• No results found

Relatie tussen de mate van controle door ouders en middelengebruik onder jongeren

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Relatie tussen de mate van controle door ouders en middelengebruik onder jongeren"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Relatie tussen de mate van controle door ouders en middelengebruik onder jongeren Vita Campagne

Studentnummer: 10465111

Begeleider: Alithe van den Akker Datum: 26-02-2015

(2)

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave 2

Abstract 3

Inleiding en probleemstelling 4

Controle door ouders en alcoholgebruik onder jongeren 7

Controle door ouders en drugsgebruik onder jongeren 11

Conclusie en discussie 15

(3)

Abstract:

In deze studie is de samenhang tussen de mate van controle door ouders en middelengebruik onder jongeren onderzocht. Er is zowel gekeken naar alcoholgebruik als drugsgebruik. De relatie met alcoholgebruik blijkt complex: het vinden van een balans tussen niet te veel en niet

te weinig controle blijkt essentieel. Om de mate van drugsgebruik te minimaliseren moeten ouders een hogere mate van controle hanteren, die vooral gericht is op monitoring. Er zijn voor beide vormen van middelengebruik moderatoren gevonden. De bevindingen over welke

factoren de relatie tussen ouderlijke controle en middelengebruik onder jongeren het sterkst modereren varieert per studie. Daarbij werd er in een aantal onderzoeken een sekse-effect

gevonden. Het is van belang dat hier in de toekomst nader onderzoek naar gedaan wordt. Trefwoorden: ouderlijke controle, alcoholgebruik, drugsgebruik, jongeren, adolescentie

(4)

Controle door Ouders en Middelengebruik onder Jongeren

De Nederlandse jeugd drinkt excessief veel alcohol vergeleken met hun Europese leeftijdsgenoten (Hibell et al., 2004; Van Laar, Monshouwer, & Van den Brink, 2010). Met name in de jeugdzorg blijken Nederlandse kinderen vanaf een zorgwekkend jonge leeftijd alcohol en drugs te gebruiken: 13% van de 12- en 13-jarigen geeft aan wekelijks fors veel alcohol te drinken (Kepper, Monshouwer, Dorsselaer, & Vollebergh, 2011). Ook onderzoek van Van der Pol en Duijser (2003) toont aan dat bijna de helft van de 10- tot 15-jarigen in Nederland wel eens alcohol heeft gedronken. Vanaf 14 jaar loopt dit percentage op tot bijna 90% (Van der Pol, & Duijser, 2003). Ook het gebruik van drugs onder jongeren ligt in Nederland bovengemiddeld wanneer vergeleken wordt met andere Europese landen

(Drugsbeleid, 2009). Hoewel er relatief veel alcohol en drugs wordt geconsumeerd, blijkt uit onderzoek van Verdurmen et al. (2011) dat het aantal 15- en 16-jarigen dat alcohol en drugs gebruikt al jaren stabiel is. Toch tonen registratiegegevens van de verslavingszorg aan dat het aantal ingeschreven jongeren met een alcohol- of drugsprobleem per jaar toeneemt (IVZ, 2010). Daarbij is er ook een toename in het aantal jongeren dat in het ziekenhuis wordt opgenomen vanwege alcoholintoxicatie (Van Dalen, Van Hoof, Van der Lely, & Pereira, 2010; Van Laar, Cruts, Van Ooyen-Houben, Meijer, & Brunt, 2010). Ondanks dat het

percentage jongeren dat alcohol en/of drugs consumeert in feite niet toeneemt, zijn er wellicht wel steeds meer jongeren die overmatig drinken en drugs gebruiken.

In tegenstelling tot wat over het algemeen wordt aangenomen, komt middelengebruik voor binnen zowel laag sociaaleconomische status (SES) gezinnen als binnen gezinnen met een hoge SES (Emmelkamp & Vedel, 2007). Bij middelengebruik wordt er gekeken naar de hoeveelheid en frequentie van het gebruik. Indien er vanwege herhaald gebruik

probleemgedrag ontstaat bij een jongere is er sprake van problematisch gebruik. Wanneer het gebruik aanhoudt ondanks de problemen die dit veroorzaakt, wordt er gesproken van een

(5)

stoornis in het gebruik van middelen. Belangrijk is om onderscheid te maken tussen

middelenmisbruik en middelenafhankelijkheid. In de vierde herziene editie van de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-IV-TR) wordt hierbij niet gekeken naar de hoeveelheden of de frequentie van het gebruik, maar wordt er gericht op het al dan niet klinisch significant lijden. Er is sprake van middelenmisbruik wanneer er een patroon is van herhaaldelijk gebruik van een middel dat significante beperkingen of lijden veroorzaakt, dat zich in een periode van twaalf maanden voordoet. Er is pas sprake van

middelenafhankelijkheid wanneer er een cluster is van cognitieve, gedrags- en fysiologische symptomen die erop wijzen dat een individu een middel blijft gebruiken, ondanks aan dat middel gerelateerde negatieve consequenties (American Psychiatric Association, 2000). Ook spelen lichamelijke kenmerken een rol bij middelenafhankelijkheid, zoals de ontwikkeling van tolerantie en onthoudingsverschijnselen. De jongere in kwestie is dan dus ook lichamelijk of geestelijk afhankelijk van het middel (Emmelkamp & Vedel, 2007).

Overmatig alcohol- en/of drugsgebruik bij jongeren kan veel nadelige gevolgen hebben. Zo blijkt het gebruik van deze middelen vaak samen te gaan met psychische problemen en gedragsproblemen (Ferdinand et al., 2005; Hemovich, Lac, & Crano, 2011; Loeber, Stouthamer-Loeber, & White, 1999). Daarbij heeft middelengebruik, met name wanneer er sprake is van middelenmisbruik, niet alleen invloed op de gebruiker zelf, maar kan dit ook negatieve consequenties hebben voor de overige leden van het gezin (Johnson & Leff, 1999; Noorlander, 2009). Bovendien kan middelengebruik zelfs invloed hebben op de

maatschappij, gezien het feit dat het functioneringsvermogen achteruitgaat (Scott, Knapp, Henderson, & Maughan, 2001). Zo blijken de kosten van alcohol-gerelateerde ongevallen of vergiftigingen bij jongeren jaarlijks op te lopen tot 59 miljoen euro (Van Hasselt, 2010).

Er zijn veel risico- en beschermingsfactoren bekend voor middelengebruik en -misbruik, variërend van sociaaleconomische status tot zelfvertrouwen (Pumariega,

(6)

Burakgazi, Unlu, Prajapati, & Dalkilic, 2014). Hoewel er bij adolescenten vaak over de invloed van leeftijdsgenoten wordt gesproken, wordt er verondersteld dat de thuisomgeving ook nog een rol zou kunnen spelen (Bagwell & Schmidt, 2011). Zo stellen verschillende theoretici dat opvoedingsgedrag van ouders een belangrijke factor is voor het verhogen of verlagen van het risico op het ontwikkelen gedragsproblemen, zoals overmatig alcohol- of drugsgebruik, in de adolescentie (Barnes & Farrell, 1992; Baumrind, 1991). Permissief ouderschap zou relatief vaak samen te gaan met meer middelengebruik onder jongeren. Vanwege de lagere mate van controle ervaren kinderen meer vrijheid en zouden ze sneller geneigd zijn om hun impulsen te volgen en dus te gaan experimenteren met alcohol en drugs (Bahr, Hoffmann, & Yang, 2005; Engels & Van der Vorst, 2003; Huh, Tristan, Wade, & Stice, 2006). Evenwel is bekend dat een hoge mate van controle door ouders samenhangt met afhankelijkere en minder zelfverzekerde kinderen (Lamborn, Mounts, Steinberg, &

Dornbusch, 1991). Het kind leert niet om eigen oplossingsvaardigheden te ontwikkelen en is hierdoor mogelijk meer vatbaar voor beïnvloeding door anderen (Boer, 2014). Dit is een van de bekende risicofactoren voor middelengebruik (Pumariega, Burakgazi, Unlu, Prajapati, & Dalkilic, 2014; Wambeam, Canen, Linkenbach, & Otto, 2014). Mogelijk hangt een hogere mate van controle dus ook samen met meer gebruik van alcohol en drugs onder jongeren.

Onder ouderlijke controle wordt ouderlijk gedrag verstaan dat erop gericht is om het gedrag van het kind te reguleren, superviseren en leiden. Er zijn drie belangrijke componenten van ouderlijke controle: monitoring, machtsuitoefening, en het verlenen van autonomie. Het eerste component, monitoring, houdt in dat de ouder weet waar het kind is, welke activiteit het kind onderneemt, en met wie het kind dit doet. Met het tweede component,

machtsuitoefening, wordt de mate van autoritaire controle in de ouder-kindrelatie bedoeld. Het derde belangrijke component van ouderlijke controle, het verlenen van autonomie, is de mate waarin ouders toestaan dat het kind eigen beslissingen neemt (Reitz & Dekovic, 2006).

(7)

Het is relevant om te kijken naar de samenhang tussen opvoedgedrag van ouders en middelengebruik van kinderen aangezien dit een veranderbare factor is. Als blijkt dat ouders een rol spelen in het ontstaan hiervan, zou middelengebruik bij jongeren mogelijk voorkomen kunnen worden. Het is van belang om zo vroeg mogelijk in te grijpen omdat een vroege ontwikkeling van middelengebruik gerelateerd is aan zwaarder gebruik in de late adolescentie en aan probleemgebruik en middelenafhankelijkheid in de volwassenheid (Engels et al., 1999; Furgusson, Lynsky, & Horwood, 1994; Hemovich, Lac, & Crano, 2011; Muthén & Muthén, 2004). In huidige studie wordt gekeken hoe de mate van controle van ouders samenhangt met middelengebruik van jongeren. Eerst zal gekeken worden in hoeverre de mate van controle door ouders samenhangt met het gebruik van alcohol onder jongeren. Daarna wordt een overzicht gegeven van onderzoek naar de samenhang tussen controle door ouders en het gebruik van drugs onder jongeren. Tot slot worden de bevindingen van de verschillende studies samengevat en volgen er mogelijke aanbevelingen voor vervolgonderzoek.

Controle door Ouders en Alcoholgebruik onder Jongeren

Allereerst zijn er studies die aantonen dat er een samenhang is tussen een lage mate van controle door ouders en een hoge mate van alcoholgebruik onder jongeren. Zo tonen Engels en Van der Vorst (2003) aan dat weinig toezicht en regels van ouders samengaan met frequenter en meer alcoholgebruik bij het kind. Ook uit onderzoek van Velleman en

Templeton (2007) blijkt dat het gedrag van ouders verband kan houden met overmatig alcoholgebruik bij jongeren. Zo kwam hieruit naar voren dat een permissieve houding van ouders samenhangt met een hogere mate van alcoholgebruik onder jongeren. Oftewel: hoe soepeler ouders zijn en hoe minder controle ze uitoefenen, des te meer alcohol drinkt hun kind. Tevens tonen de grootschalige onderzoeken van Van der Vorst, Engels, Meeus,

(8)

ook dat een lagere mate van controle samenhangt met meer alcoholgebruik onder jongeren. Daarbij stellen Van der Vorst et al. (2006) dat autoritaire controle, in de vorm van

machtsuitoefening, zelfs kan voorkòmen dat jongeren overmatig zullen gaan drinken. Vergelijkbaar zijn de resultaten van het onderzoek van Hoffmann en Bahr (2014). Zij onderzochten eveneens de relatie tussen de mate van ouderlijke controle en de mate van alcoholgebruik onder jongeren. Hieruit bleek dat wanneer ouders een bovengemiddelde mate van controle hanteerden, dit een afschrikkende werking had op alcoholgebruik onder

jongeren. Dit resulteerde dus in een lagere mate van alcoholconsumptie. Indien deze controle echter een te hoge mate aannam en overging in autoritaire controle kwam dit positieve effect te vervallen (Hoffmann & Bahr, 2014).

In onderzoek van Boyd-Ball, Veronneau, Dishion, en Kavanagh (2014) werd de invloed van ouders vergeleken met de invloed van leeftijdsgenoten. Hoewel verwacht werd dat het hebben van vrienden die frequent alcohol consumeerden zou leiden tot meer

alcoholgebruik bij het kind, bleek dit niet zo te zijn zolang de ouders een hogere mate van monitoring hanteerden. Dit onderdeel van ouderlijke controle bleek de belangrijkste protectieve factor voor het verminderen van alcoholgebruik onder jongeren, ongeacht de omgeving waarin het kind zich bevond. Ook deze studie toont dus aan dat een hogere mate van controle door ouders, en dan met name wanneer er sprake is van veel monitoring, samenhangt met een lagere mate van alcoholgebruik bij het kind.

In tegenstelling tot de hierboven gerapporteerde resultaten zijn er ook studies die een positief verband vinden en aantonen dat een hogere mate van controle samengaat met meer alcoholgebruik. Barnes en Farrell (1992) laten namelijk juist zien dat een hoge mate van dwingende controle door ouders samenhangt met een toename in het drinkgedrag van jongeren. Ook Hunt (2009) toont aan dat een hogere mate van ouderlijke controle correleert met een hogere waarschijnlijkheid op alcoholmisbruik onder jongeren. Daarbij leidt een

(9)

hogere mate van controle tot een lagere zelfredzaamheid bij kinderen, wat voorspellend bleek te zijn voor minder succes tijdens het behandelen van alcoholmisbruik (Hunt, 2009). Bradley en Corwyn (2013) tonen eveneens aan dat ouderlijke controle in de vorm van streng opvoeden het ontstaan van gedragsproblemen in de adolescentie, zoals met name alcoholmisbruik, bevordert.

Tevens wordt er nog verondersteld dat de mate van controle door ouders niet zozeer invloed heeft op de hoeveelheid alcohol die gedronken wordt door het kind, maar op de leeftijd waarop het kind begint met drinken. De onderzoeksresultaten van de studie van Van der Vorst, Engels, Meeus, en Dekovic (2006) tonen aan dat het hebben van duidelijke, strengere regels de waarschijnlijkheid op alcoholgebruik tijdens de adolescentie doet

afnemen. De mate van controle hangt, op grond van deze resultaten, samen met het uitstellen van het drinken van alcohol. Een hogere mate van controle door ouders zorgt er dus voor dat kinderen pas op latere leeftijd beginnen met drinken.

Daarnaast zijn er onderzoeken die geen correlatie vinden maar een causaal verband. Zo deden Huh, Tristan, Wade, en Stice (2006) eveneens onderzoek naar opvoeding en middelenmisbruik onder jongeren. Zij vonden echter niet een correlationele relatie tussen de twee constructen maar causaal verband. Zo vroegen zij zich af of ‘negatief ouderschap’ de oorzaak is van probleemgedrag, of dat probleemgedrag juist dit negatieve ouderschap ontlokt. Negatief ouderschap werd hier gedefinieerd als tekorten in ouderlijke steun, controle en discipline. Zij vonden dat een lage mate van ouderlijke controle een toename in

alcoholgebruik voorspelde. Tevens was alcoholgebruik de enige vorm van probleemgedrag waarbij niet enkel kindeffecten werden gevonden maar waarbij sprake was van een

wederkerige relatie. De resultaten van hun onderzoek suggereren dat overmatig alcoholgebruik een consistentere voorspeller is van negatief ouderschap dan negatief ouderschap is van overmatig alcoholgebruik.

(10)

Ook zijn er studies die weer andere resultaten geven. Zo deed ook Jackson (2002) onderzoek naar de relatie tussen opvoedingsgedrag van ouders en alcoholgebruik onder jongeren. Uit de resultaten van haar onderzoek komt naar voren dat de mate van

alcoholgebruik afhangt van in hoeverre jongeren het eens zijn met de regels die opgesteld worden en de mate van controle door ouders. Het idee dat jongeren het hoe dan ook niet eens zijn met de normen en waarden van hun ouders is volgens deze studie onjuist. Adolescenten waren eerder geneigd om minder te drinken wanneer de opgelegde regels en controle als rechtvaardig gezien werden. Een hoge mate van controle door ouders zou in dit geval dus eerder leiden tot alcoholmisbruik onder jongeren. Ditzelfde werd gevonden in onderzoek van Latendresse et al. (2007). Zij tonen aan dat de mate van alcoholgebruik afhangt van de ervaren mate van controle. Wanneer jongeren de gestelde regels en mate van controle door ouders acceptabel vonden, bleken zij in mindere mate en minder frequent alcohol te consumeren.

Samenvattend kan worden gesteld dat er een complexe relatie is tussen de mate van controle door ouders en alcoholgebruik onder jongeren. In een aantal onderzoeken wordt aangetoond dat een lagere mate van controle samengaat met meer alcoholgebruik onder jongeren, terwijl andere studies vinden dat een hogere mate van controle door ouders juist correleert met meer en frequenter drinken bij het kind (Barnes & Farrell, 1992; Boyd-Ball et al., 2014; Bradley & Corwyn, 2013; Engels & Van der Vorst, 2003; Hoffmann & Bahr, 2014; Hunt, 2009; Velleman & Templeton, 2007). Daarnaast wordt er ook gevonden dat de mate van controle door ouders invloed heeft op de leeftijd waarop het kind begint met drinken, en niet zozeer op de hoeveelheid alcohol die het kind drinkt (Van der Vorst et al., 2006). Mogelijk kunnen deze verschillen in bevindingen verklaard worden door de manier waarop het onderzoek is uitgevoerd. Zo hanteerden Engels en Van der Vorst (2003) een longitudinaal onderzoeksdesign, terwijl Barnes en Farrell (1992) slechts eenmaal een meting hebben

(11)

gedaan. Bovendien is in vrijwel geen enkel onderzoek hetzelfde meetinstrument gebruikt. Zo maakten zowel Van der Vorst en collega’s (2006) als Huh en collega’s (2006) enkel gebruik van zelfrapportage door jongeren. De mate van alcoholgebruik is hierdoor wellicht

ondergerapporteerd terwijl de mate van controle door ouders mogelijk door sommige jongeren aangedikt kan zijn (Van der Vorst et al., 2006). Dit kan zodoende ook invloed hebben gehad op de gevonden resultaten.

Controle door Ouders en Drugsgebruik onder Jongeren

Om te beginnen zijn er studies die aantonen dat een lagere mate van controle

samengaat met meer drugsgebruik onder jongeren. Zo deden Bargiel-Matusiewicz, Grezlak en Weglinska (2010) onderzoek naar beschermingsfactoren voor risicogedrag onder jongeren, zoals het drinken van alcohol, roken, en het gebruiken van drugs. Ook probeerden ze vast te stellen of er een gemeenschappelijke factor is die beschermt tegen al deze drie vormen van risicogedrag. Zij vonden dat ouderlijke controle de sterkste protectieve factor was voor drugsgebruik onder jongeren. Hoe hoger de mate van controle door ouders, des te minder drugs gebruikte het kind en des te kleiner was de kans op drugsmisbruik bij de jongere. Tevens was ouderlijke controle het enige construct dat als beschermingsfactor diende voor alle drie hierboven genoemde vormen van risicogedrag (Bargiel-Matusiewicz, Grezlak, & Weglinska, 2010).

Bovenstaande bevindingen worden ondersteund door onderzoek van Schinke, Fang, en Cole (2008). Deze resultaten toonden eveneens aan dat ouderlijke controle kan dienen als protectieve factor voor het gebruiken van drugs. Schinke, Fang, en Cole stellen dat wanneer er een lage mate van monitoring is, en ouders dus niet weten welke activiteiten het kind onderneemt en met wie, samenhangt met meer drugsgebruik. In deze studie bestond de onderzoeksgroep echter wel uit enkel meisjes. Bovendien is er in zowel dit onderzoek als in

(12)

het onderzoek van Bargiel-Matusiewicz, Grezlak en Weglinska (2010) gebruikgemaakt van een cross-sectioneel onderzoeksdesign. Een bezwaar hiervan is dat het een momentopname is en er dus geen beeld is verkregen van een eventuele ontwikkeling. Mogelijk heeft dit invloed gehad op de bevindingen.

Evengoed zijn er longitudinale studies die aantonen dat een lagere mate van controle door ouders samenhangt met meer drugsgebruik onder jongeren. Zo blijkt uit onderzoek van Li, Feigelman, en Stanton (2000) dat ouderlijke controle ervoor kan zorgen dat kinderen minder drugs gebruiken. Een lagere mate van monitoring werd geassocieerd met een groter risico op het probleemgebruiken van verschillende soorten drugs. Ook onderzoek van Hemovich, Lac, en Crano (2011) ondersteunt deze bevindingen. Uit deze resultaten kwam eveneens naar voren dat een lagere mate van ouderlijke controle samenhangt met meer en frequenter gebruik van drugs onder jongeren. Daarbij keken Hemovich, Lac, en Crano (2011) naar de gezinssamenstelling van het kind. Hieruit bleek dat er bij eenoudergezinnen

doorgaans een lagere mate van controle was, wat samenging met een hogere mate van

drugsgebruik bij het kind. Ook kwam naar voren dat de sekse van het kind een rol speelde. Zo gaven meisjes aan een hogere mate van controle te ervaren dan jongens.

Tevens toont de meta-analyse van Lac en Crano (2009) ditzelfde verband tussen de mate van controle door ouders en drugsgebruik onder jongeren aan. Hierin werden 17 studies met in totaal meer dan 35000 participanten naast elkaar gelegd. Met uitzondering van twee niet significante studies toonden deze onderzoeken allemaal hetzelfde aan: een hogere mate van controle ging samen met een lagere mate van drugsgebruik. Ook hier werd ouderlijke controle genoemd als een van de belangrijkste protectieve factoren voor het voorkomen van gebruik van drugs onder jongeren. Eveneens bleken meisjes hier een hogere mate van monitoring te ervaren dan jongens.

(13)

Ook Crano, Siegel, Alvaro, Lac, en Hemovich (2008) deden onderzoek naar drugsgebruik onder jongeren. Zij keken naar welke factoren ervoor zorgen dat jongeren kwetsbaarder zijn voor drugsgebruik. Oftewel, er werd gezocht naar risicofactoren die de kans op het gebruiken van drugs onder jongeren vergroten. Hierin werd onderscheid gemaakt tussen gebruikers, kwetsbare niet-gebruikers, en resolute niet-gebruikers. Of een jongere behoorde tot de kwetsbare of resolute niet-gebruikers werd vastgesteld aan de hand van vragen die aantoonden hoe waarschijnlijk het was dat de jongere ooit drugs zou gaan gebruiken. Uit de resultaten bleek dat de mate van ouderlijke controle een van de grootste verschillen tussen de drie categorieën was. Zo ondervonden resolute niet-gebruikers een significant hogere mate van controle door ouders dan gebruikers en kwetsbare

niet-gebruikers. Deze bevindingen tonen dus eveneens aan dat een hogere mate van controle het risico op drugsgebruik verlaagt.

Bij het grootschalige onderzoek van Ramirez et al. (2004) naar drugsgebruik onder allochtone jongeren werd hetzelfde verband gevonden: hoe meer controle de ouders uitoefenen, des te minder drugs gebruikt het kind. De sterkte van dit verband was echter afhankelijk van een aantal factoren. Zo bleken onder andere de mate van inburgering en de hoeveelheid kennis over drugs te dienen als moderatoren. Een hoge mate van inburgering leidde tot een sterker verband tussen ouderlijke controle en drugsgebruik onder jongeren. Ditzelfde gold voor de kennis over drugs: hoe meer ouders er vanaf wisten, des te sterker werd het verband gemodereerd.

Vergelijkbaar zijn de bevindingen van Bahr, Hoffmann, en Yang (2005). Ook zij tonen het belang van ouderlijke controle in relatie tot drugsgebruik onder jongeren aan. In deze studie zetten zij de invloed van ouders tegenover de invloed van leeftijdsgenoten. Uit de resultaten komt naar voren dat de mate van controle door ouders een significante invloed

(14)

heeft op de hoeveelheid drugs die het kind gebruikt. Een hogere mate van controle door ouders hangt ook hier weer samen met een lagere mate van drugsgebruik onder jongeren.

Daarnaast zijn er ook enkele studies die andere bevindingen rapporteren. Zo vonden Montgomery, Fisk, en Craig (2008) geen significante samenhang tussen ouderlijke controle en drugsgebruik onder jongeren. Volgens dit onderzoek verschillen jongeren die drugs

gebruiken niet significant van jongeren die geen drugs gebruiken wanneer gekeken wordt naar de mate van controle door ouders. Fagan, Van Horn, Hawkings, en Jaki (2013) tonen aan dat een hogere mate van ouderlijke controle niet voor ieder kind een positief effect heeft op de mate van drugsgebruik. Uit hun onderzoek komt naar voren dat dit afhankelijk is van een aantal kenmerken, zoals de buurt waarin het kind opgroeit en de leeftijdsgenoten waarmee het kind omgaat. Wanneer deze factoren beide risicovol zijn, zal de invloed van ouderlijke

controle op het drugsgebruik van het kind vervallen.

Samenvattend kan worden gesteld dat er een eenduidige relatie is tussen de mate van controle door ouders en alcoholgebruik onder jongeren. In vrijwel alle onderzoeken wordt aangetoond dat een hogere mate van controle samengaat met minder drugsgebruik onder jongeren (Bahr, Hoffmann, & Yang, 2005; Bargiel-Matusiewicz, Grezlak, & Weglinska, 2010; Crano, Siegel, Alvaro, Lac, & Hemovich, 2008; Hemovich, Lac, & Crano, 2011; Lac & Crano, 2009; Li, Feigelman, & Stanton, 2000; Ramirez et al., 2004; Schinke, Fang, & Cole, 2008). Ook blijkt de mate van ouderlijke controle sekse-afhankelijk te zijn: meisjes ervaren doorgaans een hogere mate van controle dan jongens (Hemovich, Lac, & Crano, 2011; Lac & Crano, 2009). Er zijn slechts een paar studies die de negatieve relatie tussen ouderlijke

controle en drugsgebruik onder jongeren niet significant aantonen (Fagan et al., 2013;

Montgomery, Fisk, & Craig, 2008). Echter werd in geen enkele studie beweerd dat een hogere mate van ouderlijke controle zou samenhangen met meer drugsgebruik onder jongeren. Wel is opvallend dat veel studies verschillende factoren vinden die de relatie tussen controle door

(15)

ouders en drugsgebruik onder jongeren modereren.

Conclusie en Discussie

In het onderzoek van Daemen, Van der Vorst en Engels (2006) wordt een gezond opvoedingsklimaat omschreven als een duidelijke differentiatie tussen ouder en kind, grenzen en structuur. De mate waarin ouders betrokkenheid en autoriteit tonen aan hun kinderen verschilt echter per gezin. De opvoedingsstijl die een ouder hanteert en de ontwikkeling van het kind worden vaak met elkaar in verband gebracht, onder andere in relatie tot het

middelengebruik van het kind (Barber & Rollins, 1990; Baumrind, 1991; Maccoby & Martin, 1983). Doordat er een overvloed is aan literatuur over dit onderwerp, lopen de resultaten van onderzoek naar de relatie tussen de opvoedstijl van ouders en dergelijk risicogedrag bij kinderen enorm uiteen.

Uit de besproken onderzoeken komt naar voren dat de relatie tussen de mate van controle door ouders en middelengebruik onder jongeren complex is. Zo hangt een hoge mate van controle samen met meer alcoholgebruik, maar een lage mate van controle evengoed (Barnes & Farrell, 1992; Boyd-Ball et al., 2014; Bradley & Corwyn, 2013; Engels & Van der Vorst, 2003; Hoffmann & Bahr, 2014; Hunt, 2009; Velleman & Templeton, 2007). Daarbij blijkt de mate van controle door ouders niet alleen samen te hangen met de hoeveelheid die gedronken wordt, maar ook met de leeftijd waarop het kind begint met het consumeren van alcohol (Van der Vorst et al., 2006). Een hogere mate van controle kan volgens Van der Vorst et al. (2006) als gevolg hebben dat het kind het drinken van alcohol uitstelt. Ook zijn er dan nog studies die suggereren dat het alcoholgebruik van het kind niet zozeer afhangt van hoe hoog of laag de mate van controle is, maar in hoeverre het kind het eens is met de opgestelde regels en grenzen van de ouder(s) en dus hoezeer het kind hier zelf ook inspraak in heeft gehad (Jackson, 2002; Latendresse et al., 2007).

(16)

Er zijn een aantal mogelijke verklaringen voor het vinden van zo veel verschillende resultaten. Ten eerste is het mogelijk dat de bevindingen zo uiteenlopen omdat controle niet het enige component is dat invloed heeft op het alcoholgebruik van het kind. Wellicht gaat het om de bekende combinatie van controle en steun (Ryan, Jorm, & Lubman, 2010; Wood, Read, Mitchell, & Brand, 2004). Wanneer enkel het construct controle gemeten wordt, is niet bekend in hoeverre de ouders verschillen in de mate van warmte die ze hun kind geven. Dit terwijl bekend is dat kinderen met een hogere mate van ouderlijke warmte hun drinkgedrag over het algemeen beter reguleren dan kinderen die een lagere mate van ouderlijke warmte ontvangen (Visser, De Winter, Vollebergh, Verhulst, & Reijneveld, 2013). Dit kan dus invloed hebben op de uitkomsten. Ten tweede werd er in veel onderzoeken een zelf

samengestelde vragenlijst gebruikt. Doordat deze meetinstrumenten mogelijk verschilden in betrouwbaarheid en validiteit, kan dit de resultaten evengoed beïnvloed hebben. Tot slot varieerden de studies in het onderzoeksdesign dat gehanteerd was. Hierdoor was er in sommige studies een ontwikkeling te volgen, terwijl in andere studies slechts een enkele meting gedaan was.

In tegenstelling tot de onderzoeken naar de samenhang tussen controle door ouders en alcoholgebruik onder jongeren lopen de bevindingen naar de samenhang tussen controle door ouders en het gebruik van drugs onder jongeren niet zozeer uiteen. Over het algemeen wordt er geconcludeerd dat een hogere mate van controle samengaat met een lagere mate van drugsgebruik. Wanneer ouders te weinig controle uitoefenen, dient dit als een risicofactor voor drugsmisbruik bij het kind (Bahr, Hoffmann, & Yang, 2005; Bargiel-Matusiewicz, Grezlak, & Weglinska, 2010; Crano, Siegel, Alvaro, Lac, & Hemovich, 2008; Hemovich, Lac, & Crano, 2011; Lac & Crano, 2009; Li, Feigelman, & Stanton, 2000; Ramirez et al., 2004; Schinke, Fang, & Cole, 2008). Slechts enkele studies vinden dit resultaat niet (Fagan et al., 2013; Montgomery, Fisk, & Craig, 2008). Desondanks waren er geen studies die

(17)

suggereerden dat een hogere mate van controle zou samenhangen met meer drugsgebruik onder jongeren. Wel werd er in een aantal studies gesproken over moderatoren en sekse-effecten (Fagan et al., 2013; Hemovich, Lac, & Crano, 2011; Lac & Crano, 2009; Ramirez et al., 2004).

Opvallend is dat er bij studies naar de samenhang tussen de mate van ouderlijke controle en drugsgebruik onder jongeren minder verschillende bevindingen zijn dan wanneer er wordt gekeken naar de samenhang met alcoholgebruik onder jongeren. De resultaten zijn tamelijk eenduidig en vinden vrijwel allemaal hetzelfde: een hogere mate van ouderlijke controle gaat samen met een lagere mate van drugsgebruik onder jongeren. Hoewel ditzelfde werd gevonden bij de samenhang tussen ouderlijke controle en alcoholgebruik onder

jongeren, waren er daar ook nog een hoop andere bevindingen. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat alcoholgebruik maatschappelijk meer geaccepteerd is dan drugsgebruik. Hierdoor zullen jongeren wellicht, ongeacht de mate van controle door hun ouders, gaan experimenteren met dit middel. Met drugs ligt dit echter anders. Wanneer ouders een hogere mate van controle hanteren, dient dit blijkbaar voor dit middel als protectieve factor.

Bovendien zijn er nog een aantal aspecten van de vraagstelling die nauwkeuriger onderzocht dienen te worden. Zo werd in enige onderzoeken een sterkere samenhang

gevonden tussen de mate van controle door de vader en het middelengebruik van het kind dan tussen de mate van controle door de moeder en het middelengebruik van het kind (Palacios, 2013). In de toekomst zou er meer onderzoek gedaan kunnen worden naar of de sekse van de ouder werkelijk als moderator dient op de relatie tussen de mate van controle door de ouder en het middelengebruik van het kind. Een andere aanbeveling voor vervolgonderzoek is uitzoeken of er dan ook een verschil is tussen jongens en meisjes. Er zijn wel sekse-specifieke studies verricht maar wanneer de onderzoeksgroep uit zowel jongens als meisjes bestond,

(18)

werd er vrijwel nooit, met name bij studies naar de relatie tussen ouderlijke controle en alcoholgebruik onder jongeren, onderscheid gemaakt tussen sekse in de resultaten.

Tot slot betekent het vinden van veel verschillende bevindingen niet per definitie dat deze resultaten ook tegenstrijdig zijn. Het is aannemelijk dat alle studies een deel van de werkelijkheid laten zien. Zo kan een te hoge mate van controle niet goed zijn, maar te weinig controle ook niet. In beide gevallen leidt het tot meer alcoholgebruik bij het kind. Wanneer gekeken wordt naar controle door ouders en drugsgebruik onder jongeren is de conclusie nog helderder: meer ouderlijke controle hangt samen met minder gebruik van drugs bij het kind. Hoe dan ook is het vinden van een balans belangrijk, maar zeker ook lastig. Het is dus van belang dat er meer onderzoek gedaan wordt naar andere factoren die mogelijk ook invloed hebben op de mate van middelengebruik onder jongeren, of factoren die de samenhang tussen controle door ouders en middelengebruik onder jongeren modereren. Wanneer blijkt dat de sterkte van de samenhang afhankelijk is van bepaalde kind- of ouderkenmerken zullen interventies en preventieprogramma’s hier namelijk op moeten worden aangepast.

(19)

Referenties

American Psychiatric Association. (2000). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (4th ed., text rev.). Washington, DC: Author.

Bagwell, C. L. & Schmidt, M. E. (2011). Friendships in childhood and adolescence. New York: Guilford Press. Verkregen van:

http://books.google.nl/books?hl=nl&lr=&id=im0pA48qzcC&oi=fnd&pg=PP2&dq=Fr iendships+in+childhood+and+adolescence&ots=lMPG7mT5NF&sig=A8y_yJUysSxo J7uTeMNUBvKroQ#v=onepage&q=Friendships%20in%20childhood%20and%20ado lescence&f=false

Bahr, S. J., Hoffmann, J. P., & Yang, X. (2005). Parental and peer influences on the risk of adolescent drug use. Journal of Primary Prevention, 26(6), 529-551.

doi:10.1007/s10935-005-0014-8

Bargiel-Matusiewicz, K., Grzelak, S., & Weglinska, M. (2010). Factors protecting against risk behavior concerning psychoactive substance used by adolescents. International

Journal of Adolescent Medicine and Health, 22(4), 503-510. doi:10.1515/IJAMH.2010.22.4.503

Barnes, G. M., & Farrell, M. P. (1992). Parental support and control as predictors of

adolescent drinking, delinquency, and related problem behaviors. Journal of Marriage and the Family, 54(4), 763-776. doi:10.2307/353159

Baumrind, D. (1991). The influence of parenting style on adolescent competence and substance use. Journal of Early Adolescence, 11(1), 56-95.

doi:10.1177/0272431691111004

Boer, F. (2014). De rijkgeschakeerde omgeving van de adolescent. Tijdschrift voor Psychotherapie, 40(1), 6-19. Verkregen van:

(20)

Boyd-Ball, A. J., Véronneau, M. H., Dishion, T. J., & Kavanagh, K. (2013). Monitoring and peer influences as predictors of increases in alcohol use among American Indian youth. Prevention Science, 15(4), 526-535. doi:10.1007/s11121-013-0399-1 Crano, W. D., Siegel, J. T., Alvaro, E. M., Lac, A., & Hemovich, V. (2008). The at-risk

adolescent marijuana nonuser: Expanding the standard distinction. Prevention Science, 9(2), 129-137. doi:10.1007/s11121-008-0090-0

Daemen, C., van der Vorst, H., & Engels, R. (2007). Opvoedingsstijlen, ouderlijk alcoholgebruik en alcoholgebruik van adolescenten: een longitudinale studie. Pedagogiek, 26(2), 192-208. Verkregen van: http://www.pedagogiekonline.nl/ index.php/pedagogiek/article/view/310

Drugsbeleid, A. (2009). Verslavingsproblematiek jongeren verknoopt met ander deviant gedrag. Verslaving, 5(3), 19-28. Verkregen van:

http://link.springer.com/article/10.1007/BF03081445

Emmelkamp, P., & Vedel, E. (2007). Alcohol- en drugsverslaving. Een gids voor effectief gebleken behandelingen. Verkregen van:

http://www.boompsychologie.nl/documenten/nieuwezijds/9789057122453.pdf Engels, R. C., & Van der Vorst, H. (2003). The Roles of Parents in Adolescent and Peer

Alcohol Consumption. Netherlands' Journal of Social Sciences, 39(1), 53-68. Ewing, B. A., Osilla, K. C., Pedersen, E. R., Hunter, S. B., Miles, J. N., & D'Amico, E. J.

(2015). Longitudinal family effects on substance use among an at-risk adolescent sample. Addictive Behaviors, 41, 185-191. doi:10.1016/j.addbeh.2014.10.017 Fagan, A. A., Van Horn, M. L., Hawkins, J. D., & Jaki, T. (2013). Differential effects of

parental controls on adolescent substance use: For whom is the family most important? Journal of Quantitative Criminology, 29(3), 347-368.

(21)

Ferdinand, R. F., Sondeijker, F., Van der Ende, J., Selten, J., Huizink, A., & Verhulst, F. C. (2005). Cannabis use predicts future psychotic symptoms, and vice versa. Addiction, 100(5), 612-618. doi:10.1111/j.1360-0443.2005.01070.x

Fergusson, D.M, Lynskey, M.T., & Horwood, J. (1994). Childhood exposure to alcohol drinking patterns. Addiction, 89(8), 1007-1016.

doi:10.1111/j.1360-0443.1994.tb03360.x

Hemovich, V., Lac, A., & Crano, W. D. (2011). Understanding early-onset drug and alcohol outcomes among youth: The role of family structure, social factors, and interpersonal perceptions of use. Psychology, Health & Medicine, 16(3), 249-267.

doi:10.1080/13548506.2010.532560

Hibell, B., Andersson, B., Bjarnason, T., Ahlström, S., Balakireva, O., Kokkevi, A., & Morgan, M. (2004). The ESPAD report 2003. The Swedish Council for Information on Alcohol and Other Drugs (CAN), Council of Europe, Co-operation Group to Combat Drug Abuse and Illicit Trafficking in Drugs (Pompidou Group).

Hoffmann, J. P., & Bahr, S. J. (2014). Parenting style, religiosity, peer alcohol use, and adolescent heavy drinking. Journal of Studies on Alcohol and Drugs, 75(2), 222-227. Verkregen van:

http://www.jsad.com/jsad/article/Parenting_Style_Religiosity_Peer_Alcohol_Use_and _Adolescent_Heavy_Drinki/4925.html

Hunt, D. W. (2009) A review of “Evidenced-Based treatment for alcohol and drug abuse: A practitioner's guide to theory, methods, and practice”. Journal of Addictive Diseases, 28(2), 188-189. doi:10.1080/10550880902772944

IVZ / Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem. (2010). Jongeren in de ambulante verslavingszorg in Nederland (2004-2008). Houten: Stichting Informatievoorziening Zorg (IVZ).

(22)

Jackson, C. (2002). Perceived legitimacy of parental authority and tobacco and alcohol use during early adolescence. Journal of Adolescent Health, 31(5), 425-432.

doi:10.1016/S1054-139X(02)00398-1

Johnson, J. L., & Leff, M. (1999). Children of substance abusers: Overview of research findings. Pediatrics, 103(2), 1085-1099.

Kepper, A., Monshouwer, K., Dorsselaer, S., & Vollebergh, W. (2011). Substance use by adolescents in special education and residential youth care institutions. European Child & Adolescent Psychiatry, 20, 311-319. doi:10.1007/s00787-011-0176-2. Lamborn, S.D., Mounts, N.S., Steinberg, L., & Dornbusch, S.M. (1991). Patterns of

competence and adjustment among adolescents from authoritative, authoritarian, indulgent, and neglectful families. Child Development, 62(5), 1049-1065.

doi:10.1111/j.1467-8624.1991.tb01588.x

Latendresse, S. J., Rose, R. J., Viken, R. J., Pulkkinen, L., Kaprio, J., & Dick, D. M. (2008). Parenting mechanisms in links between parents’ and adolescents’ alcohol use

behaviors. Alcoholism: Clinical and Experimental Research, 32(2), 322-330. doi:10.1111/j.1530-0277.2007.00583.x

Li, X., Feigelman, S., & Stanton, B. (2000). Perceived parental monitoring and health risk behaviors among urban low-income African-American children and

adolescents. Journal of Adolescent Health, 27(1), 43-48. doi:10.1016/S1054-139X(99)00077-4

Loeber, R., Stouthamer-Loeber, M., & White, H.R. (1999). Developmental aspects of delinquency and internalizing problems and their association with persistent juvenile substance use between ages 7 and 18. Journal of Clinical Child Psychology, 28, 322-332.

(23)

Montgomery, C., Fisk, J. E., & Craig, L. (2008). The effects of perceived parenting style on the propensity for illicit drug use: The importance of parental warmth and control. Drug and Alcohol Review, 27(6), 640-649. doi:10.1080/09595230802392790 Muthén, B.O., & Muthén, L.K. (2000). The development of heavy drinking and

alcohol-related problems from ages 18 to 37 in a U.S. national sample. Journal of Studies on Alcohol, 61(2), 290-300. Verkregen van:

http://www.jsad.com/jsad/article/The_Development_of_Heavy_Drinking_and_Alcoho lRelate d_Problems_from_Ages_18/750.html

Noorlander, E. (2009). Verslavingsgedrag en somatiek. Drugs- en Alcoholgebruik, Misbruik en Verslaving, 526-551. Bohn Stafleu van Loghum.

Palacios, E. C. (2013). The Effect of Perceived Parental Style on Hispanic Adults Receiving Outpatient Substance Abuse Treatment in South Texas. THE UNIVERSITY OF TEXAS-PAN AMERICAN.

Pears, K., Capaldi, D. M., & Owen, L. D. (2007). Substance use risk across three generations: the roles of parent discipline practices and inhibitory control. Psychology of Addictive behaviors, 21(3), 373-386. doi:10.1037/0893-164X.21.3.373

Ramirez, J. R., Crano, W. D., Quist, R., Burgoon, M., Alvaro, E. M., & Grandpre, J. (2004). Acculturation, familism, parental monitoring, and knowledge as predictors of

marijuana and inhalant use in adolescents. Psychology of Addictive Behaviors, 18(1), 3-11. doi:10.1037/0893-164X.18.1.3

Reitz, E., & Dekovic, M. (2006). De ouder-kindrelatie: Wie beïnvloedt wie? Kind en Adolescent, 27, 52-61. doi:10.1007/BF03060980

Rutger, C. M. E., & Van der Vorst, H. (2003). The roles of parents in adolescent and peer alcohol consumption. Journal of Social Sciences, 39(1), 53-68.

(24)

Ryan, S. M., Jorm, A. F., & Lubman, D. I. (2010). Parenting factors associated with reduced adolescent alcohol use: A systematic review of longitudinal studies. Australian and New Zealand Journal of Psychiatry, 44, 774–783. doi:10.1080/00048674.2010.501759 Schinke, S. P., Fang, L., & Cole, K. C. (2008). Substance use among early adolescent girls:

Risk and protective factors. Journal of Adolescent Health,43(2), 191-194. doi:10.1016/j.jadohealth.2007.12.014

Scott, S., Knapp, M., Henderson, J., & Maughan, B. (2001). Financial cost of social exclusion: follow-up study of antisocial children into adulthood. British Medical Journal, 323, 1-5.

Seydlitz, R. (1991). The effects of age and gender on parental control and delinquency. Youth & Society, 23(2), 175-201. Verkregen van:

http://search.proquest.com/docview/61290909?accountid=14615 Van Dalen, W., Van Hoof, J. J., Van der Lely, N., & Pereira, R. R. (2010).

Alcoholintoxicaties bij jongeren in Nederland. Utrecht: STAP.

Van de Pol, M., & Duijser, E. (2003). Meting alcoholgebruik jongeren: Onderzoek onder Nederlandse jongeren 10 t/m 15 jaar. NIPO, Amsterdam.

Van der Vorst, H., Engels, R. C. M. E., Meeus, W., & Dekovic, M. (2006). The impact of alcohol-specific rules, parental norms about early drinking and parental alcohol use on adolescents’ drinking behavior. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 47(12), 1299-1306. doi:10.1111/j.1469-7610.2006.01680.x

Van der Vorst, H., Engels, R. C., Meeus, W., Deković, M., & Vermulst, A. (2006). Parental attachment, parental control, and early development of alcohol use: a longitudinal study. Psychology of Addictive Behaviors, 20(2), 107-116.

(25)

Van Hasselt, N. (2010). Preventie van schadelijk alcoholgebruik en drugsgebruik onder jongeren. Utrecht: Trimbos-Instituut.

Van Laar, M. W., Cruts, A. A. N., Van Ooyen-Houben, M. M. J., Meijer, R. F., & Brunt, T. (2010). Nationale Drug Monitor: Jaarbericht 2009. Utrecht: Trimbos-instituut. Van Laar, M., Monshouwer, K., & Van den Brink, W. (2010). Roken, drinken en blowen

door de Nederlandse jeugd. Kind en Adolescent, 31(4), 204-220. doi:10.1007/s12453-010-0722-6.

Velleman, R., & Templeton, L. (2007). Understanding and modifying the impact of parents’ substance misuse on children. Advances in Psychiatric treatment, 13(2), 79-89. doi:10.1192/apt.bp.106.002386

Verdurmen, J., Monshouwer, K., Dorsselaer, S., Lokman, S., Vermeulen-Smit, E., & Vollebergh, W. (2011). Jeugd en riskant gedrag 2011. Trimbos Instituut.

Visser, L., de Winter, A. F., Vollebergh, W. A., Verhulst, F. C., & Reijneveld, S. A. (2012). The impact of parenting styles on adolescent alcohol use: The TRAILS study. European Addiction Research, 19(4), 165-172. doi:10.1159/000342558

Wood, M. D., Read, J. P., Mitchell, R. E., & Brand, N. H. (2004). Do parents still matter? Parent and peer influences on alcohol involvement among recent high school graduates. Psychology of Addictive Behaviors, 18(1), 19-30.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bron: gemeente Zwolle In vergelijking tot 2016 hebben in 2017 relatief meer jongeren een positieve ervaring met het krijgen van hulp van de door hen aangevinkte organisaties... 11

De regionale projectgroep zorgt voor deze integrale aanpak en de gemeente Bergen kan hierbij zelf nog maatwerk leveren waar dit wenselijk is.. Waarom wordt dit onderwerp nu aan

Verwacht wordt dat de negatieve invloed van nWOM op reactiesnelheid in vergelijking tot pWOM sterker is wanneer het bericht gericht is aan een private organisatie in vergelijking

Wees je ervan bewust dat prettige bejegening en persoonlijk contact uitermate belangrijk zijn voor het al dan niet 'slagen' van de hulp | Niets is belangrijker dan dat

Rapport: Ervaringen in het werken met oudergespreksgroepen voor ouders van tieners, 2011 –

Hoe kunnen ouders hun kinderen begeleiden bij het gebruik van mobiele media?. Sofie Vandoninck 30

De Huizen van het Kind kunnen met alle betrokkenen – ouders, sleutelfigu- ren, andere organisaties voor opvoe- dings- en gezinsondersteuning – op zoek gaan naar manieren om met

Ouders die voor hun kind gebruik maken van zorg (alle soorten zorg, niet enkel naar aanleiding van vragen of problemen met betrekking tot de opvoeding) rapporteren