• No results found

Een wonderhistorie. Magnetisme in Nederland rond 1900

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een wonderhistorie. Magnetisme in Nederland rond 1900"

Copied!
71
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

E

EN WONDERHISTORIE

M

AGNETISME IN

N

EDERLAND ROND

1900

Lies Peeters studentnummer: 5934125

0621428846 lies.peeters@student.uva.nl Masterscriptie sociale geschiedenis

Begeleider: dr. B.M.A. de Vries Tweede lezer: dr. G. Blok

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding 1

Hoofdstuk 1 9

Magnetisme: een historiografie

Hoofdstuk 2 24

Andries Hoek en H.G. Becht

Hoofdstuk 3 41

A.J. Riko

Conclusie 56

Literatuurlijst 63

Bijlage

69

(3)

1

Inleiding

DESPINA.: Don’t be worried, don’t be upset; / here is a proof of my power (with part of the magnet she touches the heads of Ferrando and Guglielmo, then draws it gently along their bodies) He has taken an iron implement in hand. / This is that piece of magnet, /Mesmer’s stone / that originated in Germany, / then was so famous / there

in France.1

De opera Cosi fan tutte uit 1790 van Wolfgang Amadeus Mozart gaat over drie belangrijke levensthema’s: liefde, ontrouw en vergeving. Verschillende wetenschappers beweren dat Mozart zich liet inspireren door het roerige leven van Guillaume Kornman, een van de

pioniers op het gebied van het magnetisme in Frankrijk. In de tweede scène van de eerste akte wordt er direct verwezen naar de uitvinder van het magnetisme: de Duitse arts en astronoom Franz Anton Mesmer. In 1766 schreef Mesmer zijn beroemde proefschrift over het

magnetisme, een geneeswijze die uitgaat van een kosmische stof in het lichaam. Deze kosmische stof heeft magnetische kenmerken. Deze theorie van Mesmer heeft tot ver in de twintigste eeuw invloed gehad – en heeft volgens sommige mensen nog steeds invloed – op verschillende vlakken in de samenleving. Het magnetisme heeft een interessante

ontwikkeling gekend, die gepaard gingen met zeer uiteenlopende reacties en interpretaties. Vooral rond 1900 is het magnetisme, in het licht van ingrijpende technische, sociale en economische veranderingen in de samenleving, een opmerkelijk verschijnsel. Bovendien waren er rond deze tijd veranderingen op het gebied van de medische wetenschap, wat duidelijke spanningen met een alternatieve geneeswijze als het magnetisme tot gevolg had. Daarnaast kan de periode van rond 1900 worden aangewezen als een tijdvak van opkomende esoterische bewegingen, waarin ook het magnetisme zich heeft gemanifesteerd. Toch heeft het negentiende-eeuwse magnetisme in Nederland binnen historische onderzoeken weinig aandacht gekregen. Mijn onderzoek is een aanzet tot het opvullen van deze leemte, waarin de focus zal liggen op drie verschillende Nederlandse denkers binnen het magnetisme rond 1900: de twee geneesheren Andries Hoek en H.G. Becht en de spiritualistische denker A.J. Riko. Een schets van hun gedachtegoed moet duidelijk maken hoe zij dachten over het magnetisme; wat hun doctrines waren, kenmerken van hun magnetisme en hoe ze te werk gingen. Op een breder vlak is de vraag hoe de verhouding was tussen de magnetiseurs, de wetenschappelijke wereld en de opkomende esoterische bewegingen van de negentiende eeuw.

1 Pierpaolo Polzonetti, ‘Mesmerizing adultery: Così fan tutte and the Kornman scandal’, Cambridge Opera

(4)

2

HET MAGNETISME VAN FRANZ ANTON MESMER (1734-1815)

Om het verschijnsel magnetisme goed te kunnen begrijpen, is het belangrijk om een aantal stappen terug te zetten en te beginnen bij de vader van het magnetisme: de beroemde Franz Anton Mesmer. Na verschillende onafgeronde studies, promoveerde hij uiteindelijk op 31 mei te Wenen in de geneeskunde op het proefschrift De influxu planetarum in corpus

humanum, vertaald Over de invloed der planeten op het menselijk lichaam.2 In dit

proefschrift beschrijft Mesmer een theorie waarin de stand van hemellichamen en planeten het zogenoemde fluïdum beïnvloedde, een alles doordringende kosmische stof. Later werd de stand van hemellichamen minder belangrijk en kwam de nadruk te liggen bij de magnetische kenmerken van deze stof. In het menselijk lichaam had deze stof werking op de zenuwen. Zo kon de instabiliteit van het fluïdum ziektes en kwalen veroorzaken. Deze konden vervolgens worden genezen door uiteenlopende magnetische handelingen, die varieerden van ruwe aanraking (meestal wrijving) van een magnetiseur – een persoon met een extra reservoir van magnetisch fluïdum – tot het aanraken van takken van een magnetische boom. Mesmer noemde deze handelingen ‘dierlijk magnetisme’ en het verschijnsel werd later ook wel ‘mesmerisme’ genoemd.3

Mesmer groeide na zijn proefschrift uit tot een publiek persoon in Wenen, vooral door zijn behandeling van bekende, vooraanstaande personen en door vermeende affaires met jonge vrouwelijke patiënten. Dit alles maakt van Franz Anton Mesmer een zeer intrigerend karakter - waar nog veel meer over te vertellen is - wat ook blijkt uit de vele biografieën, boeken en films die over hem zijn verschenen.4 Mesmer werd nog bekender door felle reacties van diverse medici die de theorie van hun collega bestempelden als kwakzalverij en pseudowetenschap. Ondanks deze kritiek beleefde Mesmer rond 1775 zijn bloeiperiode en had het magnetisme veel beoefenaars. Veel van deze magnetiseurs hebben een eigen invulling aan de magnetische theorie gegeven. Een bekende aanhanger van het magnetisme was de Markies Amand-Marie-Jacques de Chastent de Puységur (1751-1825) met zijn uitvindingen van de magnetische slaap, het zogenoemde somnambulisme. Dit

2

W.H.C. Tenhaeff, Het dierlijke magnetisme (Amsterdam 1922) 52.

3 Het magnetisme/mesmerisme is een overkoepelende term voor alle magnetische handelingen en theorieën die

afstammen van de theorie van Mesmer. In deze scriptie wordt er louter gebruik gemaakt van de term ‘magnetisme’.

4

De ontdekking van de Amerikaanse psycholoog Frank Patti in 1957, maakt het levensverhaal van de markante Mesmer af: grote delen van het proefschrift van Mesmer, en dus zijn ideeën over het dierlijk magnetisme, zijn geplagieerd van het werk van de Engelse arts Richard Mead, over hemellichamen en het menselijk lichaam. Frank A. Pattie, ‘Mesmer’s medical dissertation and its debt to "De Imperio Solis ac Lunae", Journal of the

(5)

3

somnambulisme heeft een grote rol gespeeld in het negentiende-eeuwse magnetisme en komt later nog uitgebreid aan bod. Het magnetisme van Mesmer heeft zodoende veel aanhangers gekend en in verschillende Europese landen – en ook later in Amerika - sporen heeft achtergelaten.

HET MAGNETISME IN NEDERLAND 1775-1830

In Nederland heeft het magnetisme rond 1775 haar intrede gemaakt.5 Toch lijkt het

magnetisme hier minder invloedrijk te zijn geweest dan in andere Europese landen. In zijn boek De magnetische geest (2001) vergelijkt historicus Joost Vijselaar het magnetisme in Duitsland, Frankrijk en Engeland met dat in Nederland in de periode van 1770 tot 1830. In Nederland onderscheidt Vijselaar drie verschillende periodes: respectievelijk afwijzing (1775-1800), bloei (1810-1820) en transformatie (1820-1830) van het magnetisme.6

In de eerste periode lijkt de afkeurende redevoering van de hoogleraar F.J. Voltelen in 1791 van groot belang te zijn geweest voor de start van het magnetisme in Nederland. Niet alleen Voltelen was terughoudend over de theorie van Mesmer, ook andere Nederlandse wetenschappers waren ‘aanzienlijk sceptischer dan veel van hun buitenlandse collega’s’.7 Waarschijnlijk ligt de verklaring voor deze terughoudendheid in de ‘proefondervindelijke, sceptisch-empirische houding’, die de Nederlandse wetenschappelijke cultuur destijds kende.8 Toch zijn er in deze periode ook uitzonderingen, vooral in de steden Den Haag en Rotterdam.9

Deze slechte start betekende echter geen totale afwijzing. Vanaf het jaar 1810 spreekt Vijselaar zelfs van een heuse rage wat betreft het magnetisme: de bloeitijd was begonnen.10 De sceptische wetenschappers waren radicaal van standpunt veranderd, de publicaties over magnetisme namen toe en bekende magnetiseurs als A. Polak en J.B. Meijer startten in verschillende steden succesvolle praktijken op. Deze verschuiving is te verklaren door een nieuwe wetenschappelijke cultuur, die minder gekenmerkt werd door empirische waarden, en waarin er ‘wordt gepleit voor fysiologische en psychologische gezichtspunten’.11 Daarnaast was er volgens Vijselaar sprake van een ‘nieuwe culturele invloed van Duitsland en de

5 Joost Vijselaar, De magnetische geest. Het dierlijk magnetisme. 1770-1830 (Nijmegen 2001) 277. 6 Vijselaar, De magnetische geest, 279.

7 Ibidem, 292. 8 Ibidem, 307. 9 Ibidem, 335. 10 Ibidem, 337. 11 Ibidem, 370.

(6)

4

acceptatie van Duitse geleerden’, die bijdroegen aan deze verschuiving.12

Ondanks deze bloeiperiode kan er, gezien de verschillende stromingen in het

magnetisme, niet worden gesproken van consensus. Daarnaast werd het magnetisme vaak – Mesmer had hier zelf ook last van – geassocieerd met liefde en seks. Hierdoor werd de theorie van het magnetisme niet altijd serieus genomen. Dit blijkt uit verschillende satirische en humoristische teksten die rond 1810 verschenen. Zo noemde schrijver en dichter Willem Bilderdijk het magnetisme ‘meer dan blootelijk physiek overspel’.13 Met deze kritieken en sceptici begon een periode van transformatie. Dit ging gepaard met een groeiende afkeer van het mystieke karakter van magnetisme. Rond 1820 werden er vrijwel geen geschriften meer over het magnetisme gepubliceerd, slechts een paar vertalingen van de eerder genoemde J.B. Meijer. Vijselaar zoekt de oorzaak van deze afname in zowel praktische als

wetenschappelijke factoren:

De inherente praktische nadelen van het magnetisme, de teleurstellende resultaten, het cyclische karakter van de ontwikkeling van het magnetisme, de aanzwellende kritiek en de omslag van de opinie over het magnetisme in Duitsland vormden belangrijke factoren in de merkbare vermindering van de belangstelling voor magnetisme onder de Nederlandse intelligentsia.14

Er ontstond een meer volkser magnetisme, dat door veel ‘geleerde magnetiseurs’ werd afgekeurd. De manier waarop het magnetisme werd gepraktiseerd, veranderde ook. Zo stuurde Meijer per brief consulten en wonderdokter Wessel van der Lee had slechts tien minuten nodig per patiënt. Verschillende lokale overheden, commissies en particulieren keurden deze vorm van geneeskunde af en een consensus over deze vorm van magnetisme was ver te zoeken. Het magnetisme verdween uiteindelijk geruisloos van het toneel, en kwam in ‘irregulier vaarwater en kon steeds makkelijker geassocieerd worden met kwakzalverij’, aldus Vijselaar in zijn laatste hoofdstuk.15

NEDERLAND ROND 1900

De context van Nederland in de negentiende eeuw is belangrijk voor de beschrijving van het magnetisme in deze periode. Vijselaar noemt het latere magnetisme ‘een terugkeer naar

12 Vijselaar, De magnetische geest, 370. 13 Ibidem, 448.

14 Ibidem, 470. 15

(7)

5

magische praktijken en beelden en esoterische voorstellingen.16 Deze eerder genoemde opkomst van esoterische bewegingen en de ontwikkelingen in de negentiende-eeuwse (medische) wetenschap zetten het magnetisme in een nieuw daglicht.

De periode aan het einde van de negentiende eeuw, het zogenoemde fin de siècle, is een turbulent tijdperk in de Europese samenleving geweest. Grote technische, culturele en sociale ontwikkelingen in de maatschappij leidden tot dualistische uitgangspunten. Aan de ene kant stonden wetenschappers, journalisten en burgers die de vooruitgang zagen als het begin van een nieuw tijdperk en een betere samenleving, met uitvinden als de telegraaf en de stoomboot. Aan de andere kant was er sprake van een meer pessimistische kijk op deze ontwikkelingen: de vooruitgang was het begin van het einde. De samenleving, met haar stinkende industrialisatie en overvolle steden, zat in een onafwendbaar degeneratieproces. Het boek Entartung (1892) van de Duitse denker Max Nordau is een goed voorbeeld van de pessimistische stroming. Deze twee uiteenlopende opvattingen zijn terug te vinden in de negentiende-eeuwse wetenschap, literatuur en kunst.

De pessimistische stroming, in combinatie met twijfels over de ongecontroleerde ontwikkelingen van de negentiende-eeuwse samenleving, lag aan de basis van de opkomst van esoterische en spirituele ideeën. Mensen die de industriële stad zagen als een vijand, zochten hun heil op het platteland, waar ze met allerlei natuurwijsheden hun geluk probeerden terug te vinden. Op deze manier ontstond de opkomst van markante verschijnselen als naaktlopen, kruidendokters en heksensabbatten. Deze esoterische bewegingen, door de bekende Nederlandse historicus en socioloog Jan Romein ook wel ‘kleine geloven’ genoemd.17 Romein noemde deze periode een omslagtijd, een tijd van grote veranderingen op zowel materieel als geestelijk gebied. Deze omslagtijd had een paradoxaal karakter.18 De socioloog weet dit paradoxale element mooi te verwoorden in zijn boek Op

het breukvlak van twee eeuwen (1967):

Het zal nog vaker blijken dat wat op het eerste gezicht als een revolutie tegen het heersende rationalisme uitziet, bij nadere studie veeleer een streven blijkt met behulp van de rede gebieden te veroveren die naar hun aard voor de rede ontoegankelijk zijn. Wat dan evenwel niet wegneemt dat op het derde gezicht dat streven toch weer een irrationeel stempel krijgt. Dat is een van de punten waarbij het ‘chageant’ karakter deze omslagtijd het

duidelijkst zichtbaar wordt.19

16

Vijselaar, De magnetische geest, 570.

17 Mary Kempering, Gedeelde kennis. Literatuur en wetenschap in Nederland van Darwin tot Einstein

1860-1911 (Antwerpen 2011).

18 Derk Jansen, Op zoek naar nieuwe zekerheid (Groningen 1994) 5. 19

(8)

6

Het ligt voor de hand dat de ontwikkelingen in de maatschappij weerspiegelingen hadden in het wetenschappelijke vertoog. In deze turbulente tijd van de evolutietheorie, onzekerheid, uitvindingen en piskijkers, werd er in de wetenschappelijke kringen vaak gediscussieerd over tegengestelde dogma’s als ‘normen en waarden’, ‘leven en dood’, ‘waarheid en leugens’ en ‘empirisme en rationaliteit’.

Naast de opkomst van esoterische beweging had het negentiende-eeuwse magnetisme te maken met de veranderingen in de medische wetenschap. Er werd strenger toezicht

gehouden op de handelingen van artsen en alternatieve geneeswijzen werden beter

gecontroleerd. In 1865 zijn door Thorbecke vier wetten ingevoerd, de zogenoemde Wetten op Uitoefening van de Geneeskunst, die dit toezicht bevestigden. Deze wetten moesten de alternatieve geneeskunde inperken en alleen bevoegde personen, met een diploma, mochten medische handelingen uitvoeren. Na deze tijd zijn verschillende piskijkers, kruidendokters en magnetiseurs berecht voor het beoefenen van niet-reguliere geneeskunde.

MAGNETISME IN NEDERLAND ROND 1900

Het magnetisme na 1830 was volgens Vijselaar een zeer afgezwakte vorm van het

magnetisme in de bloeiperiode. Toch is daarmee het einde van het verschijnsel niet in zicht, helemaal niet gezien de hierboven besproken ontwikkelingen in de negentiende eeuw. De esoterische stroming van het spiritisme omarmt het magnetisme rond 1900 als een verloren zoon. Prominente figuren en schrijvers zoals Frederik van Eeden , Elise van Calcar en Felix Ortt houden zich bezig met de ‘alternatieve geneeswijze’ van het magnetisme. Van belang bij de bestudering van het negentiende-eeuwse magnetisme is het kleine onderscheid tussen de begrippen ‘spiritisme’ en ‘spiritualisme’.20 Voornamelijk in het gedachtegoed van Riko wordt dit onderscheid benadrukt. In deze scriptie wordt er daarom alleen bij Riko van

‘spiritualisme’ gesproken. De esoterische beweging en andere denkers worden ‘spiritisme’ en ‘spiritisten’ genoemd. Bij het magnetisme van Hoek, Becht en Riko heeft het spiritisme een belangrijke rol gespeeld. Hierdoor zit het magnetisme op het snijvlak van wetenschap en esoterie.

Het ligt dus voor de hand dat het magnetisme rond 1900 een zeer vruchtbaar

onderwerp is voor historisch onderzoek. Een analyse van het gedachtegoed van Hoek, Becht en Riko geeft inzicht in de relatie die het magnetisme had met de wetenschap, maar ook hoe de denkers dachten over leven en dood, lichaam en ziel en onverklaarbare gebeurtenissen

20

(9)

7

zoals geestverschijningen. In deze scriptie is er niet gekozen voor bekende spirituele

schrijvers zoals Frederik Van Eeden, Elise Van Calcar en Felix Ortt – mede ook omdat hier al veel over geschreven is – maar voor de drie vrijwel onbekende denkers in de periode van 1850 tot 1910. Hoek, Becht en Riko hebben een groot oeuvre over het magnetisme; bij de spirituele schrijvers gaat het vaak over spritisme en is het magnetisme slechts een bijzaak. Bij de laatste denker, Riko, is dit spiritisme ook aanwezig, maar hij heeft aanzienlijk meer

geschreven over het magnetisme dan andere spiritisten. Na Riko zijn er nog andere personen geweest die over het magnetisme hebben geschreven, maar deze theorieën zijn sterk

geworteld in de psychologie en parapsychologie. Deze latere denkers zijn erg interessant en hebben weinig aandacht gekregen van historici, maar zijn voor dit onderzoek niet relevant. De periode van deze scriptie wordt aangeduid als ‘rond 1900’, maar specifiek gaat het om de periode van 1850 tot 1910. De verklaring voor deze periodisering ligt bij het

bronnenmateriaal: het jaar dat het eerste boek van Hoek uitkwam tot het laatste boek van Riko. Het bronnenmateriaal bestaat per denker uit verschillende brochures over het

magnetisme en de magnetische behandeling van patiënten. Bij Hoek gaat dit om een zestal brochures en aantal bronnen van tijdgenoten. Ook bij Becht en Riko worden deze brochures gebruikt, maar alleen de brochures die over het magnetisme gaan. Het grootste deel van dit materiaal was beschikbaar in de Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam. Daarnaast zijn Becht en Riko beide actief geweest in het spiritistisch genootschap Oromase, waardoor de notulen van deze verenging ook zeer bruikbaar is voor het onderzoek. Wanneer Becht precies lid werd, is onduidelijk. Riko was van 1868 actief tot opheffing van het de stichting. In 1904 heeft de Koninklijke Bibliotheek het archief van Oromase gekocht van Riko en het is daar nog steeds aanwezig. Niet alles van dit archief is bruikbaar: veel van de notulen bespreken bestuurlijke zaken. Daarnaast verschenen er tussen de jaren 1893 en 1894 drie uitgaves van het spiritualistische tijdschrift Sphinx onder redactie van Riko. Veel van de artikelen werden door Riko zelf geschreven, waarvan enkele tientallen over het magnetisme. Ook deze artikelen zijn zeer bruikbaar voor de analyse van het gedachtegoed van Riko. Naast deze grotendeels gedrukte bronnen is er een klein aantal brieven overgeleverd.

Dit bronnenmateriaal staat centraal in de hoofdstukken twee en drie over de drie denkers. Het eerste hoofdstuk dient als een theoretisch en historiografisch kader. Hierin wordt gekeken naar de methodes die tot nu toe gebruikt zijn bij de beschrijving van het magnetisme. Ook de periode van voor 1830 is hierbij van belang. De rode draad door dit historiografische hoofdstuk zijn drie verschillende methodes van geschiedschrijving, waarvan twee door Vijselaar besproken. In de hoofdstukken twee en drie worden deze theorieën, daar waar het

(10)

8

relevant is, gebruikt als verdieping. Het gedachtegoed van Hoek en Becht, allebei geneesheer in Den Haag, staat centraal in het tweede hoofdstuk. Aan de hand van de hierboven

beschreven bronnen krijgen we een beeld van hun theorieën, de verschillende magnetische handelingen, het somnambulisme en de verhouding met de wetenschap. Het laatste hoofdstuk bespreekt het gedachtegoed van de spiritualistische denker A.J. Riko. Gezien zijn

spiritualistische theorieën is een apart hoofdstuk gepast. Ook hier worden de bovengenoemde bronnen gebruikt om een beeld te schetsen van Riko’s opvattingen over magnetisme, zijn spiritualistische theorieën en de verhouding met de wetenschap.

Met een breed theoretisch kader en de analyse van de diverse bronnen wordt getracht een heldere en duidelijke schets te geven van het uitzonderlijke verschijnsel van het

(11)

9

Hoofdstuk 1

Magnetisme: een historiografie

Nu voelt zich het meisje zoo wonder te moê, En sluiten allengs zich hare oogleden toe.

Lubijn (of hij 't magnetiseren verstond!) Drukt heimlijk een kusje op den zwijgenden mond.21

Een verschijnsel dat vaak werd geassocieerd met liefde, seks en affaires – zoals in het bovenstaande rijmpje van de Nederlandse schrijver Yntema - is uiteraard een geliefd onderwerp bij onderzoekers. Dit blijkt ook uit de uiteenlopende en zeer uitgebreide bibliografieën over het magnetisme en Mesmer. Natuurlijk zijn het niet alleen deze associaties die het onderwerp geliefd maken, want er zijn tal van andere redenen die het magnetisme interessant maken.De publicaties over Mesmer en het magnetisme kunnen volgens Vijselaar grofweg worden ingedeeld in twee groepen. Ten eerste zijn er veel auteurs die zich richten op een psychotherapeutisch perspectief en Mesmer zien als voorloper van Freud. Daarnaast zijn er werken die een meer medisch-historische invalshoek hebben.22 Een andere perspectief – niet expliciet door Vijselaar genoemd, maar mijns inziens wel aanwezig – is het cultuur-historische perspectief. Wel merkt Vijselaar op dat er vanuit ‘breed cultuur en wetenschapshistorisch perspectief’ nog veel ruimte is voor onderzoek.23 Uit dit

historiografische overzicht zal blijken dat er binnen de geschiedschrijving over het

magnetisme nog voldoende aanknopingspunten voor vruchtbaar onderzoek zijn, met name op cultuur-historisch gebied van de late negentiende eeuw in Nederland.

INHOUDELIJKE BESTUDERING

Voorafgaand aan dit historiografische overzicht is het interessant om de inhoudelijke bestudering van esoterische bewegingen in het licht van religiestudies te aanschouwen. Wouter Hanegraaff, hoogleraar in de hermetische filosofie en verwante stromingen aan de Universiteit van Amsterdam, schreef hierover het boek New age religion and western

culture: esotericism in the mirror of secular thought (1996). In hoofdstuk 15 van dit

invloedrijke werk beschrijft Hanegraaff esoterie tussen de Verlichting en de Tegenverlichting aan de hand van – de titel van het boek zegt het al – seculier gedachtegoed. In dit hoofdstuk

21 Jacob Wybrand Yntema, ‘Het magnetismus der liefde’, Vaderlandsche letteroefeningen (1818). 22 Vijselaar, De magnetische geest, 18.

(12)

10

noemt Hanegraaff het gedachtegoed van Mesmer (samen met dat van Emanuel Swedenborg) een ‘vroege manifestatie van het proces van secularisatie’.24 Mesmer was een kind van zijn tijd en zocht naar een rationele verklaring voor de magnetische handelingen, terwijl zijn theorie esoterische trekken had.25 Deze opvatting komt in andere werken over Mesmer terug. Er waren veel pseudowetenschappers die de theorie van het magnetisme overnamen en zich richtten op dit spirituele, esoterische karakter. Volgens Hanegraaff ligt hier de scheiding tussen ‘spiritueel magnetisme’ en het ‘materialistische magnetisme’. Bij het materialistische magnetisme leek het fluïdum op de humoresleer van de Grieken. Bij het spiritueel

magnetisme had het fluïdum een ongrijpbaarder karakter. Een combinatie van deze twee stromingen was ook mogelijk. Deze vorm van het magnetisme werd door verschillende verlichte en occulte bewegingen – vooral in de negentiende eeuw -‘gebruikt om een brug te slaan tussen esoterie en moderne wetenschap’.26

Aan de andere kant waren er wetenschappers die het materialistische magnetisme gebruikten als een scheiding tussen religie en wetenschap: het magnetisme werd gezien als ‘exponent of the triumph of science over nature’.27 Verschillende wetenschappers hebben hun eigen invulling aan het concept van Mesmer gegeven, maar in alle gevallen ziet Hanegraaff een overeenkomst:

The theory suggested (even if it did not prove) a unification of opposites: religion and science, mind and matter, even God and the universe; and to many people such a unification held the promise of a new society, in which humanity would have progressed from fragmentation to wholeness.28

Daarnaast werden de ideeën van het magnetisme belangrijk in de opkomst van het moderne spiritisme en verschillende theosofische bewegingen, die Hanegraaff ‘alternatieve religie’ noemt.29 Dit zeer vooruitstrevende standpunt, waarbij het magnetisme in een breder

perspectief van bestudering van westerse esoterie wordt geplaatst, toont het magnetisme niet alleen als voorbode van seculier gedachtegoed, maar ook als voedingsbodem voor esoterische bewegingen in de negentiende eeuw, waaruit uiteindelijk het occultisme groeide.

De studie van Hanegraaff geeft een interessante invalshoek, maar het magnetisme is

24 Wouter J. Hanegraaff, New age religion and western culture. Esotericism in the mirror of secular thought

(Leiden 1996) 423.

25 Hanegraaff, New age religion, 433. 26

Ibidem, 434.

27 Ibidem. 28 Ibidem, 435.

29 Wouter J. Hanegraaff, ‘Introductory remarks on the study of western esotericism’, Groniek Historisch

(13)

11

in zijn theorie slechts een exponent van een groter proces van secularisatie. In het licht van religiestudies is deze discussie verhelderend, maar Hanegraaff gaat voorbij aan de

vruchtbaarheid van het magnetisme op het gebied van cultuur. Het magnetisme dient als voorbeeld voor zijn theorie, dat esoterische bewegingen ook in het licht van religiestudies moeten worden bestudeerd. Dit vertoog gaat voornamelijk diep in op terminologie en

methodologie. Toch is het een redelijk rustig discours: niet veel wetenschappers houden zich bezig met de bestudering van esoterische bewegingen in het licht van religiestudies.

PSYCHOTHERAPEUTISCHE INVALSHOEK

In de inhoudelijke discussie over esoterie, geleid door Hanegraaff, speelt magnetisme een kleine rol. Toch is er zeker geen gebrek aan publicaties over de theorie van Anton Mesmer. Het meest gebruikte perspectief in deze werken is de psychotherapeutische invalshoek, waarbij het magnetisme wordt gezien als de bakermat van psychotherapie; als de eerste ontdekking van het onderbewuste en daarmee Mesmer als een voorloper van Freud.30 Opvallend is dat de meeste auteurs van deze werken zelf psychoanalist, psycholoog of psychiater zijn. Zo ook de schrijver van The discovery of the unconscious. The history and

evolution of dynamic psychiatry (1970), de Canadese psychiater Henri F. Ellenberger.

Ellenberger, ook wel pionier van de geschiedschrijving van de psychiatrie genoemd, ziet een continuïteit tussen het magnetisme en het ontstaan van de moderne dynamische

psychotherapie:

Historically, modern dynamic psychotherapy derives from primitive medicine, and an uninterrupted continuity can be demonstrated between exorcism and magnetism, magnetism and hypnotism, and hypnotism and the modern dynamic schools.31

Een belangrijk jaar in dit proces is 1775, waarin Anton Mesmer in conflict kwam met de Duitse priester en geoefend ‘exorcist’ Johann Joseph Gassner. Gassners eeuwenoude technieken van uitdrijving stonden in de christelijke traditie, maar het nieuwe

Verlichtingsdenken dat rond deze tijd opkwam zette zich af tegen deze gebruiken. De handelingen van Gassner waren onbewust een vorm van magnetisme. Mesmer, die door een commissie was gevraagd de handelingen van Gassner te beoordelen, liet zien dat het

exorcisme overbodig was. Een bezwering tegen slechte geesten was niet nodig: het ging om

30 Vijselaar, De magnetische geest, 17.

31 Henri F. Ellenberger, The discovery of the unconscious. The history and evolution of dynamic psychiatry

(14)

12

het evenwicht van de kosmische stof, aldus ‘de rationele Mesmer’. Evenals Hanegraaff ziet Ellenberger Mesmer als een kind van de Verlichting:

Gassner, an immensely successful and popular healer, personified the forces of tradition. He had mastered an age-old technique that he applied in the name of the established religion, but the spirit of the times was against him. Mesmer, a son of the ‘’Enlightment’’, had new ideas, new techniques, and great hopes of the future.32

Toch heeft deze ‘overwinning op een aftakelende christelijke traditie van uitdrijvingen’ zich niet gemanifesteerd in een nieuwe traditie.33 De theorie van Mesmer werd door veel artsen gezien als kwakzalverij, zijn beweging hield niet lang stand en aanhangers veranderden de oorspronkelijke theorie aanzienlijk. Desondanks bevatten zijn leer ‘de zaden van

verschillende basisprincipes van de moderne psychiatrie’.34 In het bijzonder de ideeën van Mesmer om zich te verdiepen in zijn patiënten en het kunstmatig oproepen van symptomen zijn hier voorbeelden van, aldus Ellenberger.

Dat dit psychotherapeutische perspectief diep is doorgedrongen tot het discours over magnetisme blijkt uit de veel gebruikte - en dus weinig originele titel - From Mesmer to

Freud. Verschillende boeken over hypnose, psychoanalyse en de ontwikkeling van de

psychiatrie dragen deze titel. Toch geven diverse wetenschappers niet de credits aan Mesmer, zoals Ellenberger, maar aan een leerling van Mesmer: de eerder genoemde Franse aristocraat Markies de Puységur. Sommige auteurs noemen De Puységur zelfs de ontdekker van het magnetisme, volgens hen had Mesmer slechts een kleine rol hierin.35 De Puységur

ontwikkelde het eerder genoemde somnambulisme. In dit somnambulisme was er sprake van een onderscheid tussen methoden: een somnambule (gemagnetiseerde persoon) die andere personen kon genezen of een somnambule (gemagnetiseerde patiënt) die zelf ziek was.36 Het vroege magnetisme was met name gericht op gemagnetiseerde patiënten. Op deze manier kon de magnetiseur de ziekte – en dus ook de genezing – van de patiënt ontdekken. Dit kon via verschillende methodes en ging gepaard met merkwaardige tradities, zoals het kussen van een magnetische boom. Daarnaast werd dit vaak gedaan in een vorm van groepstherapie, waarbij iedereen in magnetische slaap was en elkaars handen vasthield.

Een voorbeeld van een psychotherapeutisch perspectief gericht op het

somnambulisme van De Puységur, is het boek van de Amerikaanse psychotherapeut Adam

32

Ellenberger, The discovery of the unconscious, 53.

33 Ibidem. 34 Ibidem, 69. 35 Ibidem, 70. 36

(15)

13

Crabtree, From Mesmer to Freud: Magnetic sleep and the roots of psychological healing (1993). In dit boek wordt de rol die de uitvinding van De Puységur heeft gespeeld in de ontdekking van ‘alternate-consciousness paradigm’ beschreven.37 Tot dan toe (voor 1784) was er sprake van twee verschillende paradigma’s. Enerzijds was er sprake van het instrusie-paradigma, waarin de kwaal of ziekte werd bestempeld als het werk van een bovennatuurlijke geneesheer zoals een tovenaar. Anderzijds was er sprake van het organische paradigma dat een afwijking aan ‘fysiologische dysfunctionering’ toeschreef. Door de toevallige ontdekking van ‘een tweede zelf’ in de magnetische slaap door De Puységur, het onderbewuste, kon men ziektes en kwalen verklaren aan de hand van psychische problemen. Op deze manier werden mensen met een meervoudige persoonlijkheidsstoornis geholpen. Dit was een zeer grote stap in de richting van psychodynamische therapie en de opkomst van hypnose in de negentiende eeuw, aldus Crabtree. Belangrijk hierin was de introductie van een magnetisch rapport ‘waarmee de speciale betrekking tussen patiënt en magnetiseur werd aangeduid, die ontstond na inductie van de magnetische slaap’.38 Daarnaast verbindt Crabtree het gedachtegoed van De Puységur aan het ontstaan van hypnose en latere ideeën van beroemde filosofen en psychiaters.39

Naast Crabtree kan het boek van de Amerikaanse literatuurhistorica Maria Tatar

Spelbound. Studies on mesmerism and literature (1978) ook worden gerekend tot deze

categorie. Haar eerste hoofdstuk draagt de titel From Mesmer tot Freud en ook zij ziet de magnetische slaap van De Puységur als invloedrijker dan die van Mesmer. Toch kijkt Tatar verder: naar de rol die het magnetisme speelde in literatuur van Hoffmann, Balzac, Dickens en Poe in de late negentiende eeuw.40 De studie gaat met name over het psychologische karakter van deze verhalen:

Both Romantics and Romantic realists were informed by contemporary psychological sources and that the very ideas in their works that strike us as ‘modern’ are firmly anchored in nineteenth-century thought.41

Het magnetisme kreeg in deze literatuur een steeds minder magisch karakter en verschoof naar een beschrijving die meer aandacht had voor de psyche en het onderbewuste van de mens. Zo veranderde de Amerikaanse schrijver Henry James in zijn roman The Bostonians

37 Adam Crabtree, From Mesmer to Freud. Magnetic sleep and the roots of psychological healing (Yale 1993)

viii, preface.

38 Onno der Hart, ‘In het voetspoor van Ellenberger’, Directieve therapie 14 (1994) 154-155. 39 Crabtree noemt de Franse filosoof Pierre Janet en de beroemde psychiater F.W.H. Myers. 40 Maria M. Tatar, Spellbound. Studies on mesmerism and literature (Princeton 1978) preface, x. 41

(16)

14

(1886) het ‘concept van magnetisme met een psychologische formule’.42 Daar waar Crabtree en Ellenberger zich beperken tot louter het inhoudelijke magnetisme, geeft Tatar een breder perspectief door te kijken naar negentiende-eeuwse literatuur. Deze uitgebreide analyse van Tatar geeft een nieuwe dimensie aan het nogal uitgekauwde psychotherapeutische

perspectief.

Ondanks het feit dat het psychotherapeutische perspectief dominant is, zijn er toch een aantal kanttekeningen bij te plaatsen.43 Zo stelt Joost Vijselaar terecht dat deze

benadering anachronistische trekken heeft: de vraag is natuurlijk of Mesmer cum suis ooit hun theorie als psychologisch instrument hadden bedoeld. Daarnaast zijn er verschillende historici die dit psychologische karakter van het magnetisme weerspreken en hun analyse richten op de historische context.

MEDISCH-HISTORISCH PERSPECTIEF

Naast het psychologische perspectief kan er worden gesproken van een medisch-historisch perspectief. Zo legt de Britse medisch historicus Alan Gauld het accent op het fysische karakter van de theorie van Mesmer, maar neemt ook sociale en wetenschappelijke kwesties mee in zijn analyses. In zijn boek A history of hypnotism (1995) geeft Gauld een duidelijk overzicht van de nalatenschap van Mesmer en analyseert hij de aanhangers van het magnetisme in Frankrijk, Duitsland, de Verenigden Staten en Groot-Brittannië. In deze analyse blijft Gauld dicht bij de bronnen. In zijn conclusie richt de auteur zich louter op het vormen van een nieuw paradigma over de geschiedenis van hypnose en heeft hij verder weinig te zeggen over het magnetisme.44 Gauld vergeet bredere aspecten van het magnetisme te beschrijven, waardoor zijn onderzoek op de oppervlakte blijft.

Deze medisch-historische stroming was in de achttiende eeuw duidelijk aanwezig in het discours over Mesmer.45 De werken behandelen de invloed van het magnetisme op de medische wetenschap. Rudolf Tischner schrijft zijn biografie over Mesmer, Franz Anton

Mesmer, Leben, Werk und Wirkungen (1928), in deze traditie. Er wordt in dit boek meer

gekeken naar de context en de historische ontwikkelingen, dan naar de ‘ontdekking van het onderbewuste’ of de psychotherapeutische context. Ook het boek dat Tischner heeft

geschreven met collega-historicus Karl Bittel, Mesmer und sein Problem (1941), gaat over de

42

Tatar, Spellbound, 231.

43 Vijselaar, De magnetische geest, 18.

44 Anne Harrington, ‘Alan Gauld. History of hypnotisme’, Journal of the History of the Behavioral Sciences 31

(1995) 81-83, aldaar 81.

45

(17)

15

medisch-wetenschappelijke kant van de theorie van Mesmer.

CULTUUR-HISTORISCH PERSPECTIEF

Naast deze kleine hoeveelheid werken met een medisch-historisch uitgangspunt, en de

invalshoek vanuit de psychologie, is er sprake van een derde stroming: het cultuur-historische perspectief. Joost Vijselaar duidt in zijn boek deze stroming niet, maar dat kan ook liggen aan het feit dat veel van deze publicaties pas de laatste jaren zijn uitgegeven. Daarnaast is er in dit perspectief enige overlap te zien met de andere perspectieven. Het eerder genoemde boek van Maria Tatar heeft een zeer duidelijke psychotherapeutische benadering, maar richt zich ook op de rol van Mesmer in de literatuur en heeft daarmee tevens een culturele invalshoek. Een voorbeeld van een publicatie die losjes aansluit op deze cultuur-historische benadering, is het invloedrijke – en zeer bekende – werk van de Amerikaanse historicus Robert Darnton: Mesmerism and the end of Enlightenment in France uit 1968. Dit werk wordt door Vijselaar bestempeld als een ‘aanvang van cultuur- en wetenschapshistorisch onderzoek’. 46 Darnton gebruikt het magnetisme als een guideline voor zijn onderzoek. Toen Mesmer zich in 1778 vestigde in Parijs, vormde zich al snel een groep mensen om hem heen, die later bekende leiders van de Franse Revolutie zouden worden.47 Volgens Darnton waren de ideeën van Mesmer nodig om het radicale gedachtegoed tegen de gevestigde orde naar een breder publiek over te brengen. Het magnetisme werd een stroming waarin de onvrede van de maatschappij kon worden uitgesproken: ‘the mesmerist movement provides a guideline to the subtle transformation of popular attitudes’.48 Darnton baseert zijn onderzoek op boeken en pamfletten van magnetiseurs en laat zien dat een klein deel van deze geschriften – veel uit de jaren 1775-1785 – politieke boodschappen bevatten. De radicalen voelden zich aangetrokken tot het mesmerisme, omdat het een verzet was tegen het oude academische regime, maar zelf ook een wetenschappelijke grond had. 49 Deze theorie van Darnton is vernieuwend omdat het ook andere aspecten van het magnetisme belicht. Toch is het de vraag in hoeverre de

pamfletten met politieke boodschappen invloed hadden op de geletterde bevolking en of alle Franse patiënten van Mesmer er radicale standpunten op nahielden.

Een ander voorbeeld van het cultuur-historisch perspectief is het boek van de Amerikaanse historica Alison Winter: Mesmerized. Powers of mind in Victorian Britain uit 1998, waarin ze het magnetisme van 1830 tot 1860 bespreekt. Deze periodisering is een

46 Vijselaar, De magnetische geest, 21.

47 Robert Darnton, Mesmerism and the end of Enlightenment in France (Cambridge 1968) 44. 48 Darnton, Mesmerism, 161.

49

(18)

16

uitzondering: andere auteurs beschrijven het magnetisme na 1830 vrijwel niet. Winter vindt dat de werken waarin het magnetisme wordt bestempeld als pseudo-wetenschap en tovenarij, en als een verschijnsel dat buiten de marges van de wetenschap viel, anachronistisch:

Mesmerism’s relative obscurity in the late twentieth century has encouraged the idea that it has always been a “fringe’’ or “pseudo-” science, eking out a precarious existence on the margins of science or altogether beyond its borders. The relegation is anachronistic and question-begging. In fact, mesmerism became the occasion for contests over authority in science, medicine and intellectual life alike, and these contests revealed the location and character of such authority to have been more insecure than historians appreciate.50

In Engeland trok het magnetisme rond 1830 tot 1860 de wetenschappelijke elite en geletterde bevolking aan; een publiek met uiteenlopende achtergronden. In deze periode was er sprake van verschillende ontwikkelingen op medisch en wetenschappelijk gebied, die gevolgen hadden voor de Victoriaanse maatschappij. Winter laat kundig zien hoe magnetisme diende als een ‘sociaal laboratorium waarin de Victorianen worstelden met diverse sociale kwesties in hun samenleving’.51 De historica analyseert het fenomeen magnetisme waardoor

opvattingen over de wetenschap, het lichaam, en sociale- en genderstructuren aan het licht komen:

We learn, not just the concrete realities of Victorian life, but wat Victorians thought they ought to be. In particular, we apprehend what people thought the status and mutual relations should be (and might be in future) of scientists, doctors, women, working people, colonial administrators and Indian subjects, and the clergy.52

Uiteraard zijn er ook nuances in deze theorie aan te brengen en is het magnetisme niet een weerspiegeling van de Victoriaanse cultuur. Toch is de benadering van Winter erg uniek en laat onderzoek zien dat het magnetisme op cultureel-historisch gebied een vruchtbaar onderwerp is.

Het is opvallend dat deze cultuur-historische studies met name gaan over specifieke landen, en de standaardwerken over de landen Engeland, Frankrijk, Duitsland en de

Verenigden Staten. Deze boeken bespreken meestal de periode 1775 tot ongeveer midden negentiende eeuw. Het boek van Winter is hierin een uitzondering. Bovendien zijn er in het algemeen weinig werken geschreven over het magnetisme in Nederland. Het enige boek over

50 Alison Winter, Mesmerized. Powers of mind in Victorian Britain (Chicago 1998) 4.

51 Otniel E. Dror, ‘Reviewed: Mesmerized. Powers of mind in Victorian Britain’, Journal of Interdisciplinary

History 31.1 (2000) 95.

52

(19)

17

dit onderwerp is het eerder genoemde boek van Joost Vijselaar, De magnetische geest. Het

dierlijk magnetisme 1770 – 1830. Hierin vergelijkt Vijselaar magnetisme in Nederland met

dat van andere landen: een zeer vernieuwend perspectief. Vijselaar zet zich ook af tegen het overheersende psychotherapeutische perspectief. De hamvraag in het werk van Vijselaar is of het magnetisme kan worden beschouwd als ‘een vorm van psychotherapie en of de navolgers van Mesmer verstand hadden van onderbewuste psychische processen van de mens’.53 Aan de hand van veel bronnenmateriaal schetst Vijselaar een mooi beeld van het magnetisme in Nederland. De historicus concludeert uiteindelijk dat ‘het dierlijk magnetisme voortkwamen uit het achttiende-eeuwse discours over zenuwen, zenuwziekten en imponderable

verschijnselen, meer in het bijzonder de elektriciteit’.54

MAGNETISME NA 1830 IN NEDERLAND

Evenals de andere werken stopt het boek van Vijselaar in het midden van de negentiende eeuw. Een gebrek aan algemene cultuur-historische publicaties over deze periode is er echter niet: vooral de laatste jaren zijn er veel cultuur-historische boeken verschenen over het in de inleiding genoemde fin de siècle en de ‘lange negentiende eeuw’, waarin de periode rond 1900 wordt beschreven als een periode van onstuimige vooruitgang op verschillende gebieden. Deze vooruitgang werd niet door iedereen omarmd en een indirect gevolg van de angst en twijfel die deze onzekerheid veroorzaakte, was de opkomst van esoterische

bewegingen en natuurbewegingen. Het boek van de Belgische historicus Evert Peeters,

Beloften van het lichaam. Een geschiedenis van de natuurlijke levenswijze in België. 1890-1940

(2008), kan in deze nieuwe traditie worden geplaatst, maar gaat duidelijk niet over Nederland. Toch is dit boek een goed voorbeeld van een dergelijke cultuur-historische benadering. Peeters beschrijft hoe technische en maatschappelijke ontwikkelingen het negentiende-eeuws België tot een industriële natie maakten, met als reactie het ideaal van de natuurlijke levenswijzen. Er komen in zijn onderzoek verschillende markante bewegingen voorbij, maar de auteur besteedt slechts een kleine paragraaf in zijn zevende hoofdstuk aan het magnetisme in België. Verder richt Peeters zich in het bijzonder op de cultuurkritiek van de negentiende eeuw.55

Er zijn verschillende werken te vinden die de esoterische bewegingen in Nederland rond 1900 behandelen, maar er zijn slechts enkele publicaties verschenen over het

53 Vijselaar, De magnetische geest, 497. 54 Ibidem.

55 Evert Peeters, Beloften van het lichaam. Een geschiedenis van de natuurlijke levenswijze in België. 1890-1940

(20)

18

magnetisme rond 1900. Dit terwijl er uit bronnen blijkt dat er na 1830 nog duidelijke

bewegingen en activiteiten zijn op het gebied van magnetisme in Nederland. Uiteraard is het niet meer te vergelijken met de grote populariteit van rond 1810, en is er zeker sprake van een daling in interesse, maar het fenomeen is niet verdwenen. Veel van de publicaties die zijn verschenen over het magnetisme van na 1830 hebben inderdaad een cultuur-historische invalshoek en richten zich op thema’s als gender, gezondheidszorg, literatuur en

wetenschap.56 Daarnaast zijn deze publicaties sterk verbonden met het bredere en complexe discours over het spiritisme in relatie met de wetenschap.

Toch is er een belangrijke uitzondering te noemen in de publicaties over het magnetisme in Nederland: het boek Magnetiseurs en wondergenezers van de Nederlandse parapsycholoog Zorab uit 1952. Deze publicatie is een van de weinige werken over het magnetisme waarin verder wordt gekeken dan de vroege jaren van het magnetisme of het leven van Mesmer. Zorab plaatst het magnetisme ‘in het grotere kader van het gehele terrein der wondergenezingen’.57 Zo noemt hij de magnetiseurs die aan het einde van de negentiende eeuw actief waren, zoals Andries Hoek en H.G. Becht. Zorab heeft – als parapsycholoog - een interessant perspectief. Hij kijkt naar de psychologische waarde van het verschijnsel. Het genezingsproces wordt door de magnetische behandeling door de patiënten zelf geleid, langs de wegen van auto-suggestie.

Zorab ziet niet, zoals de eerder genoemde psychotherapeutische publicaties, Mesmer en De Puységur als voorlopers van Freud. Sterker nog, Zorab keurt het ‘onbevoegde’

magnetisme af en een wettelijke erkenning van magnetiseurs zou ook zeer onwenselijk zijn. Controle van bevoegde medici zou wel gunstig zijn, maar was nog ver van de realiteit.58Het standpunt van Zorab lijkt dualistisch: onschuldige lichte aanrakingen of andere magnetische handelingen zijn toegestaan, maar deze onbevoegde magnetiseurs mogen geen voorschriften geven. Uit de laatste zin van het boek blijkt dat Zorab openstaat voor alternatieve

geneeswijze;

Wij achten het geheel in het belang van de lijdende mensheid haar de kans te geven om, wanneer de officiële medische wetenschap geen baat geeft, zich te kunnen wenden tot de meer irrationele methoden, welke de patiënt soms de gelegenheid kunnen geven tot zelf-genezing, verlichting van zijn lijden en zo meer.59

56 Deze publicaties worden later in dit hoofdstuk genoemd. 57 G. Zorab, Magnetiseurs en wondergenezers (Leiden 1952) 184. 58 Zorab, Magnetiseurs, 192.

59

(21)

19

Zorab stond in de parapsychologische kringen bekend als iemand die geïnteresseerd was in het spiritisme, maar er een zeer kritische mening op na hield. Deze twee factoren zorgden niet alleen voor spanningen in zijn eigen gedachtegoed, maar ook met andere collega’s.

Een ander boek dat het magnetisme kort beschrijft, onder de redactie van Zorab, was de reeks Abnormal hypnotic phenomena (1967). Ook in dit boek worden niet alleen Becht en Hoek besproken, maar ook Riko, waaraan het derde hoofdstuk van deze scriptie wordt gewijd. Ondanks het zeer breder oeuvre dat Zorab heeft achtergelaten, is er tot nu toe weinig over deze parapsycholoog verschenen. Dit, terwijl er in de Koninklijke Bibliotheek de gehele collectie boeken en correspondentie van Zorab ligt.

De boeken van Zorab verschillen zeer van de andere publicaties die zijn geschreven over het magnetisme van rond 1900, die vaak de eerder genoemde ‘cultuur-historische’ invalshoek hebben. Een goed voorbeeld van een dergelijke studie is het boek Gedeelde kennis (2011) van de Nederlandse literatuurhistorica Mary Kemperink, over de interactie tussen literatuur en wetenschap in de jaren 1860 tot 1920. In hoofdstuk 8, ‘Het hypnotisme en de wonderen’, bespreekt Kemperink het magnetisme in het licht van de literatuur en de

wetenschap. Aan het einde van de negentiende eeuw ontstond er in de Nederlandse medische wetenschap belangstelling – met name door verschillende vertalingen - voor ‘hypnose’, de magnetische slaap. Belangrijk is de introductie van de nieuwe term hypnose, waarmee werd getracht de grenzen van wetenschap en pseudowetenschap duidelijk te maken.60 Bekende personen als Frederik van Eeden en A.W. van Renterghem waren geïnteresseerd in het hypnotisme en diverse praktijken werden opgericht. Van Eeden schreef regelmatig, samen met vrienden, in tijdschriften lange artikelen over het hypnotisme. Daarnaast waren er schrijvers als Couperus die verhalen en vertalingen uitgaven over hypnose met de kennis die ze uit de wetenschap en de vertalingen haalden: op deze manier was de literatuur een

weerspiegeling van de verschillende vormen van kennis.61 Veel van deze wetenschappers en schrijvers hadden een grote interesse in het spiritisme en het occultisme. Hierin is de relatie tussen wetenschap, het hypnotisme en literatuur volgens Kemperink van groot belang:

De relatie tussen hypnotisme en literatuur is een treffende illustratie van de complexiteit van de relatie tussen literatuur en wetenschap in het algemeen (...) De relatie laat verder zien dat literatuur niet alleen een

representator is, maar ook een producent van wetenschappelijke kennis. Toen na 1900 het concept hypnose voor de meeste wetenschappers zijn aantrekkingskracht begon te verliezen, bleef het in de wereld buiten de academie

60 Mary Kemperink, Gedeelde kennis. Literatuur en wetenschap in Nederland van Darwin tot Einstein

1860-1920 (Apeldoorn en Antwerpen 2011) 179.

61

(22)

20

nog springlevend.62

De occulte aard van deze literatuur heeft er volgens Kemperink voor gezorgd dat het magnetisme en hypnotisme nog steeds veel wordt gepraktiseerd.

Het verband tussen spiritisme en de negentiende-eeuwse wetenschap is door meerdere historici gelegd. Een studie die veel parallellen heeft met het onderzoek van Kemperink, en ook gaat over de relatie tussen spiritisme en wetenschap, is het artikel ‘Als de tafel danst, dan

wankelt de wetenschap’ van Leonieke Vermeer.63 Vermeer richt zich op spiritistische schrijvers zoals Van Eeden en Ortt, die volgens haar het ‘voortouw namen in het

wetenschappelijke onderzoek van de spiritistische verschijnselen’.64 Het eerste spiritistische tijdschrift Het toekomstig leven van Elise van Calcar werd hierin een platform voor dit wetenschappelijk spiritistisch discours. Vermeer ziet het spiritisme als een hoofdrolspeler in ‘afbakening van bepaalde wetenschapsgebieden en een belangrijk moderniseringsproces’.65 In deze combinatie van wetenschap en spiritisme manifesteerde zich een boeiende en merkwaardige interactie tussen geleerden, schrijvers en spiritisten. Dit proces wordt ook beschreven door Derk Jansen in zijn proefschrift Op zoek naar nieuwe zekerheid.

Negentiende-eeuwse protestanten en het spiritisme (1994). Jansen verbindt het protestantse

geloof met de zogenaamde spiritistische wetenschap en geeft een overzicht van de personen die een rol speelden tussen 1860 en 1890 in dit discours. De auteur is de enige die alle denkers die in deze scriptie worden beschreven – Hoek, Becht en Riko - noemt. In de

volgende hoofdstukken wordt er dan ook dankbaar gebruik gemaakt van dit boek. Toch is het jammer dat Jansen de personen maar kort noemt en weinig verdieping in zijn overzicht aanbrengt.

De relatie tussen spiritisme, wetenschap en het protestante geloof is een interessant en rijk onderzoeksgebied, maar het lijkt erop dat het magnetisme wordt ondergesneeuwd door het spiritisme. Kemperink, Vermeer en Jansen beschrijven de ontwikkeling van het

magnetisme vrijwel niet. De schrijvers noemen het magnetisme slechts als een bijverschijnsel van het spiritisme. Dit terwijl het magnetisme zonder het spiritisme ook aandacht verdient. Toch is de relatie tussen het magnetisme en het spiritisme niet te ontkennen, maar het

62 Kemperink, Gedeelde kennis, 198.

63 Leonieke Vermeer, “‘Als de tafel danst, dan wankelt de wetenschap’’. De relatie tussen spiritisme en

wetenschap in Nederland rond 1900’, Gewina 30 (2007). Dit artikel is een bewerking van Vermeer’s

doctoraalscriptie ‘‘’Als de tafel danst, dan wankelt de wetenschap’’.De relatie tussen occultisme en wetenschap rond 1900 in Nederland’ (ongepubliceerde doctoraalscriptie, Groningen 2004).

64 Vermeer, ‘Als de tafel danst, dan wankelt de wetenschap’, 39. 65

(23)

21

magnetisme heeft ook een eigen weg in de geschiedenis gehad. Het spiritisme heeft in feite het magnetisme geannexeerd en deze trend is in de historiografie doorgezet. In het derde hoofdstuk over A.J. Riko komt deze relatie verder aan bod.

Kemperink, Vermeer en Jansen noemen de bekende theorie van ‘de kleine geloven’ van de eerder genoemde historicus Jan Romein. Romein is zeer kritisch over de opkomst van esoterische bewegingen en noemt aanhangers verweekte en verwijfde idealisten, die de burgerij zwartmaakten.66 Betreffende dit discours over ‘kleine geloven’ zijn meerdere artikelen verschenen. Deze zijn niet allemaal van belang voor dit overzicht, maar toch moet de analyse van de historicus Douwe Draaisma over Elise van Calcars opvattingen over spiritisme en geneeskunde worden genoemd. In dit artikel, ‘Genezing van gene zijde: het spiritisme als medische tegenbeweging’, beschrijft Draaisma de relatie van het spiritisme met de reguliere medische wetenschap en de positie van de vrouw hierin. Van Calcar en haar man Herman van Calcar speelden een grote rol in het spiritistische magnetisme van eind

negentiende eeuw en hadden een grote groep aanhangers. Volgens Draaisma had ‘de

geneeskunst van de Van Calcars de trekken van een tegenbeweging en in alle communicatie was deze ongemakkelijke verhouding tussen het spiritisme en reguliere geneeskunde

voelbaar.’67 De genezingen waren met name gebaseerd op het herstel van harmonie op lichamelijk niveau, maar ook op hoger niveau. In dit hogere spirituele niveau, door Van Calcar ‘Het Zomerland’ genoemd, hadden de vrouwelijke mediums meer te zeggen.68 In deze gemeenschap was ‘iedere stem even zwaar, geen hiërarchie en gezag was op grond van zielszuiverheid’.69 Vrouwen hadden dus even veel te zeggen als mannen, ook op

geneeskundig niveau. Het artikel toont dat er op het gebied van genderstudies en magnetisme nog niches aanwezig zijn.

Ook de historicus Willem de Blécourt heeft een aantal publicaties op zijn naam staan over somnambules en de rol van vrouwelijke genezeressen rond 1900 in Nederland. In hoofdstuk 6 van het boek Het Amazonenleger (1999) beschrijft De Blécourt de negatieve behandeling van somnambules rond 1850. Het gaat hier niet om gemagnetiseerde patiënten: de meeste somnambules waren in de negentiende eeuw gemagnetiseerde vrouwen, die zich tot een medium vormden. In deze toestand konden de vrouwen gedachtenlezen en

ziektebeelden verklaren. Omdat de populariteit van het magnetisme onder de artsen was

66

Jan Romein, Op het breukvlak van twee eeuwen II (Amsterdam 1922) 52.

67 Douwe Draaisma, ‘Genezing van gene zijde: het spiritisme als medische tegenbeweging’, Spiegel der Letter

42.2 (2000) 130.

68 Draaisma, ‘Genezing van gene zijde’,132. 69

(24)

22

afgenomen, werden deze somnambules ‘slechts gezien als objecten’, aldus De Blécourt.70 Toen verschillende magnetiseurs werden veroordeeld, werd er naar de somnambules

gewezen. Zij waren immers degene die uitspraken deden over de patiënten, de magnetiseurs zetten dit proces alleen in werking. In de loop van de jaren ontwikkelden sommige

somnambules zich tot zelfstandige ondernemers, maar de negatieve houding ten opzichte van deze ‘slaapsters’ bleef standhouden. Zelfs spiritisten spraken zich uit over de onzin die somnambules uitkraamden. Volgens De Blécourt was deze negatieve houding van de spiritistische kringen gebaseerd op ‘de lagere geestelijke vermogens en verschil in sociale klasse’.71 Deze bewering lijkt echter de beweringen van Draaisma tegen te spreken: bij Van Calcar hadden de somnambules juist meer te zeggen.

Een andere publicatie van De Blécourt, die ook gaat over de feminisering van het magnetisme rond 1900 is het artikel ‘De macht van de vrouwelijke hand’ uit 2001. Hier brengt de schrijver zijn standpunt op een hoger niveau en betrekt hij het idee van kleine geloven bij zijn analyse over vrouwen in het magnetisme. De Blécourt vraagt zich in het geheel af of alle zogenoemde kleine geloven ‘een manifestatie waren tegen de onzekerheid van het fin de siècle.72 In dit kader worden de vrouwelijke somnambules geplaatst en geanalyseerd. Een belangrijk en interessant punt in dit artikel, is het feit dat De Blécourt het magnetisme niet ziet als ‘een medisch klein geloof’: daarvoor was het hem al meer dan ‘een eeuw te oud en was het bovendien niet in Nederland georganiseerd.’73 Uiteindelijk trekt De Blécourt de kwestie in een breder perspectief van spiritisme en hij pleit voor een andere terminologie dan ‘kleine geloven’. De auteur vindt de aanduiding 'vernieuwingsbeweging' voor het spiritisme geschikter.

MEER ONDERZOEK

Uit de hierboven beschreven historiografie blijkt dat het magnetisme kan worden gebruikt in uiteenlopende studies en dat dit tot boeiende onderzoeksresultaten heeft geleid. Niet alleen de verschillende publicaties over het vroege magnetisme - waarin Anton Mesmer centraal staat – maar ook de werken die zijn gericht op zijn aanhangers in Europa schetsen een mooi en uitzonderlijk beeld van het magnetisme. Deze werken zijn meestal door psychologen, psychiaters of psychoanalisten geschreven en kijken alleen naar het psychotherapeutische

70 Willem de Blécourt, Het Amazonenleger. Irreguliere genezeressen in Nederland 1850-1930 (Amsterdam

1999) 88.

71 De Blécourt, Het Amazonenleger, 101.

72 Willem de Blécourt, ‘De macht van de vrouwelijke hand. De feminisering van het magnetisme rond 1900’, De

negentiende eeuw 25 (2001) 147.

73

(25)

23

aspect van het magnetisme. Voor cultuur-historisch onderzoek is minder aandacht, maar evenveel mogelijkheden. Zo merkt Joost Vijselaar goed op dat er naar Mesmers hoogtijdagen in Wenen weinig onderzoek gedaan is vanuit een breed cultuur- en wetenschapshistorisch perspectief.74

Dit is precies waar de aandacht van de meeste studies heen gaat: naar de hoogtijdagen van het magnetisme, maar niet op hoger cultuur- wetenschapshistorisch niveau, aldus

Vijselaar.75 Uiteraard is dit logisch: er zijn immers over deze bloeitijd veel meer bronnen, en er kan ook niet ontkend worden dat het mooi wetenschappelijk onderzoek heeft opgeleverd, maar de periode na deze bloeitijd blijft onderbelicht.

Weinig historici zien dat de periode na de bloeitijd vrijwel even interessant kan zijn als de bloeitijd zelf. De nadagen van het magnetisme rond 1900, in het licht van de culturele en sociale ontwikkelingen en de opkomst van esoterische bewegingen zijn bruikbaar voor wetenschappelijk onderzoek. Deze bruikbaarheid blijkt uit genoemde studies van Kemperink, Vermeer, De Blécourt en Draaisma. Helaas zijn dit maar kleine studies, die zich richten op een bepaald aspect – zoals gender of literatuur – van een bredere spiritistische stroming. Hierbij wordt het magnetisme vaak gezien als een klein aspect van een groter spiritistisch geheel.Het verder uitdiepen van de invulling en betekenis van het magnetisme rond 1900 ontbreekt hierbij. Dit kan onder andere aan de hand van onderzoek naarspecifieke

magnetiseurs, zoals de in het volgende hoofdstukken besproken Andries Hoek, H.G. Becht en A.J. Riko.

74 Vijselaar, De magnetische geest, 21. 75 Ibidem.

(26)

24

Hoofdstuk 2

Andries Hoek en H.G.Becht

Raad en hulp voor alle lijders, door de helderziende somnambule, Mejuffrouw van der Heide. Patiënten verhinderd in persoon te komen, kunnen door opgave van Naam en Ouderdom, Ziekte beschrijving en Recept ontvangen – prospectus gratis.76

Dit citaat is afkomstig uit het Algemeen Handelsblad van februari 1873 en toont een magnetische methode, in de inleiding al even besproken, die na 1830 populair was.

Magnetiseurs als Wessel van der Lee hadden een somnambule als medium in dienst die hem kon vertellen aan welke kwalen de patiënten leden en welke medicijnen er nodig waren. Contact met de patiënten was hierbij helemaal niet nodig: de somnambules konden aan de hand van aanraking van kleding ook mensen genezen. Deze vorm van ‘postordermagnetisme’ is tot laat in de negentiende eeuw populair geweest. Toch was dit een zeer afgezwakte vorm van het magnetisme dat in de bloeiperiode van 1810-1820 in Nederland bekend was.

Bovendien waren geleerde magnetiseurs zeer slecht te spreken over dit slappe aftreksel van het echte magnetisme, dat werd beoefend door bevoegde artsen.

Naast dit postordermagnetisme waren er na 1830 verschillende tendensen in het magnetisme. Zo was de eerder genoemde Meijer nog actief en reisde magnetiseur De Koningh door het land om experimenten te laten zien met het zogenoemde

‘electro-magnetisme’.77 In de tijd dat De Koningh actief was, was er ook een select groepje artsen, zogenoemde stadsgeneesheren, die met het magnetisme, somnambulisme en hypnose

experimenteerden. Een aantal van deze geneesheren heeft brochures uitgegeven, vaak in zeer kleine hoeveelheden en voor eigen gebruik. In deze brochures beschrijven de auteurs hun ervaringen met magnetische behandelingen, somnambulisme en andere experimenten. De beschrijvingen geven een duidelijk beeld van hun praktijken.

De beoefening van het magnetisme rond 1900 krijgt een extra dimensie in het licht van de eerder genoemde bredere ontwikkelingen in de wetenschap en de maatschappij. Voornamelijk in de medische wetenschap zijn er rond deze tijd interessante bewegingen te zien: de gezondheidsleer kwam op, er werden verschillende gezondheidscommissies opgericht en er ontstonden beroepsverenigingen voor artsen en apothekers. Zo werd er in 1849 de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot Bevordering van de Geneeskunst

76 Algemeen Handelsblad, advertentie, 03-03-1873, 2. 77

(27)

25

opgericht, een belangenfederatie voor artsen. De Vereniging tegen de Kwakzalverij, in 1881 opgericht door de broers G.W. Bruinsma en V.J. Bruinsma, bestreed alle vormen van

alternatieve geneeswijze. Diverse van dit soort verenigingen kwam op, wat zeer tekenend was voor de negentiende eeuw en de professionalisering van de medische wetenschap. Bovendien werd de eerder genoemde Wet op Uitoefening van de Geneeskunst ingevoerd, die

resulteerden in een artsenmonopolie: ‘uitoefening der geneeskunst, waaronder de wet het verleenen van genees-, heel- of verloskundige raad of bijstand als bedrijf verstaat, is alleen geoorloofd aan degenen, aan wie de bevoegdheid daartoe volgens de wet is toegekend’.78 Een arts mocht zich pas een arts noemen als het artsenexamen was behaald bij een bevoegde instelling. De ongeveer twaalf artsendiploma’s die voor deze wet van 1865 konden worden gehaald, werden gereduceerd tot één bevoegdheid. Onbevoegde artsen die hun praktijken voortzetten werden bestraft met een geldboete of zelfs een gevangenisstraf. Met deze

‘medische wetten van Thorbecke’ hoopte men de wildgroei aan alternatieve geneeswijzen in te dammen. De vraag is natuurlijk of het magnetisme, uitgeoefend door een bevoegd

geneesheer, ook als een strafbaar feit kon worden gezien. Veel van deze ‘bevoegde magnetiseurs’ waren zeer kritisch over onbevoegde kwakzalvers zoals de hierboven genoemde Wessel van der Lee.

Naast deze veranderingen in het medisch bewustzijn, was er sprake van, in de inleiding en het eerste hoofdstuk al kort besproken, de opkomst van reformbewegingen en esoterische stromingen. Met name het spiritisme heeft een grote rol gespeeld in het

magnetisme in Nederland rond 1900. Aan de hand van de publicaties van de magnetiseurs Hoek en Becht, uit de jaren 1850 tot 1880, wordt in dit hoofdstuk een beeld geschetst van de uiteenlopende methodes en ontwikkelingen van het magnetisme.

ANDRIES HOEK (1808-1885)

Een van de artsen die het magnetisme gebruikte in zijn praktijk was de Haagse

stadsgeneesheer Andries Hoek. Hoek heeft in een periode van ruim 35 jaar ongeveer twaalf boeken gepubliceerd: vrijwel allemaal over zijn ervaringen met het magnetisme. Deze

ervaringen heeft Hoek opgedaan in zijn huisartsenpraktijk in Den Haag, waar hij magnetische behandelingen uitvoerde. Duidelijk is dat Hoek een diploma haalde voor de wet van 1865, gezien het feit dat er speciale diploma’s waren voor ‘stadsgeneesheer’ en ‘vroedmeester’. De arts was meer dan vijftig jaar actief. Het is erg jammer dat er geen persoonlijk archief van

78

(28)

26

Hoek is te vinden, hierdoor is biografische informatie over Hoek zeer schaars. 79 Dit, terwijl hij een publiek figuur moet zijn geweest, zeker nadat hij had geholpen bij de geboorte van Wilhelmina in 1880.

Hoogstwaarschijnlijk bevond Hoek zich in de medische bovenlaag van Den Haag: hij had immers een klein prinsesje ter wereld geholpen. Ook in de spiritistische kringen was hij bekend. Na de dood van Hoek verscheen er in het spiritistische tijdschrift Op de grenzen van

twee werelden een kort ‘In Memoriam’, geschreven door Elise van Calcar. Daarnaast zijn er

enkele tientallen brochures van Hoek zelf overgeleverd. Ondanks het gemis van een

persoonlijk archief zijn aan de hand van deze bronnen en met behulp van het gemeentearchief van Den Haag een aantal biografische gegevens van Andries Hoek te achterhalen.

Zeker is dat hij werd geboren in 1808 te De Lier als zoon van de predikant Jacobus Hoek, in een groot gezin. Wat zijn bezigheden in zijn jeugd zijn geweest, is onbekend; waarschijnlijk heeft hij geneeskunde gestudeerd. Zijn naam verschijnt in het archief op de datum 25 april 1832, als hij trouwt met Johanna Maria de Wit.80 Vanaf dit moment komt de naam ‘Andries Hoek’ vaker voor: als getuige, en soms voor de aangifte van kinderen van patiënten. Zijn beroep wordt meestal als ‘chirurgijn’ of ‘vroedmeester’ bestempeld. Een jaar na hun huwelijk krijgen Hoek en zijn vrouw een eerste zoon, die na een jaar overlijdt. Deze gebeurtenis is het begin van een zeer tragische familiegeschiedenis van de Familie Hoek. Uiteindelijk sterven vier dochters aan tuberculose op jonge leeftijd. Zijn zoon Martinus Hoek wordt hoogleraar in de astronomie, maar overlijdt op 37-jarige leeftijd aan een

longontsteking. Slechts een kind van Hoek, Isaak Hoek, zou zijn vader overleven. Hij

verhuist op latere leeftijd met zijn gezin naar Zwitserland.81 Er was volgens Hoek sprake van een hecht gezin dat uit ‘tot dus verre eenheid door liefde, tussche ouders en kinderen

bestond’.82 Elise van Calcar beschrijft een ontmoeting met Andries Hoek aan het familiegraf op de begraafplaats Eik- en Duinen:

Als wij sprekend voortwandelen viel ons oog op een grootten witten gedenksteen, en wij zagen een andere oude man met gevouwen handen stilstaan bij het graf dat vier volwassen dochters en den zoon die zijn trots was, benevens zijn gade omsloot.Het was onze waardige vriend, de geneesheer A.Hoek (...).83

79 Uit verschillende bronnen blijkt dat er wel een archief was, maar dit is niet gedocumenteerd.

80 http://195.242.171.17/hga/virtuelestudiezaal/WebsitePubliek, Huwelijken en echtscheidingen 's-Gravenhage

Periode: 1823-1832: 4-jan-1832 - 2-mei-1832 Aktenummer: 1-93, Fiche 94, afbeelding 4, geraadpleegd op 13 mei 2013.

81 Dit gebeurde nadat hij ruzie kreeg met zijn schoonmoeder over de voogdij van zijn kinderen. Zijn zoon Henri

is in Zwitserland uiteindelijk de eerste langlauf kampioen geworden.

82 Andries Hoek, Twintig mei, vijftien jaar (‘s Gravenhage 1854) 4. 83

(29)

27

Het ligt voor de hand dat deze tragische familiegeschiedenis de Haagse arts heeft beïnvloed. Zo kwam er in het jaar 1853 in zeer kleine oplage een klein boek uit, Twintig mei, vijftien

jaar genaamd, over de dood van zijn ‘lieve Cootje’: zijn derde dochter Jacoba Cornelia.

Hierin worden de laatste weken van Jacoba beschreven. Hoek zat veel aan haar sterfbed, maar durft zijn dochter niet te vertellen dat ze dood gaat. In 1876, op 68-jarige leeftijd, schrijft Hoek nogmaals een boekje over zijn overleden familieleden: Eik-en-Duinen. Een uur

van ernstige overpeinzing. Hierin beschrijft hij de verwerking van de dood van zijn kinderen

en vrouw in 1874. Het schrijven van brochures, maar ook zijn liefde voor het magnetisme en zijn latere toenemende protestantse geloof, hielpen Hoek deze verliezen te verwerken.84 Het is relatief uitzonderlijk te noemen dat Hoek, een gerespecteerd arts, zich inzette voor het magnetisme. Er zijn duidelijke ontwikkelingen en terugkerende elementen in het gedachtegoed van Hoek te herkennen. Zijn eerste publicatie over het dierlijk magnetisme verscheen in 1848 met als titel Onderzoekende beschouwing van het dierlijk magnetismus, of

van de al of niet bestaande mesmerische daadzaken. In deze kleine uitgave van 75 pagina’s

poneert Hoek zijn mening in de discussie rondom magnetisme. Hierin gebruikt Hoek de term magnetisme als een natuurlijke kracht, zo sterk dat het het vermogen heeft om op andere natuurlijke lichamen in te werken. Dit idee komt zeer overeen met de basistheorie van Anton Mesmer. Daarnaast maakte Hoek in de praktijk veel gebruik van het zelfgenezende

somnambulisme.

Een belangrijk kenmerk van het werk van Hoek is zijn overtuigingskracht. Hij geloofde in het magnetisme en begreep niet dat anderen dit niet deden. Hoek was zeer overtuigd van de wetenschappelijke waarde van het magnetisme. De magnetiseur schreef de brochures niet om de wereld met een ‘boekdeel te verrijken of om eigenfaam, maar uit liefde der waarheid’.85 Toch wordt het magnetisme door een groot aantal artsen bekritiseerd en sommigen bestempelden het magnetisme als een vorm van verbeelding. Volgens Hoek is de verbeelding inderdaad een verschijnsel dat een grote rol kan spelen, en deze rol moet ook zeker niet worden onderschat, maar de verbeelding kan zich bij elke vorm van geneeskunde manifesteren. Hoek beweert zelfs dat in de gehele medische wereld kan worden gesproken

84 Helaas heb ik heb boekje Eik-en-Duinen. Een uur van ernstige overpeinzing. Een uur van ernstige

overpeinzing (Den Haag 1876) zelf niet kunnen inzien. Voor deze informatie heb ik gebruik gemaakt van het

artikel ‘Ruimte voor rouwen. Sterfte en het vullen van de leegte door twee protestantse huisvaders, 1791-1886’, door Wim Cappers.

85 Andries Hoek, Onderzoekende beschouwing van het dierlijk magnetismus, of van de al of niet bestaande

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

schatert het van alle zijden, en de arme historische roman wordt op hoogen toon bevolen te sterven, (p. 244-245) Maar de historische roman zal niet sterven, aldus Schimmel,

Omstreeks 1860 werd het Engels rood voor buitendeuren en luiken gewijzigd in de kleur donkergrijs.. De onderdelen met de kleuren geel, wit en zwart bleven ongewijzigd (tabellen 1

Op basis van de resultaten van dit onderzoek ontwikkelden zich vervolgens in het laatste kwart van de negentiende eeuw normen en richtlijnen voor het verwarmen en ventileren van

11 Booth en in Nederland Derks wezen erop dat er binnen het cultuurhisto- rische domein niet alleen gekeken moet worden naar ‘discursieve praktijken (dus tekstanalyses)’

Het antwoord moet de volgende strekking hebben (een van de volgende): − Heksen bieden een (spirituele) vlucht uit de werkelijkheid in de tijd van.. de massacultuur

Tekenend hiervoor was het feit dat de term 'Vlaanderen' nu niet langer alleen werd gebruikt om het oude graafschap of de twee provincies in het Noorden van het land aan te

de negentiende eeuw, ook onder predikanten, wat opnieuw een ongekend verschijnsel in de kerkge- schiedenis markeert. De predikant die uit zich zelf opstapt omdat hij zich niet meer