• No results found

Vertegenwoordiging bij meerderjarigenbescherming : Een onderzoek naar de gevolgen van de inwerkingtreding van de Wet wijziging curatele, meerderjarigenbewind en mentorschap voor de vertegenwoordiging van meerderjarigen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vertegenwoordiging bij meerderjarigenbescherming : Een onderzoek naar de gevolgen van de inwerkingtreding van de Wet wijziging curatele, meerderjarigenbewind en mentorschap voor de vertegenwoordiging van meerderjarigen"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vertegenwoordiging bij

meerderjarigenbescherming.

U n i v e r s i t e i t v a n A m s t e r d a m M a s t e r s c r i p t i e P r i v a a t r e c h t

J u l i 2 0 1 4

Maria Vasquez Gutierrez

Een onderzoek naar de gevolgen van de

inwerkingtreding van de Wet wijziging

curatele, meerderjarigenbewind en

mentorschap voor de vertegenwoordiging

van meerderjarigen

(2)

- 2 -

Vertegenwoordiging bij meerderjarigenbescherming

Een onderzoek naar de gevolgen van de inwerkingtreding van de Wet wijziging curatele, meerderjarigenbewind en mentorschap voor de vertegenwoordiging van meerderjarigen.

Juli 2014

Naam: Maria Vasquez Gutierrez Studentnummer: 5935970

Scriptiebegeleidster: mw. mr. M.I. Peereboom-van Drunick Tweede lezer: mw. prof. dr. B.E. Reinhartz

(3)

- 3 -

VOORWOORD

Voor u ligt de scriptie ‘Vertegenwoordiging bij meerderjarigenbescherming’. Een onderzoek naar de gevolgen van de inwerkingtreding van de Wet wijziging curatele, meerderjarigenbewind en mentorschap voor de vertegenwoordiging van meerderjarigen. Deze scriptie is geschreven in het kader van mijn afstuderen binnen de Faculteit der Rechtsgeleerdheid aan de Universiteit van Amsterdam.

Dit onderzoek is verricht gedurende februari tot en met juli 2014. Mijn dank gaat hierbij uit naar mijn scriptiebegeleidster mevrouw M.I. Peereboom-van Drunick.

Almere, juli 2014

(4)

- 4 -

SAMENVATTING

Op 1 januari 2014 is de Wet wijzing curatele, beschermingsbewind en mentorschap in werking getreden. In deze scriptie worden de gevolgen van deze wetswijziging voor de vertegenwoordiging van meerderjarigen in kaart gebracht met behulp van de volgende centrale vraagstelling: Wat zijn de gevolgen van de inwerkingtreding van de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap, voor de kwaliteit van vertegenwoordiging en het toezicht hierop?

De verschillen tussen de beschermingsmaatregelen curatele, beschermingsbewind en mentorschap worden toegelicht. Tevens worden de verschillende vertegenwoordigers en de toezichthoudende taak van de kantonrechter beschreven.

In dit onderzoek wordt duidelijk dat de wetswijzing een aantal veranderingen meebrengt die van invloed zijn op de vertegenwoordiging. Zo zijn de gronden voor het instellen van de beschermingsmaatregelen gewijzigd en bestaat nu de mogelijkheid tot het instellen van een tijdelijke maatregel. Met de wetswijziging worden ook de schuldenbewinden geïntroduceerd. Tevens is de verplichte publicatie van het bewind wegens verkwisting dan wel het hebben van problematische schulden geïntroduceerd.

De wetgever heeft beoogd met de wetswijzing ook de eisen inzake de benoembaarheid van professionele bewindvoerders en het toezicht daarop aan te scherpen, door middel van het instellen van kwaliteitseisen aan deze vertegenwoordigers. In het kader van toezicht op de vertegenwoordiging zijn aan de kantonrechter instrumenten ter beschikking gesteld voor controle.

De veranderingen die de wetswijzing meebrengt zijn van grote invloed op de

vertegenwoordiging van meerderjarigen en het toezicht op deze vertegenwoordiging. Op dit moment wordt er in de praktijk geprobeerd om aan de nieuwe regelingen invulling te geven. Het tekort aan beschikbare mensen en middelen vormt hierbij, gezien het

bovenstaande, een obstakel. De gevolgen van de inwerkingtreding van de Wet curatele, beschermingsbewind en mentorschap kunnen mijns inziens nog niet als een verbetering van het toezicht op de vertegenwoordiging worden gezien. Pas als het toezicht volledig ten uitvoer kan worden gebracht, zal de praktijk profiteren van de vele verbeteringen voor vertegenwoordiging en het toezicht hierop die de nieuwe wettelijke regeling meebrengt. Dit vormt een reden voor een aanbeveling van een vervolgonderzoek. De wetswijzing is nu heel recent en de uitwerking ervan is onduidelijk. Wanneer de wetswijzing langer van kracht is kan er opnieuw onderzoek worden gedaan naar de gevolgen ervan om te zien of de bovengenoemde obstakels zijn overwonnen.

(5)

- 5 -

INHOUDSOPGAVE

Inleiding 7 Hoofdstuk 1. Vertegenwoordiging 9 1.1. Inleiding 9 1.2. Curatele 10 1.2.1. Achtergrond 10

1.2.2. Voor wie is zij bedoeld? 10

1.2.3. Taken en bevoegdheden van de curator 11

1.3. Beschermingsbewind 13

1.3.1. Achtergrond 13

1.3.2. Voor wie is het bedoeld? 13

1.3.3. Taken en bevoegdheden van de bewindvoerder 15

1.4. Mentorschap 15

1.4.1. Achtergrond 15

1.4.2. Voor wie is het bedoeld? 16

1.4.3. Taken en bevoegdheden van de mentor 16 1.5. Verschillen tussen de beschermingsmaatregelen 17

Hoofdstuk 2. De ‘gewone’ en de ‘professionele’ vertegenwoordiger 18

2.1. Inleiding 18

2.2. De gewone vertegenwoordiger 18

2.2.1. Vertegenwoordiger uit familiekring 18

2.2.3. Vrijwilliger 18

2.3. De professionele vertegenwoordiger 20

2.3.1. Achtergrond 20

2.3.2. Besluit kwaliteitseisen 21

2.3.3. De kwaliteitseisen 22

2.3.4. Verslag en verklaring accountant en verslag deskundige 24

2.3.5. Gedragsgeoriënteerde eisen 24

(6)

- 6 -

Hoofdstuk 3. Toezicht door de kantonrechter 26

3.1. Inleiding 26

3.2. Benoeming van een vertegenwoordiger 26

3.2.1. Geschiktheid 26

3.2.2. Opleiding 27

3.3. Model voor rekening en verantwoording 27

3.4. Inzage 27

3.4.1. Boeken, bescheiden en andere gegevensdragers 27

3.4.2. Inbeslagname 28

3.5. Klachtenbehandeling 28

3.6. Ontslag vertegenwoordiger 29

3.7. Curatele- en bewindregister 29

3.8. Positie toezichthoudende kantonrechter 30

3.9. Tenuitvoerbrenging van het toezicht 30

Conclusie en aanbevelingen 32

Literatuurlijst 34

(7)

- 7 -

INLEIDING

Het recht op eigen keuzen en zelfstandigheid, ofwel het zelfbeschikkingsrecht van het individu, is het uitgangspunt van ons burgerlijk recht1 en tevens van het internationale

recht.2 Deze verantwoordelijkheid kan echter niet iedereen aan. Er bestaan gewoonweg

meerderjarigen die behoefte hebben aan de bescherming en de vertegenwoordiging van hun belangen.3 Om die reden bestaan er in het huidige Nederlands recht drie

verschillende beschermingsmaatregelen voor meerderjarigen. Dit zijn de ondercuratelestelling, het beschermingsbewind en het mentorschap.4

Op 20 juni 2012 heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie het voorstel van de Wet tot wijziging van Boek 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) inzake curatele,

beschermingsbewind en mentorschap aangeboden aan de voorzitter van de Tweede Kamer van de Staten-Generaal. Per 1 januari 2014 is de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap in werking getreden.5 Aanleidingen voor deze

wetswijzing is de gebleken noodzaak voor aanvullende wettelijke kwaliteitseisen van professionele bewindvoerders en de wens om de wet beter in overeenstemming te brengen met praktijk.

De in werking getreden wet brengt aanzienlijke wijzigingen mee op het gebied van de vertegenwoordiging van meerderjarigen en het toezicht op deze vertegenwoordiging. Met de wetswijziging wordt ernaar gestreefd de kwaliteit van vertegenwoordiging van

meerderjarigen te verbeteren.6

In deze scriptie zal onderzocht worden wat de gevolgen zijn van de wetswijziging voor de vertegenwoordiging van meerderjarigen en het toezicht hierop. Daarbij zal tevens

worden onderzocht in hoeverre deze gevolgen als positief kunnen worden beschouwd. Het onderzoek zal worden gedaan aan de hand van de volgende centrale vraagstelling: Kunnen de gevolgen van de inwerkingtreding van de Wet wijziging curatele,

beschermingsbewind en mentorschap als een verbetering worden gezien van de kwaliteit van vertegenwoordiging en het toezicht hierop?

1 De Boer 2010, p. 896.

2 Art. 1 van het Verdrag voor Burgerrechten en Politieke Rechten en art. 1 van het Verdrag voor

Economi-sche, Sociale en Culturele Rechten.

3 De Boer 2010, p. 896. 4 Pitlo 2003, nr. 956. 5 Stb. 214, 46.

(8)

- 8 -

De centrale vraagstelling zal worden beantwoord aan de hand van de onderstaande onderzoeksvragen die in deze scriptie achtereenvolgens behandelt zullen worden:

1. Wat is vertegenwoordiging en welke varianten bestaan er in het Nederlands recht? 2. Welke typen vertegenwoordigers zijn er, hoe worden deze geselecteerd en welke

eisen worden er aan hun gesteld?

3. Op welke manier is het toezicht op de vertegenwoordigers in de wet geregeld. Dit onderzoek is grotendeels een literatuurstudie waarbij verschillende typen bronnen worden geraadpleegd. Bij het toelichten van wijzigingen in wetsartikelen worden in het bijzonder Kamerstukken en onderzoeken die in opdracht van de overheid zijn ingesteld gebruikt. Ook worden artikelen uit de wetenschappelijke vakliteratuur geraadpleegd. Deze worden voornamelijk gebruikt om de gevolgen van de wetswijzing weer te geven. Voor de algemene aspecten van de meerderjarigenbescherming in Nederland worden boeken van gezaghebbende auteurs als bron gebruikt. Naast deze literatuur worden tevens de wetgeving en de wetgevingsgeschiedenis bestudeerd.

Deze scriptie heeft hoofdzakelijk een beschrijvend karakter. In hoofdstuk 1 wordt uiteen gezet wat de huidige beschermingsmaatregelen in Nederland zijn. Bij deze uiteenzetting zal de nadruk telkens liggen op de vertegenwoordiging. Daarbij zal beschreven worden wat de achtergrond is van een beschermingsmaatregel, voor wie de maatregel is bedoeld en wat de taken en bevoegdheden zijn van de vertegenwoordiger. Bovendien zullen de overeenkomsten en verschillen tussen de beschermingsmaatregelen nader worden belicht. In hoofdstuk 2 zal eerst het onderscheid tussen de gewone en de professionele vertegenwoordiger worden toegelicht. In aansluiting hierop zullen de kwaliteitseisen aan vertegenwoordigers worden behandel. Hoofdstuk 3 wordt gewijd aan het toezicht op de vertegenwoordigers van meerderjarigen door de kantonrechter. Aan de hand van de onderwerpen die in de volgende hoofdstukken worden behandel zal er kritisch gezocht worden naar een antwoord op de centrale vraagstelling. Dit antwoord zal in de vorm van een conclusie ter afsluiting van het onderzoek worden gegeven.

(9)

- 9 -

HOOFDSTUK 1. VERTEGENWOORDIGING

1.1. Inleiding

In het Nederlands recht bestaan er drie beschermingsmaatregelen voor meerderjarigen, dit zijn:

1) de ondercuratelestelling; 2) het beschermingsbewind; 3) het mentorschap.

Met deze maatregelen kan, al naar gelang de behoefte aan en de noodzaak van bescherming en belangenbehartiging, in elk individueel geval een passende oplossing worden gevonden.7

Zoals eerder vermeld is op 1 januari van dit jaar de Wet wijzing curatele,

beschermingsbewind en mentorschap in werking getreden. De wetswijziging heeft als doel om mensen die onvoldoende in staat zijn hun eigen belangen waar te nemen, beter te beschermen.8 Bij de wetswijzing staan de volgende uitgangspunten voorop:

 De maatregel is passend en bevordert, waar mogelijk, de zelfredzaamheid van de betrokkene.

 De betrokkenheid van de personen in de nabije omgeving wordt ondersteund.  De kwaliteit van de wettelijke vertegenwoordigers wordt gewaarborgd.

 De wet reflecteert de bestaande praktijk.

 De regels omtrent curatele, bewind en mentorschap worden gestroomlijnd en afgebakend.9

Hoe deze uitganspunten in de huidige wetgeving worden gewaarborgd in het kader van vertegenwoordiging zal in dit eerste hoofdstuk weergeven worden. De

beschermingsmaatregelen worden hieronder elk in een aparte paragraaf behandeld.

7 Kamerstukken II, 33054, nr. 3. 8 Kamerstukken I, 33054, C. 9 Kamerstukken II, 33054, nr. 3.

(10)

- 10 -

1.2. Curatele

1.2.1. ACHTERGROND

Reeds in het Romeins recht kwam een beschermingsmaatregel voor, genaamd cura furiosi. Deze maatregel vertoont overeenkomsten met de curatele in het Nederlandse recht. De opname van de curatele in ons BW van 1838 is vooral het gevolg van de Franse overheersing in de eerste jaren van de 19de eeuw. Omdat in de Franse Code Civil een

regeling van curatele was opgenomen, wijdde ook ons BW van 1838 een aantal

bepalingen aan deze rechtsfiguur. De wettelijke regelingen van de curatele hebben sinds de totstandkoming van ons BW wel wijzigingen ondergaan, maar zijn in grote lijnen hetzelfde gebleven. Ook met de invoering van de Wet wijzingen curatele,

beschermingsbewind en mentorschap is het karakter van de curatele niet fundamenteel veranderd.10

1.2.2. VOOR WIE IS ZIJ BEDOELD?

De curatele, geregeld in titel 1.16 BW, bestaat ter bescherming van meerderjarigen die hun belangen van vermogensrechtelijke en/of materiële aard zelf niet of niet voldoende kunnen behartigen. Voorbeelden van deze groep mensen zijn personen met een

verstandelijke beperking of een verslaving of dementerende ouderen.11 De

beschermingsmaatregel is bedoeld voor de meerderjarige die zijn belangen niet behoorlijk waarneemt of zijn veiligheid of die van anderen in gevaar brengt als gevolg van:

a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand (art. 1:378, lid 1 sub a BW); b. gewoonte van drank- of drugsmisbruik (art. 1:378, lid 1 sub b BW).

De persoon die onder curatele wordt gesteld, verliest zijn handelingsbekwaamheid volledig. Een ondercuratelestelling maakt dus een grote inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van een individu. De persoonlijke levenssfeer vindt bescherming in het recht op respect for private life in art. 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De inbreuk moet daarom gerechtvaardigd zijn.12 De kantonrechter die de

maatregel instelt, bepaalt of de inbreuk gerechtvaardigd is. Dit bepaalt de rechter aan de hand van de aanbevelingen van het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton

(LOVCK).

10 Blankman 1994, p. 87.

11 Kamerstukken II, 33054, nr. 3. 12 Asser-De Boer, nr. 1095.

(11)

- 11 -

Bij het instellen van de maatregel moet rekening worden gehouden met het

proportionaliteitbeginsel. Dit beginsel vereist dat de op te leggen maatregel geschikt moet zijn om het doel, het bieden van bescherming aan de meerderjarige, te bereiken.13

Dit is ook een van de uitgangspunten van de wetswijziging.

Dat een beschermingsmaatregel niet verder moet ingrijpen dan noodzakelijk betekent tevens dat, waar mogelijk, de maatregel niet van onbepaalde duur zal zijn. Door de wetswijziging voorziet de wet nu in de mogelijkheid van het instellen van curatele voor bepaalde tijd en zijn de mogelijkheden tot opheffing van de maatregel uitgebreid. Tevens voorziet de wet nu in een periodieke evaluatie van de noodzaak van de maatregel (art. 1:385, lid 2 BW). Iedere vijf jaar doet de curator verslag van het verloop van de ondercuratelestelling. Tevens laat hij zich daarbij uit over de vraag of de

beschermingsmaatregel dient voort te duren.14

Tevens moet bij toepassing van de beschermingsmaatregel curatele rekening worden gehouden met het subsidiariteitsbeginsel. Dit brengt mee dat een persoon niet onder curatele mag worden gesteld indien volstaan kan worden met een minder ingrijpende maatregel, zoals het beschermingsbewind of het mentorschap.15

1.2.3. TAKEN EN BEVOEGDHEDEN VAN DE CURATOR

Met een ondercuratelestelling worden een persoon én diens vermogen beschermd. De persoon die onder curatele wordt gesteld, wordt curandus genoemd. Een curator wordt benoemd om de curandus wettelijk te vertegenwoordigen. De curator behartigt de belangen van de curandus op het gebied van financiën en bezittingen én op het gebied van verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding.16

In de Memorie van Toelichting (hierna MvT) van de Wet wijziging curatele,

beschermingsbewind en mentorschap is te lezen dat een maatregel niet verder moet ingrijpen dan noodzakelijk. Dit uitgangspunt heeft tot gevolg dat de gronden voor curatele zijn gewijzigd. Zo is `verkwisting’ geen grond voor het instellen van curatele meer, maar juist een grond voor beschermingsbewind. Hiermee wordt het ingrijpen beperkt tot de sfeer waar het probleem zich ook voordoet, namelijk in de sfeer van het vermogen.17

13 Schrama 2009, p. 238. 14 art. 1:385 BW. 15 Schrama 2009, p. 238.

16 Pitlo & Van der Burght 2003, nr. 957. 17 Kamerstukken II, 33054, nr. 3.

(12)

- 12 -

Het gevolg van het instellen van deze beschermingsmaatregel is dat de curandus zijn handelingsbekwaamheid verliest. De curandus is door zijn handelingsonbekwaamheid niet meer in staat om door rechtshandelingen zijn eigen rechtstoestand te bepalen (art. 1:381, lid 2 BW). Hier staat tegenover dat zijn curator dit wel doet en daarbij de

belangen van de curandus in acht neemt. Door het bestaan van deze

beschermingsmaatregel heeft de curandus een middel waarbij in voldoende mate voor zijn rechten wordt opkomen en zijn belangen worden behartigd. De onbekwaamheid van de curandus betreft slechts rechtshandelingen en niet bijvoorbeeld onrechtmatige daden. Het vraagstuk van de door de curandus gepleegde onrechtmatige daad wordt in dit onderzoek, vanwege zijn omvang, buiten beschouwing gelaten.18

Dat de curandus handelingsonbekwaam wordt na het instellen van de maatregel, is maatschappelijk gewenst nu op deze wijze niet alleen de curandus tegen zichzelf wordt beschermd, maar ook de personen in zijn nabije omgeving worden beschermd. De curatele wordt namelijk gepubliceerd en geregistreerd in het Curatele- en Bewindregister (art. 1:391 BW). Dit register is openbaar.19 Het doel hiervan is derden te infomeren en te

waarborgen dat zij niet zonder van de curatele af te weten rechtshandelingen met of jegens de curandus verrichten. Wordt er wel een rechtshandeling met of jegens de curandus verricht, dan kan deze door de curator vernietigd worden. De vernietiging kan geschieden, ongeacht de goede trouw van de wederpartij of een derde, op grond van onbekwaamheid van de curandus (art. 3:32, lid twee BW). Na vernietiging van de rechtshandeling bestaat voor de onbekwame op grond van art. 6:209 en 276 BW geen verplichting tot ongedaan making of schadevergoeding, tenzij de ontvangen prestatie hem tot werkelijk voordeel strekte of het ontvangene in de macht van de curator is gekomen. Uit deze bepalingen kan afgeleid worden dat de vermogensrechtelijke belangen van de curandus prevaleren boven die van een wederpartij of derde.20

De wet bevat een aantal bepalingen waarin uitzonderingen worden gemaakt op de handelingsonbekwaamheid van de curandus. Een voorbeeld hiervan is art. 1:381 BW. In lid 3 van dit artikel wordt bepaald dat de curandus, met toestemming van zijn curator, bekwaam is rechtshandelingen te verrichten. Lid 5 bepaalt daarbij dat de curandus bekwaam is over gelden die zijn curator voor zijn levensonderhoud te zijner beschikking heeft gesteld, overeenkomstig deze bestemming te beschikken.

18 Asser-De Boer, nr. 1104.

19 Online te raadplegen via www.curateleenbewindregister.rechtspraak.nl. 20 Blankman 1994, p. 87.

(13)

- 13 -

Ten aanzien van niet-rechtshandelingen betreffende verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding treedt de curator in plaats van de curandus op, tenzij de aard van de handeling zich daartegen verzet.21

De curator is verplicht de curandus zoveel mogelijk bij de vervulling van zijn taak op het gebied van verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding te betrekken en te

bevorderen dat deze rechtshandelingen en andere handelingen zelf verricht. De curator betracht de zorg van een goed curator.22

1.3. Beschermingsbewind

1.3.1. ACHTERGROND

Er bestonden veel bezwaren toen de ondercuratelestelling de enige wettelijke beschermingsmaatregel was voor meerderjarigen. Zo vond men de maatregel te ingrijpend en gecompliceerd van aard.23 Er werd aangedrongen op een wettelijke

regeling die naast de curatele zou fungeren, maar waarbij de inhoud en toepassing minder gecompliceerd van aard zou zijn. 24 Dit leidde tot de wet van 15 mei 1981, Stb.

283, in werking getreden op 1 september 1982, waarbij Titel 19 van Boek 1 ‘Onderbewindstelling ter bescherming van meerderjarigen’ werd toegevoegd.25

1.3.2. VOOR WIE IS HET BEDOELD?

Deze beschermingsmaatregel is bedoeld voor de meerderjarige die niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van: a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand (art. 1:431, lid 1 sub a BW);

b. verkwisting of het hebben van problematische schulden (art. 1:431, lid 1 sub b BW). Het ingestelde beschermingsbewind op grond van sub b wordt in de praktijk aangeduid als een ‘schuldenbewind’. Zoals eerder vermeld is verkwisting met de wetswijzing als grond ingevoerd voor het instellen van het beschermingsbewind. Naast het invoeren van verkwisting als nieuwe grond is daaraan in art. 1:431 BW de zinsnede `het hebben van problematische schulden’ toegevoegd. Momenteel vormen schuldenbewinden een

substantieel deel van het totale aantal bewinden. Ze zijn relatief ook het snelst stijgende deel ervan.

21 1:453 lid 3 BW. 22 Asser-De Boer, nr. 1106. 23 Luijten 1991 pag. 188. 24 Asser-De Boer, nr. 1126. 25 Luijten 1991 pag. 198.

(14)

- 14 -

Het beschermingsbewind kan door de bovenstaande wijziging als vangnet fungeren voor mensen die niet kunnen worden toegelaten tot de Wet schuldsanering natuurlijke

personen (hierna Wsnp).

Soms is toelating tot de Wsnp niet mogelijk, omdat de schuldenaar niet te goeder trouw is geweest of omdat de schuldenaar reeds eerder gebruik heeft gemaakt van de

schuldsaneringsregeling. In deze gevallen is het beschermingsbewind een noodzakelijk alternatief om de omvang van de problematische schulden te beperken en, zo mogelijk, te verminderen.26

Ook kan het beschermingsbewind nu ingesteld worden vooraf aan het traject van de Wsnp. Bij een schuldsanering wordt aangeraden dat de situatie van de betrokkenen zich eerst stabiliseert alvorens een beroep wordt gedaan op de Wsnp. Een dergelijke

stabilisering kan nu intreden op basis van het beschermingsbewind. De wetgever verwacht dat het succesvolle verloop van de schuldsaneringsprocedure hiermee groter wordt.27

De effectiviteit van de beschermingsmaatregel wordt vergroot door de met de

wetswijziging ingevoerde verplichting tot publicatie. Deze verplichte publicatie geldt voor het bewind wegens verkwisting dan wel het hebben van problematische schulden. In de praktijk blijkt dat voor sommigen de bescherming die het beschermingsbewind biedt ontoereikend is. De wederpartij of derde met wie de rechthebbende handelde, kent vaak het beschermingsbewind niet en behoort dit ook niet te kennen, waardoor zij te goeder trouw kan worden geacht. Het gevolg hiervan is dat indien een rechtshandeling ongeldig is, omdat zij ondanks het bewind werd verricht door of gericht tot de rechthebbende, deze ongeldigheid niet aan de wederpartij of derde kan worden tegengeworpen, omdat deze in de meeste gevallen geacht wordt het bewind niet te kennen. Om dit reden

bestaat een behoefte aan publicatie van het beschermingsbewind. De wetswijziging heeft door middel van art.1:391 BW de publicatie mogelijk gemaakt van schuldenbewinden in een openbaar register. Met de introductie van verkwisting als grond voor het instellen van bewind en de invoering van de verplichte publicatie van schuldenbewinden vervalt een belangrijke reden om ondercuratelestelling te verzoeken in plaats van de

onderbewindstelling.28

26 Kamerstukken II, 33054, nr. 3. 27 Kamerstukken II, 33054, nr. 3. 28 Kamerstukken II, 33054, nr. 3.

(15)

- 15 -

1.3.3. TAKEN EN BEVOEGDHEDEN VAN BEWINDVOERDER

De belangen van de rechthebbende worden bij het beschermingsbewind behartigd door de bewindvoerder. Er wordt hier gesproken van belangenbehartiging en niet van

vertegenwoordiging, omdat de bewindvoerder enkel de belangen van de rechthebbende behartigt in zaken die het vermogen betreffen. Er is bij deze beschermingsmaatregel, in tegenstelling tot de ondercuratelestelling, geen sprake van vertegenwoordiging van de rechthebbende.

De wetgever heeft met de wetswijziging mede willen bereiken dat de

beschermingsmaatregelen vrij zijn van conflicterende belangen of onbehoorlijke

beïnvloeding. Dit brengt met zich mee dat de Wsnp-bewindvoerder die de belangen van de schuldeiser behartigt, niet tevens tot beschermingsbewindvoerder van dezelfde persoon kan worden benoemd.29

Uit artikel 1:446a BW volgt dat ten minste iedere vijf jaar de

beschermingsbewindvoerder verslag doet van het verloop van het beschermingsbewind. Tevens laat hij zich uit over de vraag of de beschermingsmaatregel dient voort te duren. Mochten er feiten zijn die van betekenis zijn voor het voortduren of opheffen van de maatregel, dan dient de bewindvoerder deze terstond aan de kantonrechter te melden. Bij deze feiten kan men bijvoorbeeld denken aan een plotselinge verbetering of

verslechtering van de lichamelijke of geestelijke toestand van de betrokkene. Indien de bewindvoerder meent dat de wijziging in de toestand opheffing of wijziging van de beschermingsmaatregel rechtvaardigt, dient bij de mededeling over de feiten aan de kantonrechter tevens een verzoek te worden gedaan tot opheffing of wijziging van de maatregel.30

1.4. Mentorschap

1.4.1. ACHTERGROND

Het mentorschap is de jongste van de drie beschermingsmaatregelen. In het begin van de jaren tachtig werd in de vakliteratuur steeds meer voorgesteld dat bescherming zou moeten worden geboden aan meerderjarigen voor wat betreft hun immateriële

belangen.31

Zoals eerder al werd benadrukt, bracht de curatele als beschermingsmethode bezwaren met zich mee omdat zij gezien werd als een ‘alles of niets’ middel.

29 Kamerstukken I, 33054, C. 30 Kamerstukken I, 33054, C. 31 Asser-De Boer, nr.1183a

(16)

- 16 -

Door het opnemen van het beschermingsbewind in het BW is een zekere nuancering aangebracht, maar deze bescherming betrof nog steeds alleen vermogensrechtelijke belangen. Met het mentorschap wordt daarentegen beoogd de immateriële belangen van de meerderjarige veilig te stellen. Deze beschermingsmaatregel verscheen voor het eerst in een voorontwerp van de wet ‘Mentorschap ten behoeve van meerderjarigen’ in juli 1987. Het wetsvoorstel werd in 1991 ingediend en heeft geleid tot de wet van 29 september 199432, die in werking is getreden op 1 januari 1995.33

1.4.2. VOOR WIE IS HET BEDOELD?

Het instellen van een mentorschap is bedoeld voor de meerderjarige die als gevolg van geestelijke of lichamelijke toestand niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen.34 De betrokkene is als

gevolg van de instelling van deze maatregel onbevoegd rechtshandelingen te verrichten in aangelegenheden betreffende zijn verpleging, verzorging, behandeling en begeleiding (art. 1:453, lid 1 BW). De belangenbehartiging van de betrokkene wordt in deze

aangelegenheden door zijn mentor uitgevoerd. De mentor kan de betrokkene echter wel toestemming verlenen om de genoemde rechtshandelingen zelf te verrichten. De mentor doet ten minste iedere vijf jaar verslag van het verloop van het mentorschap. Hij laat zich daarbij uit over de vraag of de beschermingsmaatregel dient voort te duren (1:459, lid 3 BW).

1.4.3. TAKEN EN BEVOEGDHEDEN VAN DE MENTOR

De mentor vertegenwoordigt de betrokkene in en buiten rechte (art. 1:543, lid 2 BW). Verder dient de mentor raad te geven betreffende aangelegenheden van

niet-vermogensrechtelijke aard van de betrokkene. Bij deze aangelegenheden dient de mentor te waken over de belangen van de betrokkene.

De mentor is te allen tijde gehouden om de persoon ten behoeve van wie het

mentorschap is ingesteld zo veel mogelijk te betrekken bij de vervulling van zijn taak. Het is de taak van de mentor om te bevorderen dat de betrokkene rechtshandelingen en andere handelingen zelf verricht, indien de betrokkene tot een redelijke waardering van zijn belangen in staat kan worden geacht. Hij betracht daarbij de zorg van een goed mentor.35 De mentor is jegens de betrokkene aansprakelijk indien hij in de zorg van een

goed mentor tekort schiet, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend (art. 1:454, lid 2 BW).

32 Stb. 1994, 757.

33 Pitlo & Van der Burght 2003 nr. 1067. 34 Artikel 1:450 BW.

(17)

- 17 -

De bovengenoemde verplichtingen van de mentor golden reeds voor de wetswijziging. Deze verplichtingen sluiten echter ook volledig aan bij één van de al eerder genoemde uitgangspunten van de wetswijziging: het werken aan de zelfredzaamheid van het individu.36

Een rechtshandeling verricht door of gericht tot de betrokkene op het gebied van

verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding, zonder toestemming van de mentor is vernietigbaar (art. 1:457, lid 1). Een beroep op de vernietigbaarheid van de

rechtshandeling kan slechts worden gedaan jegens een persoon die het mentorschap niet kende of had behoren te kennen. Jegens een zodanig persoon wordt de betrokkene vermoed onbevoegd te zijn geweest. De bewijslast rust dus bij die persoon en niet bij de betrokkene (art. 1:457, lid 2). Is de rechtshandeling gericht tot of verricht door de mentor, dan rust de bewijslast echter bij de mentor(art. 1:457, lid 3).

1.5. Verschillen tussen de beschermingsmaatregelen

Uit het bovenstaande volgt dat de ondercuratelestelling meer bescherming biedt aan de meerderjarige dan het beschermingsbewind en het mentorschap, omdat zij zowel de materiële als immateriële belangen van de meerderjarige beschermt.37 Het belangrijkste

verschil met de twee andere beschermingsmaatregelen is het feit dat de curandus zijn handelingsbekwaamheid volledig verliest.

Het grootste verschil tussen de beschermingsmaatregelen ondercuratelestelling en beschermingsbewind is dat laatstgenoemde alleen betrekking heeft op goederen en dus niet op de persoon van de rechthebbende. Met een onderbewindstelling wordt slechts het vermogen van de betrokkene beschermd.38

Het mentorschap verschilt als beschermingsmaatregel van de curatele en het

beschermingsbewind, aangezien er geen vertegenwoordiging plaatsvindt in zaken die het vermogen betreffen. Het mentorschap is erop gericht de immateriële belangen van de betrokkene te beschermen. Net als het beschermingsbewind is het mentorschap een minder ingrijpende maatregel dan de curatele.

36 Verjans 2014.

37 Pitlo & Van der Burght 2003, nr. 957. 38 Luijten 1991 pag. 198.

(18)

- 18 -

HOOFDSTUK 2. DE ‘GEWONE’ EN DE

PROFESSIONELE VERTEGENWOORDIGER

2.1. Inleiding

De kantonrechter kan een familielid tot vertegenwoordiger benoemen.39 Is er geen

familielid beschikbaar, dan kan de kantonrechter ook een ander als mentor, curator of bewindvoerder benoemen. Deze ander kan een vrijwilliger zijn of een professionele vertegenwoordiger.40 In dit hoofdstuk worden de verschillen tussen de typen

vertegenwoordigers beschreven. Tevens worden de eisen die gesteld worden aan vertegenwoordigers belicht.

2.2. De gewone vertegenwoordiger

Met de gewone vertegenwoordiger wordt in de praktijk een vertegenwoordiger die niet een beroepsvertegenwoordiger is bedoeld. Dit is meestal een familielid van de

betrokkene.

2.2.1. VERTEGENWOORDIGER UIT FAMILIEKRING

De kantonrechter die de beschermingsmaatregel instelt, benoemt daarbij zo spoedig mogelijk een vertegenwoordiger. Indien de betrokkene gehuwd is, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levensgezel heeft, dan wordt bij voorkeur de echtgenoot, de geregistreerde partner dan wel andere levensgezel tot

vertegenwoordiger benoemd. Indien geen van deze gevallen van toepassing is, dan wordt bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot

vertegenwoordiger benoemd. Is er al een vertegenwoordiger benoemd en huwt de betrokkene, gaat hij een geregistreerd partnerschap aan of verkrijgt hij een levensgezel, dan kan de nieuwe echtgenoot, geregistreerde partner of levensgezel verzoeken in plaats van de aanwezige vertegenwoordiger te worden benoemd.41

2.2.3. VRIJWILLIGER

Hierboven werd al beschreven dat het niet altijd mogelijk of gewenst is om een familielid tot vertegenwoordiger te benoemen. De kantonrechter kan in dat geval een derde

benoemen, bijvoorbeeld een professionele vertegenwoordiger.

39 Voor curatele zie art. 1:383, lid 3 BW. Voor het beschermingsbewind art. 1:435 lid 4 BW en voor het

mentorschap art. 1:452 lid 4 BW.

40 Voor curatele zie art. 1:383, lid 2 en 4 BW. Voor het beschermingsbewind art. 1:435 lid 3 en 5 BW en

voor het mentorschap art. 1:452 lid 3 en 5 BW.

41 Voor de curatele wordt dit bepaald in art. 1:383, lid 3 BW, voor het beschermingsbewind in art. 1:435,

(19)

- 19 -

Deze derde kan tevens een vrijwilliger zijn. Een voorkeur voor de benoeming van een vrijwilliger boven een professional is echter niet in de wet vastgelegd.

De PvdA heeft aan de Tweede Kamer voorgesteld om, in het kader van mentorschap, bij voorkeur een vrijwillige mentor te benoemen.42 Dit voorstel werd gedaan in de vorm van

een amendement. De redenen die voor het voorstel worden gegeven, zijn de relatie tussen de mentor en de betrokkene en kostenbesparing.

In de relatie tussen de mentor en de betrokkene worden de persoonlijke aandacht, belangstelling en betrokkenheid van de mentor als belangrijke elementen gezien voor het bijstaan van de betrokkene. Daarom wordt voorgesteld om bij voorkeur, als er geen partner of familielid bereid en/of geschikt is om als mentor op te treden, een persoon te zoeken die vrijwillig tijd wil nemen om de betrokkene persoonlijk te leren en blijven kennen.

Ook wordt in het amendement voorgesteld om een vrijwillige mentor te benoemen om kosten te besparen. Hierbij wordt benadrukt dat de uitoefening van de

vertegenwoordigingsfunctie de nodige tijd vraagt. Het gaat namelijk niet alleen om het toezien op de aanvang van de nodige zorg en begeleiding, maar ook om het toezien op de nodige kwaliteit en continuïteit bij verdere uitvoering. Daarbij wordt in de praktijk een contactfrequentie gewenst van minimaal eens per maand. Om hoge kosten te besparen en toch de gewenste contactfrequentie aan te houden, wordt in het amendement voorgesteld dat bij voorkeur de uitvoering van het mentorschap gebeurt op basis van vrijwillige inzet. De PvdA is van mening dat de goede uitoefening anders veelal te kostbaar wordt voor de betrokkene.

Dit amendement is door de Tweede Kamer verworpen. De wetgever wil de kantonrechter in specifieke situaties de vrije keuze bieden om de meest geschikte mentor voor de betrokken persoon te benoemen. Indien een voorkeur in de wet vast zou worden gelegd, zou dit de kantonrechter beperken in zijn keuzevrijheid.43

Wel is in de wet vastgelegd dat de kantonrechter bij benoeming van een

vertegenwoordiger de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene volgt. De betrokkene kan dus zelf een voorkeur geven aan een vrijwillige vertegenwoordiger, zoals een vrijwillige mentor. Hiervoor kan de betrokkene terecht bij het Mentorschap Netwerk Nederland (MNN).

42 Amendement nr. 11 van het lid J. Recourt. 43 Handelingen II 2012/13, 60, p. 2562.

(20)

- 20 -

Het MNN selecteert, schoolt, koppelt en begeleidt vrijwilligers om mentorschap uit te oefenen wanneer een mentor nodig is en er geen familie is die deze taak op zich kan nemen. Het geeft ook voorlichting en steun aan familiementoren.44

2.3. De professionele vertegenwoordiger

2.3.1. ACHTERGROND

Zoals eerder vermeld kan een vertegenwoordiger aangesteld worden uit de familiekring van de betrokkene. Indien een familievertegenwoordiger niet beschikbaar of wenselijk is kan voor een professionele vertegenwoordiger gekozen worden. Dit is een beroepsmatige betaalde vertegenwoordiger die drie of meer personen onder zijn hoede heeft. In de praktijk zijn de professionele bewindvoerders verenigd binnen de Branchevereniging van Professionele Bewindvoerders en Inkomensbeheerders (BPBI). De professionele

mentoren zijn te vinden via de Nederlandse Beroepsvereniging voor Professionele Mentoren (NBPM).45

Het wetsvoorstel van de Wet wijzing curatele, beschermingsbewind en mentorschap heeft een aantal aanleidingen gehad. De voornaamste aanleiding was het faillissement van de professionele bewindvoerder Stichting BDG Kleingeld (hierna Stichting). De Stichting is door de rechtbank Rotterdam op 28 februari 2006 failliet verklaard.46 De Stichting,

benoemd tot bewindvoerder door de kantonrechter, beheerde vermogens op grond van een daartoe strekkende overeenkomst met de rechthebbenden. Het beheerde vermogen behoorde toe aan mensen met een verslaving of psychiatrische problemen.47

De Stichting is als bewindvoerder tekortgeschoten in haar verplichtingen jegens de

rechthebbenden. Zij beheerde namelijk niet de gelden van rechthebbenden op een aparte rekening, zoals bepaald in artikel 1:436 BW. Hierdoor hebben rechthebbenden als gevolg van de faillietverklaring van de Stichting hun gelden (deels) verloren.48

De wetgever heeft naar aanleiding van het faillissement van de Stichting reden gezien om de eisen inzake de benoembaarheid van bewindvoerders die niet uit de familiekring afkomstig zijn en het toezicht daarop aan te scherpen. In de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap worden dan ook kwaliteitseisen gesteld aan vertegenwoordigers die drie of meer personen onder hun hoede hebben.

44 http://www.mentorschap.nl/

45 http://www.goedvertegenwoordigd.nl/faq/professionele-vertegenwoordiging-wat-dat/ 46 Rb. Rotterdam 28 februari 2006, rot.06.152.F.1300.1.06.

47 Handelingen II, 2007/08, nr. 543.

(21)

- 21 -

Is de curator, bewindvoerder of mentor een rechtspersoon, dan worden de eisen gesteld aan de rechtspersoon, dan wel aan de natuurlijke persoon of de personen die de

rechtspersoon vertegenwoordigen.

De wet voorziet in controle op het voldoen aan de kwaliteitseisen door een accountant of, in geval van het mentorschap, door de kantonrechter benoemde deskundige. Ten slotte bevat de wet vrijstellingen voor bepaalde categorieën curatoren en bewindvoerders.49

2.3.2 BESLUIT KWALITEITSEISEN

In het Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren (hierna het Besluit) is een nadere invulling en uitwerking gegeven van de wettelijke kwaliteitseisen, het toezicht erop en de vrijstellingen. Het besluit is op 1 april 2014 in werking getreden. Het doel van het Besluit is om tegen redelijke kosten adequaat toezicht op de kwaliteit van vertegenwoordigers te bewerkstelligen.50

Bij bewindvoerders betreffen de kwaliteitseisen vooral de naleving van het voorschrift dat de bewindvoerder voor iedere rechthebbende een rekening bij de bank opent en

aanhoudt. Het betreft tevens de toelaatbaarheid van uitgaventen ten laste van het vermogen van de rechthebbende en voorts het toetsen van de periodieke rekening en verantwoording van de bewindvoerder.51

Hoewel zich bij mentoren en curatoren in de praktijk geen vergelijkbare problemen hebben voorgedaan als bij bewindvoerders, neemt ook het aantal ondercuratelestellingen en mentorschappen jaarlijks toe. De kans op misstanden neemt eveneens toe. De

wetgever wijst erop dat het stellen van kwaliteitseisen bovendien past bij de professionalisering van deze beroepsgroepen.52

De wet verplicht de curator en de bewindvoerder om hun diens benoeming en vervolgens jaarlijks aan te tonen dat zij aan de gestelde kwaliteitseisen voldoen. Daartoe dient de vertegenwoordiger een eigen verklaring, evenals een verslag en verklaring van een accountant te overhandigen aan de kantonrechter. In geval van een mentor dient in plaats van een verslag van de accountant een verslag van een door de kantonrechter benoemde deskundige overgelegd te worden aan de kantonrechter. Tevens dienen mentoren een accountantsverklaring ter hand te stellen. Een dergelijke

accountantsverklaring dienen mentoren eenmaal in de twee jaar ter hand te stellen.53

49 Kamerstukken II, 2011-12, 33 054, nr. 3. 50 Stb. 2014, 46.

51 Art. 1:436 en 1:445 BW. 52 Stb. 2014, 46.

(22)

- 22 -

Ter onderbouwing van de eigen verklaring dient de vertegenwoordiger bewijsstukken over te leggen in de vorm van een verklaring omtrent het gedrag en een diploma van de behaalde opleiding.

2.3.3. DE KWALITEITSEISEN

De kwaliteitseisen worden nader uitgewerkt in hoofdstuk 2 van het Besluit. In dat hoofdstuk worden eisen gesteld betreffende de werving, opleiding, scholing en

begeleiding, de omgang met de betrokkene, de klachtenregeling, de dossiervorming, de bedrijfsvoering en de eisen ter voorkoming van belangenverstrengeling.

Een vertegenwoordiger kan zijn taken door een ander laten uitoefenen. Hierbij kan men denken aan werknemers van de curator of vrijwilligers die zijn aangesloten bij een regionale stichting mentorschap. Het is de verantwoordelijkheid van de

vertegenwoordiger om ervoor te zorgen dat hij en de personen door wie hij zijn taken laat uitoefenen aan de gestelde eisen voldoen.54

In het kader van werving van personen door wie de vertegenwoordiger zijn taken laat uitoefenen, stelt het Besluit eisen aan de integriteit en opleiding van deze personen. Het is aan de vertegenwoordiger om zich ervan te vergewissen dat de personen die hij werft, ook geschikt zijn voor de uitoefening van hun taak. Dit is een voortdurende verplichting, die ook tot uiting komt in de begeleiding van en het toezicht op deze personen.

De vertegenwoordiger mag geen belangenconflict hebben bij de uitoefening van zijn taak. Dit geldt ook voor de personen via welke de vertegenwoordiger zijn taken

uitoefent. De vertegenwoordiger dient hier zorg voor te dragen. Zorginstellingen hebben vaak een stichting. Deze stichting beheert de gelden van en voor de cliënten van de zorginstelling. Bij de gelden kan bijvoorbeeld gedacht worden aan zak- en kleingeld. Het kwam in de praktijk dan voor dat een beheerstichting als bewindvoerder was benoemd van cliënten van de zorginstelling, terwijl de stichting werkte met gedetacheerde werknemers van de zorginstelling. Onder het Besluit is dit niet langer toegestaan. Dit betekent dat een beheerstichting ofwel de werknemers van de zorginstelling rechtstreeks in dienst moet nemen, ofwel op andere wijze moet voorzien in de uitoefening van de taken van de bewindvoerder. Voor die overgang hebben de stichtingen twee jaar de tijd vanaf 1 april 2014.55

54 Stb. 2014, 46.

(23)

- 23 -

In het Besluit is een klachtenregeling opgenomen. De wijze waarop een curator,

bewindvoerder of mentor omgaat met klachten is van groot belang voor de kwaliteit van de vertegenwoordiging. Een klacht kan voor de vertegenwoordiger een aanleiding zijn om kritisch stil te staan bij zijn werkwijze en om zijn kennis en vaardigheden verder te

ontwikkelen.56

Een klacht over een vertegenwoordiger kan worden ingediend door degenen die

gerechtigd zijn om een van de drie beschermingsmaatregelen te verzoeken. Dit zijn de betrokkene zelf, zijn partner, naaste familieleden en de instelling waar de betrokkene wordt verzorgd of die aan de betrokkene begeleiding biedt.57 Met betrekking tot

bewindvoerders in schuldenbewinden komt het klachtenrecht eveneens toe aan het college van burgermeester en wethouders, omdat dat ook gerechtigd is tot het verzoeken om instelling of opheffing van een bewind wegens verkwisting of het hebben van

problematische schulden en het ontslag van een bewindvoerder in dergelijke bewinden.58

De klacht kan worden ingediend bij de kantonrechter.59 Het is aan de kantonrechter om

te bepalen hoe deze vervolgens met een klacht omgaat.60 Sommige rechtbanken hebben

hiervoor een werkwijze vastgelegd betreffende de afhandeling van klachten over de wijze waarop curatoren, bewindvoerders en mentoren hun werk doen.61

Een klacht kan tevens worden ingediend bij de vertegenwoordiger zelf. De

vertegenwoordiger dient een klacht binnen zes weken te behandelen. Deze termijn in van toepassing op de interne afhandeling van de klacht.62 Wordt de klacht ongegrond

verklaard, dan dient dit te worden toegelicht. Vanuit de gedachte dat de

klachtenbehandeling leidt tot reflectie op het eigen handelen, wordt verlangd dat de vertegenwoordiger jegens de klager ook de gevolgen die aan de gegrondverklaring worden verbonden expliciet noemt. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om het uitspreken van een verontschuldiging, de vergoeding van nodeloos veroorzaakte kosten voor de betrokkene of de aanpassing van een werkproces van de vertegenwoordiger.63

De meeste artikelen die in het Besluit van toepassing zijn op curatoren zijn tevens van toepassing op beschermingsbewindvoerders en curatoren. Er zijn echter enkele

verschillen.

56 Stb. 2014, nr. 46.

57 Art. 6, lid 2 sub a BW van het Besluit. 58 Ar. 6, lid 5 van het Besluit.

59 Art. 6, lid 2 sub f van het Besluit.

60 Zie als voorbeeld: Uitspraak Rechtbank Arnhem, sector kanton, 11 april 2012, LJN BW2619. Over een

klacht als aanleiding voor de kantonrechter om gebruik te maken van zijn ambtshalve bevoegdheid tot vaststelling van schade door slecht bewind.

61 Zie bijlage 1: Werkwijze afhandelen klachten sector kanton, rechtbank Alkmaar. 62 Art. 6, lid 2 sub c en d van het Besluit.

(24)

- 24 -

Zo dienen bewindvoerders niet in dezelfde mate contact te hebben met de

rechthebbende als curatoren en mentoren met de betrokkene. Mentoren behoeven niet in dezelfde mate te voldoen aan de eisen met betrekking tot de bedrijfsvoering als

curatoren en bewindvoerders, voornamelijk omdat zij niet het vermogen van de betrokkene beheren.

2.3.4. VERSLAG EN VERKLARING ACCOUNTANT EN VERSLAG DESKUNDIGE

Het Besluit stelt verplicht dat een accountant verslag doet van zijn bevindingen op welke wijze de curator, bewindvoerder of mentor voldoet aan de eisen inzake de

dossiervorming, de bedrijfsvoering, de eisen ter voorkoming van belangenverstrengeling en een overzicht van de voor de bedrijfsvoering relevante gegevens. Daarnaast

controleert een accountant of de curator of bewindvoerder een afzonderlijke

bankrekening heeft geopend en geeft hij een verklaring omtrent de balans en staat van baten en lasten, dan wel, voor zover van toepassing, omtrent de jaarrekening.

Aan de mentor wordt de keuze gelaten of hij de accountant, dan wel een door de kantonrechter benoemde deskundige opdracht verleent. De benoeming van een deskundige door de kantonrechter biedt ruimte voor de continuering van de zich ontwikkelende praktijk van MNN64. MNN heeft een onafhankelijke commissie van

deskundigen ingesteld die de naleving toetst door de regionale stichtingen van het MNN toetsingskader ‘Geef 8 op kwaliteit’.65 Bovendien stelt deze wijze van benoeming ook niet

in verenigingsverband opererende mentoren in staat om een deskundige aan te zoeken. 2.3.5. GEDRAGSGEORIËNTEERDE EISEN

De overige eisen die genoemd worden in hoofdstuk 2 van het Besluit zijn meer gedragsgeoriënteerd.66 Het gaat hier bijvoorbeeld over het bevorderen van de

zelfredzaamheid en het uitgaan van de levensbeschouwing, godsdienstige gezindheid en culturele achtergrond van de betrokkene. Daarbij worden de contactmomenten met en bereikbaarheid van de vertegenwoordiger en de klachtenregeling betrokken.

De gedragsgeoriënteerde eisen worden niet jaarlijks gecontroleerd, maar uitsluitend indien de kantonrechter daarom verzoekt. Dit heeft tot doel de vertegenwoordiger te prikkelen om aan de kwaliteitseisen te voldoen. Immers, indien de kantonrechter daartoe aanleiding ziet, bijvoorbeeld na klachten van de betrokkene, kan hij verzoeken om een deskundigenrapport. Dit rapport moet door de curator, bewindvoerder of mentor worden

64 http://www.mentorschap.nl/

65 Toetsingskader van kwaliteitsnormen voor regionale stichtingen van mentorschap om te voorzien in

goed mentorschap.

(25)

- 25 -

betaald. De vertegenwoordiger zal naar alle waarschijnlijkheid willen voorkomen dat de kantonrechter een dergelijk verzoek doet, door aan de eisen te voldoen. Dit systeem maakt aldus wel een inhoudelijke toetsing van de gedragsgeoriënteerde eisen mogelijk, maar deze kan en behoeft alleen dan te worden ingezet wanneer daartoe aanleiding is.

2.4. Keuze tussen gewone en professionele vertegenwoordiger

Het hebben van een professionele vertegenwoordiger heeft zijn voor- en nadelen. Een voordeel is dat de professionele vertegenwoordiger aan de kwaliteitseisen in het Besluit dient te voldoen en regelmatig moet bijscholen. Dit verzekert voor de betrokkene een deugdelijke taakuitoefening door de vertegenwoordiger. Nadelen zijn echter de hogere jaarlijkse vergoeding en het feit dat de vertegenwoordiger bij de start geen band heeft met de betrokkene.

Een vrijwilliger zal een dergelijke band snel opbouwen, maar een beroepsmatige vertegenwoordiger met meerdere betrokkenen onder zijn hoede heeft hier in de regel weinig tijd voor. Technisch zal alles dus wel kloppen, maar emotioneel en relationeel zal er bij professionele vertegenwoordigers vaak wat ontbreken.67

(26)

- 26 -

HOOFDSTUK 3. TOEZICHT DOOR DE KANTONRECHTER

3.1. Inleiding

Een van de taken van de kantonrechter is het houden van toezicht op het beheer dat door de curator of bewindvoerder wordt gevoerd over het vermogen van de

rechthebbende. Tevens moet de kantonrechter toezicht houden op de uitvoering van het mentorschap. De afgelopen jaren heeft het toezicht door de kantonrechter negatieve publiciteit gekregen als gevolg van een reeks financiële schandalen. Er is zelf sprake geweest van schadeclaims jegens de kantonrechter of de rechtbank wegens onvoldoende toezicht.68 Met de wetswijziging beoogt de wetgever een meer doeltreffend toezicht door

de kantonrechter mogelijk te maken. Om dit doeltreffend toezicht te realiseren, zijn er aan de kantonrechter meer instrumenten verschaft om de curator, bewindvoerder en mentor te controleren.

3.2. Benoeming van een vertegenwoordiger

3.2.1. Geschiktheid

Het is de kantonrechter die de curator, bewindvoerder of mentor benoemt. De wet bepaalde reeds voor de wetswijziging dat bij de benoeming van een mentor de rechter zich een oordeel vormde over de geschiktheid. In het licht van het verhogen van de kwaliteit van de vertegenwoordigers en de stroomlijning van de

beschermingsmaatregelen, is in de huidige wetgeving bepaald dat de rechter zich ook een oordeel vormt over de geschiktheid van curatoren en bewindvoerders. 69

Bij de benoeming dient de curator, bewindvoerder of mentor bewijsstukken over te leggen in de vorm van de verklaring omtrent het gedrag en een diploma van de behaalde opleiding. Het is aan de kantonrechter om deze bewijsstukken te controleren. De

kantonrechter blijft gehouden zijn eigen afweging te maken over de geschiktheid van de vertegenwoordiger in een bepaald geval. Indien de kantonrechter twijfels heeft over de geschiktheid van een curator, bewindvoerder of mentor, kan de rechter bijvoorbeeld aanvullende eisen stellen, zoals het volgen van een bepaalde opleiding of training.70

68 P.A. Huidekoper 2012

69 Art. 1:383, lid 1 BW en 435, lid 1 BW. 70 Stb. 2014, nr. 46.

(27)

- 27 -

3.2.2. Opleiding

In het Besluit wordt van vertegenwoordigers ten minste een passende opleiding van niveau MBO-4 vereist. Met een passende opleiding wordt een opleiding bedoeld die de vertegenwoordiger voldoende basis geeft voor diens vermogensrechtelijke en

niet-vermogensrechtelijke taken. Niet iedere opleiding komt daarvoor dus in aanmerking. Het wordt aan de kantonrechter overgelaten om dit te beoordelen.71

3.3. Model voor rekening en verantwoording

Een nieuw toetsingscriterium voor het beheer van de bewindvoerder en curator is met de wetswijziging geïntroduceerd: goed bewind. In art. 1:441 lid 1 wordt bepaald dat de bewindvoerder voor de rechthebbende alle handelingen kan verrichten die bijdragen aan een goed bewind. Het is aan de kantonrechter om te bepalen of er sprake is geweest van een goed bewind. Om dit te bepalen heeft de kantonrechter de bevoegdheid om de periodieke rekening en verantwoording van de bewindvoerder en curator te toetsen. De curator of bewindvoerder legt rekening en verantwoording af aan de rechthebbende, alsmede aan het einde van zijn taak aan zijn opvolger. De rekening en verantwoording wordt afgelegd ten overstaan van de kantonrechter. De Minister van Veiligheid en Justitie kan een model vaststellen volgens hetwelk de rekening en verantwoording moet worden opgemaakt.72 Een dergelijk model betekent een enorme verbetering van het

controleproces. Door uniforme presentatie van de cijfers wordt de controle aanzienlijk vereenvoudigd en kan dus sneller worden verricht.

3.4. Inzage

3.4.1. BOEKEN, BESCHEIDEN EN ANDERE GEGEVENSDRAGERS

De kantonrechter was reeds voor de wetswijziging bevoegd om de vertegenwoordiger bij zich te roepen en te verplichten alle inlichtingen te verstrekken die de kantonrechter van hem wenst.73 In aanvulling daarop is nu bepaald dat de vertegenwoordiger inzage moet

geven in zijn administratie en daaraan ten grondslag liggende bescheiden.74 De

mogelijkheden voor onderzoek worden hiermee aanzienlijk verruimd en daardoor komt de lat voor goed toezicht hoger te liggen. Dit heeft als gevolg dat de werkdruk bij de kantonrechter hoger wordt. Dit wordt nader besproken in §3.9.

71 Art. 3 van het Besluit. 72 Art. 1:445, lid 1 BW. 73 Meinema 2013

(28)

- 28 -

De kantonrechter heeft een expliciete bevoegdheid om inzage te verlangen van de

vertegenwoordiger in diens boeken, bescheiden en andere gegevensdragers. Dit betekent dat de kantonrechter als toezichthouder van deze expliciete bevoegdheid in voorkomend geval gebruik zal moeten maken. Dat heeft tot gevolg dat hetzij het apparaat van de toezichthoudende kantonrechter wordt geëquipeerd voor adequaat onderzoek in deze bronnen, hetzij daartoe per geval een deskundige wordt benoemd.75

Omdat in de praktijk een ontslagen curator of bewindvoerder soms onwillig is om relevante stukken over te dragen aan de opvolgende vertegenwoordiger, is voorzien in de mogelijkheid dat de ontslagen curator of bewindvoerder wordt ontheven van zijn verplichting om een eindrekening op te maken.76 Bij de ontheffing van de verplichting tot

het opmaken van een eindafrekening moet worden gedacht aan de situatie dat een boekhouding in beslag is genomen wegens verdenking van fraude. De rekening die de curator of bewindvoerder dan zou moeten afleggen is in dat geval minder van belang.77

3.4.2. INBESLAGNAME

Tevens is de rechter na de wetswijziging bevoegd tot inbeslagname van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers en alle aan de rechthebbende toekomende

goederen ingeval de curator of bewindvoerder wordt ontslagen.78 De kantonrechter heeft

de bevoegdheid gekregen om elke plaats te betreden bij de uitoefening van de

bevoegdheid tot inbeslagname. Dit is nuttig nu er particuliere vertegenwoordigers zijn die hun beheersadministratie thuis bewaren. Denkbaar is ook dat deze vertegenwoordigers kostbaarheden van de rechthebbenden mogelijk bewaren in een op eigen naam gehuurde bankkluis.

3.5. Klachtenbehandeling.

Zoals eerder vermeld kan een klacht met betrekking tot de vertegenwoordiging van de betrokkene bij de kantonrechter worden ingediend. De kantonrechter dient de klacht serieus te behandelen. Reden hiervoor is de toenemende claimcultuur. Al enkele malen zijn kantonrechters en rechtbanken gedagvaard voor vergoeding van schade wegens onvoldoende toezicht op het beheer van de bewindvoerder. De kantonrechter die niets doet met de mededeling van misstanden, zit juridisch en publicitair in een lastige positie als achteraf blijkt dat de rechthebbende is benadeeld door zijn bewindvoerder.79

75 P. Huidekoper 2012.

76 Art. 1:385, lid 1 en art. 448, lid 5 BW. 77 P. Huidekoper 2012.

78 Art. 1:385, lid 1 en 448 , lid 5 BW. 79 Stb. 2014, nr. 46.

(29)

- 29 -

De kantonrechter kan tevens klachten ontvangen in het kader van de

gedragsgeoriënteerde eisen zoals gesteld in het Besluit. Hierdoor wordt de kantonrechter op de hoogte gesteld van eventuele misstanden. Het staat een kantonrechter die

herhaaldelijk klachten ontvangt van de betrokkene over de slechte bereikbaarheid of onheuse bejegening van een vertegenwoordiger, vrij om een deskundigenbericht te verlangen over de vraag of de curator, bewindvoerder of mentor nog aan de

gedragsgeoriënteerde eisen voldoet.80

3.6. Ontslag vertegenwoordiger

De vertegenwoordiger kan door de kantonrechter worden ontslagen, hetzij op verzoek van de vertegenwoordiger zelf, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat de

vertegenwoordiger niet meer voldoet aan de eisen om vertegenwoordiger te zijn. Hangende het onderzoek kan de kantonrechter voorlopige voorzieningen in de

vertegenwoordiging treffen en de vertegenwoordiger schorsen. De kantonrechter kan hiertoe zo nodig ook zonder de vertegenwoordiger van tevoren te hebben gehoord overgaan.81

Aan de reeds bestaande ontslaggrond bij het beschermingsbewind, gewichtige redenen is met de wetswijziging toegevoegd: “omdat hij niet meer voldoet aan de eisen om

bewindvoerder te kunnen worden”. Met deze wijziging is elke twijfel of het niet langer voldoen aan de benoemingseisen een gewichtige reden voor ontslag zou zijn,

weggenomen. Dit brengt mee dat indien de eigen verklaring, zoals bedoeld in art. 1:435, lid 7 BW, ontbreekt, ontslag van de bewindvoerder dreigt.82

3.7. Curatele- en bewindregister

Met de wetswijziging heeft de kantonrechter de bevoegdheid gekregen om een beslissing inzake beschermingsbewind in het verruimde curatele- en bewindregister te laten

publiceren. Het betreft hier de beslissing tot instelling van een bewind, benoeming, schorsing of ontslag van een bewindvoerder en de omvang van het onder bewind gestelde vermogen.83 Deze bepaling is voor het toezicht van belang. De publicatie heeft

namelijk tot gevolg dat iedereen wordt geacht van het bewind op de hoogte te zijn. Daardoor is de bewindvoerder in staat om, zonder de instemming van de rechthebbende, een door de rechthebbende gesloten overeenkomst te ontbinden.

80 Art. 194-200 en 284 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.

81 Voor de bewindvoerder is art. 1:448, lid 2 BW van toepassing. Art. 385, lid 1 BW voor de curator en art.

460, lid 2 BW voor de mentor.

82 P. Huidekoper 2012. 83 Ar. 1:436, lid 3 BW.

(30)

- 30 -

Dit betekent dat de kantonrechter de bewindvoerder kan vragen naar het gebruik van de ontbindingsbevoegdheid.84

3.8. Positie toezichthoudende kantonrechter

Als toezichthouder verkeert de kantonrechter in een andere positie ten opzichte van rechtzoekenden dan in andere procedures. Dit kan afgeleid worden uit art 1:438, lid 2 BW. In dit artikel wordt bepaald dat de kantonrechter beslist in een meningsverschil tussen bewindvoerder en de rechthebbende. In hun discussie heeft de kantonrechter niet enkel de positie van een onpartijdige scheidsrechter die de juistheid en redelijkheid van twee standpunten moet beoordelen. De rechter dient het meningsverschil mede te beoordelen in het kader van het beschermingsbewind. Dit brengt mee dat de

kantonrechter beide standpunten zelfstandig zal moeten afwegen tegen de eisen die behoorlijk vermogensbeheer stelt. Daarbij moet hij de belangen van rechthebbende ten volle overzien.85 De kantonrechter hoeft niet te kiezen voor een van beide standpunten

van de bewindvoerder of rechthebbende; hij kan zelfstandig een andere oplossing aandragen.86

Zoals eerder vermeld dient de kantonrechter onderzoek te doen bij het signaleren van mogelijke misstanden. De positie van de kantonrechter is bij het onderzoeken van dergelijke misstanden anders dan zijn positie bij een meningsverschil tussen

vertegenwoordiger en rechthebbende. In dit geval is er geen sprake van een partij die bezwaar heeft tegen het optreden van een andere partij. De kantonrechter heeft juist een signaal over vermeende misstanden ontvangen en acht het noodzakelijk een onderzoek naar de waarheid te doen om te beoordelen of hij gebruik moet maken van zijn ambtshalve ontslagbevoegdheid.

3.9. Tenuitvoerbrenging van het toezicht

Reeds in 2008 werd het probleem gesignaleerd dat de inzet van de mensen en middelen binnen de sector kanton ontoereikend was voor de toen uit te voeren toezichthoudende taken. Een Themamiddag Curatele, bewind en mentorschap, georganiseerd door het Studiecentrum Rechtspleging (SSR), is op 19 september 2013 gehouden. Dit in verband met het wetsvoorstel van de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en

mentorschap. Tijdens deze Themamiddag werd duidelijk dat het geconstateerde probleem in 2008 niet was gewijzigd.87

84 P. Huidekoper 2012. 85 Art. 1:431, lid 1 BW. 86 P. Huidekoper 2012. 87 Verjans FJR 2014/32.

(31)

- 31 -

De Raad voor de rechtspraak (hierna de Raad) heeft in zijn Jaarverslag 2012 een

explosieve groei van het aantal ingestelde wettelijke beschermingsmaatregelen gesignaleerd. De Raad heeft geen gevolgen verbonden aan de door hem zelf

gesignaleerde groei. Het gevolg van dei groei is dat alle rechtbanken in Nederland te maken hebben met achterstanden in de verwerking van het stuwmeer aan verzoeken tot het instellen van een beschermingsmaatregel. Dit is van invloed op de wijze waarop het rechterlijk toezicht wordt uitgevoerd.88

Het is dan ook niet vreemd dat een aantal fracties uit de Tweede Kamer zich afvraagt of de kantonrechters voldoende tijd hebben om effectief en daadwerkelijk concreet toezicht uit te oefenen. Deze vraag leeft niet alleen bij de fracties, maar tevens bij de mensen op de werkvloer die nu met de wetswijzingen werken. Dit zijn de griffiemedewerkers,

juridische medewerkers en kantonrechters die zich bezighouden met de behandeling van curatele-, beschermingsbewind- en mentorzaken. Op dit moment worden zij

geconfronteerd met een enorme toestroom van zaken die zij niet of nauwelijks verwerkt krijgen. Zij zijn positief wat betreft de nieuw beschikbare toezichtinstrumenten, maar vragen zich direct af hoe zij dit toezicht in de praktijk moeten realiseren.89

88Verjans FJR 2014/32. 89 Vrejans FJR 2014/12.

(32)

- 32 -

4. CONCLUSIE EN AANBEVELINGEN

In het Nederlands recht bestaan er drie beschermingsmaatregelen voor meerderjarigen, dit zijn de ondercuratelestelling, het beschermingsbewind en het mentorschap. Op 1 januari 2014 is de Wet wijzing curatele, beschermingsbewind en mentorschap in werking getreden. Aanleiding voor deze wetswijzing is een aantal gesignaleerde problemen in de praktijk in het kader van de vertegenwoordiging van meerderjarigen en het toezicht hierop. Met de wetswijziging wordt ernaar gestreefd de kwaliteit van vertegenwoordiging van meerderjarigen te verbeteren.

De wetswijzing brengt een aantal veranderingen mee. Zo zijn de gronden voor het instellen van de beschermingsmaatregelen gewijzigd en bestaat nu de mogelijkheid tot het instellen van een tijdelijke maatregel. Aan de vertegenwoordigers is de verplichting opgelegd om periodiek na te gaan of de beschermingsmaatregel dient voort te duren of opgeheven kan worden. Met de wetswijziging worden ook de schuldenbewinden

geïntroduceerd. Dit zijn bewinden ingesteld op grond van verkwisting of het hebben van problematische schulden. Tevens is de verplichte publicatie van het bewind wegens verkwisting dan wel het hebben van problematische schulden geïntroduceerd.

De wetgever heeft beoogd met de wetswijzing ook de eisen inzake de benoembaarheid van professionele bewindvoerders en het toezicht daarop aan te scherpen, door middel van het instellen van kwaliteitseisen aan deze vertegenwoordigers. In het kader van toezicht op vertegenwoordiging zijn aan de kantonrechter instrumenten ter beschikking gesteld voor controle.

De inwerkingtreding van de Wet wijzing curatele, beschermingsbewind en mentorschap heeft gevolgen voor de kwaliteit van vertegenwoordiging en het toezicht hierop. De bovenstaande wijzingen zijn van grote invloed op de vertegenwoordiging van meerderjarigen en het toezicht op deze vertegenwoordiging. Het streven naar

bescherming op maat wordt aanzienlijk bevorderd door de ingevoerde wetswijzingen. De nieuwe regelingen hebben een positief gevolg, omdat ze onduidelijkheden die voor de wetswijziging bestonden wegnemen en verbeteringen bevatten voor de toepassing van de drie beschermingsmaatregelen.

De reacties op de wetswijzing lopen uiteen van gematigd positief tot zeer enthousiast. Wel bestaat er ten aanzien van de wijze waarop deze wijzingen in de praktijk uitgevoerd moeten worden, nog een aantal vragen en bezwaren. Hierbij speelt een rol dat de inzet van mensen en middelen binnen de sector kanton nu in de praktijk ontoereikend is. De rechtbanken in Nederland hebben te maken met achterstanden in de verwerking van

(33)

- 33 -

verzoeken tot het instellen van een beschermingsmaatregel. Dit is van invloed op de wijze waarop het rechterlijk toezicht wordt uitgevoerd.

De kantonrechters moeten invulling geven aan hun toezichthoudende taak. Dit kan als een nadeel worden gezien. Voor de wetswijziging was er namelijk al sprake van

onvoldoende behandeltijd en ruimte hiervoor. Door de inwerkingtreding van de Wet curatele, beschermingsbewind en mentorschap moet de kantonrechter nu beslissingen nemen betreffende instelling, wijziging, opheffing, benoeming, ontslag, machtiging, rekening en verantwoording en klachten. Indien de kantonrechter signalen waarneemt die wijzen op risico’s voor een goede belangenbehartiging van de rechthebbende, moet hij in actie komen. Daarnaast moet de rechter accountantsgesprekken voeren met nieuwe professionele vertegenwoordigers, maar ook jaarlijks accountantsgesprekken houden met deze vertegenwoordigers. Met de uitbreiding van de toezichtinstrumenten kan de kantonrechter een bijdrage leveren aan de waarborging van de kwaliteit van vertegenwoordigers. De rechter moet echter wel de tijd, ruimte en faciliteiten krijgen om de huidige toezichtinstrumenten in de praktijk te kunnen toepassen.

Op dit moment wordt er in de praktijk geprobeerd om aan de nieuwe regelingen invulling te geven. Het tekort aan beschikbare mensen en middelen vormt hierbij, gezien het bovenstaande, een obstakel. De gevolgen van de inwerkingtreding van de Wet curatele, beschermingsbewind en mentorschap kunnen mijns inziens nog niet als een verbetering van het toezicht op de vertegenwoordiging worden gezien. Pas als het toezicht volledig ten uitvoer kan worden gebracht, zal de praktijk profijt trekken van de vele

verbeteringen voor vertegenwoordiging en het toezicht hierop die de nieuwe wettelijke regeling meebrengt. Dit vormt een reden voor een aanbeveling van een

vervolgonderzoek. De wetswijzing is nu heel recent en de uitwerking ervan is onduidelijk. Wanneer de wetswijzing langer van kracht is kan er opnieuw onderzoek worden gedaan naar de gevolgen ervan om te zien of de bovengenoemde obstakels zijn overwonnen.

(34)

- 34 -

LITERATUURLIJST

Boeken

Blankman 1994.

K. Blankman, Curatele voor personen met een geestelijke stoornis en bescherming op maat, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1994.

De Boer 1982

M.B. de Boer, Het bewind, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1982. De Boer 2010.

J. De Boer, Mr. C. Asser’s Handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht. 1. Personen- en familierecht. Deventer: Kluwer 2010.

Luijten 1991

E.A.A. Luijten, Het Nederlandse personen- en familierecht, Zwolle: Tjeenk Willink 1991. Luijten 1997.

E.A.A. Luijten, Het personen- en familierecht in het nieuwe burgerlijk wetboek, Zwolle: Tjeenk Willink 1997.

Pitlo & Van der Burght 2003. A. Pitlo & G. van der Burgt, Het Nederlands Burgerlijke Wetboek/1 Personen en

familierecht, Deventer: Kluwer 2003. Schrama & Boele-Woelki 2009.

W. Schrama & K. Boele-Woelki, Familierecht geschetst, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2009. Vlaardingerbroek e.a. 2008.

P. Vlaardingerbroek e.a., Het hedendaagse personen- en familierecht, Deventer: Kluwer 2008.

Van Mourik & Nuytinck 2009.

M.J.A. van Mourik & A.J.M. Nuytinck, Personen- en familierecht, huwelijksvermogens-recht en erfhuwelijksvermogens-recht, Deventer: Kluwer 2009.

(35)

- 35 -

Tijdschriftartikelen

K. Blankman, ‘Mentorschap ten behoeve van meerderjarigen’, TvGR 1992, afl. 8, p. 127-136.

K. Blankman, ‘Modernisering van beschermingsmaatregelen voor meerderjarigen’, FJR 2010/81, afl. 9.

G.H. Lankhorst, ‘Het beschermingsbewind gewijzigd’, JBN 2012, afl. 1, art. 5.

G.H. Lankhorst, ‘Wetsvoorstel 33 054 tot wijziging van curatele, beschermingsbewind en mentorschap’, JBN 2012, afl. 4, art. 20.

M. Meinema, ‘Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap’, FJR 2014/3, afl. 1.

A.J.M. Nuytink, ‘Curatele, meerderjarigenbewind en mentorschap: belangrijke wetswijziging op komst’, WPNR 2010, afl. 6844, p. 439-447.

H.J. Stoop, ‘Vertegenwoordiging van meerderjarige onbekwamen’, TvGR 1990, afl. 8, p. 81-86.

W.E.M. Verjans, ‘Doelstelling en uitgangspunten van de wet wijziging curatele,

beschermingsbewind en mentorschap en de gevolgen voor de werklast’, FJR 2014/12, afl. 2.

W.E.M. Verjans, `MENTORSCHAP na de wetswijziging’, FJR 2014/32, afl. 5. P. Vlaardingenbroek, ‘Bewind en beloning’, JPF 2012, afl. 4, p. 405.

Wetten, besluiten en verdragen

Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap, Stb. 2013, 414.

Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren, Stb 2014, 46.

International Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten, New York, 16-12-1966. International Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten, New York, 16-12-1966.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Kantonrechters, beroepsbewindvoerders en schuldhulpverleners oordelen doorgaans positief over problematische schulden als nieuwe rechtsgrond voor beschermingsbewind,

Het doel van dit onderzoek is inzicht te verkrijgen in welke leiderschapspraktijken schoolleiders inzetten om te bevorderen dat geconstrueerde kennis door docentgroepen

Van belang is evenwel dat een ontbinding wegens een wei- gering van de werknemer om zich in te spannen voor zijn re-integratie dient te worden gegrond op de ontslaggrond

Dat van een aantal soorten (vetje, kleine modderkruiper, zeelt, tiendoornige stekelbaars, baars, bittervoorn, bermpje, blei en brasem) geen migratie doorheen de grondduiker

Besluiten naar de passeerbaarheid van de bekkentrap voor de kleinere individuen kunnen niet getrokken worden, omdat deze volledig in de vangsten

In de nieuwe constellatie was kortom de persoonlijke normatieve motivatie dominant en werd deze ondersteund door de economische motivatie (de angst voor meer boetes).. Ook wat

Antwoord op deze vraag zal worden gegeven door middel van een literatuuronderzoek. Hierbij zal hoofdzakelijk worden ingegaan op wetenschappelijke artikelen op het gebied van

als leidinggevende opneemt en bijdraagt tot een warme en dynamische omgeving waar medewerkers betrokken zijn, met betere resultaten als rechtstreeks