• No results found

Het verband tussen psychopathische trekken en delinquentie onder jongeren : onderzoek binnen een niet-klinische populatie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het verband tussen psychopathische trekken en delinquentie onder jongeren : onderzoek binnen een niet-klinische populatie"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het verband tussen psychopathische trekken en delinquentie onder jongeren Onderzoek binnen een niet-klinische populatie

Student: Nolda Peetoom Studentnummer: 10006699 Docent: Jessica Asscher Aantal pagina’s: 28

(2)

Abstract

This study focused on psychopathic traits and delinquency within a non-clinical multiethnic sample of juveniles (N = 549) using both self-reported data and data reported by parents. Aim was to examine the presence of psychopathic traits and delinquent behavior within a native Dutch and within an immigrant group. More specifically we wanted to examine differences in the relationship between psychopathic traits and delinquency for the native Dutch and

immigrant group. No differences were found in the presence of psychopathic traits or delinquency. Based on the self-reported data there was no difference in the strength of the association between psychopathic traits and delinquency between natives and immigrants. Based on the parent reported data we found a significant positive association between psychopathic traits and delinquency for the native Dutch group, whereas for the immigrants, this significant association was not found. The difference in the strength of the association however was not significant.

(3)

Het verband tussen psychopathische trekken en delinquentie onder jongeren Psychopathie is een persoonlijkheidsstoornis die gekenmerkt wordt door verschillende gedragingen en cognitieve- en affectieve kenmerken die zich onder andere uiten in

impulsiviteit, egocentrisme, onbetrouwbaarheid en een gebrek aan berouw (Asscher et al., 2011 ; Lynam et al., 2009). Er zijn verschillende conceptuele modellen voor psychopathie ontwikkeld (Vitacco, Neumann & Jackson, 2005). Het oudere twee-factor model bestaat uit een factor die voornamelijk bestaat uit affectieve- en interpersoonlijke gedragingen en een factor die bestaat uit antisociale gedragingen (Harpur, Hare, & Hakstian, 1989). Cooke en Michie (2001) hebben het twee-factormodel naar aanleiding van onderzoek uitgebreid naar een drie-factormodel. Het drie-factormodel bestaat uit een arrogante en bedrieglijke

interpersoonlijke factor, een gebrekkige affectieve factor en antisociale gedragingen. De eerste interpersoonlijke factor bestaat uit gedragingen die gekenmerkt kunnen worden als manipulatief, charmant en arrogant gedrag. De eerste factor wordt ook wel narcisme genoemd (Cooke & Michie, 2001). De tweede factor wordt gekenmerkt door een gebrek aan berouw en empathie, oppervlakkige emoties en moeite met het nemen van verantwoordelijkheid. Deze tweede factor wordt ook wel de ‘callous unemotional’ trek genoemd. De derde factor bestaat uit onverantwoordelijkheid, impulsiviteit en een gebrek aan realistische doelen op lange termijn en wordt ook wel de impulsieve factor genoemd (Cooke & Michie, 2001). Tot slot bestaat het vier-factormodel (Hare & Neumann, 2006). In het vier-factormodel wordt ook gebruik gemaakt van de interpersoonlijke factor en de gebrekkige affectieve factor. De factor die gekenmerkt wordt door antisociale gedragingen wordt in het vier-factormodel echter in tweeën gesplitst in de factor leefstijl en de factor antisociaal gedrag (Hare & Neumann, 2006). Zoals beschreven zijn er dus verschillende conceptuele modellen beschikbaar om

(4)

psychopathische trekken te beschrijven en te onderzoeken.. In het huidige onderzoek is gekozen voor het veelgebruikte drie-factormodel.

Uit meerdere onderzoeken bleek er een relatie te bestaan tussen psychopathie en delinquent gedrag (Edens, Campbell & Weir, 2007; Gretton, Hare, & Catchpole, 2004;

Salekin, Rogers, & Sewell, 1997). Ook bleek er een relatie tussen psychopathie en agressie te bestaan (Cima & Raine, 2009). Zo vonden Gretton et al. (2004) in hun follow-up onderzoek dat een hogere score op de Psychopathy Checklist Youth Version (PCL:YV) een groter risico op gewelddadig gedrag op latere leeftijd betekende. Uit de meta-analyse van Edens et al. (2007) kwam een significant verband naar voren tussen psychopathie en algemene- en gewelddadige recidive. Dit sluit aan bij de bevindingen van Langton, Barbaree, Harkins en Peacock (2006), die een verband vonden tussen psychopathie en recidive. Tot slot bleek uit onderzoek van Langton et al. (2006) dat er een verband is tussen psychopathie en negatieve behandeluitkomsten bij zedendelinquenten.

Met betrekking tot de prevalentie van psychopathie zijn de cijfers wisselend. Het is echter wel duidelijk dat psychopathie vaker voorkomt bij mannen dan bij vrouwen (Strand & Belfrage, 2005). Dit sluit aan bij de bevindingen van Coid, Yang, Ullrich, Roberts en Hare (2009). In een steekproef van 638 mensen in Groot-Brittannië werd een prevalentie gevonden van 0.6% voor psychopathische trekken. Ook werden er correlaties gevonden met onder andere het mannelijke geslacht, agressief gedrag en drugsverslaving. In een steekproef van 149 delinquente jongens werd bij 21% van de jongeren psychopathische trekken vastgesteld (Kohler, Heinzen, Hinrichs, & Huchzemeier, 2009), waar Dolan (2004) tussen de 15% en de 25% psychopaten vond onder veroordeelde mannen en vrouwen.

Er is in de literatuur discussie over de mogelijkheid tot het vaststellen van

psychopathie bij jongeren. Sommige auteurs stellen dat op jonge leeftijd psychopathische trekken vast te stellen zijn, waar andere auteurs beweren dat veel gedragingen die als

(5)

psychopathisch geclasificeerd kunnen worden niet abnormaal zijn binnen de adolescentie. Dat er geen consensus over is, benadrukt het belang van voorzichtigheid met het labelen van jongeren, des te meer vanwege de negatieve lading en stigmatiserende werking. Het kan er toe leiden dat men denkt dat jongeren een groot gevaar vormen en harder gestraft dienen te

worden (Dolan, 2004 ; Boccaccini, Murrie, Clark & Cornell, 2008). Seagrave en Grisso (2002) noemen in hun artikel zelfs dat een label psychopathie er in Amerika toe zou kunnen leiden dat een jongere veroordeeld wordt tot de doodstraf. Daarnaast beargumenteren Seagrave en Grisso (2002) dat bepaalde gedragingen misschien kunnen lijken op

psychopathisch gedrag, maar in feite vrij normale vormen van pubergedrag kunnen zijn. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij het niet sensitief zijn voor de gevoelens en gedachten van een ander dat ten onrechte bestempeld kan worden als niet empathisch.

Volgens Lynam et al. (2009) zijn er bij jeugdigen wel degelijk psychopathische trekken te signaleren. Uit onderzoek van Lynam et al. (2009) bleek dat psychopathische trekken vrij stabiel blijven door de tijd heen en aanhouden in de volwassenheid. Dit is in lijn met de bevindingen in het longitudinale onderzoek van Lynam, Caspi, Moffitt, Loeber & Stouthamer-Loeber (2007). Met name een gebrek aan schuldgevoel en empathie lijkt stabiel te blijven in de loop der tijd (Frick & White, 2008). Daarnaast komt uit onderzoek van Frick, Kimonis, Dandreaux en Farell (2003) naar voren dat psychopathische trekken meer stabiel blijven bij jongeren die meer probleemgedrag vertonen. Forsman, Lichtenstein, Andershed en Larsson (2008) geven in hun onderzoek aan dat het onwaarschijnlijk is dat psychopathische trekken slechts tijdelijke kenmerken zijn. Forsman et al. (2008) noemen psychopathie een vrij stabiel construct en schrijven dit toe aan genetische oorzaken. Deze stabiliteit geldt met name voor de ‘callous unemotional’ trek en impulsiviteit. Dit komt overeen met de uitkomsten van het onderzoek van Blonigen, Hicks, Krueger, Patrick en Iacano (2006). Hier werd dezelfde stabiliteit met betrekking tot ‘callous unemotional’ gedrag en impulsiviteit gevonden.

(6)

In tegenstelling tot de eerder genoemde stabiliteit geven Eden en Cahill (2007) in hun onderzoek juist aan dat het nog onduidelijk is in hoeverre psychopathie een stabiel construct is. In hun onderzoek wordt aangegeven dat er weinig longitudinaal onderzoek is dat langer duurt dan enkele jaren. Daarbij wordt genoemd dat het aannemelijk is dat psychopaat gedrag verdwijnt door de jaren heen, zoals dat vaak gebeurt met delinquent gedrag. Hierbij

aansluitend is de informatie van Dolan (2004). Dolan noemt in zijn artikel dat er onderzoek is waaruit naar voren komt dat prevalentiecijfers van psychopathie hoger zijn in de adolescentie dan in de volwassenheid. Wanneer psychopathie een stabiel construct zou zijn, zouden prevalentiecijfers ongeveer gelijk moeten blijven van de adolescentie tot de volwassenheid. Tot slot noemen Edens, Skeem, Cruise en Cauffman (2001) in hun review dat de adolescentie mogelijk de moeilijkste periode is om psychopathie vast te stellen, juist doordat er zoveel ontwikkelingen plaats vinden en jongeren bepaalde gedragingen laten zien die getypeerd kunnen worden als psychopathische trekken. Bovenstaande geeft weer dat er nog veel discussie is over de mogelijkheid tot het al dan niet vaststellen van psychopathische trekken bij jongeren en maakt duidelijk dat meer onderzoek naar psychopathische trekken onder jongeren gewenst is.

Eerder onderzoek naar het verband tussen psychopathische trekken en delinquent gedrag onder zowel autochtone- als allochtone jongeren laat wisselende uitkomsten zien. Asscher et al. (2013) vonden in hun onderzoek naar verschillen in het verband tussen psychopathische trekken en delinquent gedrag onder zowel autochtone- als allochtone jongeren geen verschillen in de aanwezigheid van ‘callous unemotional’ trekken en

impulsiviteit. Wel bleek er in de allochtone groep delinquente jongeren een hogere mate van narcistische trekken te zijn.

Edens en Cahill (2007) vonden in hun longitudinale onderzoek in een multi-etnische steekproef naar recidive onder jongeren een sterker verband tussen psychopathische trekken

(7)

en delinquentie onder autochtonen, terwijl Skeem, Eden, Colwell en Camp (2004) geen etnische verschillen in het verband tussen psychopathische trekken en delinquentie vonden in hun meta-analyse. Er dus geen eenduidige conclusie te trekken met betrekking tot dit

onderwerp.

In het onderzoek van Asscher et al. (2013) is geen verband gevonden tussen

psychopathische trekken en delinquent gedrag onder allochtonen. Gezien het verband tussen psychopathie en delinquentie dat in eerder onderzoek (Salekin, Rogers, & Sewell, 1997 ; Gretton, Hare & Catchpole, 2004 ; Edens, Campbell & Weir, 2007) gerapporteerd is, lijkt dit vreemd. Als er gekeken wordt naar criminaliteitscijfers blijken allochtone jongeren hier veelvuldig in voorkomen (Asscher et al, 2013). De verwachting zou dan kunnen zijn dat er dus ook bij allochtone jongeren een verband bestaat tussen psychopathie en delinquent gedrag. In het artikel van Asscher et al. (2013) werden meerdere mogelijke verklaringen genoemd voor het ontbreken van een verband tussen psychopathische trekken en delinquentie onder allochtonen. Er werd bijvoorbeeld genoemd dat er sprake kan zijn van onderrapportage van zowel psychopathische trekken als ernstig delinquent gedrag. Een andere genoemde verklaring kan zijn dat er bij allochtonen andere risicofactoren een grotere rol spelen. Een ander punt is dat de huidige instrumenten om psychopathie te meten voornamelijk ontwikkeld en gevalideerd zijn voor autochtone jongeren. Aangezien psychopathie een aanknopingspunt kan vormen binnen behandelingsmogelijkheden is het van groot belang om vast te stellen in hoeverre psychopathische trekken een (gelijke) rol spelen bij allochtone jongeren. Onderzoek naar psychopathische trekken is zowel van belang binnen niet-delinquente groepen als binnen delinquente allochtone jongeren.

In dit onderzoek zal bekeken worden in hoeverre er etnische verschillen zijn in de sterkte van het verband tussen psychopathische trekken en delinquentie in een normale populatie jongeren. Hiervoor wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van zowel ouder- als

(8)

kindrapportage om de betrouwbaarheid te vergroten. Uit onderzoek van Breuk, Clauser, Stams, Slot en Dorelijers (2007) bleek dat zelfrapportage van delinquente jongeren over hun probleemgedrag onbetrouwbaar is. Uit het onderzoek van Breuk et al. (2007) kwam naar voren dat delinquente jongeren met psychische stoornissen sterk de neiging hebben

psychopathologie onder te rapporteren. Hoewel de steekproef in het huidige onderzoek niet bestaat uit delinquente jongeren, wordt toch geprobeerd onderrapportage te ondervangen door ook een ouder te bevragen. Eerst wordt onderzocht of er etnische verschillen zijn in de mate van aanwezigheid van psychopathische trekken en delinquent gedrag. Vervolgens zal er gekeken worden of er verschillen zijn in de sterkte van het verband tussen psychopathische trekken en delinquent gedrag. Met het oog op het ontwikkelen van preventieprogramma’s voor jongeren is het huidige onderzoek van groot belang. Wanneer het verband tussen psychopathische trekken en delinquent gedrag voor autochtonen en allochtonen anders blijkt te zijn, vraagt dit om andere preventieve maatregelen voor de verschillende groepen.

Uitkomsten van het huidige onderzoek zijn gezien de wisselende uitkomsten in eerder onderzoek moeilijk te voorspellen.

Methode

Procedure

De deelnemers zijn, in een tijdbestek van 6 maanden, zowel geworven via het netwerk van de onderzoekers als via middelbare- en mbo scholen. De benadering in het netwerk is vooral via social media kanalen gedaan en alle deelnemers die geworven zijn via het netwerk van de onderzoekers hebben de vragenlijst zelfstandig online ingevuld. Na benadering hebben vijf scholen toegezegd mee te doen aan het onderzoek. Hoeveel scholen er in totaal benaderd zijn en hoeveel van de deelnemers zijn geworven via het netwerk en via school is onbekend, daar de vragenlijsten grotendeels online zijn afgenomen. De ouders van de jongeren die deel

(9)

hebben genomen via school en nog geen 18 jaar oud waren zijn vooraf op de hoogte gesteld door middel van een informatiebrief gebruik makend van een zogenaamde passieve consent methode. Dit houdt in dat de ouders geen toestemming hoefden te geven, maar wel bezwaar konden maken tegen deelname. De ouders zijn zowel per brief als via e-mail benaderd. De jongeren zijn van het onderzoek op de hoogte gesteld in de klas. Hierbij is benadrukt dat deelname vrijwillig is en dat het een maand na deelname nog mogelijk is om de gegevens terug te trekken, zonder opgaaf van redenen. Voor deelname aan het onderzoek hebben de jongeren die via scholen zijn benaderd de informatie omtrent het onderzoek gelezen en de kans gekregen om vragen te stellen aan de onderzoeker en hebben vervolgens de vragenlijst in bijzijn van de onderzoeker in 20 tot 35 minuten ingevuld. De ouders hebben de link naar het onderzoek per e-mail ontvangen. Daarnaast is aan de deelnemende kinderen een vragenlijst op papier meegegeven voor de ouders. De ouders hebben de vragenlijsten vervolgens zelfstandig op papier of online ingevuld. Het onderzoek is vooraf goedgekeurd door de ethische

commissie van de Universiteit van Amsterdam.

Participanten

In totaal hebben N = 549 jongeren tussen 12 en 20 jaar oud (M= 15.3; SD = 1.76) en 128 ouders meegedaan. Van de deelnemende jongeren heeft 12% een niet Nederlandse- of een gemengde achtergrond en van slechts 7 van de allochtone jongeren is ook

oudergerapporteerde data beschikbaar. Van de deelnemende ouders is 97% van autochtone afkomst. Van de autochtone jongeren volgt 43.2% van de deelnemers een vmbo opleiding, 14.4% gaat naar de havo, 27% volgt het vwo en 15.3% volgt een andere opleiding,

bijvoorbeeld middelbaar- of hoger beroepsonderwijs of gaat naar de universiteit. Van de allochtone groep volgt 58% een vmbo opleiding, 9% gaat naar de havo, 14% naar het vwo en

(10)

19% volgt een andere opleiding. Van de autochtone groep jongeren is 59% man, van de allochtone groep is 54% man.

Instrumenten

Psychopathische trekken

Om psychopathische trekken te meten is er gebruik gemaakt van een door van Vugt et al. (2012) samengestelde vragenlijst. De vragenlijst is samengesteld uit de Antisocial Process Screening Device (APSD) en de Inventory of Callous-Unemotional traits (ICU) (Frick & Hare, 2001) waarbij overlappende items zijn verwijderd.. De APSD bestaat uit 20 vragen verdeeld over de schalen ongevoelig/niet emotioneel, narcisme en impulsiviteit. Een

voorbeeldvraag van de schaal ongevoelig/niet emotioneel is ‘ik voel me slecht of schuldig als ik iets verkeerds heb gedaan’. Narcisme wordt bijvoorbeeld gemeten met de vraag ‘ik gedraag me aardig en charmant om te krijgen wat ik wil’. Een voorbeeldvraag van de schaal

impulsiviteit is ‘ik verveel me snel’. De ICU bestaat uit 24 vragen, verdeeld over de eerder genoemde schalen ongevoelig/niet emotioneel, narcsime en impulsiviteit. Een voorbeeldvraag van de schaal ongevoelig is ‘het kan mij niet schelen of ik in de problemen kom’. Een

voorbeeldvraag bij de schaal onverschillig is ‘ik excuseer me tegen mensen die ik pijn heb gedaan’. De schaal emotieloos bevat onder andere de vraag ‘ik laat mijn gevoelens niet aan anderen zien’. De samengestelde vragenlijst bestaat uit 36 vragen, verdeeld over de schalen narcisme (7), ongevoelig (24) en impulsiviteit (5) beantwoord moeten worden op een 4 punts Likertschaal, met antwoordmogelijkheden variërend van 1 = helemaal niet waar tot 4 = helemaal waar (Roose, Bijttebier, DeCoene, Claes, & Frick, 2009). Ook zijn de 18 items van de Youth Psychopathic Traits Inventory-Short Version (YPI-S) (Colins, Noom, &

Vanderplasschen, 2012) afgenomen. De YPI-S bestaat ook uit de drie schalen narcisme, ongevoelig en impulsiviteit en moet worden beantwoord op een vierpunts Likertschaal,

(11)

variërend van 1 = klopt helemaal niet tot 4 = klopt helemaal. De schaal affectief (ongevoelig) bevat zes vragen, bijvoorbeeld de vraag ‘ik vind huilen een teken van zwakte, zelfs als

niemand het ziet’. Een voorbeeldvraag van de schaal interpersoonlijk (narcisme) die uit zes items bestaat is ‘ik ben in staat mensen te misleiden door mijn charme en glimlach te

gebruiken’. De laatste schaal meet gedragsmatige kenmerken (impulscontrole) en bestaat ook uit zes items. Een voorbeeldvraag is ‘ik beschouw mijzelf als een behoorlijk impulsief

persoon’. Zie voor betrouwbaarheden van de gebruikte instrumenten Tabel 1.

Tabel 1.

Betrouwbaarheden instrumenten psychopathische trekken

α alle participanten α autochtone groep α allochtone groep APSD-ICU Ongevoelig .77 .75 .81 Narcisme .70 .70 .70 Impulsiviteit .67 .69 .55 YPI-S Ongevoelig .68 .63 .84 Narcisme .76 .75 .77 Impulsiviteit .70 .67 .82 Delinquentie

Om de mate van delinquent gedrag te meten zijn 13 items van de Youth Self Report (YSR) (Verhulst & Van der Ende, 1992) bij de adolescenten afgenomen. De vragenlijst is

beantwoord op een driepunts Likertschaal, variërend van 0 = helemaal niet tot 2 = duidelijk of vaak. Een van de 13 vragen die hoort bij de schaal delinquent gedrag is ‘ik lieg of bedrieg’.

(12)

Bij ouders werden 13 items van de Child Behavior Check List (CBCL) (Achenbach & Ruffle, 2000) afgenomen, die beantwoord moet worden op een driepunts Likertschaal variërend van 0 = helemaal niet tot 2 = duidelijk of vaak. De schaal delinquent gedrag bestaat uit 13 vragen, zoals ‘spijbelt/blijft weg van school’. Voor betrouwbaarheden van de gebruikte instrumenten, zie Tabel 2.

Tabel 2.

Betrouwbaarheden instrumenten delinquentie

α alle participanten α autochtone groep α allochtone groep

Youth Self Report .75 .73 .85

Child Behavior Checklist .72 .73 .47

Analyses

De verzamelde data zijn geanalyseerd met behulp van SPSS. Om de eerste deelvraag te kunnen beantwoorden is er onderscheid gemaakt tussen allochtone- en autochtone jongeren. Vervolgens is er voor deze twee onafhankelijke groepen een MANOVA uitgevoerd met psychopathische trekken als afhankelijke- en etniciteit als onafhankelijke variabele.

De tweede deelvraag is op dezelfde manier beantwoord als de eerste deelvraag. Er is voor twee onafhankelijke groepen een ANOVA uitgevoerd met delinquent gedrag als afhankelijke- en etniciteit als onafhankelijke variabele.

De derde deelvraag is beantwoord door per groep correlaties te berekenen van het verband tussen psychopathie en delinquentie. Vervolgens is er getoetst of de sterkte van het verband verschilt tussen allochtone- en autochtone jongeren met behulp van een Fisher Z toets, apart voor de ouder- en adolescent rapportages.

(13)

Resultaten

Om het verband tussen psychopathische trekken en delinquentie en eventuele verschillen in dat verband bij autochtone- en allochtone jongeren te kunnen onderzoeke is een MANOVA uitgevoerd apart voor de zelfrapportage en de ouderdata met etniciteit als onafhankelijke- en psychopathische trekken als afhankelijke variabele. Uit de uitgevoerde analyses blijkt dat voor psychopathie als geheel, de narcisitische- en de ongevoelige trek de aanname voor homogeniteit is geschonden. Daarom is er vervolgens een Brown-Forsythe toets uitgevoerd. Ook hieruit bleek opnieuw dat de aanname voor homogeniteit is geschonden voor

psychopathie als geheel en de narcistische- en de ongevoelige trek. Daarom is er tot slot een Kruskal-Wallis toets uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er geen etnische verschillen zijn in de mate van psychopathie als geheel χ²(1, N = 549) = .858 p = .18 Voor informatie over de

afzonderlijke psychopathische trekken, zie Tabel 3.

Tabel 3.

Mate psychopathische trekken, zelfrapportage per etnische groep

M autochtonen (N = 485) M allochtonen (N = 64)

Psychopathie 1.79 1.87

Ongevoelig 1.93 2.03

Narcisme 1.46 1.52

(14)

Uit de resultaten van de ouderdata blijkt dat hier wel is voldaan aan de aannames van

heterogeniteit. Ook hier blijkt opnieuw dat er geen etnische verschillen zijn in psychopathie, F(3, 132) = .317, p = .81. Voor informatie over de afzonderlijke psychopathische trekken, zie Tabel 4.

Tabel 4.

Mate psychopathische trekken, ouderrapportage per etnische groep

M autochtonen (N = 129) M allochtonen (N = 7)

Psychopathie 2.25 2.27

Ongevoelig 2.17 2.22

Narcisme 2.21 2.23

Impulsief 2.53 2.47

Om de tweede onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden, namelijk of er etnische verschillen zijn in de aanwezigheid van delinquent gedrag, zijn er ANOVA analyses uitgevoerd op basis van de zelfrapportage en op basis van de ouderdata. Op basis van de zelfrapportage bleek er geen verschil in mate van delinquent gedrag tussen allochtone en autochtone jongeren F (1,547) = .75, p = .39. Ook op basis van de ouderdata bleek er geen verschil in delinquent gedrag tussen allochtone en autochtone jongeren F (1, 134) = .57, p = .45, zie Tabel 5.

(15)

Tabel 5.

Mate delinquent gedrag, zelf- en ouderrapportage per etnische groep

Zelfrapportage M aut. (N = 485) M all. (N = 64) F waarde

1.33 1.36 .75

Ouderrapportage M aut. (N = 129) M all. (N = 7) F waarde

1.17 1.11 .57

Om te onderzoeken of er etnische verschillen zijn in de sterkte van het verband tussen psychopathie en delinquent gedrag, zijn er correlaties berekend per etnische groep. Tabel 6 laat een positief verband zien tussen psychopathie en delinquentie op zowel psychopathie in het geheel als op de afzonderlijke trekken voor de autochtone jongeren op basis van de zelfrapportage (r = .57, N = 485, p = <.001). Voor de allochtone jongeren werd op basis van de zelfrapportage een vergelijkbaar verband gevonden (r = .62, N = 64, p = <.001). Uit de Fisher Z toets is geen significant verschil in de sterkte van het verband tussen

psychopathische trekken en delinquent gedrag tussen autochtone- en allochtone jongeren gebleken. Dit geldt voor zowel psychopathie in het geheel als de afzonderlijke trekken. Bij de ene groep is het verband tussen psychopathische trekken en delinquent gedrag dus niet sterker dan bij de andere groep.

Zoals in Tabel 7 te zien is, is op basis van de ouderrapportage voor de autochtone jongeren een verband gevonden tussen psychopathie en delinquentie (r =.30, N = 129, p = <.01). Dit verband is gevonden voor zowel psychopathie in het geheel als de ongevoelige trek. Bij de

(16)

allochtone jongeren werd geen significant verband gevonden (r = .34, N = 7, p = .46). Dit verschil is echter niet significant.

Tabel 6.

Correlatie psychopathische trekken en delinquent gedrag, zelfrapportage per etnische groep

Autochtoon Allochtoon Z- waarde

(N = 485) (N = 64) Psychopathie - delinquentie .57*** .62*** -.57 Ongevoelig - delinquentie .48*** .56*** -.81 Narcisme - delinquentie .41*** .47*** -.55 Impulsief - delinquentie .49*** .50*** -.10 Noot: *p < .05; **p < .01; ***p < .001

(17)

Tabel 7.

Correlatie psychopathische trekken en delinquent gedrag, ouderrapportage per etnische groep

Autochtoon Allochtoon Z- waarde (N = 129) (N = 7) Psychopathie – delinquentie .30** .34 -.09 Ongevoelig - delinquentie .42** .58 -.42 Narcisme - delinquentie .07 -.06 .26 Impulsief - delinquentie -.06 .17 -.46 Noot: *p < .05; **p < .01; ***p < .001

Uit Tabel 7 blijkt dat voor zowel psychopathie als geheel als ongevoelige trekken een positief verband bestaat met delinquent gedrag op basis van ouderrapportage binnen de autochtone groep. Dit betekent dat hoe ongevoeliger de jongere volgens de ouder is, hoe meer delinquent gedrag er vertoond wordt volgens de ouder. Voor de allochtone groep werd geen significant verband gevonden. Het verschil tussen de allochtone- en de autochtone groep is echter niet significant.

Discussie

In deze studie is de relatie tussen psychopathische trekken en delinquent gedrag bij jongens en meisjes uit een normale populatie onderzocht. Hierbij is onderzocht of er een verschil is tussen autochtone- en allochtone jongeren in de aanwezigheid van psychopathische trekken en delinquent gedrag. Daarnaast is er gekeken naar verschillen in de sterkte van het verband tussen psychopathische trekken en delinquent gedrag tussen allochtone- en autochtone

(18)

jongeren. Er bleek geen verschil in de mate van aanwezigheid van psychopathische trekken. Er werd ook geen verschil gevonden in de aanwezigheid van delinquent gedrag. Op basis van de zelfrapportage werd voor zowel autochtonen als voor allochtonen een gemiddeld positief verband gevonden tussen psychopathische trekken en delinquent gedrag. De sterkte van het verband tussen psychopathische trekken en delinquent gedrag was nagenoeg gelijk. Op basis van de ouderrapportage werd voor de autochtone jongeren een positief verband gevonden tussen zowel psychopathische trekken in het geheel als de ongevoelige trek en delinquent gedrag, meer ongevoeligheid bij de jongere betekent meer delinquent gedrag. Voor allochtone jongeren werd geen significant verband gevonden, maar het verschil tussen de allochtone- en autochtone jongeren op basis van de ouderrapportage is niet significant.

In het huidige onderzoek zijn geen etnische verschillen gevonden in de aanwezigheid van psychopathische trekken. Dit sluit aan bij de bevindingen van Skeem et al. (2004), maar is deels in tegenspraak met de bevindingen van Asscher et al. (2013). Asscher et al. (2013) vonden onder delinquente jeugdigen geen verschillen voor impulsiviteit, maar vonden dat autochtone jongeren hoger scoorden op ongevoelige trekken dan allochtone jongeren. Een mogelijke verklaring voor de wisselende uitkomsten omtrent etnische verschillen en psychopathische trekken is volgens Asscher et al. (2013) dat de gebruikte instrumenten mogelijk niet hetzelfde construct meten in de verschillende etnische groepen. Dit komt overeen met de gevonden heterogeniteit in de zelfrapportage. Mogelijk heeft het construct psychopathie in verschillende etnische groepen een andere betekenis.

Op basis van zelfrapportage werd een positief verband gevonden tussen alle psychopathische trekken en delinquent gedrag, voor zowel autochtone- als allochtone

jongeren, wat inhoudt dat meer psychopathische trekken meer delinquent gedrag betekent. Dit sluit aan bij eerder onderzoek, waaruit naar voren kwam dat jongeren met psychopathische trekken meer delinquent gedrag vertonen (Salekin, Rogers, & Sewell, 1997 ; Gretton, Hare, &

(19)

Catchpole, 2004 ; Edens, Campbell, & Weir, 2007). Er zijn echter geen etnische verschillen gevonden in de sterkte van het verband, waar Asscher e al. (2013) wel etnische verschillen hebben gevonden voor impulsiviteit, maar niet voor ongevoelige trekken. Het positieve verband tussen psychopathische trekken en delinquentie werd op basis van ouderrapportage bij allochtone jongeren niet gevonden. De groep ouders van allochtone jongeren was echter zeer klein (N = 7) waardoor de uitkomsten van deze ouders mogelijk niet representatief zijn. Op basis van de ouderdata van autochtone jongeren werd een positief verband gevonden tussen zowel psychopathie als geheel als de ongevoelige trek en delinquent gedrag. Deze bevinding sluit niet geheel aan bij de uitkomsten van eerder onderzoek, waar een sterker positief verband werd gevonden tussen psychopathische trekken en delinquent gedrag op basis van ouderrapportage dan op basis van zelfrapportage (Asscher et al., 2011), terwijl het verband in het huidige onderzoek sterker naar voren komt in de zelfrapportage. White, Cruise en Frick (2009) vonden vergelijkbare resulaten met betrekking tot ouderrapportage. Een mogelijke verklaring voor dit verschil kan gezocht worden in de beperkte hoeveelheid ouderdata ten opzichte van de hoeveelheid zelfrapportage.

Het huidige onderzoek heeft in tegenstelling tot veel eerder uitgevoerde onderzoeken het verband tussen psychopathische trekken en delinquent gedrag onderzocht binnen een niet-klinische populatie. Met het oog op het ontwikkelen van preventieprogramma’s voor jongeren is een dergelijk onderzoek van groot belang. Uit de resultaten blijkt dat er geen verschil is in de aanwezigheid van zowel psychopathische trekken als delinquent gedrag. Er zijn ook weinig etnische verschillen in de sterkte van het verband tussen psychopathische trekken en delinquent gedrag gevonden. Dit is een indicatie dat er bij het inzetten van

preventieprogramma’s gericht op de aanpak van psychopathische trekken en delinquent gedrag geen specifieke aandacht nodig is voor verschillen in etnische groepen.

(20)

Het uitgevoerde onderzoek kent meerdere beperkingen. Een eerste beperking is de scheve verhouding autochtone- en allochtone jongeren. Er zijn slechts 64 allochtone participanten, tegenover 485 autochtone participanten. Daarnaast zijn zowel westerse- als niet-westerse achtergronden gecombineerd meegenomen in de allochtone groep jongeren, wat heeft geleid tot een relatief heterogene groep. Hier is voor gekozen vanwege het kleine aantal allochtone partcipanten. Zoals Asscher et al. (2013) aangeven in hun onderzoek is culturele achtergrond sterk van belang bij de interpretatie van de resultaten, vanwege de verschillende culturele achtergronden. Denk hierbij aan een collectivistische- versus een individualistische cultuur. Zo geven Asscher et al. (2013) aan dat een andere cultuur kan leiden tot een andere score op bijvoorbeeld narcistische trekken voor een jongere uit een collectivistische cultuur, omdat relaties met anderen in een dergelijke cultuur over het algemeen van groter belang zijn dan in een individualistische cultuur. Ook waren er slechts van zeven allochtone jongeren oudergegevens beschikbaar. Bovenstaande maakt dat de verschillen tussen autochtone- en allochtone jongeren op basis van de ouderraportage zeer voorzichtig geïnterpreteerd dienen te worden. Er is getracht zoveel mogelijk ouderdata te verkrijgen, maar helaas is het bereiken van ouders van de deelnemende jongeren niet gemakkelijk.

Hoewel de steekproef bestaat uit jongeren van verschillende opleidingsniveaus en achtergronden, is er bij het beantwoorden van de onderzoeksvraag niet gecontroleerd voor SES, daar deze gegevens niet beschikbaar waren. Dit heeft gevolgen voor de interpretatie van de uitkomsten. Jongeren met een lagere SES vertonen vaker delinquent gedrag (Le &

Stockdale, 2011). Daarnaast is er geen onderscheid gemaakt tussen jongens en meisjes. Dit zou interessant kunnen zijn, aangezien mannen niet alleen vaker psychopathische trekken vertonen dan vrouwen (Coid et al., 2009; Strand & Belfrage, 2005), maar ook vaker

delinquent gedrag vertonen (Herrenkohl et al., 2000 ; Mulder, Brand, Bullens & van Marle, 2011). Ook is er geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende leeftijden. Met een range

(21)

van 12 – 20 is de spreiding vrij groot. Van der Put et al. (2011) geven in hun onderzoek aan dat de mate van recidive of delinquentie grotendeels samenhangt met de leeftijd van de

jongere. Zo vertonen jongeren in de vroege- en late adolescentie minder recidive dan jongeren midden in de adolescentie, wat in het huidige onderzoek de uitkomsten beinvloed kan hebben doordat de uitkomsten berekend zijn over leeftijden in alle fases van de adolescentie.

Verder onderzoek is zinvol met een meer gelijke verhouding tussen autochtone- en allochtone jongeren waarbij van beide groepen meer oudergegevens beschikbaar zijn. Daarnaast zou er onderscheid gemaakt moeten worden tussen de verschillende etniciteiten. Ook is controle voor SES noodzakelijk om stelligere uitspraken te kunnen doen over het verband tussen psychopathische trekken en delinquentie en eventuele etniciteitsverschillen. Tot slot is, met het oog op wisselende ideeën over de stabiliteit van psychopathische trekken bij jongeren, onderzoek waarbij gebruik wordt gemaakt van een follow-up interessant om te onderzoeken of het construct psychopathie wel of niet stabiel is wanneer jongeren ouder worden.

Ondanks de genoemde beperkingen is er met dit onderzoek getracht door middel van een grote, niet klinische steekproef een beeld te krijgen van zowel de aanwezigheid van psychopathische trekken als delinquent gedrag en het verband tussen beide, voor autochtone- en allochtone jongeren. De verkregen uitkomsten bieden informatie bij zowel de ontwikkeling als de uitvoering van preventieprogramma’s en geven aan dat er weinig etnische verschillen zijn in in de aanwezigheid van zowel psychopathische trekken als delinquent gedrag.

Daarnaast is op basis van zelfrapportage gebleken dat er weinig etnische verschillen zijn in de sterkte van het verband tussen psychopathische trekken en delinquent gedrag. Met het oog op de risico’s die psychopathische trekken met zich meebrengen voor de toekomst en het op basis van de zelfrapportage gevonden verband tussen psychopathische trekken en delinquent gedrag is verder onderzoek naar psychopathische trekken bij jongeren van groot belang.

(22)

Literatuur

Achenbach, T. M., & Ruffle, T. M. (2000). The Child Behavior Checklist and related forms for assessing behavioral/emotional problems and competencies. Pediatrics in Review, 21, 265-271.

Asscher, J. J., van Vugt, E. S., Stams, G. J. J., Deković, M., Eichelsheim, V. I., & Yousfi, S. (2011). The relationship between juvenile psychopathic traits, delinquency and (violent) recidivism: A meta‐analysis. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 52, 1134-1143. doi:10.1111/j.1469-7610.2011.02412.x

Asscher, J. J., Deković, M., Wissink, I. B., van Vugt, E. S., Stams, G. J. J., & Manders, W. A. (2013). Ethnic differences in the relationship between psychopathy and (re) offending in a sample of juvenile delinquents. Psychology, Crime & Law, (ahead-of-print), 1-14. doi:10.1080/1068316X.2012.749475

Blonigen, D. M., Hicks, B. M., Krueger, R. F., Patrick, C. J., & Iacono, W. G. (2006). Continuity and change in psychopathic traits as measured via normal-range

personality: a longitudinal-biometric study. Journal of Abnormal Psychology, 115, 85-95.

Boccaccini, M. T., Murrie, D. C., Clark, J. W., & Cornell, D. G. (2008). Describing, diagnosing, and naming psychopathy: how do youth psychopathy labels influence jurors?. Behavioral Sciences & the Law, 26, 487-510. doi:10.1002/bsl.821

Breuk, R. D., Clauser, C. A. C., Stams, G. J. J. M., Slot, N. W., & Doreleijers, T. A. H. (2007). The validity of questionnaire self-report of psychopathology and parent–child relationship quality in juvenile delinquents with psychiatric disorders. Journal of Adolescence, 30, 761-771.

Cima, M., & Raine, A. (2009). Distinct characteristics of psychopathy relate to different subtypes of aggression. Personality and Individual Differences, 47, 835-840.

(23)

Coid, J., Yang, M., Ullrich, S., Roberts, A., & Hare, R. D. (2009). Prevalence and correlates of psychopathic traits in the household population of Great Britain. International Journal of Law and Psychiatry, 32, 65-73.

Colins, O. F., Noom, M., & Vanderplasschen, W. (2012). Youth psychopathic traits

inventory-short version: a further test of the internal consistency and criterion validity. Journal of Psychopathology and Behavioral Assessment, 34, 476-486.

Cooke, D. J., & Michie, C. (2001). Refining the construct of psychopathy: Towards a hierarchical model. Psychological Assessment, 13, 171-188.

Deater-Deckard, K., & Dodge, K. A. (1997). Externalizing behavior problems and discipline revisited: Nonlinear effects and variation by culture, context, and

gender. Psychological Inquiry, 8, 161-175.

Dolan, M. (2004). Psychopathic personality in young people. Advances in Psychiatric Treatment, 10, 466-473.

Edens, J. F., Skeem, J. L., Cruise, K. R., & Cauffman, E. (2001). Assessment of “juvenile psychopathy” and its association with violence: a critical review*. Behavioral Sciences & the Law, 19, 53-80.

Edens, J. F., Campbell, J. S., & Weir, J. M. (2007). Youth psychopathy and criminal recidivism. Law and Human Behavior, 31, 53-75. doi:10.1007/s10979-0069019y Edens, J. F., & Cahill, M. A. (2007). Psychopathy in adolescence and criminal recidivism in

young adulthood longitudinal results from a multiethnic sample of youthful offenders. Assessment, 14, 57-64. doi:10.1177/1073191106290711

Forsman, M., Lichtenstein, P., Andershed, H., & Larsson, H. (2008). Genetic effects explain the stability of psychopathic personality from mid-to late adolescence. Journal of Abnormal Psychology, 117, 606-617.

(24)

Frick, P. J., & Hare, R. D. (2001). Antisocial Process Screening Device: APSD. Toronto: Multi-Health Systems.

Frick, P. J., Kimonis, E. R., Dandreaux, D. M., & Farell, J. M. (2003). The 4 year stability of psychopathic traits in non‐referred youth. Behavioral Sciences & the Law, 21, 713-736.

Frick, P. J., & White, S. F. (2008). Research Review: The importance of callous‐unemotional traits for developmental models of aggressive and antisocial behavior. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 49, 359-375.

Germán, M., Gonzales, N. A., Bonds McClain, D., Dumka, L., & Millsap, R. (2013).

Maternal warmth moderates the link between harsh discipline and later externalizing behaviors for Mexican American adolescents. Parenting, 13, 169-177.

Goodman, R., Meltzer, H., & Bailey, V. (1998). The Strengths and Difficulties Questionnaire: a pilot study on the validity of the self-report version. European Child & Adolescent Psychiatry, 7, 125-130.

Gretton, H. M., Hare, R. D., & Catchpole, R. E. (2004). Psychopathy and offending from adolescence to adulthood: a 10-year follow-up. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 72, 636-345. doi:10.1037/0022-006X.72.4.636

Hare, R. D., & Neumann, C. N. (2006). The PCL-R Assessment of Psychopathy: Development, Structural Properties, and New Directions. In C. Patrick (Ed.), Handbook of Psychopathy (pp. 58-88). New York, NY: Guilford.

Harpur, T. J., Hare, R. D., & Hakstian, A. R. (1989). Two-factor conceptualization of psychopathy: Construct validity and assessment implications. Psychological Assessment: A Journal of Consulting and Clinical Psychology, 1, 6-17.

(25)

Herrenkohl, T. I., Maguin, E., Hill, K. G., Hawkins, J. D., Abbott, R. D., & Catalano, R. F. (2000). Developmental risk factors for youth violence. Journal of Adolescent Health, 26, 176-186.

Huebner, A. J., & Howell, L. W. (2003). Examining the relationship between adolescent sexual risk-taking and perceptions of monitoring, communication, and parenting styles. Journal of Adolescent Health, 33, 71-78.

Ivarsson, T., Broberg, A. G., Arvidsson, T., & Gillberg, C. (2005). Bullying in adolescence: Psychiatric problems in victims and bullies as measured by the Youth Self Report (YSR) and the Depression Self-Rating Scale (DSRS). Nordic Journal of Psychiatry, 59, 365-373.

Kaplow, J. B., Curran, P. J., & Dodge, K. A. (2002). Child, parent, and peer predictors of early-onset substance use: A multisite longitudinal study. Journal of Abnormal Child Psychology, 30, 199-216.

Kashani, J. H., Jones, M. R., Bumby, K. M., & Thomas, L. A. (1999). Youth violence: Psychosocial risk factors, treatment, prevention, and recommendations. Journal of Emotional and Behavioral Disorders, 7, 200-210.

De Kemp, R. A., Scholte, R. H., Overbeek, G., & Engels, R. C. (2004). Opvoeding,

delinquente vrienden en delinquent gedrag van jongeren. Pedagogiek, 24, 262-278. Köhler, D., Heinzen, H., Hinrichs, G., & Huchzermeier, C. (2009). The prevalence of mental

disorders in a German sample of male incarcerated juvenile offenders. International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 53, 211-227.

Kimonis, E. R., Frick, P. J., Skeem, J. L., Marsee, M. A., Cruise, K., Munoz, L. C., & Morris, A. S. (2008). Assessing callous–unemotional traits in adolescent offenders: Validation of the Inventory of Callous–Unemotional Traits. International Journal of Law and Psychiatry, 31, 241-252.

(26)

Kumpfer, K. L., & Bluth, B. (2004). Parent/child transactional processes predictive of resilience or vulnerability to “substance abuse disorders”. Substance Use & Misuse, 39, 671-698.

Langton, C. M., Barbaree, H. E., Harkins, L., & Peacock, E. J. (2006). Sex offenders’

response to treatment and its association with recidivism as a function of psychopathy. Sexual Abuse: A Journal of Research and Treatment, 18, 99-120.

Le, T. N., & Stockdale, G. (2011). The influence of school demographic factors and perceived student discrimination on delinquency trajectory in adolescence.Journal of Adolescent Health, 49, 407-413.

Le'Roy, E. R., Vera, E. M., Simon, T. R., & Ikeda, R. M. (2000). The role of families and care givers as risk and protective factors in preventing youth violence. Clinical Child and Family Psychology Review, 3, 61-77.

Lynam, D. R., Caspi, A., Moffitt, T. E., Loeber, R., & Stouthamer-Loeber, M. (2007). Longitudinal evidence that psychopathy scores in early adolescence predict adult psychopathy. Journal of Abnormal Psychology, 116, 155-165.

doi:10.1037/0021843X.116.1.155

Lynam, D. R., Charnigo, R., Moffitt, T. E., Raine, A., Loeber, R., & Stouthamer-Loeber, M. (2009). The stability of psychopathy across adolescence. Development and

Psychopathology, 21, 1133-1153. doi:10.1017/S0954579409990083

Mulder, E., Brand, E., Bullens, R., & van Marle, H. (2011). Risk factors for overall recidivism and severity of recidivism in serious juvenile offenders. International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 55, 118-135.

(27)

Nagin, D., & Tremblay, R. E. (1999). Trajectories of boys' physical aggression,

opposition,and hyperactivity on the path to physically violent and nonviolent juvenile delinquency. Child Development, 70, 1181-1196.

Van Der Put, C. E., Dekovic, M., Stams, G. J. J. M., Van Der Laan, P. H., Hoeve, M., & Van Amelsfort, L. (2011). Changes in risk factors during adolescence: Implications for Risk Assessment. Criminal Justice and Behavior, 38, 248-262.

doi:10.1177/0093854810391757

Salekin, R. T., Rogers, R., & Sewell, K. W. (1997). Construct validity of psychopathy in a female offender sample: A multitrait- multimethod evaluation. Journal of Abnormal Psychology, 106, 576-585.

Seagrave, D., & Grisso, T. (2002). Adolescent development and the measurement of juvenile psychopathy. Law and Human Behavior, 26, 219-239.

Skeem, J. L., Edens, J. F., Camp, J., & Colwell, L. H. (2004). Are there ethnic differences in levels of psychopathy? A meta-analysis. Law and Human Behavior, 28, 505-527. doi:10.1023/B:LAHU.0000046431.93095.d8

Strand, S., & Belfrage, H. (2005). Gender differences in psychopathy in a Swedish offender sample. Behavioral Sciences & the Law, 23, 837-850.

Thornberry, T. P., Ireland, T. O., & Smith, C. A. (2001). The importance of timing: The varying impact of childhood and adolescent maltreatment on multiple problem outcomes. Development and Psychopathology, 13, 957-979.

Vitacco, M. J., Neumann, C. S., & Jackson, R. L. (2005). Testing a four-factor model of psychopathy and its association with ethnicity, gender, intelligence, and violence. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 73, 466-476. doi:10.1037/0022

(28)

White, S. F., Cruise, K. R., & Frick, P. J. (2009). Differential correlates to self‐report and parent‐report of callous–unemotional traits in a sample of juvenile sexual

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The research not only found that innovation was the underlying motivation for all the M&amp;A deals studied at the four companies taken as case studies, but also revealed

Een verklarend onderzoek naar de samenwerking tussen organisaties in de acute situatie rondom personen met niet-herkend gedrag in de Achterhoek en IJsselstreek..

Nu de buitengerechtelijke vernietiging onder het huidige recht is verdwenen en de rechter daarnaast aan de werknemer bij alle vormen van ontbinding een

97 Om die mate van afhankelijkheid te kunnen toetsen, dient volgens haar gekeken te worden naar de feiten en omstandigheden: “Zoals het wel of niet hebben

Specifically, this study examines the main research question: “How successful is incidental grammar acquisition in adult Dutch native learners of German?” I will study this question

This thesis investigated whether or not successfully implemented gender mainstreaming policies, such as adapted recruitment strategies, gender awareness training,

The refinement process to make the actual coating material, consists of reducing the water content. 105 Traditionally coloured lacquer was pigmented by the lacquer artists

I analyzed the selected instances of humor and divided them into the following categories according to the types of humor identified: (1) scripts that are humorous because they