• No results found

De relatie tussen etnische diversiteit, sociaal vertrouwen en ingroup bias

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen etnische diversiteit, sociaal vertrouwen en ingroup bias"

Copied!
52
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterthese

De Relatie tussen Etnische

Diversiteit, Sociaal Vertrouwen en Ingroup Bias

Naam: Yentl Nijholt

Begeleider: Bertjan Doosje

Onderwijsinstelling: Universiteit van Amsterdam, Sociale Psychologie Studentnummer: 1000493

Datum: 20 juni 2014 Aantal woorden: 11962

(2)

Abstract

Solidariteit is een belangrijke bouwsteen voor een solide samenleving. Als gevolg van migratiestromen worden veel samenlevingen gekenmerkt door etnische diversiteit. Etnische diversiteit kan in verband staan met ingroup bias, een mogelijke indicator voor een lage solidariteit. In studie 1 wordt de relatie tussen etnische diversiteit, ingroup bias en sociaal vertrouwen onderzocht. Verwacht wordt dat etnische diversiteit positief samenhangt met

ingroup bias en negatief met sociaal vertrouwen en sociaal vertrouwen ook negatief met ingroup bias. Tenslotte wordt er verwacht dat sociaal vertrouwen de relatie tussen etnische

diversiteit en ingroup bias medieert. In studie 2 worden de relaties onderzocht in een grotere steekproef en met een andere uitkomst variabele: nationalisme. Er wordt verwacht dat

etnische diversiteit negatief samenhangt met nationalisme en negatief met sociaal vertrouwen en sociaal vertrouwen positief samenhangt met nationalisme. Tenslotte wordt er verwacht dat sociaal vertrouwen de relatie tussen etnische diversiteit en nationalisme medieert. De relaties worden onderzocht middels gegevens uit online databases en deze op landsniveau te

vergelijken. Uit de resultaten van twee correlationele studies bleek dat er in beide studies geen ondersteuning werd gevonden voor de mediatie hypothese. Een belangrijke bevinding was dat etnische en religieuze diversiteit een positieve relatie hebben met ingroup bias, maar dit geldt niet voor alle indicatoren van diversiteit. In de discussie worden de resultaten aan de hand van de conflict theorie besproken.

(3)

Inhoud

Inleiding ... 4 Introductie ... 4 Etnische diversiteit ... 5 Ingroup bias ... 7 Sociaal vertrouwen ... 8 Twee perspectieven ... 10 Mediatie ... 11

Centrale vraag en hypothesen ... 12

Studie 1 ... 15 Inleiding... 15 Methode ... 16 Resultaten ... 19 Discussie ... 22 Studie 2 ... 26 Inleiding... 26 Methode ... 27 Resultaten ... 30 Discussie ... 32 Algemene Discussie ... 34 Discussie en Conclusie ... 34 Limitaties en Vervolgonderzoek ... 37 3

(4)

Referenties ... 40

(5)

Inleiding Introductie

“Nederland is in sociaal en economisch opzicht een sterk land, gebouwd op een lange traditie van internationaal ondernemerschap, hard werken en solidariteit tussen

bevolkingsgroepen en generaties.” (troonrede, rijksoverheid, 2012). Dit citaat, afkomstig uit

de troonrede van 2012, maar ook voorgaande troonredes, leggen een sterke nadruk op het

begrip solidariteit. The New Oxford Dictionary of English (2013) definieert solidariteit als:

“een eenheid of overeenkomst van gevoelens en gedrag, vooral bij mensen met een gemeenschappelijk belang; wederzijds ondersteuning binnen een groep”.

Migratiestromen van de laatste decennia hebben er echter toe geleid dat de sterke gevoelens van solidariteit niet altijd meer even vanzelfsprekend zijn. Uit onderzoek van Coenders en collega’s (2008) bleek bijvoorbeeld dat de hoeveelheid discriminatie onder de Nederlandse bevolking sterk is gestegen over 2001 tot en met 2003. Maar ook de opkomst van het populisme ofwel nationalistische partijen in binnenland, zoals Lijst Pim Fortuyn (LPF) en Partij voor de Vrijheid (PVV), maar ook in buitenland, zoals Front Nationale (FN) groeien alsmaar in grootte. In 2010 maakte de PVV bijvoorbeeld een winst van 15 zetels en eindigde tegen verwachting in met 24 zetels (Elsevier, 2010). De toenemende steun voor dergelijke partijen suggereert dat het gevoel van eigen cultuur, identiteit en solidariteit onder de Nederlandse bevolking ondermijnt wordt door de komst van andere etniciteiten. Aldus, Nederland lijkt sceptisch te zijn geworden tegenover een multiculturele samenleving; een mentaliteit die de solidariteit binnen de samenleving sterk op de proef stelt.

Het idee dat etnische diversiteit een negatief effect kan hebben op de solidariteit en nationale identiteit lijkt toe te nemen. Bovendien suggereren ook enkele onderzoekers zoals Goodhart (2005) en Putnam (2007) dat een hoog niveau van etnische diversiteit kan leiden tot een afname van de solidariteit. Volgens Inglehart (1999) is een afname van solidariteit een bedreiging voor de kwaliteit van leven binnen een land of samenleving. In het kader van deze

(6)

afnemende tolerantie naar andere culturen is het daarom belangrijk dat de gevolgen van de toegenomen etnische diversiteit nader onderzocht worden. Wanneer meer inzicht is verkregen in deze (vermoedelijke negatieve) gevolgen, kunnen er concrete maatregelen genomen

worden voor het effectief stimuleren en behouden van een vreedzame multiculturele

samenleving. In het huidige onderzoek wordt daarom gekeken naar de relatie tussen etnische diversiteit, ingroup bias en sociaal vertrouwen. Ingroup bias is een zorgelijke ontwikkeling omdat het negatieve gevoelens ten op zichte van de outgroup kan stimuleren en daardoor zou kunnen leiden tot een minder vreedzaam klimaat en lagere solidariteit, dat wat door de samenleving juist als belangrijk wordt beschouwd. Daarnaast is het mogelijk dat sociaal vertrouwen een rol speelt in de relatie tussen etnische diversiteit en ingroup bias doordat het als basis wordt beschouwd voor solidariteit en daarmee een belangrijke bouwsteun is voor een goed werkende samenleving Delhey en Newton (2005).

In dit verslag zullen twee studies worden besproken. In studie één wordt de relatie onderzocht tussen etnische diversiteit, ingroup bias en sociaal vertrouwen. In studie twee wordt de relatie onderzocht tussen etnische diversiteit, nationalisme en sociaal vertrouwen. Allereerst zal etnische diversiteit nader toegelicht worden. Wanneer er meer inzicht is verkregen in het begrip etnische diversiteit zal er uitleg worden gegeven over het tweede begrip ingroup bias. Ten derde zal sociaal vertrouwen worden toegelicht en ten slotte zal er worden ingegaan op een eventuele mediërende factor binnen de relatie tussen de drie factoren.

Etnische diversiteit

Etnische diversiteit wordt in de literatuur op twee manieren gedefinieerd (Montalvo & Reynal-Querol, 2005). Gefragmenteerde diversiteit betreft het aantal etnische diversiteiten aanwezig binnen een gemeenschap of land. Gepolariseerde etnische diversiteit betreft

daarentegen de aanwezigheid van enkele even grote groepen binnen een gemeenschap of land. Daarnaast is etnische diversiteit onder te verdelen in 3 sub categorieën (Triandafyllidou,

(7)

2012). Ten eerste is er raciale diversiteit. Deze variant van etnische diversiteit legt de nadruk op verschillen in uiterlijke ofwel fysieke kenmerken. Er wordt onderscheid gemaakt tussen bijvoorbeeld huidskleur (blank/donker). Ten tweede is er culturele diversiteit. Deze variant legt de nadruk op de verschillende tradities, taal en normen en waarden. Tenslotte is er religieuze diversiteit. Deze variant legt de nadruk op de verschillende religies die mensen aanhouden.

Hoewel raciale en culturele etnische diversiteit veelal afwisselend worden gebruikt, wordt religieuze diversiteit als een duidelijk afzonderlijke vorm van diversiteit beschouwd (Triandafyllidou, 2012). Verschillende nationaliteiten ofwel culturen kunnen namelijk eenzelfde religie aanhouden. Turken en Marokkanen hebben bijvoorbeeld verschillende uiterlijke kenmerken (raciale diversiteit), spreken verschillende talen en hebben andere gewoonten (culturele diversiteit), maar houden wel beide dezelfde religie de Islam aan

(religieuze diversiteit). De definitie van religieuze diversiteit hergroepeert het aantal etnische groepen op basis van gezamenlijke religie. Reynal-Querol (2002) stelt dat religieuze

diversiteit, in tegenstelling tot etnische diversiteit, een belangrijke factor is voor de aanvang van een burgeroorlog. Op basis van deze constatering is het mogelijk dat, naast etnische diversiteit, religieuze diversiteit ook invloed heeft op de gevoelens van solidariteit, cohesie en sociaal vertrouwen binnen een samenleving.

Etnische diversiteit heeft een grote invloed op de mentaliteit van een samenleving. Door de toegenomen migratiestromen van de laatste decennia is etnische diversiteit van veel samenlevingen tegenwoordig een kenmerkend aspect. In 1995 bedroeg het totaal

niet-Nederlandse immigranten 66727 en was dit aantal in 2011 gestegen tot 118452 immigranten (CBS, 2012). Hoewel etnische diversiteit positieve consequenties kan hebben voor een samenleving in de vorm van bijvoorbeeld meer creativiteit en economische groei (Simonton,

(8)

1999; Alesina en la ferrara, 2005), zorgt deze etnische diversiteit er daarentegen ook voor dat gevoelens van solidariteit, cohesie en sociaal vertrouwen sterk op de proef worden gesteld.

Uit eerder onderzoek is gebleken dat de zogeheten “afstand” ofwel het gemak dan wel de moeilijkheid om verschillende groepen ofwel personen van elkaar te onderscheiden, een positief effect kan hebben op het ontstaan van conflicten. Met andere woorden, naarmate de verschillen tussen groepen of personen saillanter worden en mensen zichzelf dus als erg verschillend van elkaar zien, neemt de kans op conflict toe (Montalvo & Reynal-Querol, 2005). Mensen van verschillende etniciteiten zijn namelijk geneigd zichzelf als superieur te zien ten op zichte van andere groepen. Mogelijk verklaart dit proces de onrust in etnisch diverse samenlevingen.

Ingroup bias

Het positief evalueren van de eigen ingroup in vergelijking met andere groepen wordt

ingroup bias ofwel ingroup favorism genoemd (Aberson, Healy & Romero, 2000). Een

bekend voorbeeld is de strijd tussen Ajax en Feyenoord supporters. Tijdens een wedstrijd wordt de eigen club als superieur gezien en reageren supporters vijandig tegenover mensen van de andere club ofwel groep. Ditzelfde effect kan zich voordoen tussen groepen die verschillen op basis van etniciteit. Dit proces kan verklaard worden door het

similarity-attraction (gelijkheid-aantrekkelijkheid) paradigma (Byrne, 1971, aangehaald in Roebken,

2010). Dit houdt in dat personen die sterk op elkaar lijken op verschillende dimensies, eerder met elkaar zullen interacteren. Zo is bijvoorbeeld gebleken dat personen met gelijke

biografische achtergronden, attitudes en persoonlijkheden als positiever worden beoordeeld in vergelijking met personen die hier sterk in verschillen. Onderzoek naar dit paradigma heeft aangetoond dat mensen meer positieve eigenschappen toeschrijven, minder defensief reageren en zich meer aangetrokken voelen tot gelijke mensen in vergelijking tot mensen die anders zijn (Broome, 1983, aangehaald in Roebken, 2010).

(9)

Etnische diversiteit heeft een grote invloed op de mentaliteit van een samenleving. Er is bijvoorbeeld gebleken dat etnische diversiteit leidt tot het ontstaan van burgeroorlogen en conflicten (Hegre et al, 2001). Ook Fearon en Laitin (1997) vinden dat etnische diversiteit meedraagt aan het ontstaan van conflicten binnen landen. Op basis van het gelijkheid-aantrekkelijkheid paradigma kan inderdaad verondersteld worden dat toegenomen etnische diversiteit negatieve consequenties kan hebben voor gevoelens van solidariteit. Er ontstaan immers heterogene samenlevingen waarin verschillende culturen met andere normen en waarden, gewoonten, religies, ideeën en attitudes naast elkaar leven. De positieve attributies die gedaan zouden worden naar gelijke mensen volgens het gelijkheid-aantrekkelijkheid paradigma zullen zich zodoende niet vertalen naar verschillende etniciteiten. In plaats daarvan is het goed mogelijk dat nu de belangen van de eigen (gelijke) ingroup behartigd worden.

Hoewel er vooralsnog geen directe link is gevonden tussen etnische diversiteit en

ingroup bias, is het niet ondenkbaar, op basis van de gegevens dat etnische diversiteit kan

leiden tot conflicten, dat etnische diversiteit kan leiden tot ingroup bias. Immers, ingroup bias kan leiden tot outgroup vijandigheid/haat, een voorbode van een conflict. Samengevat, we verwachten dat een soortgelijke relatie zal optreden voor etnische diversiteit en ingroup bias, namelijk dat er een positieve relatie is tussen etnische diversiteit en ingroup bias. Bovendien is het mogelijk dat deze relatie beïnvloedt word door sociaal vertrouwen.

Sociaal vertrouwen

Volgens Delhey en Newton (2005) vormt sociaal vertrouwen de basis voor solidariteit en is daarmee tevens een belangrijke bouwsteen voor een goed werkende samenleving. Sociaal vertrouwen wordt volgens Delhey en Newton (2005) gedefinieerd als het idee dat anderen ons niet opzettelijk schade zullen toebrengen en rekening zullen houden met onze persoonlijke belangen, zover dit mogelijk is. Uit eerder onderzoek bleek dat hoog sociaal vertrouwen binnen een samenleving tot positieve consequenties leidt zoals bijvoorbeeld

(10)

minder corruptie en een sterkere economie (Alesina & Ferrara, 2002). Ook blijkt dat

vertrouwen een belangrijke factor is bij het verzoenen van eventuele conflicten of spanningen (Tam, Hewstone, Kenworthy & Carins, 2009). Uit onderzoek naar de rol van sociaal

vertrouwen tussen katholieken en protestanten op Noord- Ierland bleek namelijk dat een hoog sociaal vertrouwen gunstig is voor het oplossen van conflicten en het stimuleren van een vreedzaam klimaat. Een hoog sociaal vertrouwen heeft dus positieve consequenties voor de samenleving en is daarom een belangrijke voorwaarde voor een goed werkende samenleving.

De mate van sociaal vertrouwen verschilt per samenleving en is afhankelijk van een aantal factoren. De factoren die mogelijk leiden tot een samenleving met hoog sociaal

vertrouwen zijn onderzocht aan de hand van een vertrouwensanalyse over 60 landen (Newton & Delhey, 2005). Hieruit bleek dat Scandinavische landen ver boven het gemiddelde zitten met een vertrouwensniveau van rond de 60 procent. Macedonië, de Filipijnen, Turkije, Peru en Brazilië hebben een vertrouwensniveau van minder dan 10 procent en worden daardoor beschouwd als landen met een laag vertrouwensniveau. Landen met een hoog sociaal

vertrouwen worden gekenmerkt door welvaart, inkomensgelijkheid en etnische homogeniteit. Het gegeven dat etnisch diverse landen minder sociaal vertrouwen hebben, kan mogelijk verklaard worden door het gelijkheids paradigma. Mensen in een etnisch diverse samenleving verschillen sterk van elkaar en zullen zodoende minder geneigd zijn te interacteren met anderen waardoor een vertrouwensklimaat maar moeilijk gestimuleerd kan worden. Ander onderzoek stelt eveneens, dat samenlevingen met een hoog niveau van etnische diversiteit minder interpersoonlijk vertrouwen vertonen (Alsina & Ferrara 2002; Costa & Kahn, 2003; Anderson & Paskeviciute, 2006). Aldus, een homogene samenstelling van de bevolking lijkt een vereiste te zijn voor een hoog niveau van vertrouwen en daarmee een hoog niveau van solidariteit.

(11)

Daarnaast zal ook gekeken worden of het huidige onderzoek evidentie kan bieden voor het gegeven dat inkomensongelijkheid in verband staat met sociaal vertrouwen, zoals al eerder aangegeven. Er is namelijk uit eerder onderzoek gebleken dat inkomensongelijkheid negatieve consequenties kan hebben voor samenlevingen: meer moorden, meer geweld, meer mentale ziekten en minder lang leven (Wilkinson, Kawachi, & Kennedy, 1998). Dergelijke onstabiele en angstige situaties kunnen er mogelijk toe leiden dat mensen elkaar minder vertrouwen. Zeker wanneer er negatieve stereotypen gehouden worden tegenover buitenlanders/migranten kan dit het vertrouwensniveau mogelijk verder beïnvloeden.

Al met al, we verwachten dat de mate van etnische diversiteit een negatieve relatie heeft met de mate van sociaal vertrouwen binnen een samenleving. Daarnaast wordt er ook gekeken naar de relatie tussen sociaal vertrouwen en inkomensongelijkheid.

Twee perspectieven

In de literatuur zijn er twee tegengestelde perspectieven met betrekking tot de invloed die etnische diversiteit kan hebben op samenlevingen. Enerzijds is er de contact hypothese (Putnam, 2007; Pettigrew & Tropp, 2000). Deze stelt dat contact tussen etnisch diverse groepen kan leiden tot een vermindering van etnocentrische attitudes en een toename van interetnische tolerantie. Des te meer mensen interacteren met mensen die anders zijn dan henzelf, des te minder sterk worden de negatieve attitudes ten op zichte van de andere groep, doordat men bewust wordt van de gelijkenissen tussen hen en leden van de andere groep en des te meer men deze mensen gaat vertrouwen. Mensen beseffen dat negatieve attitudes ten op zichte van de groep onterecht zijn er ook overgegeneraliseerd (G.W.Allport, 1954; Cook, 1984; Wilder & Thompson, 1980, aangehaald in Stangor, 2004). Anderzijds is er de

conflicthypothese (Putnam, 2007) die stelt dat diversiteit juist leidt tot outgroup wantrouwen en meer etnocentrische attitudes. De eigen identiteit wordt hier benadrukt waardoor de verschillen tussen mensen en groepen alsmaar groter worden.

(12)

Hoewel beide theorieën in de literatuur ondersteund zijn heeft de contacthypothese echter te maken met enkele tekortkomingen. Allereerst hangt de effectiviteit van de

conflicthypothese af van enkele voorwaarden. Zo zijn er bijvoorbeeld gemeenschappelijke doelen, intergroup coöperatie en gelijke groepsstatus nodig (Stangor, 2004). Hoewel dergelijke voorwaarden gemanipuleerd kunnen worden in labonderzoek, zijn deze niet standaard aanwezig in een natuurlijke setting zoals bij interraciaal contact binnen landen.

Ten tweede is interactie een voorwaarde voor de afname van ingroup bias. Echter, zoals het gelijkheid-aantrekkelijkheid paradigma al duidde, zullen mensen eerder interacteren met mensen die gelijk zijn. Juist de diversiteit zorgt ervoor dat mensen niet snel interacties zullen initiëren met dergelijke personen, datgene wat nodig is om ingroup bias te doen afnemen.

Tenslotte spelen aspecten zoals mogelijkheden en fysische nabijheid ook een rol bij het ontstaan van interactie. Zo bleek uit eerder onderzoek dat nabijheid een belangrijke factor is bij het ontstaan van vriendschappen, doordat de kans op interactie groter is dan bij een kleine afstand (Nahemow, Lawton, 1975). Bovendien toonden deze wetenschappers aan dat nabijheid ervoor kan zorgen dat ongelijke mensen met elkaar bevriend raken, terwijl gelijke mensen ook bevriend raken over lange afstanden. De locatie waar migranten zich vestigen kan zodoende een grote rol spelen bij het ontstaan van interactie. Migranten, vluchtelingen, minderheden of etnische groeperingen zijn echter vaak gecentreerd in dezelfde, vaak minder bedeelde wijken. Zo bleek bijvoorbeeld dat donker gekleurde immigranten zich vestigen in het stadsgebied, terwijl de lokale blanke bevolking zich vooral vestigt op het platteland (Phillips, 1998). Maar ook binnen stedelijke gebieden concentreren etniciteiten in specifieke buurten. Neem bijvoorbeeld de Bijlmer: een dergelijke plek wordt ook wel een “zwarte buurt” genoemd en zijn gescheiden van de meer “blanke buurten” waar de autochtone bevolking zich

(13)

bevindt. Op deze manier is de kans op interactie tussen de autochtone bevolking en etnische groepen klein.

Vanwege de mogelijke obstakels voor het ontstaan en onderhouden van interraciaal contact zullen er in het huidige onderzoek voorspellingen worden gedaan aan de hand van de

conflict hypothese. Op basis van de conflict hypothese voorspellen we dat etnische diversiteit

positief samenhangt met ingroup bias, waardoor dit negatieve consequenties kan hebben voor de solidariteit binnen een samenleving.

Mediatie

Op basis van bovenstaande literatuur is er meer inzicht verkregen in de onderlinge relaties tussen de factoren etnische diversiteit, ingroup bias en sociaal vertrouwen. Meerdere onderzoeken hebben aangetoond dat etnische diversiteit een voorspeller is van sociaal

vertrouwen. Ook lijkt het erop, op basis van zowel praktijkvoorbeelden, zoals de opkomst van het populisme, als ook de aangetoonde relatie tussen etnische diversiteit en conflicten, dat er mogelijk een positieve relatie bestaat tussen etnische diversiteit en ingroup bias. Bovendien is er een indicatie dat sociaal vertrouwen mogelijk een negatief verband heeft met ingroup bias, gezien de rol van sociaal vertrouwen bij protestanten en katholieken in Noord-Ierland. Wat eerder onderzoek tot op heden niet onderzocht heeft is de mogelijkheid dat alle drie deze factoren samenhangen.

Op basis van de conflicthypothese kan verwacht worden dat etnische diversiteit een positieve relatie heeft met ingroup bias (Putnam, 2007). Op basis van het

gelijkheid-aantrekkelijkheid paradigma is het mogelijk dat deze relatie kan worden beïnvloed door sociaal vertrouwen (Byrne, 1971). Mensen interacteren namelijk liever niet met mensen die anders dan hen zijn. Interactie niveaus zijn ook lager in heterogene gemeenschappen

(Anderson & Paskeviciute, 2006). Tevens is er een negatief verband tussen etnische

(14)

diversiteit en coöperatie, wat vaak gebaseerd is op vertrouwen (Warning & Bell 2013). Kortom, het is mogelijk dat sociaal vertrouwen een mediator is van de relatie tussen etnische diversiteit en ingroup bias. Dat wil zeggen, we verwachten dat de positieve relatie tussen etnische diversiteit en ingroup bias gemedieerd wordt door sociaal vertrouwen.

Centrale vraag en hypothesen

De relatie tussen etnische diversiteit, ingroup bias en sociaal vertrouwen wordt in het huidige onderzoek onderzocht aan de hand van de centrale vraag: Op welke manier beïnvloedt

sociaal vertrouwen de relatie tussen etnische diversiteit en ingroup bias? Op basis van de

bovenstaande theorie en eerdere onderzoeksresultaten kunnen er vier nieuwe hypothesen worden opgesteld. Hypothese 1: etnische diversiteit heeft een positieve relatie met ingroup

bias. Hypothese 2: etnische diversiteit heeft een negatieve relatie met sociaal vertrouwen.

Hypothese 3: sociaal vertrouwen heeft een negatieve relatie met ingroup bias. En tenslotte hypothese 4: De relatie tussen etnische diversiteit en ingroup bias wordt gemedieerd door sociaal vertrouwen. Exploratief zal er gekeken worden naar de relatie tussen religieuze diversiteit en sociaal vertrouwen maar ook naar de relatie tussen inkomensongelijkheid en sociaal vertrouwen.

Om dit te onderzoeken worden datasets gebruikt van etnische diversiteit, ingroup bias en sociaal vertrouwen van 18 landen. Allereerst zal middels correlationeel onderzoek

(correlatie en regressie analyse) onderzocht worden of er een verband bestaat tussen etnische diversiteit en ingroup bias. Verwacht wordt dat landen met een hogere etnische diversiteit meer ingroup bias hebben dan landen met een lagere etnische diversiteit. Ook wordt verwacht dat landen met een hogere etnische diversiteit minder sociaal vertrouwen hebben dan landen met een lagere etnische diversiteit. Eveneens wordt verwacht dat landen met een hoog sociaal vertrouwen minder ingroup bias hebben dan landen met een lagere etnische diversiteit. Tenslotte wordt er middels correlationeel onderzoek (mediatie analyse) verwacht

(15)

dat landen met een hogere etnische diversiteit minder sociaal vertrouwen hebben en daardoor meer ingroup bias in vergelijking met landen met een lagere etnische diversiteit.

Naast de bovenstaande studie, zal er ook een tweede studie worden gedaan. De komst van andere etniciteiten kan mogelijk ook een bedreiging vormen voor de eigen nationaliteit, een belangrijk aspect van de identiteit. De verdeeldheid die ontstaat door een toename in diversiteit binnen een land kan mogelijk de nationale identiteit ondermijnen. Om deze reden zal er worden gekeken of etnische diversiteit mogelijk een negatieve relatie heeft met nationalisme.

The New Oxford Dictionary of English (2013) definieert nationalisme als: “een

extreme vorm van patriotisme gekenmerkt door gevoelens van superioriteit in vergelijking met andere landen”. Een vergelijking van deze definitie met de definitie van ingroup bias doet grote overeenkomsten naar voren komen. Beide benadrukken het positief evalueren van de eigen groep ofwel land. Daarnaast blijkt uit eerder onderzoek dat nationalisme kan leiden tot een toename van het ontstaan van oorlogen (Schrock-Jacobson, 2012). Bovendien blijkt dat etnische nationalisme de meest invloedrijke variant van nationalisme is voor het ontstaan van internationaal conflict.

Naast overeenkomsten zijn er daarentegen ook verschillen. Het niveau waarop conflict plaatsvindt verschilt; ingroup bias vindt plaats tussen groepen, meestal binnen eenzelfde gemeenschap ofwel land. Nationalisme vindt daarentegen plaats op landsniveau. Ter illustratie, België bevat twee ongeveer even grote groepen (Walen en Vlamingen). Het is goed mogelijk dat ingroup bias in dit land hoog is omdat beide groepen sterk met de eigen groep identificeren (Waals of Vlaams). Dit kan ertoe leiden dat de overkoepelende identiteit, Belgisch, ofwel het gevoel van nationalisme ten opzichte van het land, afneemt. In het huidige verslag wordt daarom verwacht dat landen met een hoog niveau van etnische diversiteit een

(16)

hoog niveau van ingroup bias hebben, maar een laag niveau van nationalisme. Andersom wordt er verwacht dat homogene landen een laag niveau van ingroup bias hebben, maar juist een hoog niveau van nationalisme. Tenslotte wordt er een positieve relatie verwacht tussen sociaal vertrouwen en nationalisme. Een homogeen land zoals Zweden zal waarschijnlijk een hoog niveau van sociaal vertrouwen hebben, doordat mensen elkaar als meer gelijk

waarnemen. Dit creëert mogelijk een gevoel van eenheid waardoor mensen mogelijk meer trots op hun natie zullen zijn, ofwel meer nationalisme zullen vertonen.

Figuur 1. De verwachte relatie tussen de variabelen studie 1.

Sociaal Vertrouwen Ingroup Bias Etnische Diversiteit Religieuze Diversiteit Inkomens- ongelijkheid

+

-

-

16

(17)

Studie 1 Inleiding

In studie 1 zal er gekeken worden naar de relatie tussen etnische diversiteit, sociaal vertrouwen en ingroup bias. Er wordt verwacht dat etnische diversiteit een positieve relatie heeft met ingroup bias (H1). Doordat mensen van verschillende etniciteiten geneigd zijn zichzelf als superieur te zien ten op zichte van andere groepen, kan dit proces mogelijk de onrust verklaren in etnisch diverse samenlevingen. Daarnaast wordt er verwacht dat etnische diversiteit een negatieve relatie heeft met sociaal vertrouwen (H2). Op basis van het

gelijkheids paradigma is het mogelijk dat mensen elkaar als erg verschillend waarnemen in etnisch diverse samenlevingen waardoor er een laag algemeen sociaal vertrouwen heerst. Vervolgens wordt er verwacht dat sociaal vertrouwen een negatieve relatie heeft met ingroup

bias (H3). Een laag sociaal vertrouwen kan mogelijk in verband staan met het positiever

evalueren van de eigen ingroup in vergelijking met de outgroup ofwel andere etniciteiten.

Figuur 2. De verwachte relatie tussen de variabelen in studie 2.

Sociaal Vertrouwen Nationalisme Etnische Diversiteit Religieuze Diversiteit Inkomens- ongelijkheid

-

-

+

17

(18)

Tenslotte wordt er verwacht dat de relatie tussen etnische diversiteit en ingroup bias gemedieerd wordt door sociaal vertrouwen (H4).

Methode

Deelnemende landen

Het huidige onderzoek heeft gebruik gemaakt van drie datasets. Een dataset met gegevens over ingroup bias, afkomstig van Doosje, Figueiredo, Wirtz, Feddes, Degner en Hemert (2014). Een dataset met gegevens over etnische diversiteit, afkomstig van de CIA en een dataset met gegevens over sociaal vertrouwen afkomstig van European en World Value Survey. Het huidige onderzoek heeft gebruik gemaakt van gegevens van 18 landen: Australië, België, Canada, Chili, Frankrijk, Duitsland, Ierland, Israël, Italië, Kenia, Nederland,

Noorwegen, Portugal, Singapore, Spanje, Zwitserland, Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten van Amerika. Omdat er niet genoeg gegevens beschikbaar waren voor Joegoslavië, is dit land buiten de analyses gebleven. Er is gekozen voor het gebruik van deze 18 landen omdat hiervoor zowel gegevens over ingroup bias als etnische diversiteit en sociaal vertrouwen beschikbaar zijn.

Tenslotte worden er twee alternatieve hypothesen getest. Exploratieve hypothese één test of religieuze diversiteit een negatieve relatie heeft met sociaal vertrouwen. Exploratieve hypothese twee test of inkomensongelijkheid een positieve relatie heeft met sociaal

vertrouwen. Voor de exploratieve analyses zal er gebruik worden gemaakt van twee additionele datasets. Een over religieuze diversiteit, afkomstig van de CIA. En een over inkomensongelijkheid, eveneens afkomstig van de CIA.

Procedure

De methode gebruikt voor het verkrijgen van de bestaande datasets over sociaal vertrouwen en etnische diversiteit betreft het gebruik van zoekmachines zoals Google.

(19)

Trefwoorden die hier bij gebruikt worden zijn onder andere: ethnic diversity, religious

diversity, religion, cultural groups, trust, social trust, worldwide, countries, statistics, numbers, graphs, results, heterogeneity, interracial, income inequality, income distribution.

Ook wordt er gezocht op bekende sites voor databanken zoals de CIA, the Worldbank, World Value Survey, European Value Survey, CBS, Nation master en European Union.

Vervolgens werden de fractionalisatie en polarisatie waarden berekend voor religieuze en etnische diversiteit met de eerder genoemde formules. Hierbij werden de groepen “other”, “unaffiliated” en “unspecified” samengevoegd; het betrof immers geen etnische of religieuze groep. Gegevens voor etnische diversiteit van Spanje, Italië, Portugal en Frankrijk misten in de dataset van de CIA en zijn verkregen via een andere dataset van populstat. Hoewel dit geen officieel erkende databank is, kwamen de gegevens sterk overeen met die van de CIA en daarom hebben we er toch voor gekozen de gegevens te gebruiken van deze site in plaats van het excluderen van de landen vanwege missende waarden.

Materialen

Er worden vier verschillende datasets gebruikt voor het beantwoorden van de

hoofdvraag en hypothesen. Gegevens van ingroup bias zijn afkomstig van Doosje,Figueiredo, Wirtz, Feddes, Degner en Hemert (2014). Gegevens van sociaal vertrouwen zijn afkomstig van European and World Value Survey. Gegevens van nationalisme zijn afkomstig van World

Value Survey. Gegevens van etnische diversiteit zijn afkomstig van de CIA , gegevens van

religieuze diversiteit zijn afkomstig van de CIA en gegevens van inkomensongelijkheid zijn eveneens afkomstig van de CIA.

Omdat er twee verschillende soorten van etnische diversiteit zijn (gefragmenteerde en gepolariseerde) wordt er in het huidige onderzoek gebruik gemaakt van twee metingen. Er wordt gebruik gemaakt van de fractionalisatie index, ofwel de Hirschman-Herfindahl index

(20)

(Anderson & Paskeviciute, 2006)1. De waarden van beide formules liggen tussen de 0 en 1. Een waarde dichter bij de 0 duidt op een homogene samenleving. Een waarde dichter bij de 1 duidt op een zeer etnisch diverse samenleving. Aan de hand van deze formule wordt de kans gemeten dat het aselect kiezen van twee individuen uit een populatie niet zullen toebehoren aan dezelfde groep. Voor de polarisatie meting wordt er gebruik gemaakt van de index van polarisatie (Montalvo &Marta, Reynal-Guerol, 2005)2. Bij deze meting staat de grootte van de etnische groep centraal; er wordt gekeken naar de aanwezigheid van enkele ongeveer even grote groepen. In de fractionalisatie index heeft de grootte van iedere etnische of religieuze groep geen effect op de kans dat twee mensen tot twee verschillende groepen zullen behoren, de toename in etnische groepen gaat gepaard met een toename in de index. Maar bij de polarisatie formule zullen de kansen afhankelijk zijn van de relatieve groepsgrootte. Ter illustratie België en Noorwegen: België bestaat uit 58% Vlamingen, 31 procent Walen en 11 procent overig. België heeft een fragmentatie index van .44 terwijl het een polarisatie index heeft van .87. Noorwegen bestaat daarentegen uit 94.4 % Noren en 3.8% overig. Fragmentatie index voor Noorwegen is .11 en de polarisatie index is .21. Bij Noorwegen zit er weinig verschil tussen de formules, het is immers globaal genomen een homogene groep van bijna 100%. België is daarentegen sterk verdeeld in ongeveer 2 min of meer even grote groepen.

1Formule fractionalisatie index. Sij is het aandeel van de groep i(i=1…N) in land j.

2

Formule polarisatie index. is de proportie mensen die tot een etnische/religieuze groep i behoren en N is het aantal groepen.

20

(21)

De polarisatie formule is nu gevoelig voor de grootte van de groepen en stijgt aanzienlijk. Dus afhankelijk van de context kunnen beide metingen verschillende voorspellingen doen over het ontstaan van ingroup bias in een land.

Gegevens van etnische diversiteit zijn verkregen van de website van de CIA world factbooks op

https://www.cia.gov/library/publications/the-world-factbook/fields/print_2075.html. Gegevens van etnische diversiteit voor Spanje, Italië, Portugal en Frankrijk zijn verkregen van de website van populstat op

http://www.populstat.info/populhome.html.

Om de exploratieve analyse of religieuze diversiteit een verband heeft met sociaal vertrouwen te onderzoeken, wordt er gebruik gemaakt van een database over religieuze diversiteit. Deze is verkregen van de website van CIA op

https://www.cia.gov/library/publications/the-world-factbook/fields/2122.html.

Voor de exploratieve analyse of inkomensongelijkheid een verband heeft met sociaal vertrouwen wordt er gebruik gemaakt van een database over inkomensongelijkheid en is verkregen van de website van de een CIA world factbooks op

https://www.cia.gov/library/publications/the-world-factbook/rankorder/2172rank.html. Deze database bevat Gini coëfficiënt waarden. Indien het inkomen gelijk verdeeld is en iedereen exact dezelfde hoeveelheid zou krijgen dan is het Gini coëfficiënt 0. Indien het inkomen echter sterk verschillend is, zou het Gini coëfficiënt 1 zijn. Dus, des te lager de waarde, des te meer het land gekenmerkt wordt door gelijkheid.

Resultaten

Voor het analyseren van de data is er gebruik gemaakt van correlaties en regressie analyses. Beide testen zijn geïnterpreteerd met een significantie niveau van 0,05. Uit de correlatie analyse met alle variabelen bleek dat een aantal variabelen zeer hoog met elkaar

(22)

samenhangen. Gefragmenteerde etnische diversiteit en gepolariseerde etnische diversiteit hebben een sterke positieve relatie r=.79, p=.000. Eveneens hangen de variabelen gefragmenteerde religieuze diversiteit en gepolariseerde religieuze diversiteit sterk samen

r=.73, p=.000. Op basis van deze constatering is het niet ondenkbaar dat er sprake is van

eventuele multicollineariteit. Multicollineariteit houdt in dat er een sterke correlatie is tussen twee of meer voorspellende variabelen in een regressie model. Dit is nadelig omdat het de parameters van een regressie model kan beïnvloeden waardoor het model gebiased kan zijn. Het is dan onmogelijk om de unieke effecten van regressie coëfficiënten te achterhalen. Aan de hand van een regressie analyse is er daarom gekeken of dit inderdaad het geval is. Uit de regressie analyse bleek dat de gemiddelde VIF groter is dan één, namelijk VIF=2.77. Verder is 95% van de variantie in de regressie coëfficiënt van gepolariseerde religieuze diversiteit, en 49% van de variantie in de regressie coëfficiënt van gefragmenteerde religieuze diversiteit, geassocieerd met eigenwaarde zes. Eveneens is 47% van de variantie in de regressie

coëfficiënt van gefragmenteerde etnische diversiteit, en 65% van de variantie in de regressie coëfficiënt van gepolariseerde etnische diversiteit, geassocieerd met eigenwaarde vijf. Op basis van bovenstaande gegevens kan er geconcludeerd worden dat er sprake is van

multicollineariteit en om deze reden zullen de hoog met elkaar correlerende variabelen in een regressie van elkaar gescheiden worden.

Allereerst werd hypothese één getoetst : etnische diversiteit heeft een positieve relatie met ingroup bias. Uit de correlatie analyse bleek dat de relatie tussen etnische diversiteit en

ingroup bias niet-significant is; dit geldt zowel voor de gefragmenteerde r=-.03, p=.273 als

polarisatie variant van etnische diversiteit r=.02, p=.482. Echter, wanneer deze variabelen in een regressie analyse worden gezet met de overige variabelen, nemen de effecten toe,

waarschijnlijk vanwege suppressie-effecten. Een suppressie effect houdt in dat het toevoegen van een variabele het effect van een andere variabele op de uitkomst variabele versterkt. Zo

(23)

heeft de gepolariseerde variant van etnische diversiteit in een regressie analyse met de

variabelen inkomensongelijkheid, gepolariseerde religieuze diversiteit en sociaal vertrouwen, een significante positieve relatie met ingroup bias β=.090, t(1012)=2.784, p=.005.

Gefragmenteerde etnische diversiteit wordt echter niet-significant in een regressie analyse met de variabelen inkomensongelijkheid, sociaal vertrouwen en gefragmenteerde religieuze

diversiteit β=.012, t(1016)=.381, p=.704. Kortom, de hypothese wordt gedeeltelijk

ondersteund: gepolariseerde maar niet gefragmenteerde etnische diversiteit heeft een positieve relatie met ingroup bias. Dit betekent dat de aanwezigheid van ongeveer twee even grote groepen in een land een voorspeller is voor het toenemen van ingroup bias.

Vervolgens werd hypothese twee getoetst: etnische diversiteit heeft een negatieve relatie met sociaal vertrouwen. Uit de correlatie analyse bleek dat gefragmenteerde etnische diversiteit geen significante relatie heeft met sociaal vertrouwen r=.05, p=.117. Daarentegen bleek dat gepolariseerde etnische diversiteit wel een significante positieve relatie heeft met sociaal vertrouwen r=.23, p=.000. Dit houdt in dat de aanwezigheid van enkele ongeveer even grote groepen in verband staat met een hoger sociaal vertrouwen in een land. Dit resultaat is echter tegen verwachting in. Kortom, deze hypothese kan niet ondersteund worden.

Ten derde werd hypothese drie getoetst: sociaal vertrouwen heeft een negatieve relatie met ingroup bias. Uit de correlatie analyse bleek dat sociaal vertrouwen inderdaad een

negatieve relatie had met ingroup bias r=-.15, p=.000. Ook wanneer sociaal vertrouwen in een regressie analyse wordt gezet met de variabelen inkomensongelijkheid, gepolariseerde

etnische diversiteit en gefragmenteerde etnische diversiteit, heeft sociaal vertrouwen een negatieve relatie met ingroup bias β =-.173, t(1012)=-5.344, p=.000. Dit effect is zelfs sterker dan voorheen, waarschijnlijk als gevolg van suppressie effecten. Dit effect bleef ongeveer van gelijke grootte in een regressie analyse met de variabelen inkomensongelijkheid,

(24)

gefragmenteerde etnische diversiteit en gefragmenteerde religieuze diversiteit β =-.173,

t(1016)=-5.143, p=.000. Samengevat, de hypothese wordt ondersteund: sociaal vertrouwen

heeft een negatieve relatie met ingroup bias. Dit houdt in dat een hoog sociaal vertrouwen een voorspeller is van minder ingroup bias in een land.

Tenslotte werd er exploratief gekeken naar de relatie tussen religieuze diversiteit en sociaal vertrouwen en ook naar de relatie tussen inkomensongelijkheid en sociaal vertrouwen. Hoewel er vooraf geen hypothesen zijn opgesteld over de relaties tussen deze variabelen, zijn de resultaten toch niet geheel in de lijn ter verwachting. Uit de correlatie analyse blijkt dat gefragmenteerde religieuze diversiteit een positieve relatie heeft met sociaal vertrouwen

r=.42, p=.000. Dit houdt in dat des te meer religieuze groepen in een land, des te meer

vertrouwen mensen in elkaar hebben. Eveneens bleek, opnieuw niet geheel in de lijn ter verwachting, dat gepolariseerde religieuze diversiteit een positieve relatie heeft met sociaal vertrouwen r=.20, p=.000. Dit houdt in dat de aanwezigheid van enkele ongeveer even grote groepen in een land een voorspeller is van meer vertrouwen onder de bevolking. Dit resultaat komt overeen met het resultaat van hypothese één, dat gepolariseerde etnische diversiteit een positieve relatie heeft met ingroup bias.

Daarnaast bleek uit de correlatie analyse dat inkomensongelijkheid een zwakke, maar significant positieve relatie heeft met sociaal vertrouwen r=.06, p=.050. Dit betekent dat des te hoger de inkomensongelijkheid in een land, des te hoger het sociale vertrouwen onder de bevolking. Verder bleek dat inkomensongelijkheid een negatieve relatie heeft met ingroup

bias r=-.14, p=.000. Dit effect blijft overeind in een regressie analyse met de variabelen

gepolariseerde etnische diversiteit, gepolariseerde religieuze diversiteit en sociaal vertrouwen

β =-.166, t(1016)=-4.800, p=.000. Dit betekent dat meer inkomensongelijkheid in verband

staat met minder ingroup bias. Ook bleek dat gepolariseerde religieuze diversiteit een positieve relatie heeft met inkomensongelijkheid r=.43, p=.000. Dit houdt in dat de

(25)

aanwezigheid van enkele ongeveer even grote religieuze groepen in verband staat met meer inkomensongelijkheid.

Een opvallend resultaat betreft de relatie tussen ingroup bias en gepolariseerde religieuze diversiteit; deze is niet significant r=-.04, p=.248. Dit geldt ook voor de relatie tussen ingroup bias en gefragmenteerde religieuze diversiteit r=-.03, p=.370. Echter, wanneer beide opgenomen worden in een regressie analyse met de andere variabelen blijkt dat

gepolariseerde religieuze diversiteit een zwakke, maar significant positieve relatie heeft met

ingroup bias β =.070, t(1012)=2.010, p=.045. Ook gefragmenteerde religieuze diversiteit

heeft in deze analyse dan een licht positieve relatie met ingroup bias β =.083, t(1016)=2.371,

p=.018. Dit mogelijk opnieuw vanwege het zogeheten suppressie effect. Dit betekent dat

zowel de aanwezigheid van enkele ongeveer even grote religieuze groepen als de aanwezigheid van veel religieuze groepen, in verband staat met meer ingroup bias. Alle correlaties zijn samengevat in tabel 1.

Tabel 1. Correlaties variabelen. _________________________________________________________ Meting 1 2 3 4 5 6 7 __________________________________________________________ 1. Ingroup bias __ 2. Fraction ED -.034 __ 3. Fraction RD -.028 .094* __ 4. Social Trust -.148*.049 .417* __ 5. Inkomen ong -.135*.325* .267* .061**__ 6. Pol ED .022 .785* -.102*.226* .142* __ 7. Pol RD -.036 .171* .729* .204* .433* -.004 __ _________________________________________________________ *p<.01 **p=.05

Fraction ED=Gefragmenteerde etnische diversiteit, Fraction RD= Gefragmenteerde religieuze diversiteit, Social Trust= algemeen sociaal vertrouwen, Inkomen ong= inkomensongelijkheid, Pol ED= gepolariseerde etnische

(26)

diversiteit, Pol RD= Gepolariseerde religieuze diversiteit.

Discussie

In dit onderzoek werd de relatie onderzocht tussen etnische diversiteit, ingroup bias en sociaal vertrouwen. Hypothese één, dat etnische diversiteit een positieve relatie heeft met

ingroup bias, wordt gedeeltelijk ondersteund: gepolariseerde etnische diversiteit heeft een

positieve relatie met ingroup bias. Dit betekent dat de aanwezigheid van ongeveer enkele even grote groepen in een land een voorspeller is voor het toenemen van ingroup bias. Het gegeven dat gefragmenteerde etnische diversiteit niet leidt tot een toename van ingroup bias is niet geheel verrassend. Eerdere kritieken in het kader van de relatie tussen etnische

diversiteit en conflictvorming komt hier sterk mee overeen: het gegeven dat etnische diversiteit in verband zou staan met meer conflict wordt door veel wetenschappers als te simplificeert beschouwd (Montalvo & Reynal-Querol, 2005). Horowitz (1985) vindt

bijvoorbeeld dat de relatie tussen etnische diversiteit en conflicten niet eenduidig is. Hij stelt dat er zowel in heterogene als homogene gemeenschappen minder conflict is, ten op zichte van gemeenschappen waarbij een grote etnische minderheid en etnische meerderheid aanwezig zijn. Bovendien deden collier en Hoeffler (2002, aangehaald in Montalvo & Reynal-Querol, 2005) onderzoek naar de oorzaken van het ontstaan van een burger oorlog (conflict) en vonden dat zowel etnische als religieuze gefragmenteerde diversiteit geen significante voorspellers zijn van het ontstaan van dergelijk conflict. Al om al, de

aanwezigheid van enkele even grote etnische groepen is een betere voorspeller van ingroup

bias dan de hoeveelheid (kleinere) etnische groepen in een land. Bovendien is er uit

exploratieve analyses ook gebleken dat, naast gepolariseerde etnische diversiteit zoals

hierboven beschreven, ook gepolariseerde religieuze diversiteit een licht positieve relatie heeft met ingroup bias. Ook gefragmenteerde religieuze diversiteit is licht positief gerelateerd aan

ingroup bias.

(27)

Hypothese twee, dat etnische diversiteit een negatieve relatie zou hebben met sociaal vertrouwen, kan niet bevestigd worden. Er werd in plaats daarvan juist een positieve relatie gevonden tussen gepolariseerde etnische diversiteit en sociaal vertrouwen. Dit onverwachte resultaat kan wellicht verklaard worden door het gebruik van een divers aantal landen in het huidige onderzoek. Eerder onderzoek naar de relatie tussen etnische diversiteit en sociaal vertrouwen is veelal gedaan in een Noord-Amerikaanse context (Alesina & Ferrara, 2002; Costa & Kahn, 2003; Putnam, 2007). Hooghe, Reeskens, Stolle en Trappers (2009) hebben echter onderzoek gedaan naar de relatie tussen etnische diversiteit en sociaal vertrouwen binnen Europese context. De onderzoekers maakten gebruik van 26 verschillende metingen en slechts twee metingen hadden een significant verband met sociaal vertrouwen: de komst van buitenlandse arbeiders en de toename van buitenlandse arbeiders. Kortom, het negatieve verband tussen etnische diversiteit en sociaal vertrouwen is wellicht uitsluitend een kenmerk van Noord-Amerikaanse samenlevingen.

Uit de exploratieve analyse bleek ook dat gefragmenteerde religieuze diversiteit een positieve relatie heeft met sociaal vertrouwen. Maar ook gepolariseerde religieuze diversiteit heeft een positieve relatie met sociaal vertrouwen. Er wordt dus een consistent patroon gevonden tussen verschillende varianten van etnische en religieuze diversiteit in relatie tot sociaal vertrouwen. Naast de verklaring dat de positieve relatie tussen de variabelen wellicht kenmerkend is voor Noord-Amerikaanse samenlevingen, kan het resultaat ook verklaard worden aan de hand van de contact hypothese. De toegenomen etnische diversiteit onder bevolking hangt mogelijk samen met een toename in contact tussen verschillende etniciteiten en de lokale bevolking, hierdoor kunnen positieve attitudes gevormd worden ten op zichte van immigranten. Kortom, positief contact met andere etniciteiten kan positieve attitudes

stimuleren waardoor sociaal vertrouwen zal toenemen.

(28)

Hypothese 3 wordt ondersteund: sociaal vertrouwen heeft een negatieve relatie met

ingroup bias. Dit resultaat is naar verwachting: des te hoger het niveau van sociaal

vertrouwen in een land, des te minder ingroup bias. Dit resultaat illustreert dat sociaal vertrouwen een belangrijke variabele is voor een vreedzame samenleving en daarom is het belangrijk om dit ten alle tijden te stimuleren.

Uit de exploratieve analyses bleek dat inkomensongelijkheid een licht positieve relatie had met sociaal vertrouwen. Des te meer inkomensongelijkheid, des te meer sociaal

vertrouwen. Hoewel er vooraf geen duidelijke hypothesen zijn opgesteld voor deze relatie is het desalniettemin een onverwachts resultaat; in de literatuur wordt er veelal een negatieve relatie gevonden tussen inkomensongelijkheid en sociaal vertrouwen. Wilkinson en Pickett (2010) deden onderzoek naar deze relatie met een grote en diverse groep landen. Uit de resultaten bleek dat landen met hoge niveaus van inkomensongelijkheid gerelateerd zijn aan lage niveaus van sociaal vertrouwen. In studie twee wordt deze relatie opnieuw onderzocht maar dan bij een groter aantal landen als steekproef.

Tenslotte bleek dat de mediatie hypothese niet ondersteund kan worden. Hoewel er wel een significante relatie is gevonden tussen gepolariseerde etnische diversiteit en ingroup

bias, bleek de link tussen etnische diversiteit en sociaal vertrouwen positief in plaats van het

verwachte negatieve verband. Om deze reden is er geen mediatie analyse uitgevoerd, de mediatie was immers verwacht op basis van een andere samenhang tussen de variabelen.

Al met al, de belangrijkste conclusies uit het bovenstaande onderzoek zijn dat de aanwezigheid van enkele even grote etnische en religieuze groepen, een voorspeller is van meer ingroup bias. Eveneens bleek dat ook gepolariseerde etnische en religieuze diversiteit mogelijk geen negatieve maar in plaats daarvan positieve gevolgen heeft voor sociaal vertrouwen. Derhalve heeft sociaal vertrouwen een negatieve relatie met ingroup bias.

(29)

Naast ingroup bias is er ook besloten om te kijken of etnische diversiteit mogelijk samenhangt met minder nationalisme. De komst van andere etniciteiten kan mogelijk een bedreiging vormen voor de eigen nationaliteit, een belangrijk aspect van de identiteit. De verdeeldheid die ontstaat door een toename in diversiteit binnen een land kan mogelijk de nationale identiteit ondermijnen. Om deze reden zal er worden gekeken of etnische diversiteit mogelijk een negatieve relatie heeft met nationalisme. Zowel ingroup bias als nationalisme benadrukken het positief evalueren van de eigen groep ofwel land. Het land waarin men woont, de nationaliteit, is een belangrijk aspect van de identiteit. Echter, hoewel de concepten in hun definities op elkaar lijken, zijn ze mogelijk op verschillende niveaus werkzaam. Daar waar ingroup bias negatieve gevoelens ten op zichte van de outgroup kan stimuleren en solidariteit kan verminderen, beargumenteert Miller (1995, aangehaald in Reeskens & Wright, 2013) dat nationalisme juist sociaal vertrouwen en solidariteit versterkt. Gezamenlijke

nationale identiteit fungeert namelijk als een overkoepelende categorie, ongeacht de etnisch en religieuze groepen en functioneert als lijm die een gemeenschap bij elkaar houdt. Er kan daarom verwacht worden dat in etnisch homogene landen, hoog nationalisme heerst en dat dit gerelateerd is aan een hoog niveau van sociaal vertrouwen. Andersom, de aanwezigheid van verschillende etnische groepen kan samenhangen met meer ingroup bias, maar op zijn beurt minder nationalisme; er is immers geen gevoel van een overkoepelende eenheid, omdat de subgroepsidentiteit wordt benadrukt. België bestaat bijvoorbeeld grotendeels uit twee ongeveer even grote groepen: Walen en Vlamingen. Op basis van ingroup bias kan er verwacht wordt dat deze groepen sterk met de eigen groep identificeren; zij voelen zich dus vooral Waals of Vlaams. Echter, zij zullen zich mogelijk minder “Belg” voelen vanwege deze verdeeldheid. Daarentegen zullen homogene landen zoals bijvoorbeeld Noorwegen of

Zweden, mogelijk hoger scoren op nationalisme, maar lager op ingroup bias. Met andere

(30)

woorden, hoge niveaus van ingroup bias impliceren mogelijk lage niveaus van nationalisme en andersom.

De vorige studie maakte gebruik van een gering aantal landen in het onderzoek (18). In studie twee zullen daarentegen 73 landen deelnemen afkomstig van ieder continent.

Aangezien veel onderzoeken plaatsvinden in een Noord-Amerikaanse context, ofwel westerse context, is de diversiteit van deze steekproef een toevoeging aan het onderzoeksgebied

doordat de resultaten breed interpreteerbaar zullen zijn.

Studie 2 Inleiding

In studie 2 zal er gekeken worden naar de relatie tussen etnische diversiteit, sociaal vertrouwen en nationalisme. Er wordt verwacht dat etnische diversiteit een negatieve relatie heeft met nationalisme (H1). Doordat mensen van verschillende etniciteiten geneigd zijn zichzelf als superieur te zien ten op zichte van andere groepen, kan de identificatie met de eigen ingroup, een gevoel van eenheid in een etnisch diverse samenleving, verminderen. Mensen zullen zich daardoor mogelijk minder identificeren met en zijn minder trots op hun nationaliteit. Daarnaast wordt er verwacht dat etnische diversiteit een negatieve relatie heeft met sociaal vertrouwen (H2). Op basis van het gelijkheidsparadigma is het mogelijk dat mensen elkaar als erg verschillend waarnemen in etnisch diverse samenlevingen waardoor er een laag algemeen sociaal vertrouwen heerst. Vervolgens wordt er verwacht dat sociaal vertrouwen een positieve relatie heeft met nationalisme (H3). Op basis van het

gelijkheidsparadigma kan er verwacht worden dat landen met een hoog sociaal vertrouwen, elkaar als meer gelijk waarnemen, dus een sterker gevoel van eenheid bezitten en daarom een hoger gevoel van nationalisme zullen hebben. Tenslotte wordt er verwacht dat de relatie tussen etnische diversiteit en nationalisme gemedieerd wordt door sociaal vertrouwen (H4).

(31)

Methode

Deelnemende landen

Het huidige onderzoek zal gebruik maken van vier bestaande datasets. Een dataset met gegevens over nationalisme, afkomstig van World Value Survey. Een dataset met gegevens over etnische diversiteit, afkomstig van de CIA en een dataset met gegevens over sociaal vertrouwen. Het huidige onderzoek heeft gebruik gemaakt van gegevens van 73 landen: Europa: Albanië, Algerije, , Armenië, Azerbeidzjan, Belarus, Bosnië en Herzegovina, Bulgarije, Kroatië, Tsjechische Republiek, Finland, Frankrijk, Georgië, Duitsland, Groot-Brittannië, Hongarije, Italië, Jordanië, Litouwen, Moldavië, Nederland, Noorwegen, Polen, Roemenië, Russische Federatie, Servië, Slowakije, Spanje, Zweden, Turkije, Oekraïne. Afrika: Burkina Faso, Egypte, Ethiopië , Ghana, India, Mali, Marokko, Nigeria, Rwanda, Zuid-Afrika, Tanzania, Oeganda , Zambia, Zimbabwe. Amerika: Argentinië, Brazilië, Canada, Chili, Colombia, Dominicaanse Republiek, El Salvador, Guatemala, Mexico, Peru, Verenigde Staten, Uruguay, Venezuela. Azië: Bangladesh, China, India Indonesië, Iran, Irak, Israël, Japan, Kyrgyzstan, Thailand, Singapore, Maleisië, Pakistan, Filippijnen, Vietnam. Oceanië: Australië, Nieuw-Zeeland. Er is gekozen voor het gebruik van deze 73 landen omdat hiervoor zowel gegevens over nationalisme als etnische diversiteit en sociaal vertrouwen beschikbaar zijn. Er is gebruikt gemaakt van een zo groot mogelijk aantal landen om een zo divers mogelijke steekproef te krijgen. Het aantal mensen uit de landen die hebben deelgenomen aan de vragenlijst over nationalisme bedraagt in totaal 231317 deelnemers.

Tenslotte worden er twee alternatieve hypothesen getest. Exploratieve hypothese één test of religieuze diversiteit een negatieve relatie heeft met sociaal vertrouwen. Exploratieve hypothese twee test of inkomensongelijkheid een positieve relatie heeft met sociaal

vertrouwen. Voor de exploratieve analyses zal er gebruik worden gemaakt van twee

(32)

additionele datasets: Een over religieuze diversiteit, afkomstig van de CIA. En een over inkomensongelijkheid, eveneens afkomstig van de CIA.

Procedure

De methode gebruikt voor het verkrijgen van de bestaande datasets over sociaal vertrouwen, etnische diversiteit en nationalisme betreft het gebruik van zoekmachines zoals Google. Trefwoorden die hierbij gebruikt worden zijn onder andere: ethnic diversity,

religious, proud, nationality, nationalism, nation, diversity, religion, cultural groups, trust, social trust, worldwide, countries, statistics, numbers, graphs, results, heterogeneity, interracial, income inequality, income distribution. Ook wordt er gezocht op bekende sites

voor databanken zoals de CIA, the Worldbank, World Value Survey, European Value Survey, CBS, Nation master en European Union.Voor de landen Venezuela en Zweden had de CIA geen waarden voor etnische diversiteit, deze werden eveneens van de website van populstat gehaald.

Vervolgens werden de fractionalisatie en polarisatie waarden berekend voor religieuze en etnische diverisiteit met de eerder genoemde formules. Hierbij werden de groepen “other”, “unaffiliated” en “unspecified” samengevoegd; het betrof immers geen etnische of religieuze groep. Gegevens voor etnische diversiteit van Venezuela, Nigeria, Zweden, Italië, Spanje en Frankrijk misten in de dataset van de CIA en zijn verkregen via een andere dataset van populstat. Hoewel dit geen officieel erkende databank is, kwamen de gegevens sterk overeen met die van de CIA en daarom hebben we er toch voor gekozen de gegevens te gebruiken van deze site in plaats van het excluderen van de landen vanwege missende waarden. Overigens is het aandeel van etnische en religieuze groepen in enkele landen groter dan 100%. Dit komt doordat mensen meerdere antwoorden hebben gegeven. Dit betreft Japan, Nieuw-Zeeland, Canada, Iraq en Jordanië. Er is ervoor gekozen deze landen toch mee te nemen in de analyse omdat zij toch waardevolle informatie kunnen geven ondanks deze tekortkoming.

(33)

Materialen

Er worden vijf verschillende datasets gebruikt voor het beantwoorden van de

hoofdvraag en hypothesen. Gegevens van sociaal vertrouwen zijn afkomstig van World Value Survey en European Survey. Gegevens van nationalisme zijn afkomstig van World Value Survey. Gegevens van etnische diversiteit zijn afkomstig van de CIA, gegevens van religieuze diversiteit zijn afkomstig van de CIA en gegevens van inkomensongelijkheid zijn eveneens afkomstig van de CIA. Ook in dit onderzoek wordt er gebruikt gemaakt van zowel de

fractionalisatie index, ofwel de Hirschman-Herfindahl index (Anderson & Paskeviciute, 2006) en de polarisatie index (Montalvo &Marta, Reynal-Guerol, 2005).

Gegevens van etnische diversiteit zijn verkregen van de website van de CIA world factbooks op

https://www.cia.gov/library/publications/the-world-factbook/fields/print_2075.html. Gegevens voor Venezuela, Nigeria, Zweden, Italië, Spanje en Frankrijk zijn verkregen van populstat op http://www.populstat.info/populhome.html.

Gegevens van nationalisme zijn verkregen van de website van World Value Survey op http://www.wvsevsdb.com/wvs/WVSData.jsp?Idioma. Nationalisme is gemeten met de vraag: hoe trots ben je om (Nederlands/Duits/Amerikaans) te zijn? Antwoord mogelijkheden op een schaal met “erg trots, redelijk trots, niet zo trots, helemaal niet trots”.

Om de exploratieve analyse te onderzoeken of religieuze diversiteit een verband heeft met sociaal vertrouwen wordt er gebruik gemaakt van een database over religieuze diversiteit en is verkregen van de website van CIA op https://www.cia.gov/library/publications/the-world-factbook/fields/2122.html. Gegevens van Guatamala, Ukraïne en Nigeria zijn verkregen van populstat op http://www.populstat.info/populhome.html.

Om de exploratieve analyse te onderzoeken of inkomensongelijkheid een verband heeft met sociaal vertrouwen wordt er gebruik gemaakt van een database over

(34)

inkomensongelijkheid en is verkregen van de website van de een CIA world factbooks op https://www.cia.gov/library/publications/the-world-factbook/rankorder/2172rank.html. Deze database bevat Gini coëfficiënt waarden. Indien het inkomen gelijk verdeeld is en iedereen exact dezelfde hoeveelheid zou krijgen dan is het Gini coëfficiënt 0. Indien het inkomen echter sterk verschillend is, zou het Gini coëfficiënt 1 zijn. Dus, des te hoger de waarde, des te meer het land gekenmerkt wordt door ongelijkheid in inkomen.

Resultaten

Voor het analyseren van de data is er gebruik gemaakt van correlaties en regressie analyses. De regressie analyse is geïnterpreteerd met een significantie niveau van 0,05. Zoals al in studie één geconstateerd, liet de correlatie analyse met alle variabelen zien dat een aantal variabelen zeer hoog met elkaar samenhangen. Gefragmenteerde etnische diversiteit en gepolariseerde etnische diversiteit hebben een sterke positieve relatie r=.79, p=.000. Eveneens hangen de variabelen gefragmenteerde religieuze diversiteit en gepolariseerde religieuze diversiteit sterk samen r=.73, p=.000. Nu er gebruik wordt gemaakt van een andere uitkomst variabele wordt opnieuw naar de multicollineariteit gekeken. Uit de regressie analyse bleek dat de gemiddelde VIF groter is dan één, namelijk VIF=1.911. Eigenwaarde zes wordt verklaard door gepolariseerde etnische diversiteit met 83% en gefragmenteerde

etnische diversiteit met 67 %. Eigenwaarde vijf wordt verklaard door gepolariseerde religieuze diversiteit met 79% en gefragmenteerde religieuze diversiteit met 49%. Er is dus sprake van multicollineariteit en daarom zullen deze variabelen in een regressie analyse van elkaar gescheiden worden.

Allereerst werd hypothese één getoetst : etnische diversiteit heeft een negatieve relatie met nationalisme. Uit de correlatie analyse bleek dat etnische diversiteit geen significante relatie heeft met nationalisme r=.19, p=.108. Eveneens bleek dat gepolariseerde etnische diversiteit geen significante relatie heeft met nationalisme r=.09, p=.440. Maar ook een

(35)

regressie analyse met de variabelen gepolariseerde religieuze diversiteit, sociaal vertrouwen en inkomensongelijkheid, liet zien dat de relatie tussen gepolariseerde etnische diversiteit en

ingroup bias niet significant is β=.050, t(67)=.439, p=.662. Eveneens bleek uit een regressie

analyse met de variabelen sociaal vertrouwen, inkomensongelijkheid en gefragmenteerde religieuze diversiteit, dat de relatie tussen gefragmenteerde etnische diversiteit en ingroup

bias ook niet-significant is β=.12, t(67)=.853, p=.397. De hypothese kan daarom niet

ondersteund worden.

Ten tweede werd hypothese twee getoetst: etnische diversiteit heeft een negatieve relatie met sociaal vertrouwen Uit de correlatie analyse bleek dat gefragmenteerde etnische diversiteit inderdaad een negatieve relatie heeft met sociaal vertrouwen r=-.33, p=.004. Dit houdt in dat de aanwezigheid van meer etnische groepen in een land een voorspeller is van minder sociaal vertrouwen onder de bevolking. Gepolariseerde etnische diversiteit heeft daarentegen geen significante relatie met sociaal vertrouwen r=-.20, p=.089. Kortom, de hypothese wordt gedeeltelijk ondersteund: meer gefragmenteerde etnische diversiteit is een voorspeller voor minder sociaal vertrouwen.

Vervolgens werd hypothese drie getoetst: sociaal vertrouwen heeft een positieve relatie met nationalisme. Uit de correlatie analyse bleek echter dat sociaal vertrouwen een significante negatieve relatie heeft met nationalisme r=-.24, p=.043. Dit betekent dat een hoog niveau van sociaal vertrouwen in verband staat met minder nationalisme. In tegenstelling tot het resultaat van de correlatie analyse, wordt er in een regressie analyse met de variabelen gepolariseerde etnische diversiteit, gepolariseerde religieuze diversiteit en

inkomensongelijkheid, geen significant effect gevonden van de relatie tussen sociaal

vertrouwen en nationalisme β=-.071, t(67)=-.588, p=.558. Al met al, alleen op basis van de correlaties, blijkt dat meer sociaal vertrouwen een voorspeller is van minder nationalisme. De hypothese wordt niet ondersteund.

(36)

Tenslotte werd er exploratief gekeken naar de relatie tussen religieuze diversiteit en sociaal vertrouwen en ook naar de relatie tussen inkomensongelijkheid en sociaal vertrouwen. Uit de correlatie analyse blijkt dat gefragmenteerde religieuze diversiteit geen significante relatie heeft met sociaal vertrouwen r=-.002, p=.986. Eveneens blijkt dat gepolariseerde religieuze diversiteit geen significante relatie heeft met sociaal vertrouwen r=.06, p=.642. Kortom, er wordt geen relatie gevonden tussen de (gepolariseerde) religieuze variant van diversiteit en sociaal vertrouwen.

Daarnaast bleek dat inkomensongelijkheid wel een significant negatieve relatie heeft met sociaal vertrouwen r=-.43, p=.000. Dit houdt in dat meer inkomensongelijkheid een voorspeller is van minder sociaal vertrouwen in een land. Ook heeft inkomensongelijkheid een significant positieve relatie met nationalisme r=.39, p=.001. Dit effect blijft overeind in een regressie analyse met variabelen gepolariseerde etnische diversiteit, gepolariseerde religieuze diversiteit en sociaal vertrouwen β =.351, t(67)=2.932, p=.005 evenals een

regressie analyse met variabelen sociaal vertrouwen, gefragmenteerde etnische diversiteit en gefragmenteerde religieuze diversiteit β =.345, t(67)=2.797, p=.007. Dus dat wil zeggen: meer inkomensongelijkheid staat in verband met meer nationalisme.

Tot slot bleek dat gepolariseerde religieuze diversiteit een significante negatieve relatie heeft met nationalisme r=-.27, p=.022. Dit effect bleef ook overeind in een regressie analyse met gepolariseerde etnische diversiteit, sociaal vertrouwen en inkomensongelijkheid β =-.251,

t(67)=-.282, p=.026. Kortom, dit houdt in dat de aanwezigheid van enkele ongeveer even

grote religieuze groepen een voorspeller is van minder nationalisme. Dit resultaat staat in verband met hypothese één, dat etnische diversiteit een negatieve relatie zou hebben met nationalisme. In plaats daarvan is er dus gevonden dat religieuze verdeeldheid in een land de eigen nationaliteit kan ondermijnen. De correlaties worden weergegeven in tabel 2.

(37)

Tabel 2. Correlaties variabelen. _________________________________________________________ Meting 1 2 3 4 5 6 7 __________________________________________________________ 1. Pol RD __ 2. Fraction ED .084 __ 3. Social Trust .055 -.333**__ 4. Inkomen ong -.007 .241* -.429**__ 5. Pol ED .146 .752** -.200 .175 __ 6. Fraction RD .691** .156 -.002 .058 .267* __ 7. Nationalisme -.267* .189 -.237* .392** .092 -.104 __ _________________________________________________________ *p<.05 **p<.01

Pol RD= Gepolariseerde religieuze diversiteit, Fraction ED=Gefragmenteerde etnische diversiteit, Social Trust=

algemeen sociaal vertrouwen, Inkomen ong= inkomensongelijkheid, Pol ED= gepolariseerde etnische diversiteit,

Fraction RD= Gefragmenteerde religieuze diversiteit.

Discussie

In dit onderzoek werd de relatie onderzocht tussen etnische diversiteit, nationalisme en sociaal vertrouwen. Hypothese één, dat etnische diversiteit een negatieve relatie heeft met nationalisme, wordt niet ondersteund. Er worden geen relaties gevonden tussen de variabelen. Een mogelijke verklaring voor deze bevindingen kan voortkomen uit de methode gebruikt voor het meten van de variabele nationalisme. Nationalisme is gemeten aan de hand van slechts één vraag: “hoe trots ben je om (Nederlands/Duits/Amerikaans) te zijn”? Er zijn vier antwoordmogelijkheden: “erg trots, redelijk trots, niet zo trots en helemaal niet trots”. Mogelijk is dit geen goede afspiegeling van nationalisme en wordt het concept nationalisme niet volledig gedekt met deze enige vraag. Dit kan een verklaring zijn waardoor er geen verband is gevonden tussen de variabelen.

(38)

Uit de exploratieve analyse daarentegen werd een relatie gevonden tussen

gepolariseerde religieuze diversiteit en nationalisme. Het bleek dat gepolariseerde religieuze diversiteit een negatieve relatie heeft met nationalisme. Deze bevinding is belangrijk doordat het deels overeenkomt met hypothese één. Tegen verwachting in blijkt dat niet de

aanwezigheid van etnisch diverse groepen, maar in plaats daarvan, de aanwezigheid van enkele ongeveer even grote religieuze groepen, een voorspeller kan zijn van minder nationalisme. Immers, de verdeeldheid binnen het land zorgt er wellicht voor dat de overkoepelende nationaliteit op de achtergrond verdwijnt en minder centraal staat. Het gegeven dat de religieuze variant en niet de etnische variant centraal staat komt wellicht door het gegeven dat religie meer een vaststaand concept is in tegenstelling tot etnische diversiteit (Reynal-Querol, 2002; Triandafyllidou, 2012). Zoals in de inleiding beschreven, kunnen verschillende nationaliteiten dezelfde religie aanhouden. Maar kan ook een persoon met twee nationaliteiten, bijvoorbeeld Frans en Nederlands, Moslim zijn. Daarentegen is het

onwaarschijnlijk dat een persoon half moslim en half christelijk is. Religie is daarom mogelijk een grotere bedreiging voor de nationale identiteit dan etniciteit.

Hypothese twee kan bevestigd worden: gefragmenteerde etnische diversiteit heeft een negatieve relatie met sociaal vertrouwen. Dit in tegenstelling tot het resultaat gevonden in studie één: daar bleek etnische diversiteit juist een licht positieve relatie te hebben met sociaal vertrouwen. Mogelijk komt dit door het gebruik van een grote steekproef in vergelijking met de steekproef gebruikt in studie één.

Hypothese drie, dat sociaal vertrouwen een positieve relatie zou hebben met

nationalisme, wordt niet ondersteund; op basis van de correlaties blijkt dat sociaal vertrouwen een negatieve relatie heeft met nationalisme. Dit resultaat kan mogelijk verklaard worden door het gegeven dat een hoog sociaal vertrouwen wellicht een klimaat van rust en

tevredenheid stimuleert in een land waardoor er minder angst heerst tegenover andere

(39)

etniciteiten. Zodoende zal er minder ingroup bias zijn en dus minder drang zich te identificeren met de eigen natie, ofwel minder nationalisme als gevolg.

Uit de exploratieve analyses bleek dat inkomensongelijkheid een negatieve relatie heeft met sociaal vertrouwen. Dit resultaat komt, zoals al eerder aangegeven, overeen met het resultaat vaak gevonden in de literatuur waardoor de evidentie van deze bevinding versterkt wordt (Wilkinson en Pickett, 2010). Daarnaast bleek dat inkomensongelijkheid een positieve relatie heeft met nationalisme. Op basis van het gelijkheid-paradigma zou een negatief verband beter verklaarbaar zijn; er ontstaan grote sociaal-economische verschillen tussen mensen; laag inkomen versus hoog inkomen. Door deze verschillen zien mensen elkaar

mogelijk als minder gelijk waardoor een gevoel van eenheid afneemt en er dus sprake kan zijn van minder nationalisme. Echter, het gevonden positieve verband is lastiger te verklaren. Wilkinson & Pickett (2010) hebben aangetoond dat inkomensongelijkheid in verband staat met sociale vergelijking. De sociale vergelijkingstheorie van Festinger (1954) stelt dat er in het menselijk organisme een drijfveer bestaat om eigen vermogens te evalueren. Deze vergelijking doen mensen vaak aan de hand van vermogens van anderen in de omgeving. Naast zo’n vergelijking op interpersoonlijk niveau is het wellicht ook mogelijk deze vergelijking te doen op intergroeps niveau. Het is goed mogelijk dat landen met een hoog niveau van inkomensongelijkheid zich zullen vergelijken met andere landen die het nog minder hebben. Hierdoor zal de identificatie met het eigen land toenemen, ofwel nationalisme zal stijgen. De Verenigde Staten is hiervan een goed voorbeeld; een hoog niveau van

inkomensongelijkheid maar ook een sterk gevoel van nationalisme. Wel zou de positieve relatie tussen inkomensongelijkheid en nationalisme lopen via sociale vergelijking.

Tenslotte bleek opnieuw dat de mediatie hypothese niet ondersteund kan worden. Doordat de relatie tussen etnische diversiteit en nationalisme niet significant was, werd deze

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze resultaten bevestigen dat de dagelijkse ongelijke behandeling op de werkvloer niet (meer) plaats vindt omdat leden van de etnische minderheidsgroepen per definitie

Hoewel door onze respondenten weinig instroommaatregelen en nauwelijks initiatie- ven worden genomen om docenten voor het onderwijs te behouden, is wel zichtbaar dat rond de 40%

Een methode voor dynamische afvalcollectie zal dus moeten proberen de werklast over de dagen van de week te verspreiden, door bijvoorbeeld op vrijdag al wel een container te

At any one time only one of the ONUs was registered with the OLT as the optical signal to the other one was at- tenuated (below receiver sensitivity) with the VOA. The VOAs

These results clearly demonstrate that the seven-membered unsaturated cyclic phosphates can be polymerized via ROMP, but that the polymerization is far from a living process;

Samengenomen heeft dit onderzoek enkele hypotheses omtrent het verband tussen schooltype en het zelfvertrouwen en de motivatie van leerlingen op het

Use of social media for e-Government in the public health sector: A systematic review of published studies. Government

Omdat de reguliere exploitatie kosten gefinancierd worden door de deelnemende gemeenten, heeft de BAR-organisatie in principe geen geldleningen nodig anders dan voor de