• No results found

Aanvulling op “Tridonta borealis in bouwzand in de Randstad”

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Aanvulling op “Tridonta borealis in bouwzand in de Randstad”"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

53 AFZETTINGEN WTKG20(3), 1999

Aanvulling

op

“Tridonta

borealis in

bouwzand

in de

Randstad”

A.

Bastenmeijer

*

Hoewel de zanden die onder 2en3

genoemd

worden veel minder vaak

voorkomen,

wilik toch

wijzen

op de

aanwe-zigheid

ervan. Het is

natuurlijk

niet bekend of deze

zan-denookuit de

Eurogeul afkomstig zijn.

De zanden die onder 1

genoemd zijn, zijn

in hetkadervande

fossielen-inhoud veruithetmeestinteressant. Zelf heb ik deze

zan-dentussen maarten mei 1998

uitgebreid

bemonsterd. Ik heb enkele kilo’s zeefmateriaalverzameldenveel fossie-len los verzameld door de

storthopen

afte

lopen.

Hier-doorhebikveel

schelpen gevonden

die in het zeefmateriaal ontbrekenen

kennelijk

alleen op deze

wijze

te

verzame-len

zijn.

De fauna die ik heb

aangetroffen

komtzeer

goed

overeen

metde

soortenlijst

die door de heer Cadée

gepubliceerd

is,

maar ik heb eenaantal soorten

gevonden

die daarin niet vermeld worden. Dit betreft:

Modiolus

(Modiolus)

modiolus

(Linné,

1758):

van dezesoortkwamen enkele

beschadigde

exempla-ren

tevoorschijn

tussen

Mytilus

edulis Linné 1758.

Flexopecten

flexuosus (Poli, 1795):

slechts één

complete klep gevonden,

zeer karakteris-tiek.

Venericardia sp.:

heel

opmerkelijke

soort,

aangetroffen

tussen Cerasto-derma

kleppen.

Het slot maakt

duidelijk

dat desoort totde familievande Carditidae behoort. Verder dan

Venericardia sp. durf ik niettegaan. De

schelp

is

afgesleten

al

zijn

deribben nog

goed

zichtbaar.In de literatuurworden enkele fossiele

exemplaren

van

Venericardia-soorten

genoemd

die

zijn aangetroffen

tussenhet strandmateriaalvan

Kijkduin

en

Terschel-ling,

wat

mogelijk wijst

op het voorkomenvan een

on-bekendesoortin de

(pre-)

Eemien fauna’s. Het is ook

goed mogelijk

dat het

verspeelde

eocenefossielen

zijn

1

.

Cerastoderma

glaucum (Poiret, 1789):

komt voornaast Cerastoderma edule edule

(Linné,

1758).

Mactra

(Mactra)

corallina

plistoneerlandica

Van

Reg-teren

Altena,

1937:

veelal

fragmenten

van een Mactra soort die

groter

is

dan onderstaandeendiezeer

waarschijnlijk

te

identifi-cerenis als de ondersoort

‘plistoneerlandica

’.De

klep-pen

zijn

echter

fragmentarisch

zodat

enige twijfel blijft

bestaan.

Mactra

(Mactra)

corallinacinerea

(?) Montagu,

1803:

een aantal

kleppen

vandeze soort vertoont

duidelijk

dezelfde

conserveringstoestand

als de

overige

fossiele mollusken.

Vermoedelijk

behoort dezesoortook tot

de fauna uit de

Eurogeul.

Lutraria

(Psammophila)

magna

(Da

Costa,

1778):

slechts één

fragment

van eenzeergrote

klep

gevon-den. Devorm vanhet

fragment

iszeerkenmerkendvoor

dezesoort.

Ensis

(Ensis)

arcuatus

(Jeffreys,

1865):

grote

Ensis-soortdiewat

moeilijk

opnaamte

brengen

is vanwege het

fragmentarisch

karakter van de

klep-pen; meestal

zijn

de

fragmenten aanzienlijk

groterdan de

fragmenten

van Ensis ensis

(Linné,

1758),

echter

zeerkarakteristiekvoordezesoort.

Het voorkomenvanhetbewustezandmet

fossielen,

zoals beschreven is in de

vorige aflevering

van

‘Afzettingen’

door de heerM.C. Cadéeende heer F.

Wesselingh,

is

mij

reeds ruimtwee

jaar

bekend. Inderdaad

blijkt

hetbewuste

zand op talvan

plaatsen

zowel in de

omgeving

van Rot-terdam als Den

Haag gebruikt

teworden.

Geleidelijk

ben

ik fossielen uit deze zandengaan

verzamelen,

daartoe

aan-gezet door de vondst van een Tridonta borealis

(Schumacher,

1817).

In Den

Haag

worden deze zanden momenteel

gebruikt

rond het Centraal

Station,

Hollands

Spoor,

in de

wijken

Duinoordenhet Statenkwartier. In Schiedam worden de zanden

gebruikt bij

de

aanleg

van

de

Beneluxlijn,

een

metrolijn

die vanaf Rotterdam wordt

doorgetrokken.

Tenslotte is

gebleken

dat de zanden ook

zijn gebruikt

op verschillende industrieterreinenvan

Delft-Zuid.

Allereerst wil ik

opmerken

daternaar

mijn

ideeeen

aan-tal variantenvanhet bouwzand

zijn:

1. De bewuste zanden die door de heer M.C. Cadée

bemonsterd

zijn: fijne, lichtgrijze

zanden met

vrij

veel

schelpenmateriaal.

Kenmerkendvoor deze zanden

zijn

de grote

kleppen

van Ostrea,

Cerastoderma,

Donax

vittatus,

Macoma Balticaenenkele

Spisula-

soorten.De door

mij aangetroffen

fossielen komenvoorhet

over-grotedeel uit deze zanden.

2. Eveneens

lichtgrijze, fijne

zandenwaarvande fossielen-inhoud

afwijkt

vande zanden hierbovenendiete her-kennen

zijn

aart de enorme hoeveelheden

schelpen-materiaalende dominantievan

Spisula-

soorten

(mini-maal

95%)

enhet

nauwelijks

voorkomen vande

soor-ten dieonder 1

genoemd zijn.

Defaunavandeze

zan-den is

aanzienlijk

armerdan die uit deonder1

genoemde

zanden. Deze zanden worden momenteelveel

gebruikt

bij

nieuwe werkzaamheden in Den

Haag.

3.

Fijne

middeldonker

staalgrijze

zandenen

kleiige

zan-denmeteen zeer armefaunabestaande uit

Spisula-soor-tenen

Cerastoderma-, gezien

deconservatietoestandvan

de

kleppen

betrefthet fossiele

schelpen

dieechterveelal blauw

gekleurd zijn.

Deze zanden ben ikvoorhet laatst in 1998

tegengekomen.

(2)

AFZETTINGEN WTKG 20(3), 1999 54

Gastrana

fragilis (Linné,

1758):

één

prachtige, onbeschadigde

fossiele

klep gevonden.

Gari

(Gobraeus) depressa (Pennant, 1777):

enkele

incomplete exemplaren aangetroffen.

Scrobicularia

plana (Da

Costa,

1778):

enkele

complete exemplaren,

meerdere

fragmenten.

Dit iseenterebreekbaresoortenisdaarom niet eerder

aan-getroffen.

Donax

(Capsella) variegatus (Gmelin,

1791):

eendrietal defecte

kleppen

aangetroffen.

Venerupis (Ruditapes)

decussata

(Linné,

1758):

één

complete klep

en een

fragment gevonden.

Venerupis

sp.:

hetbetrefteensoort die niet totdebovenstaandesoort

oftot

Venerupis

aurea scenescens

(Cocconi, 1873)

gere-kend kan worden. Het grootdeel van de

oppervlakte

structuurvan het toch al defecte

exemplaar

is

jammer

genoeg verdwenen zodat de

klep

nietmetzekerheidtot op soortniveau is te determineren.

Mogelijk

betreft het

Venerupis (Venerupis) senegalensis (Gmelin,

1791).

Pholas

(Pholas) dactylus Linné,

1758:

enkele kenmerkende

fragmenten gevonden.

Diodoraapertura

(Montagu,

1803):

één

compleet,

zeer

groot exemplaar aangetroffen

enéén

kleiner,

defect

exemplaar

Jujubinus (Jujubinus)

striatus striatus

(Linné,

1758):

één

exemplaar aangetroffen

waarvande laatste

winding

ontbreekt.

Gibbula

(Steromphala)

cineraria

(Linné,

1758):

slechtsenkele

fragmenten

enéén

incompleet exemplaar

aangetroffen.

Turritella

(Turritella)

sp.:

ca. anderhalve

winding

van een sterk versleten

exem-plaar aangetroffen.

Mogelijk

betreft het Turritella

(Turritella)

tricarinata s.lat.

(Brocchi, 1814).

Nucella

(Nucella) lapillus lapillus (Linné,

1758);

één

exemplaar aangetroffen

waarvandelenvan

demond-opening

verdwenen

zijn.

Hinia

(Tritonella)

pygmaea

(Lamarck,

1822):

enkele

complete

en

beschadigde exemplaren

aangetrof-fen.

Trophonopsis (Boreotrophon)

truncatus

(Ström,

1768):

één

beschadigd

en

afgesleten exemplaar aangetroffen.

Actaeon tornatilus

Linné,

1758:

deelvan een

winding gevonden,

karakteristiekvoordeze

soort.

Venericardia sp.:

heel

opmerkelijke

soort,

aangetroffen

tussen Cerasto-derma

kleppen.

Het slot maakt

duidelijk

dat desoort tot

de familievande Carditidae behoort. Het betreft een

breed

ovale, tamelijk dunschalige klep

waarvande

top

sterk

afgesleten

is. Aan de

buitenzijde

bevinden zich

ca. 22radiale ribben. Het slot isin

vergelijking

tot

an-derefossieleVenericardia-soorten

vrij

klein. De

schelp

lijkt enigszins

op Venericardia

(Glyptoactis)

carinata

Sowerby, 1820,

echter devorm vande radialeribben is

niet

typisch

voordezesoort

(misschien

als

gevolg

van

slijtage?).

In de literatuur worden enkele fossiele

exem-plaren

vanVenericardia-soorten

genoemd

die

zijn

aan-getroffen

tussen hetstrandmateriaalvan

Kijkduin

en

Terschelling,

watzoukunnen

wijzen

op het

dagzomen

vanEocene

afzettingen

ergens ineen meer

noordelijk

deelvande Noordzee of op het

mogelijke

voorkomen

van eenonbekendesoortin de

(pre-)

Eemien fauna’s. Een

intrigerend probleem.

1

Opmerkelijk

is het voorkomenvan Tridonta

(Tridonta)

borealis

(Schumacher, 1817)

in het bouwzand. Van deze soort heb ik totaal zo’n

zestig exemplaren

weten te

be-machtigen. Sommige aangetast, verweerd, afgesleten,

maarookeengroot aantal

onbeschadigde exemplaren

met

somsrestantenvan de

oorspronkelijke

bruine

opperhuid

of

buitenlaag

en/ofeen deelvan het

periostracum.

Bo-vendien

zijn

zowel

grote

tot zeer

juveniele exemplaren

aangetroffen.

Tussen de

exemplaren

vanTridonta borealis heb ik ooktwee

exemplaren

aangetroffen

van Tridonta

montagui (Dillwyn,

1817).

Het is

mij opgevallen

dat Tridontaborealis ook voorkomt -

zij

het zeldzaam

-op destrandenvan

Kijkduin

enHoek

van Holland. In beide

gevallen

hebbenwe

mogelijk

te

makenmet

kunstmatige

aanvoer in hetkader van de

ophoging

van de stranden;dit

gebeurt

in beide

plaatsen

meteenzekere

regelmaat.

In

Kijkduin

heb ik drie

exem-plaren aangetroffen (één defect)

en in HoekvanHolland

vier.

Daarbij

moetik

opmerken

datde

exemplaren

die ik

in beide

plaatsen

op het strand heb

aangetroffen,

somssterk

doorboord

zijn, afgesleten zijn

enveelaleenmatte

glans

hebben. Misschien toch

natuurlijk aangespoeld?

Zowel in

HoekvanHollandals in

Kijkduin zijn

ookandere fossiele

mollusken

aangetroffen

die doen vermoeden dat het hier

een zelfde fauna betreft als die uit de zanden uit de

Eurogeul. Opmerkelijk

in dat kader is het feit dat R.M.

vanUrk in 1981

melding

maaktvande vondstvanenkele

kleine,

ondetermineerbare

klepjes

en

fragmenten

van

Astartidaesp. ophetstrandvan

Scheveningen.

De

fossie-len kwamen voor in dezandendie in 1975 werden ge-bruiktomhet

Scheveningse

strand opte

hogen

2

.

Het

lijkt

erop dat deze fauna identiek isaandievandezandenuit de

Eurogeul.

Ooktenaanzienvanhet voorkomenvan

Venerupis

aurea

scenescens

(Cocconi,

1873)

zou ik graagwat willen

op-merken. Deze soortkomt weliswaar niet

algemeen

voor

zoals Cadée

aangeeft,

maar zeer

juveniele

tot

grote,

vol-groeide kleppen zijn

wel

aanwezig. Fragmenten

vandeze

soort

zijn

bovendien minder zeldzaam dan

volledige

klep-penendat kan het beeld

enigszins

verstoren.

Totslot het

volgende.

De totale fauna doet

vermoeden,

ondanks de

afwezigheid

vanBittium

(Bittium)

reticulatum

(Da

Costa,

1778)

zoals de heer Cadée

opmerkt,

datwe

hier wel

degelijk

temaken hebbenmeteen fauna uit de

(3)

soor-AFZETTINGEN WTKG 20 (3), 1999 55

ten die

aangetroffen zijn

in de Nederlandse

Eemlagen

3

.

Nagenoeg

alle door Cadéeen

mij aangetroffen

mollusken komen in de

lijst

voor. Het is inderdaad

juist

dat Bittium

(Bittium)

reticulatum

(Da

Costa,

1778)

in de

jaren vijftig

in enormehoeveelhedentevinden was in de zanden die

afkomstig

warenuit het Slotermeerenin Amsterdam-West

zijn opgespoten.

Het

blijkt

dat deze locatiezeer dicht on-der de kust van de

voormalige

Eemzee

lag

4

enhet is

daarom niet

uitgesloten

dat de zanden uit de

Eurogeul

verder uit de kustenopgrotere

diepte zijn afgezet

dan de zanden uit de Eemformatie

bij

Amsterdam. Dit verklaart

mogelijk

de fauna-verschillen.

Erzalechtereen meer

systematische

studievanhet

mate-riaal

nodig zijn

om de definitieve ouderdomvande

zan-den uit de

Eurogeul

te

bepalen.

Geraadpleegde

literatuur

Janssen,A.W., 1975.

Systematische lijst

vanNederlandse

recenteenfossiele mollusken.-

Mededelingen

vande

Werkgroep

voorTertiaireenKwartaire

Geologie,

Vol. 12: 115-170.

Janssen,A.W.enL.vander Slik

(1972).

De fossiele

schel-penvande Nederlandsestrandenenzeegaten, tweede

serie,

deel5.-

Basteria,

Vol. 36.

Spaink,

G., 1958.DeNederlandse

Eemlagen,

I.

Algemeen

overzicht. -Wetensch. Meded.

K.N.N.V.,

no.29:

16-22.

Urk,

R.M. van, 1981en 1982.

Aantekeningen

overde

bij

de

zandopspuiting

te

Scheveningen

in 1975

aange-voerde mollusken.-

Mededelingen

vande

Werkgroep

voorTertiaireenKwartaire

Geologie,

Vol.18,p. 135-156enVol. 19:3-31.

Noten

1 Deze

kleppen zijn

vermeld

bij Megacardita (Venericor)

planicosta (Lamarck, 1997) subsp.

en

bij

Venericardia

(Venericardia)

sulcata serrulata

(Deshayes,

1858)

in:

Janssenen vander

Slik,

1972: 176.

2 Zie:

Urk,

1981: 149. 3

Spaink,

1958: 16-22.

4 Zie de kaart met de

verspreiding

van de Eemzee in

Spaink,

1958:20.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Opmerkelijk is dat naast een groep die het 'pure hacking' bedrijft (dat wit zeggen als sportieve uitdaging), er ook hackers zijn die het daar niet bij laten, maar zich te

Aan het eind van het onderzoek is teruggeblikt op plaatsingen die nog niet waren beeindigd. Tijdens het onderzoek is ook bij de beeindiging van een plaatsing teruggeblikt. In

[r]

Willy Weijdema (1944) neemt na dertien jaar afscheid als communitymanager van de digitale vakcom- munity Nederlands, een samenwerkingsverband van De Digitale School en Kennisnet..

Ik ben de volgende soorten tegengekomen: Theodoxus fluviatilis (Linné, 1758) Valvata piscinalis (Müller, 1774) Valvata cristata (Müller, 1774).. Bythinia tentaculata (Linné,

Wij hebben in deze brief ook aangegeven dat het vertrek van Villa Ka- kelbont betekent dat het ontwerp aangepast moet worden.. De afgelopen maanden is er hard gewerkt om de plannen

In hierdie verband word my kunswerke beoordeel aan die hand van die wyses waarop hulle hierdie kognitiewe prosesse verbeeldingryk vergesel en die rol wat hulle binne

Zolang één oorlog woedt moet ik ontwapenen.. Zolang één broeder hongert zal