een verband vonden tussen neuroticisme en extraversie van de moeder en haar

competentiegevoelens, maar waar de persoonlijkheidsdimensies geen bleken voorspeller te zijn (Bornstein, et al., 2011; de Haan & Prinzie, 2009; Grady & Karraker, 2017). Wellicht is het mogelijk dat een moeder haar gedragingen aanpast aan de behoeften van het kind,

waardoor haar eigen persoonlijkheidsdimensies minder een rol gaan spelen. Dit kan mogelijk optreden wanneer een moeder meer op haar baby gericht is, of op haarzelf (Kohnstamm, 2009). In vervolgonderzoek zouden andere persoonlijkheidsdimensies (dan die in deze studie waren meegenomen) onderzocht kunnen worden die wellicht meer samenhangen met het aanpassingsvermogen van de moeder. Dit kan inzicht verschaffen of de persoonlijkheid van de moeder een rol speelt in haar competentiegevoelens in het eerste levensjaar van het kind, of dat deze toch als determinant voor de competentiegevoelens uitgesloten kan worden. Temperament

De tweede onderzoeksvraag was hoe de negatieve affectiviteit of aandachtregulatie van het kind gerelateerd was aan de competentiegevoelens van de moeder. Er bleek dat moeders die hun baby als makkelijk rapporteerden zich competenter voelden en dat deze temperamenteigenschappen ook unieke voorspellers waren voor hoe competent een moeder zich voelde in de omgang met haar baby. Dit was in lijn met de verwachting dat kinderen met positieve temperamenteigenschappen competent voelende moeders zouden hebben, omdat het kenmerkende gedrag van het kind de moeder als feedback verwerkt over het succes of falen van haar opvoedingshandelingen (Ardelt & Eccles, 2001). Dit komt overeen met andere studies die naast de verbanden ook een unieke bijdrage vonden van de emotionaliteit van een peuter (Grady & Karraker, 2017) of het (moeilijke) temperament van een baby (Liu et al., 2012; Porter & Hsu, 2003) op de competentiegevoelens van moeders. Dit ondersteunde de Self-efficacy theorie van Bandura (1977) dat verworven competentie de

(17)

onderzocht de aandachtregulatie van het kind in relatie tot de competentiegevoelens van moeders (Grady & Karraker, 2017; Tarkka, 2003; Troutman et al., 2012). Hierdoor draagt deze bevinding bij aan het inzicht dat de aandachtregulatie ook een unieke rol speelt in de competentiegevoelens van moeders. Wellicht dat de competentiegevoelens van de moeder als een dermate specifieke vorm van algemene competentiegevoelens worden beschouwd,

waardoor de externe factoren een grotere rol spelen. Vervolgonderzoek zou kunnen bewerkstelligen of het algemene competentiegevoel van een moeder los staat van haar competentiegevoelens over de opvoeding.

Aansluiting moeder en kind

De derde en laatste onderzoeksvraag was of de relatie tussen neuroticisme of extraversie op de competentiegevoelens van moeders anders zou zijn op basis van de mate van negatieve affectiviteit of aandachtregulatie van het kind. Er waren geen interactie-effecten gevonden, waardoor geen bewijs is voor een moderatie van de

temperamenteigenschappen. Dit werd wel verwacht vanwege de Goodness-of-fit theorie (Thomas en Chess, 1977), dat de persoonlijkheid van de moeder en het temperament van het kind beter of minder op elkaar aan kunnen sluiten, wat gevolgen zou kunnen hebben voor de competentiegevoelens van moeders. Dit kwam dan niet overeen met de enige vergelijkbaar studie van Grady en Karraker (2017), waarin bleek dat emotioneel stabiele moeders zich alleen competent voelden over hun opvoedingshandelingen als zij ook peuters hadden met een makkelijk temperament. Een helder eindoordeel kan moeilijk gegeven worden, omdat er slechts twee studies (inclusief de huidige studie) zijn die deze relaties hebben onderzocht. Meer onderzoek is nodig om de unieke bijdrage van het temperament op de

competentiegevoelens van moeders postpartum te belichten. Wellicht dat in

vervolgonderzoek alle temperamenteigenschappen onderzocht kunnen worden tegenover alle persoonlijkheidsdimensies, of in relatie tot het aanpassingsvermogen van de moeder

(18)

aangezien in deze studie bleek dat de persoonlijkheidsdimensies niet de competentiegevoelens van moeders voorspellen.

Tot zo ver is in de huidige studie gebleken dat de relatie tussen persoonlijkheid van de moeder en haar competentiegevoelens verklaard wordt door haar beoordeling van het

temperament van het kind. Hoewel werd verwacht dat de persoonlijkheidsdimensies een unieke rol zouden spelen in het voorspellen van de competentiegevoelens van moeders was hier geen bewijs voor gevonden, evenals voor de mogelijke aansluiting tussen

persoonlijkheid van de moeder en het temperament van het kind. Mogelijk spelen andere factoren van de moeder een prominentere rol (dan haar persoonlijkheidsdimensies) in de periode na de geboorte; bijvoorbeeld het aanpassingsvermogen van de moeder.

Het is echter ook mogelijk dat de persoonlijkheid van de moeder een rol speelde in de beoordeling van het temperament van het kind. Een studie toonde namelijk aan dat de

persoonlijkheid van de moeder voorspelt hoe ze het temperament van haar kind beoordeelt (Hayden, Durbin, Klein, & Olino, 2010). Er bleek dat emotioneel instabielere moeders accurater negatieve eigenschappen, zoals angst en verdrietigheid van hun kind konden beoordelen wanneer haar rapportage werd vergeleken met observaties. Terwijl juist emotioneel stabielere moeders een positieve eigenschap, zoals het sociale gedrag, van hun kind beter konden beoordelen in vergelijking met de observaties. In de huidige studie is hier niet voor gecontroleerd, wat tevens geldt als een beperking. Vervolgonderzoek zou daarom zowel een moederrapportage als een observatie van het temperament van het kind kunnen opnemen, om te kunnen toetsen of de persoonlijkheid van de moeder alleen verband houdt met haar competentiegevoelens via haar beoordeling van het temperament.

Daarnaast schuilen in de moeder-rapportages van het temperament van het kind mogelijk nog verbogen variabelen. Verhage, Oosterman en Schuengel (2013) toonden aan dat hoe competent een moeder zich denkt te gaan voelen (als zij nog zwanger is) over de omgang

(19)

met haar kind wanneer dat geboren is, verband hield met haar beoordeling van het

temperament van het kind. Ook de studie van Kiang, Moreno en Robinson (2004) toonde dat hoe een moeder denkt over haar opvoedgedrag en het temperament van het kind tijdens de zwangerschap, voorspelt hoe ze het temperament van het kind zal gaan beoordelen. Daar is in deze studie niet voor gecontroleerd. Meer onderzoek is nodig om te onderzoeken of andere variabelen (preconcepties over het gedrag over de opoeding en het kind zelf) voorspellen of beïnvloeden hoe een moeder het temperament van het kind beoordeelt.

Beperkingen en sterkte punten.

Dit onderzoek kende nog een aantal beperkingen. Zo waren enkel zelfrapportages van de moeder over het temperament van het kind meegenomen, die mogelijk een vertekend beeld geven vanwege de subjectiviteit. Er zijn daarentegen andere studies die

overeenkomsten vonden tussen observaties en zelfrapportages over het temperament. Mouton en Roskam (2015) vonden een aanzienlijke overeenstemming tussen het door de moeder gerapporteerde kindgedrag en wat geobserveerd was. Een vervolgonderzoek zou dit ook kunnen meenemen, door naast rapportages van de moeder het kindgedrag ook te kunnen observeren en deze uitkomsten vervolgens met elkaar te vergelijken.

Daarnaast toonde de steekproef een beperkt bereik (restriction of range) vanwege hoog gerapporteerde competentiegevoelens door de moeders, evenals redelijk emotioneel stabiel, hoogopgeleid, hogere gemiddelde leeftijd en ook de temperamenteigenschappen van de kinderen werden positief beoordeeld (lage negatieve affectiviteit en hoge

aandachtregulatie). Dit komt echter vaker voor in de eerder besproken literatuur (Liu et al., 2012; Salonen et al., 2009), waar ook significante resultaten waren gevonden.

Een andere beperking in de huidige studie was dat niet onderzocht is of de moeders en kinderen bepaalde kenmerken en eigenschappen hebben vanwege een genetische overdracht en dat dus niet uitgesloten kan worden dat beiden zich zo gedragen vanwege reactie of

(20)

elkaars gedrag of vanwege genetische aanleg (Bergeman, Plomin, McClearn, Pedersen, & Friberg, 1988; Loehlin, McCrae, Costa, & John, 1998). Vervolgonderzoek zou doormiddel van een tweelingstudie kunnen controleren op eventuele erfelijkheid van persoonskenmerken.

Sterke punten van deze studie zijn de longitudinale opzet waardoor de

competentiegevoelens van moeders in het eerste jaar na de bevalling onderzocht werden. Daarnaast kon door het toevoegen van de temperamenteigenschappen van het kind onderzocht worden hoe de eigenschappen onafhankelijk gerelateerd waren aan de competentiegevoelens van moeders, wat tot nieuwe inzichten heeft geleid over hoe de competentiegevoelens van moeders voorspeld werden. Voor vervolgonderzoek kunnen alle kenmerken van de persoonlijkheid van de moeder en alle eigenschappen van het temperament van het kind meegenomen worden, zodat de kennis aangevuld wordt over de onafhankelijke bijdrage van alle kenmerken en eigenschappen op de competentiegevoelens van moeders. Om dit punt te kunnen realiseren zal een grotere steekproef in het vervolgonderzoek nodig zijn.

Een ander sterk punt van deze studie was door het gebruik van een hiërarchische regressie, aan kunnen tonen dat de negatieve affectiviteit en aandachtregulatie van het kind een voorspeller waren voor de competentiegevoelens van de moeder. Voor vervolgonderzoek zou het interessant zijn om te kunnen achterhalen of de moeder zich competenter voelde door de temperamenteigenschappen van het kind. Dit zal inzicht geven in wat de

competentiegevoelens van moeders beïnvloeden in het eerste jaar na de geboorte. Conclusie

Deze studie heeft bijgedragen aan een nieuwe kennis rondom de

competentiegevoelens van moeder in het eerste jaar na de geboorte. De door de moeder gerapporteerde negatieve affectiviteit en aandachtregulatie van het kind bleken in deze studie de competentiegevoelens van de moeders te voorspellen, ongeacht haar mate van

(21)

rol in hoe competent een moeder zich voelt over haar opvoedingshandelingen. Meer onderzoek is nodig om te kunnen onderzoeken of het kind ook oorzaak is van de

competentiegevoelens van de moeder. Wel kunnen moeders en pedagogisch medewerkers geïnformeerd worden over de relatie tussen de temperamentverschillen van kinderen en de competentiegevoelens van moeders in het eerste levensjaar.

(22)

Literatuur

Ardelt, M. & Eccles, J. S. (2001). Effects of mothers' parental efficacy beliefs and promotive parenting strategies on inner-city youth. Journal of Family Issues, 22, 944-972. doi:10.1177/019251301022008001

Bandura, A. (1977). Self-efficacy: toward a unifying theory of behavioral change. Psychological review, 84, 191-215. doi:10.1037/0033-295X.84.2.191

Bates, J. E., Pettit, G. S., Dodge, K. A., & Ridge, B. (1998). Interaction of temperamental resistance to control and restrictive parenting in the development of externalizing behavior. Developmental Psychology, 34(5), 982-995.

Belsky, J. (1984). The determinants of parenting: A process model. Child development, 55(1), 83-96. Geraadpleegd op https://www.jstor.org/stable/1129836?sid=primo&origin =crossref&seq=1#page_scan_tab_contents

Bergeman, C. S., Plomin, R., McClearn, G. E., Pedersen, N. L., & Friberg, L. T. (1988). Genotype-Environment interaction in personality development: Indentical twins reared apart. Psychology and Aging, 3(4), 399-406.

Bornstein, M. H., Hahn, C., & Haynes, O. M. (2011). Maternal personality, parenting cognitions, and parenting practices. Developmental Psychology, 47, 658-675. doi:10.1037/a0023181

Bornstein, M. H., Hendricks, C., Hahn, C., Haynes, O. M., Painter, K. M., & Tamis-LeMonda, C. S. (2003). Contributors to self-perceived competence, statisfaction, investment, and role balance in maternal parenting: A multivariate ecological analysis. Parenting, 3, 285-326. doi:10.1207/s15327922 par0304_2

Bronfenbrenner, U. (1992). Ecological systems theory. Encyclopedia of Psychology, 3, 129-133. doi:10.1037/10518-046

(23)

Coleman, P. K. & Karraker, K. H. (2003). Maternal self-efficacy beliefs, competence in parenting, and toddlers’ behavior and developmental status. Infant Mental Health Journal, 24, 126-148. doi:10.1002/imhj.10048

Cronback, L. J. (1951). Coefficient alpha and the internal structure of test. Psychometrika, 12, 671-684.

Cutrona, C. E. & Troutman, B. R. (1986). Social support, infant temperament, and parenting self-efficacy: A mediational model of postpartum depression. Child Development, 57(6), 1507-1518.

de Brock, A. L., Vermulst, A. A., Gerris, J. R., & Abidin, R. R. (1996). NOSI-Nijmeegse Ouderlijke Stress Index [Handleiding experimentele versie]. Lisse, Nederland: Swets & Zeitlinger.

de Graaf, A. (2011). Gezinnen in cijfers. In F. Bucx, (Red.), Gezinsrapport 2011 (7). Den Haag: SCP. Geraadpleegd op https://www.scp.nl/Publicaties/Alle_publicaties /Publicaties_2011/Gezinsrapport_2011

de Haan, A. D. & Prinzie, P. (2009). Mothers' and fathers' personality and parenting: The mediating role of sense of competence. Developmental Psychology, 45, 1695-1707. doi:10.1037/a0016121

de Montigny, F. & Lacharité, C. (2005). Perceived parental efficacy: concept analysis. Journal of Advanced Nursing, 49, 387-396. doi:10.1111/j.1365-2648.2004.03302.x de Roest-Zeeuw & Doesum (g.j.). The Infant Behavior Questionnaire (IBQ and IBQ-R).

Geraadpleegd op https://research.bowdoin.edu/rothbart-temperament-questionnaires /instrument-descriptions/the-infant-behavior-questionnaire/

Deković, M., Asscher, J. J., Hermanns, J., Reitz, E., Prinzie, P., & van den Akker, A. L. (2010). Tracing changes in families who participated in the home- start parenting

(24)

program: parental sense of competence as mechanism of change. Prevention Science, 11, 263-274. doi:10.1007/s11121-009-0166-5

Denissen, J. J., Geenen, R., van Aken, M. A., Gosling, S. D., & Potter, J. (2008).

Development and validation of a dutch translation of the big five inventory (BFI). Journal of Personality Assessment, 90, 152-157. doi:

Donovan, W. L., Leavitt, L. A., & Walsh, R. O. (1990). Maternal self-efficacy: Illusory control and its effect on susceptibility to learned helplessness. Child Development, 61, 1638-1647. doi:10.2307/1130771

Field, A. (2013). Correlation. In A. Field (4e druk), Discovering statistics using IBM SPSS statistics (pp. 262-292). London, England: Sage.

Gartstein, M. A. & Rothbart, M. K. (2003). Studying infant temperament via the Revised Infant Behavior Questionnaire. Infant Behavior & Development, 26, 64-86. doi:10 .1016/s0163-6383(02)00169-8

Grady, J. S. & Karraker, K. (2017). Mother and child temperament as interacting correlates of parenting sense of competence in toddlerhood. Infant and Child Development, 26, 1-15. doi:10.1002/icd.1997

Hayden, E. P., Durbin, E. D., Klein, D. N., & Olino, T. M. (2010). Maternal personality influences the relationship between maternal reports and laboratory measures of child temperament. Journal of Personality Assessment, 92, 586-593, doi:10.1080/00223891 .2010.513308

Hendriks, A. A. J. & Hofstee, W. K. B. (2011). FFPI: Five Factor Personality Inventory [Handleiding]. Bohn Stafleu van Loghum.

Hofstra, M.B. (2000). Psychopathology From Childhood Into Adulthood: Follow-Up of an Epidemiological Sample. Erasmus Universiteit Rotterdam. Geraadpleegd op http://hdl .handle.net/1765/20425 


(25)

James, W. (1890). Principles of psychology. New York: H. Holt and Company.

Kiang, L., Moreno, A. J., & Robinson, J.L. (2004). Maternal preconceptions about parenting predict child temperament, maternal sensitivity, and children’s empathy.

Developmental Psychology, 40, 1081-1092. doi:10.1037/0012-1649.40.6.1081 Kohnstamm, R. (1993). Moeders, baby’s en vaders. In R. Kohnstamm, De kleine

ontwikkelingspsychologie: Het jonge kind (vierde druk, pp. 33-51). Deventer: Van Loghum Slaterus.

Leahy-Warren, P. & McCarthy, G. (2011). Maternal parental self-efficacy in the postpartum period. Midwifery, 27, 802-810. doi:10.1016/j.midw.2010.07.008

Lengua, J.J. & Wachs, T.D. (2012). Temperament and risk: Resilient and vulnerable

responses to adversity. In M. Zentner & R. Shiner (Red.), Handbook of temperament (pp. 519–540). New York, NY: Guilford Press.

Liu, C.-C., Chen, Y.-C., Yeh, Y.-P., & Hsieh, Y.-S. (2012). Effects of maternal confidence and competence on maternal parenting stress in newborn care. Journal of Advanced Nursing, 68, 908-918. doi:10.1111/j.1365-2648.2011.05796.x

Loehlin, J. C., McCrae, R. R., Costa Jr, P. T., & John, O. P. (1998). Heritabilities of common and measure-specific components of the Big Five personality factors. Journal of Research in Personality, 32, 431-453. doi:10.1006.jrpe.1998.2225

Loyd, B.H. & Abidin, R.R. (1985). Revision of the Parenting Stress Index. Journal of Pediatric Psychology, 10, 169–177. doi:10.1093/jpepsy/10.2.169

Mednick, B.R., Hocevar, D., Baker, R. L., & Schulsinger, C. (1996). Personality and demographic characteristics of mothers and their ratings of child difficultness. International Journal of Behavioral Development, 19, 121-140. doi:10.1177 /016502549601900110

(26)

Mouton, B. & Roskam, I. (2014). Confident mothers, easier children: A quasi-experimental manipulation of mothers’ self-efficacy. Journal of Child and Family Studies, 24, 2485-2495. doi:10.1007/s10826-014-0051-0

Nederlands Centrum Jeugdgezondheid, (z.j). Wat verstaan we onder ouderschap?

Geraadpleegd op https://www.ncj.nl/themadossiers/ouderschap/krachtig-ouderschap/ Ngai, F.-W & Chan, S, W.-C. (2012). Stress, maternal role competence, and satisfaction

among Chinese women in the perinatal period. Research in Nursing & Health, 35, 30-39. doi:10.1002/nur.20464

Ozer, D., & Benet-Martinez, V. (2006). Personality and the prediction of consequential outcomes. Annual Review of Psychology, 57, 401–421. doi:10.1146/annurev.psych.57 .102904.190127

Reece, T. J. (2009). Personality as a Gestalt: A cluster analytic approach to the big five (Master thesis, Western Kentucky University). Geraadpleegd op

http://digitalcommons.wku.edu/theses/123

Rothbart, M. K. (2007). Temperament, development, and personality. Current Directions in Psychological Science, 16, 207-212. doi:10.1111/j.1467-8721.2007.00505.x

Porter, C. L. & Hsu, H.-C. (2003). First-time mothers’ perceptions of efficacy during the transition to motherhood: links to infant temperament. Journal of Family Psychology, 17, 54-64. doi:310.1037/0893-3200.17.1.54

Putnam, S. P., Helbig, A. L., Gartstein, M. A., Rothbart, M. K., & Leerkes, E. (2014). Development and assessment of short and very short forms of the infant behavior questionnaire–revised. Journal of Personality Assessment, 96, 445-458. doi:10.1080 /00223891.2013.841171

(27)

Salonen, A. H., Kaunonen, M., Åstedt-Kurki, P., Järvenpää, A.-L., Isoaho, H., & Tarkka, M.-T. (2009). Parenting self-efficacy after childbirth. Journal of Advanced Nursing, 65, 2324–2336. doi:10.1111/j.1365-2648.2009.05113.x

Tarkka, M. (2003). Predictors of maternal competence by first-time mothers when the child is 8 months old. Journal of Advanced Nursing, 41, 233-240. doi:10.1046/j.1365-2648 .2003.02524.x

Thomas, A. & Chess, S. (1977). Temperament and development. New York: Bruner/Mazel. Troutman, B., Moran, T. E., Arndt, S., Johnson, R. F., & Chmielewski, M. (2012).

Development of parenting self-efficacy in mothers of infants with high negative emotionality. Infant Mental Health Journal, 33, 45-54. doi:10.1002/imhj.20332 Verhage, M. L., Oosterman, M., & Schuengel, C. (2003). Parenting self-efficacy predicts

perceptions of infant negative temperament characteristics, not vice versa. Journal of Family Psychology, 27, 844-849. doi:10.1037/a0034263

Waters, E., Merrick, S., Treboux, D., Crowell, J., & Albersheim, L. (2000). Attachment security in infancy and early adulthood: A twenty-year longitudinal study. Child Development, 71, 684-689. doi:10.1111/1467-8624.00176

Watson, D., Suls, J., & Haig, J. (2002). Global self-esteem in relation to structural models of personality and affectivity. Journal of Personality and Social Psychology, 83, 185-197. doi:10.1037/0022-3514.83.1.185

(28)

Tabel 1

Descriptieve informatie en correlaties over de on- en afhankelijke variabele(n)

1 2 3 4 5 1. Neuroticisme - 2. Extraversie -.39*** - 3. Negatieve affectiviteit .24** -.23** - 4. Aandachtregulatie -.00 .05 -.18* - 5. Competentie -.15* .25** -.29*** .23*** - M (SD) 2.79 (.50) 3.70 (.60) 2.49 (.78) 5.60 (.57) 5.35 (.51) Range 1.63 - 4.25 1.43 – 4.86 1.25 – 5.61 3.65 – 6.92 3.53 – 6.00 * p < .05, ** p < .01, *** p < .001.

(29)

Tabel 2

Coëfficiënten hiërarchische regressie modellen over steekproef mét uitbijters Competentiegevoelens van moeders

Predictoren ∆R2 b (SE) b Stap 1 .00 Leeftijd moeder .01 (.01) .06 Eerste kind -.03 (0.10) -.02 Stap 2 .18 Leeftijd moeder .00 (.01) .02 Eerste kind .03 (.09) .03 Neuroticisme -.04 (.10) -.04 Extraversie .14 (.08) .16 Negatieve affectiviteit -.15 (.06)* -.22 Aandachtregulatie .22 (.07)** .25 Stap 3 .01 Leeftijd moeder .00 (.01) .01 Eerste kind .04 (.09) .04 Neuroticisme -.04 (.10) -.04 Extraversie .12 (.09) .13 Negatieve affectiviteit -.14 (.06)* -.21 Aandachtregulatie .21 (.08)** .24

Neuroticisme x negatieve affectiviteit .00 (.12) .00 Neuroticisme x aandachtregulatie .24 (.19) .12 Extraversie x negatieve affectiviteit .01 (.08) .02 Extraversie x aandachtregulatie .05 (.16) .03 Notitie. N = 130.

(30)

Figuur 1. Conceptueel model

Figuur 1. Schematische weergave van het conceptueel model van de interactie tussen persoonlijkheidsdimensies van de moeder en temperamenteigenschappen van het kind op de competentiegevoelens van de moeder.

(31)

Figuur 2. Statistisch model

(32)

Bijlagen Bijlage 1

Tabel 3, regressie coëfficiënten over steekproef zonder uitbijters

Competentiegevoelens van moeders

Predictoren ∆R2 b (SE) b Stap 1 .00 Leeftijd moeder .01 (.01) .06 Eerste kind -.03 (.10) -.02 Stap 2 .18 Leeftijd moeder .00 (.01) .02 Eerste kind .03 (.09) .03 Neuroticisme -.04 (.10) -.04 Extraversie .14 (.08) .16 Negatieve affectiviteit -.15 (.06)* -.22 Aandachtregulatie .22 (.07)** .25 Stap 3 .01 Leeftijd moeder .00 (.01) .01 Eerste kind .04 (.10) .04 Neuroticisme .01 (.10) -.04 Extraversie .18 (.09) .13 Negatieve affectiviteit .14 (.06)* -.22 Aandachtregulatie .22 (.08)** .24

Neuroticisme x negatieve affectiviteit .00 (.12) .00 Neuroticisme x aandachtregulatie .24 (.19) .12 Extraversie x negatieve affectiviteit .01 (.08) .02 Extraversie x aandachtregulatie .05 (.16) .03 Notitie. N = 130.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

We observed three different types of behavior of the fluorescently labeled lipid coating: (a) no change in fluorescence; (b) reversible hot spot formation during insonification (only

The homopolymer was found to exhibit a glass transition at 15 °C, which is 60 °C higher compared to all previously reported poly (ethylene n-alkyl phosphonate)s.. Copolymerization

Methods: A patient count model was developed to forecast the AM population using historical rate data (1991-2012) and other population parameters including incidence rate

Finally, the respondents indicated that travel time is by far the most important route choice factors for them, closely followed by traffic density.. Of lesser

It will be shown in the study cases that this pm-wave will approximate the highest wave that occurs in the linear wave evolution from the observed signal η(x,t) in a neighbour- hood

Vir die doel van hierdie studie is daar gesê dat narratiewe kommunikasie as retoriese strategie in „n preek aangewend word wanneer daar 50 % van die narratiewe

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Uit de cijfers die gaan als bijlage 2 blijkt dat tij- dens het schooljaar 1998-1999 het aantal niet- gereaffecteerde of wedertewerkgestelde leer- krachten voor de hier