• No results found

Behandelmotivatie bij jeugdigen in Forensisch Behandelcentrum Amsterbaken : samenhang tussen de sfeer op de leefgroep en behandelmotivatie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Behandelmotivatie bij jeugdigen in Forensisch Behandelcentrum Amsterbaken : samenhang tussen de sfeer op de leefgroep en behandelmotivatie"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Behandelmotivatie bij jeugdigen in

Forensisch Behandelcentrum

Amsterbaken

Samenhang tussen de sfeer op de leefgroep en behandelmotivatie

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam M. Dubbelaar Studentnummer 10188614 Begeleider: dr. G.H.P. van der Helm Tweede beoordelaar: dr. G.J.J.M. Stams

(2)

Inhoudsopgave

1. Abstract ………. 3 2. Inleiding ………. 4 3. Hypothesen ……… 8 4. Onderzoeksmethode ………. 9 4.1 Participanten ………...……... 9 4.2 Procedure ………... 9 4.3 Instrumenten……...………... 10 4.4 Analyse………10 5. Resultaten ……… 11 5.1 Variabele Behandelmotivatie ………..……. 11 5.2 Variabele Sfeer ………...…….. 11 5.3 Simulation Modeling ……… 11 5.4 Cross Correlation ………...……….. 12

5.5 Post Hoc Analyse ………..………...……….12

6. Discussie ………...………...……… 14

7. Referenties ………...……….……….. 17

8. Bijlagen ………...………. 20

(3)

1.

Abstract

Delinquent adolescent boys in the Netherlands are being treated for their problematic behavior in a correctional facility. Treatment motivation is a crucial factor for the success of this treatment. A positive group atmosphere is thought to be associated with higher treatment motivation. During a period of maximum 21 weeks treatment motivation and group atmosphere were measured weekly among 120 incarcerated boys between the age of 12 and 23. Fourteen individual cases were analyzed with Simulation Modeling Analysis (SMA). We found that treatment motivation decreased significantly during treatment. Also group atmosphere decreased significantly. Furthermore, we found a significant positive correlation between treatment motivation and group atmosphere. A possible explanation for the decrease in treatment motivation is the lack of perspective for the incarcerated boys. In future research the influence of the lack of perspective should be investigated.

Samenvatting

Delinquente jeugdigen worden in Nederland voor hun problematische gedrag behandeld in een justitiële jeugdinrichting. Behandelmotivatie is hierbij cruciaal voor het slagen van de behandeling. Daarnaast wordt een goede sfeer tussen de jeugdigen onderling geassocieerd met hogere behandelmotivatie. Tijdens een periode van maximaal 21 weken is behandelmotivatie en sfeer gemeten onder 120 delinquente jongeren tussen de 12 en 23 jaar die op dat moment verbleven binnen een justitiële jeugdinrichting. Veertien individuele cases zijn geanalyseerd door middel van Simulation Modeling Analysis (SMA). We hebben gevonden dat behandelmotivatie gedurende de behandeling significant afneemt. Ook sfeer daalde gedurende deze periode significant. Verder vonden we dat er een significant positief verband bestaat tussen behandelmotivatie en sfeer. Een mogelijke verklaring voor de daling van behandelmotivatie is het gebrek aan perspectief voor de jeugdigen. In toekomstig onderzoek zou de invloed van het gebrek aan perspectief verder onderzocht moeten worden.

(4)

2.

Inleiding

Jeugdigen met ernstige gedragsproblemen die crimineel gedrag vertonen kunnen in onze maatschappij geplaatst worden in een justitiële jeugdinrichting (JJI) in het kader van voorarrest en straf, maar ook om hen op te voeden en te behandelen (Van der Helm, Tol, & Stams, 2012b). Enerzijds is het doel van opsluiting straffen als genoegdoening voor de maatschappij en om de maatschappij te beschermen. Anderzijds bestaat er een andere belangrijke doelstelling, namelijk deze jeugdigen zo op te voeden en te behandelen dat zij niet recidiveren en hen te helpen een volwaardige plaats in de maatschappij te verwerven (Van der Helm et al., 2012b). Over de kwaliteit en effectiviteit van residentiële jeugdzorg is echter weinig bekend (Harder, 2011; Marshall & Burton, 2010).

Binnen de behandeling van jeugdigen die verblijven in een JJI blijkt behandelmotivatie van de jeugdigen een cruciale factor te zijn voor het meewerken van de jeugdige aan de behandeling (Drieschner, Lammers, & Van der Staak, 2004; Olver, Wormith, & Stockdale 2011). Bij jeugdigen met een hoger niveau van behandelmotivatie bij opname worden betere behandeleffecten gezien (Orlando, Chan, & Morral, 2003) en zijn jeugdigen meer tevreden over de behandeling (Harder, 2011). Weinig behandelmotivatie en probleeminzicht zijn daar tegenover risicofactoren voor delinquent gedrag (Harder, 2011).

De behandelmotivatie van jeugdigen in een JJI wordt vaak als minimaal of niet aanwezig beschouwd. Dit is deels te verklaren doordat de plaatsing in een JJI vaak onder dwang gebeurt en jeugdigen zich vaak weinig bewust zijn van hun (gedrags-)problemen (Harder, 2011). Van Binsbergen, Knorth, Klomp en Meulman (2001) hebben laten zien dat er, volgens de begeleiders, in ongeveer de helft van de jeugdigen sprake is van beginnende behandelmotivatie, in de zin van enig probleembesef en de keuze hieraan iets te willen doen. De jeugdigen zelf dichten zich iets vaker een zekere mate van probleembesef toe. Behandelmotivatie is echter geen vaststaand kenmerk. Motivatie van jongeren binnen een JJI kan na verloop van tijd toenemen (Harder, 2011; Van Binsbergen et al., 2001). Uit het onderzoek van Harder (2011) kwam echter ook naar voren dat wanneer jeugdigen bij binnenkomst in de JJI een hoger niveau van behandelmotivatie lieten zien, dit vaak daalde gedurende de behandeling. Hiervoor zouden volgens Harder (2011) een aantal verklaringen kunnen zijn. Zo zou er volgens haar een plafond kunnen zijn voor het te behalen niveau van behandelmotivatie. Daarnaast zou er sprake kunnen zijn van regressie naar

(5)

het gemiddelde. Een andere verklaring zou een gebrek aan perspectief tijdens de behandeling kunnen zijn. Daarbij komt dat er bij jeugdige gedetineerden vaker kenmerken van depressie en angst gezien worden vergeleken bij jeugdige criminelen die niet gedetineerd zijn (White, Shi, Hirschfield, Mun, & Loeber, 2009). Kortom, er ligt een belangrijke taak bij de behandelaren en begeleiders van deze jeugdigen om gedurende het verblijf inzicht te krijgen in de behandelmotivatie. Daarnaast zouden de begeleiders moeten zoeken naar manieren om de behandelmotivatie te vergroten of op peil te houden. Van Binsbergen et al. (2001) beschrijven dat contactname in de behandeling van groot belang is voor de behandelmotivatie van de jeugdigen Hierbij is contactname echter niet iets wat alleen van de jeugdige afhangt, maar net zozeer iets zegt over de houding en wijze van optreden van de hulpverlener. Van der Helm et al. (2012b) beschrijven ook dat ondersteuning van een hulpverlener de eerste stap is naar stabilisatie en rehabilitatie. Behandelmotivatie kan echter niet afgedwongen worden. Dit kan alleen verworven worden in een goede en veilige omgeving die motivatie stimuleert (van der Helm, Klapwijk, Stams & Van der Laan, 2009).

Binnen een JJI leven jeugdigen veelal op leefgroepen waarbij de dagelijkse ondersteuning geboden wordt door pedagogisch medewerkers. De jeugdigen verblijven met 8 tot 10 andere jeugdigen op een groep. Een goede relatie tussen groepsleiders en jeugdigen is van belang voor positieve behandeleffecten (Harder, 2011). Ook een veilig en stabiel leefklimaat is een voorwaarde voor het goed functioneren van de groep en de jeugdige zelf (Van der Helm, Stams, Van der Stel, Van Langen, & Van der Laan, 2011b). Er worden vier schalen van leefklimaat onderscheiden, namelijk ondersteuning, groei, repressie en sfeer. Hierbij duidt ondersteuning op steun en responsiviteit van groepsleiders. Groei verwijst naar zingeving en omstandigheden binnen de instelling die het voor jeugdigen makkelijker maakt om te leren en zich voor te bereiden op hun leven buiten de instelling. Repressie staat voor de mate en eerlijkheid van controle door groepsleiding, hoeveelheid en handhaving van regels, aanwezige privacy en verveling onder jeugdigen. Als laatste verwijst sfeer naar de mate van veiligheid en vertrouwen tussen de jeugdigen onderling (Van der Helm, Stams, & Van der Laan, 2011a).

Een open leefklimaat bij jeugdigen met ernstig probleemgedrag in JJI’s heeft een positieve invloed op behandelmotivatie en een actieve inzet (Van der Helm et al., 2009). Om een open leefklimaat te creëren op de leefgroepen moet er sprake zijn van veel ondersteuning, duidelijke kansen op groei, minimale repressie en een goede sfeer tussen de jeugdigen onderling.

(6)

Dat de sfeer op de leefgroep van invloed is op de jeugdigen is te verklaren vanuit het transactionele model voor de ontwikkeling door Sameroff (2009). Deze theorie stelt dat de ontwikkeling van een kind het product is van de continue dynamische interactie tussen het kind en de opgedane ervaringen vanuit zijn sociale omgeving. Daarbij komt dat jeugdigen in hun adolescentie meer gevoelig zijn voor invloeden vanuit leeftijdgenoten (Fontaine & Dodge, 2009). Opvallend is dat Meijer (2012) heeft laten zien dat een positieve sfeer op de groep in sommige gevallen ook kan leiden tot minder behandelmotivatie bij de jeugdige. Dit effect kan mogelijk worden verklaard door deviantietraining (Fontaine & Dodge, 2012), waarbij jeugdigen probleemgedrag van elkaar overnemen. Met name in groepen jeugdigen met gedragsproblemen ontstaat snel een vorm van deviantietraining doordat er binnen deze groepen meer deviant gedrag te zien is dan prosociaal gedrag (Dishion, McCord, & Poulin, 1999; Osgood & Bridell, 2006). Ook kunnen positieve reacties van leeftijdgenoten op deviant of antisociaal gedrag ervoor zorgen dat de jeugdige dit gedrag blijft vertonen (Dishion et al., 1999). Een goede sfeer tussen de jeugdigen op de groep zou derhalve deviantietraining kunnen faciliteren. Deviantietraining zou er dan voor kunnen zorgen dat jeugdigen elkaar beïnvloeden niet mee te werken aan de behandeling. Echter, Het bestaan van deviantietraining wordt niet in alle studies ondersteund (Handwerk et al, 2000; Mager, Milich, Harris & Howard, 2005).

Duidelijk is dat het binnen een JJI van belang is te zorgen voor een positief leefklimaat. Daarnaast is het van belang om de behandelmotivatie van de jeugdigen die daar verblijven te vergroten zodat er gewerkt kan worden aan een goede terugkeer in de maatschappij. Binnen dit onderzoek wordt er dan ook gekeken naar de behandelmotivatie van de jeugdigen binnen Forensisch Behandelcentrum Amsterbaken en hoe deze behandelmotivatie zich manifesteert gedurende de behandeling. Verwacht wordt dat de behandelmotivatie gedurende de behandeling toeneemt. Daarnaast wordt er verwacht dat er schommelingen te zien zijn in behandelmotivatie tussen de eerste en de laatste meting. Ten tweede wordt er gekeken naar de invloed van het leefklimaat op de behandelmotivatie van de jeugdige. Specifiek wordt er gekeken naar de invloed van de sfeer tussen de jeugdigen en de relatie met behandelmotivatie. Verwacht wordt dat de sfeer gedurende het verblijf toeneemt of tenminste gelijk blijft. Daarnaast wordt er verwacht dat er schommelingen te zien zijn in sfeer tussen de eerste en de laatste meting. Ten derde zal er gekeken worden of er een verband bestaat tussen behandelmotivatie en sfeer. Verwacht wordt dat er een negatief verband bestaat tussen behandelmotivatie en sfeer.

(7)

Tijdens dit onderzoek werd er gestreefd naar 18 wekelijkse metingen per jeugdige vanaf binnenkomst in de inrichting. Op deze manier kan goed gezien worden hoe behandelmotivatie en sfeer zich manifesteren gedurende het verblijf.

(8)

3.

Hypothesen

Hypothese 1: Er wordt verwacht dat de behandelmotivatie gedurende het verblijf binnen de inrichting zal toenemen. Daarnaast wordt er verwacht dat er schommelingen te zien zullen zijn tussen de eerste en laatste meting.

Hypothese 2: Er wordt verwacht dat de sfeer gedurende het verblijf toeneemt of tenminste gelijk blijft. Daarnaast wordt er verwacht dat er schommelingen te zien zullen zijn tussen de eerste en de laatste meting.

Hypothese 3: Er wordt verwacht dat er een negatief verband zal bestaan tussen een goede sfeer tussen de jeugdigen onderling en behandelmotivatie.

(9)

4.

Onderzoeksmethode

4.1 Participanten

De deelnemende jongeren zijn jongens in de leeftijd van 12 t/m 23 jaar (M = 16,6, SD = 1,14) die in de inrichting geplaatst zijn door de kinderrechter vanwege (verdenking van) het plegen van een delict. Bij de start van de metingen was 63,2% van de deelnemende jeugdigen geplaatst in het kader van preventieve hechtenis, 28,2% in het kader van jeugddetentie, 4,3% met nachtdetentie en 4,3% met een Pij-maatregel. Alle jongeren werden binnen de eerste week na binnenkomst gevraagd deel te nemen aan dit onderzoek. Alle deelnemers deden mee op vrijwillige basis. Hun gegevens zijn anoniem verwerkt en alleen toegankelijk voor de onderzoekers. In ruil voor de deelname werden de jeugdigen beloond met beloningen als snoep, douchegel of een extra belmoment. Er doen in totaal 120 jeugdigen mee aan het onderzoek. Bij 14 van deze jeugdigen zijn er minimaal 18 metingen gedaan.

4.2 Procedure

Dit onderzoek wordt uitgevoerd binnen Forensisch Behandelcentrum Amsterbaken. Er worden binnen dit onderzoek maximaal 21 wekelijkse metingen gedaan, ook wel time series genoemd (Borckardt, Nash, Murphy, Moore, & O’Neil, 2008), bij de jeugdigen vanaf hun binnenkomst in de inrichting. Bij deze wekelijkse metingen worden er een twee vragenlijsten afgenomen. De PGCI (van der Helm et al., 2011a) om leefklimaat te meten en de ATMQ (van der Helm et al., 2012a) om behandelmotivatie te meten.

Dit onderzoek maakt deel uit van twee promotieonderzoeken binnen Amsterbaken. Binnen deze twee onderzoeken worden er wekelijks meerdere vragenlijsten afgenomen bij zowel jeugdigen als de mentoren (pedagogisch medewerkers) van deze jeugdigen. Er wordt gestreefd naar minimaal 18 metingen per jeugdige. Omdat de meeste jeugdigen geen 18 weken binnen de inrichting verblijven, zal er geruime tijd genomen moet worden voor dit onderzoek. Binnen deze scriptie wordt er gebruik gemaakt van de gegevens van de eerste veertien jeugdigen die minimaal 18 metingen afgerond hebben.

(10)

4.3 Instrumenten

PGCI - Leefklimaat wordt gemeten door middel van de Prison Group Climate Inventory (PGCI). De PGCI meet hoe jeugdigen hun verblijf op een leefgroep in een gesloten inrichting ervaren (van der Helm et al., 2011a). De vragenlijst bestaat uit 24 items op een 5-punts Likert-schaal van 1 (helemaal niet van toepassing) tot 5 (helemaal wel van toepassing). De vragenlijst bestaat uit vier subschalen: ondersteuning (α = .90), groei (α = .88), repressie (α = .76) en sfeer (α = .76). Van der Helm et al. (2011a) hebben vastgesteld dat de constructvaliditeit en interne consistentie goed te noemen is.

ATMQ - Behandelmotivatie wordt gemeten door middel van de Adolescent Treatment Motivation Questionnaire (ATMQ). Deze lijst is ontstaan vanuit de Motivation for Treatment Questionnaire (MTQ) van Van Binsbergen (2003). Er zaten aan deze MTQ echter een aantal flinke nadelen. Zo was hij vrij lang en grammaticaal en cognitief complex. Om het gebruik van deze lijst geschikt te maken voor afname bij jeugdigen die moeite hebben met het begrijpen van moeilijke concepten, een korte aandachtsboog hebben en licht verstandelijk beperkt zijn is er een korte versimpelde versie ontwikkeld, namelijk de ATMQ (Van der Helm, Wissink, De Jongh, & Stams, 2012). Deze ATMQ, met op dat moment 32 items, is afgenomen bij 59 adolescenten in detentie. Na analyse bleek de lijst ingekort te kunnen worden tot 11 items (Van der Helm, Van Genabeek, Stams, & Van der Laan, 2011c). Van der Helm et al. (2012a) hebben vastgesteld dat de constructvaliditeit en interne consistentie goed te noemen is met een Chronbach’s alpha van .84.

4.4 Analyse

Binnen dit onderzoek zal er de beschikking zijn over minimaal 18 en maximaal 21 wekelijkse metingen van veertien jeugdigen. Door middel van Simulation Modeling Analysis (SMA) zal er op case-niveau worden gekeken of er een toename in behandelmotivatie te zien is. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de eerste fase (week 1 t/m 9) en de tweede fase (vanaf week 10). Daarnaast zal er door middel van Simulation Modeling Analysis (SMA) op case-niveau worden onderzocht of er een positief of negatief verband bestaat tussen behandelmotivatie en sfeer. Er is gekozen voor het gebruik van SMA omdat deze methode corrigeert voor autocorrelatie en de mogelijkheid geeft individuele cases te onderzoeken (Borckardt et al., 2008).

(11)

5.

Resultaten

5.1 Variabele Behandelmotivatie

Binnen dit onderzoek is als eerste gekeken naar het verloop van de variabele behandelmotivatie gedurende de eerste (maximaal) 21 weken van het verblijf. In week 1 zijn er 120 participanten. Dit aantal neemt gedurende de weken af naar twee in week 21. Er is een gepaarde t-toets uitgevoerd waaruit blijkt dat de behandelmotivatie in fase 1 significant hoger (M=1,735,

SD=0,396) is dan in fase 2 (M=1,600, SD=0,462), t(27)=3,800, p=0,001, 95% CI [0,062, 0,207], d=0,31.

5.2 Variabele Sfeer

Binnen dit onderzoek is gekeken naar het verloop van de variabele sfeer gedurende de eerste (maximaal) 21 weken van het verblijf. In week 1 zijn er 120 participanten. Dit aantal neemt gedurende de weken af naar twee in week 21. Er is een gepaarde t-toets uitgevoerd waaruit blijkt dat de sfeer in fase 1 significant hoger (M=3,597, SD=0,592) is dan in fase 2 (M=3,212,

SD=0,962), t(27)=3,155, p=0,004, 95% CI [0,134, 0,635], d=0,49.

5.3 Simulation Modeling

Om het verschil tussen de eerste (baseline) fase en de tweede (treatment) fase voor beide variabelen op case-niveau te onderzoeken is er gebruik gemaakt van Simulation Modeling Analysis (SMA). In Tabel 5 zijn de resultaten van deze analyse te zien. Het valt op dat er een significante afname in behandelmotivatie plaatsvindt bij casus 1 (r = -.362, p < .05) en casus 11 (r = -.473, p < .05). Bij casus 14 (r = .613, p < .05) is een significante toename in behandelmotivatie te zien. Er is een significante afname in sfeer te zien tussen de eerste fase en de tweede fase bij casus 10 (r = -.689, p < .05). Bij de overige cases is er geen sprake van een significante afname.

(12)

5.4 Cross Correlation

Om een samenhang tussen de variabelen sfeer en behandelmotivatie op case-niveau te kunnen onderzoeken is er gebruik gemaakt van een cross correlation analyse. In Tabel 6 zijn hiervan de resultaten te zien. Het valt op dat er een grote samenhang bestaat tussen sfeer en behandelmotivatie. In zeven gevallen gaat een verandering in sfeer vooraf aan een verandering in behandelmotivatie, zoals te zien bij casus 1 (r = .55, p < .05), casus 2 (r = .65, p < .05), casus 3 (r = .50, p < .05), casus 6 (r = .41, p < .05), casus 8 (r = .68, p < .05), casus 12 (r = .50, p < .05) en casus 13 (r = -.59, p < .05). In zes cases gaat een verandering in behandelmotivatie vooraf aan een verandering in sfeer, zoals te zien bij casus 2 (r = .83, p < .05), casus 3 (r = .50, p < .05), casus 6 (r = .41, p < .05), casus 9 (r = .61, p < .05), casus 10 (r = .35, p < .05) en casus 12 (r = .50, p < .05). In de bijna alle gevallen is dit verband positief. Slechts in casus 13 (r = -.59, p < .05) zien we een negatief verband, waarbij een toename in sfeer voorafgaat aan een afname in behandelmotivatie en andersom.

5.5 Post Hoc Analyse

Post hoc is de vragenlijst over behandelmotivatie (ATMQ) op item-niveau bekeken om te achterhalen waar de daling in behandelmotivatie aan toe te wijzen is. De items op de vragenlijst werden gescoord op een 3-puntsschaal, waarbij 1 = ‘niet waar’, 2 = ‘?’ en 3 = ‘waar’. Op het item ‘Ik vertrouw de groepsleiding’ wordt er in fase 1 (M = 2,165, SD = 0.643) significant lager gescoord dan in fase 2 (M = 2,397, SD = 0,804), t(28) = 2,348, p = 0,026, 95% CI [0,433, -0,030], d = -0,32. Op het item ‘Ik weet hoe ik het beste geholpen kan worden, ik praat daarover’ wordt er in fase 1 (M = 1,925, SD = 0,710) significant lager gescoord dan in fase 2 (M = 2,154,

SD = 0,925), t(28) = -2,318, p = 0,028, 95% CI [-0,432, -0,027], d = -0,28.

Op de overige items van de vragenlijst zijn geen significante verschillen tussen fase 1 en fase 2 gevonden. Wel is uit de resultaten (zie Tabel 7) op te maken dat er op het item ‘Het maakt mij uit welke groepsleiding er werkt’ gemiddeld laag gescoord word gedurende fase 1 en fase 2. Ook op het item ‘Er is één groepsleider waar ik mijn problemen mee kan bespreken’ wordt er gemiddeld laag gescoord gedurende fase 1 en fase 2.

(13)

Naast het doornemen van de vragenlijst op item-niveau is de mening van verschillende deskundigen uit het werkveld gevraagd. Hen is gevraagd wat een verklaring zou kunnen zijn voor de afnemende behandelmotivatie van de jeugdigen gedurende hun verblijf binnen de inrichting. De reacties van de deskundigen zijn te zien in Tabel 8. Samenvattend geven de verschillende deskundigen uit het werkveld aan dat gebrek aan perspectief tijdens het verblijf een negatieve invloed op behandelmotivatie zou kunnen hebben. De jeugdigen kunnen de moed verliezen tijdens hun verblijf binnen de inrichting, mede doordat het tijdens de preventieve hechtenis niet duidelijk is hoe lang hun verblijf gaat duren. Ook wanneer ze andere jeugdigen zien vertrekken of als verlofaanvragen worden afgewezen kunnen de jeugdigen minder gemotiveerd raken.

(14)

6.

Discussie

In dit onderzoek is er gekeken naar het verloop en de samenhang van behandelmotivatie en sfeer gedurende het verblijf binnen Forensisch Behandelcentrum Amsterbaken. Er zijn wekelijkse metingen gedaan bij veertien deelnemers in de leeftijd van 12 tot en met 23 jaar. Uit dit onderzoek is gebleken dat de behandelmotivatie van de jeugdigen gedurende het verblijf afneemt. Ook de sfeer tussen de jeugdigen onderling neemt gedurende het verblijf af. Als laatste is gevonden dat er een verband bestaat tussen behandelmotivatie en sfeer. Dit verband was in bijna alle gevallen positief. Deze bevindingen weerleggen de vooraf gestelde hypothesen in dit onderzoek, namelijk dat de behandelmotivatie toe zou nemen, dat de sfeer toe zou nemen en dat er een negatief verband zou bestaat tussen behandelmotivatie en sfeer.

Een mogelijke verklaring voor de afname in behandelmotivatie zou kunnen liggen in het feit dat de jeugdigen onder dwang zijn geplaatst in de inrichting (Harder, 2011). De afname in behandelmotivatie zou ook gezocht kunnen worden in het gebrek aan perspectief voor de jeugdige tijdens zijn verblijf (Harder, 2011; Van der Helm et al., 2014). Hiernaast is een essentieel onderdeel van behandelmotivatie het contact met de hulpverleners (Van Binsbergen et al., 2001). In dit geval zijn dat voornamelijk de pedagogisch medewerkers die de dagelijkse ondersteuning op de leefgroep bieden. Uit onderzoek blijkt dat jeugdigen die voor langere tijd verblijven binnen een JJI minder ondersteuning van medewerkers ervaren (Van der Helm et al., 2014). Deze ondersteuning is echter een belangrijke voorwaarde voor behandelmotivatie.

Na een grondige bestudering van de ingevulde vragenlijsten (op item niveau) over behandelmotivatie binnen het huidige onderzoek valt het op dat het vertrouwen in de groepsleiding iets toeneemt. Dit is echter een klein effect (Cohen, 1992). Daarnaast weten de jeugdigen iets beter hoe ze geholpen kunnen worden en zij praten daarover. Ook hier is er echter sprake van een klein effect (Cohen, 1992). Bij de overige items op de vragenlijst treedt er geen significante verandering op gedurende het verblijf. De totale behandelmotivatie daalt gedurende het verblijf.

Verschillende deskundigen uit het werkveld geven aan dat gebrek aan perspectief tijdens het verblijf een negatieve invloed op behandelmotivatie zou kunnen hebben. De jeugdigen kunnen de moed verliezen tijdens hun verblijf binnen de inrichting, mede doordat het tijdens de preventieve hechtenis niet duidelijk is hoe lang hun verblijf gaat duren. Ook wanneer ze andere

(15)

jeugdigen zien vertrekken of als verlofaanvragen worden afgewezen kunnen de jeugdigen minder gemotiveerd raken. Het gebrek aan perspectief zou een verklaring kunnen zijn voor de aanwezigheid van meer kenmerken van depressie en angst bij gedetineerde jeugdigen in vergelijking met niet gedetineerde jeugdigen (White et al., 2009).

Een mogelijke verklaring voor het verband tussen behandelmotivatie en sfeer kan gevonden worden in het transactionele ontwikkelingsmodel voor de ontwikkeling van Sameroff (2009). De jeugdigen die verblijven binnen een inrichting worden beïnvloed door hun omgeving en de ervaringen die ze opdoen binnen deze omgeving. Daar komt bij dat adolescenten voornamelijk gevoelig zijn voor de invloeden van leeftijdgenoten (Fontaine & Dodge, 2009), waardoor aangenomen mag worden dat de onderlinge sfeer op de leefgroep van grote invloed is. Sfeer is een onderdeel van het leefklimaat op de groep. Wanneer er sprake is van een open klimaat heeft dit een positief effect op de behandelmotivatie (van der Helm et al., 2009). Een open leefklimaat houdt in dat er sprake is van genoeg ondersteuning, de mogelijkheid tot groei, een minimum aan repressie en een goede onderlinge sfeer.

Dit onderzoek heeft een aantal beperkingen. Als eerste is er op case-niveau onderzoek gedaan bij veertien participanten. Vanwege dit kleine aantal deelnemers en omdat er slechts binnen één inrichting onderzoek is gedaan, kan er niet gegeneraliseerd worden naar andere jeugdigen en inrichtingen. Als tweede heeft dit onderzoek zich gericht op de invloed van sfeer op de behandelmotivatie. Er zijn echter meer aspecten die invloed zouden kunnen hebben op behandelmotivatie. Als derde is er voornamelijk gebruik gemaakt van zelfrapportage vragenlijsten. Hierdoor kan niet uitgesloten worden dat de jeugdigen sociaal wenselijk hebben geantwoord (Breuk, Clauser, Stams, Slot, & Doreleijers 2007; Van der Helm et al., 2009).

In dit onderzoek is er gebruik gemaakt van wekelijkse metingen waardoor er een goed beeld kon ontstaan van het verloop van de behandelmotivatie en sfeer gedurende het verblijf van de jeugdigen. Door het gebruik van Simulation Modeling Analysis kon er op case-niveau onderzocht worden en is er gecorrigeerd voor autocorrelatie. Vervolgonderzoek zou zich kunnen richten op de invloed van het gehele leefklimaat op behandelmotivatie en zou meer participanten kunnen includeren om sterke resultaten te kunnen produceren. Daarnaast lijkt het verstandig de invloed van het gebrek aan perspectief tijdens de behandeling verder te onderzoeken, aangezien dit een grote invloed lijkt te hebben op behandelmotivatie. In de dagelijkse praktijk van de behandeling in een jeugdinrichting zal er toenemend aandacht moeten zijn voor de invloed van

(16)

het leefklimaat op de behandelmotivatie. Daarnaast moet er perspectief zijn voor de jeugdigen die

er verblijven.

(17)

7.

Referenties

Borckardt, J.J., Nash, M.R., Murphy, M.D., Moore, M., Shaw, D. & O’neil, P. (2008). Clinical practice as natural laboratory for psychotherapy research. A guide to case-based time-series analysis. American Psychologist, 63, 77-95. Doi: 10.1037/0003-066X.63.2.77 Breuk, R.E., Clauser, C.A.C., Stams, G.J.J.M., Slot, N.W., Doreleijers, T.A.H. (2007). The

validity of questionnaire self-report of psychopathology and parent–child relationship quality in juvenile delinquents with psychiatric disorders. Journal of Adolescence, 30, 761-771. Doi: 10.1016/j.adolescence.2006.10.003

Dishion, T.J., McCord, J. & Poulin, F. (1999). When interventions harm: Peer group and problem behavior. American Psychologist, 54, 755-764. Doi: 10.1037/-066X.54.9.755

Drieschner, K.H., Lammers, S.M.M. & Van der Staak , C.P.F. (2004). Treatment motivation: An attempt for clarification of an ambiguous concept. Clinical Psychology Review, 23, 1115-1137. Doi: 10.1016/j.cpr.2003.09.2003

Fontaine, R.G. & Dodge, K.A.(2009). Social information processing and aggressive behavior: A transactional perspective. In A.E. Sameroff, The transactional model of development:

How children and contexts shape each other (pp. 117-135). Washington DC: American

Psychological Association.

Handwerk, M.L., Field, C.E. & Friman, P.C. (2000). The iatrogenic effects of group intervention for antisocial youth: premature extrapolations? Journal of Behavioral Education, 10, 223-238.

Harder, A.T. (2011). The downside up? A study of factors associated with a successful course of

treatment for adolescents in secure residential care. Groningen: Rijksuniversiteit

Groningen (proefschrift).

Mager, W., Milich, R., Harris, M.J. & Howard, A. (2005). Intervention groups for adolescents with conduct problems: Is aggregation harmful or helpful? Journal of Abnormal Child

Psychology, 33, 349-362. Doi: 10.1007/s10802-005-3572-6

Meijer, F. (2012). De invloed van leefklimaat op de behandelmotivatie van jongeren in een

residentiële setting. Utrecht: Universiteit Utrecht (masterthesis).

(18)

Olver, M.E., Wormith, J.S. & Stockdale, K.C. (2011). A meta-analysis of predictors of offender treatment attrition and its relationships to recidivism. Journal of Consulting and Clinical

Psychology, 79, 6-21. Doi: 10.1037/a0022200

Orlando, M., Chan, K.S. & Morral, A.R. (2003). Retention of court-referred youths in residential treatment programs: client characteristics and treatment process effects. The American

Journal of Drug and Alcohol Abuse, 29, 337-357. Doi: 10.1081/ADA-120020518

Osgood, D.W., O’Neill Briddell, L. (2006). Peer Effects in Juvenile Justice. In K. Dodge, T. Dishion, and J. Lansford (Eds). Deviant Peer Influences in Programs for Youth (pp. 141-161). New York: Guilford Press.

Prochaska, J. O., DiClemente, C. C., & Norcross, J. C. (1992). In search of how people change: Applications to addictive behaviors. American Psychologist, 47, 1102-1114.

Doi:10.1037/0003-066X.47.9.1102

Sameroff, A.E. (2009). The transactional model of development: How children and contexts

shape each other. Washington DC: American Psychological Association.

Van Binsbergen, M.H. (2003). Motivatie voor behandeling. Ontwikkeling van behandelmotivatie

in een justitiële setting. Antwerpen-Apeldoorn: Garant-Uitgevers.

Van Binsbergen, M.H., Knorth, E.J., Klomp, M. & Meulman, J.J. (2001). Motivatie voor behandeling bij jongeren met ernstige gedragsproblemen in de intramurale justitiële jeugdzorg. Kind en Adolescent, 22, 295-311.

Van der Helm, G.H.P., Beld, M.H.M., Dekker, A.L., Van Miert, V.S.L., Nagtegaal, J., Roest, J.J. & Stams, G.J.J.M. (2014). Rapportage Justitiële Jeugdinrichtingen 2013. Een onderzoek

naar het Leef-, leer- en werkklimaat van Justitiële Jeugdinrichtingen. Den Haag: DJI

Van der Helm, G.H.P., Klapwijk, M., Stams, G.J.J.M. & Van der Laan, P.H. (2009). ‘What Works’ for juvenile prisoners: The role of Group climate in a youth prison. Journal of

Children’s Services, 4, 36-48.

Van der Helm, G.H.P., Stams, G.J.J.M., Van der Laan, P.H. (2011a). Measuring group climate in a forensic setting. The Prison Journal, 91, 158-177.

Van der Helm, G.H.P., Stams, G.J.J.M., Van der Stel, J.C., Van Langen, M.A.M. & Van der Laan, P.H. (2011b). Group climate and empathy in a sample of incarcerated boys.

International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology. Online

publicatie. Doi: 10.1177/0306624X11421649

(19)

Van der Helm, Tol & Stams (2012b). Onderbouwing nieuwe visie DJI. Hegeschool Leiden/Universiteit van Amsterdam.

Van der Helm, G.H.P., Van Genabeek, M., Stams, G.J.J.M. & Van der Laan, P.H. (2011c). Violence in youth prison: The role of group climate and personality. Journal of Forensic

Psychology and Psychiatry. Doi: 10.1080/14789949.2011.633615.

Van der Helm, G.H.P., Wissink, I.B., De Jongh, T. & Stams, G.J.J.M. (2012a). Measuring treatment motivation in secure juvenile facilities. International Journal of Offender

Therapy and Comparative Criminology. Doi: 10.1177/0306624X12443798

White, H.R., Shi, J., Hirschfield, P., Mun, E.I. & Loeber, E.R. (2009). Effects of institutional confinement for delinquency on levels of anxiety and depression among male adolescents.

Youth Violence and Juvenile Justice, 8, 295-313. Doi: 10.1177/1541204009358657

(20)

8.

Bijlagen

Tabel 1: Descriptieve Statistiek Behandelmotivatie

N M SD Behandelmotivatie week 1 120 1,782 ,408 Behandelmotivatie week 2 95 1,871 ,423 Behandelmotivatie week 3 85 1,829 ,452 Behandelmotivatie week 4 71 1,730 ,430 Behandelmotivatie week 5 59 1,682 ,460 Behandelmotivatie week 6 43 1,630 ,443 Behandelmotivatie week 7 37 1,678 ,449 Behandelmotivatie week 8 34 1,690 ,507 Behandelmotivatie week 9 30 1,610 ,497 Behandelmotivatie week 10 28 1,653 ,441 Behandelmotivatie week 11 20 1,609 ,498 Behandelmotivatie week 12 20 1,543 ,511 Behandelmotivatie week 13 18 1,507 ,448 Behandelmotivatie week 14 17 1,562 ,501 Behandelmotivatie week 15 16 1,557 ,541 Behandelmotivatie week 16 15 1,655 ,518 Behandelmotivatie week 17 14 1,594 ,490 Behandelmotivatie week 18 14 1,708 ,507 - 20 -

(21)

Behandelmotivatie week 19 11 1,562 ,426 Behandelmotivatie week 20 7 1,610 ,429 Behandelmotivatie week 21 2 1,532 ,238

Tabel 2: Descriptieve Statistiek Behandelmotivatie per fase

N M SD

Totaal Behandelmotivatie 120 1,782 ,392 Totaal Behandelmotivatie Fase 1 120 1,793 ,385 Totaal Behandelmotivatie Fase 2 28 1,600 ,462

(22)

Grafiek 1: Behandelmotivatie

(23)

Tabel 3:Descriptieve Statistiek Sfeer N M SD Sfeer week 1 120 4,003 ,814 Sfeer week 2 95 3,877 ,820 Sfeer week 3 85 3,860 ,729 Sfeer week 4 72 3,665 ,853 Sfeer week 5 59 3,549 ,820 Sfeer week 6 43 3,502 ,758 Sfeer week 7 37 3,584 ,795 Sfeer week 8 34 3,318 ,957 Sfeer week 9 30 3,100 1,129 Sfeer week 10 28 3,200 1,150 Sfeer week 11 20 3,340 1,020 Sfeer week 12 20 3,190 1,033 Sfeer week 13 18 3,211 1,002 Sfeer week 14 17 3,212 1,069 Sfeer week 15 16 3,150 1,082 Sfeer week 16 15 3,293 1,154 Sfeer week 17 14 3,314 1,037 Sfeer week 18 14 3,371 ,884 - 23 -

(24)

Sfeer week 19 11 3,109 ,887

Sfeer week 20 8 3,250 ,918

Sfeer week 21 2 2,500 ,707

Tabel 4: Descriptieve Statistiek Sfeer per fase

N M SD

Totaal Sfeer 120 3,835 ,782

Totaal Sfeer Fase 1 120 3,869 ,747 Totaal Sfeer Fase 2 28 3,212 ,962

(25)

Grafiek 2: Sfeer

(26)

Tabel 5: Simulation Modeling Analysis (SMA) Fase 1 Baseline Fase 2 Treatment Level Change Slope Change M SD M SD r r Case 1 BM Sfeer 1.698 4.356 .210 .450 1.557 4.044 .147 .324 -.362* -.369 -.022 .408 Case 2 BM Sfeer 1.709 4.000 .269 .542 1.351 3.267 .112 .236 -.667 -.675 -.241 -.242 Case 3 BM Sfeer 2.469 3.844 .071 .460 2.379 3.418 .156 .356 -.336 -.463 -.040 .299 Case 4 BM Sfeer 2.694 5.000 .185 .000 2.800 5.000 .133 .000 .312 x .318 x Case 5 BM Sfeer 1.970 3.489 .199 .390 1.918 3.164 .118 .223 -.159 -.463 -.058 -.542 Case 6 BM Sfeer 1.950 3.911 .128 .366 1.967 4.127 .185 .230 .053 .338 -.075 -.440 Case 7 BM Sfeer 1.392 2.600 .244 .736 1.308 2.050 .184 .491 -.192 -.408 -.242 -.574 Case 8 BM Sfeer 1.403 3.489 .344 .949 1.099 1.982 .180 .581 -.494 -.698 -.073 -.141 Case 9 - 26 -

(27)

BM Sfeer 1.930 3.556 .193 .310 1.689 3.255 .070 .210 -.651 -.499 -.312 .377 Case 10 BM Sfeer 1.622 3.422 .238 .512 1.548 2.500 .117 .458 -.197 -.689* -.311 .128 Case 11 BM Sfeer 1.482 3.444 .258 .398 1.537 3.300 .167 .313 .126 -.199 -.473* -.093 Case 12 BM Sfeer 1.251 2.644 .195 .374 1.036 2.120 .072 .560 -.197 -.478 -.026 -.544 Case 13 BM Sfeer 1.527 3.994 .135 .379 1.418 4.291 .135 .198 -.468 .449 .262 .164 Case 14 BM Sfeer 1.497 4.267 .132 .400 1.474 4.378 .123 .358 -.087 .145 .613* -.135 Note: BM = Behandelmotivatie * p < 0.05 - 27 -

(28)

Tabel 6: Cross Correlation M SD BM Sfeer Case 1 Sfeer 4.200 .422 .55* BM 1.627 .195 .23 Case 2 Sfeer 3.581 .538 .65* BM 1.504 .266 .83* Case 3 Sfeer 3.610 .458 .50* BM 2.420 .133 .50* Case 4 Sfeer 5.000 .000 - BM 2.747 .169 - Case 5 Sfeer 3.310 .349 -.27 BM 1.942 .162 .27 Case 6 Sfeer 4.030 .318 .41* BM 1.960 .162 .41* Case 7 Sfeer 2.286 .666 .23 BM 1.348 .219 .34 Case 8 Sfeer 2.660 1.073 .68* BM 1.236 .306 .38 Case 9 Sfeer 3.390 .300 .13 BM 1.798 .184 .61* Case 10 Sfeer 2.937 .668 -.28 BM 1.583 .188 .35* Case 11 Sfeer 3.368 .362 -.29 BM 1.511 .217 .20 - 28 -

(29)

Case 12 Sfeer 2.368 .548 .50* BM 1.138 .180 .50* Case 13 Sfeer 4.158 .328 -.59* BM 1.467 .115 .19 Case 14 Sfeer 4.322 .384 -.35 BM 1.486 .128 -.22

Note: Var1= Sfeer, Var2 = BM (behandelmotivatie) *p < 0.05

(30)

Tabel 7: De gemiddelde scores, standaarddeviaties en effectgrootte op de items van de

vragenlijst over behandelmotivatie (ATMQ)

N M totaal M fase 1 M fase 2 SD fase 1 SD fase 2 d

Ik vind het goed om hier te zijn

29 2.705 2.743 2.667 .514 .715 .12

Ik vind dat mijn behandeling zin heeft

29 2.506 2.510 2.502 .546 .842 .01

Ik praat met andere mensen over mijzelf

29 2.158 2.057 2.260 .741 .898 -.25

Het maakt mij uit welke groepsleiding er werkt

29 1.830 1.839 1.821 .670 .860 .02

Ik vertel al mijn problemen aan de groepsleiding

29 2.662 2.612 2.712 .488 .671 -.17

Ik heb hulp nodig 29 2.522 2.562 2.482 .465 .777 .12 Ik vertrouw de groepsleiding 29 2.281 2.165 2.397 .643 .804 -.32 Ik kan hier leren en aan mijn

toekomst werken

29 2.272 2.210 2.334 .676 .837 -.16

Er is één groepsleider waar ik mijn problemen mee kan bespreken

29 1.777 1.690 1.863 .671 .928 -.21

Ik wil mijn gedrag samen met de groepsleiding veranderen

29 2.363 2.407 2.319 .654 .882 .11

(31)

Ik weet hoe ik het beste geholpen kan worden, ik praat daarover

29 2.040 1.925 2.154 .710 .925 -.28

(32)

Tabel 8: Mening deskundigen ten opzichte van daling Behandelmotivatie Dr. G.H.P. van der Helm,

psycholoog en onderzoeker verbonden aan de Hogeschool Leiden en de Universiteit van Amsterdam

- Jeugdigen verliezen moed tijdens hun verblijf. - Jeugdigen ervaren een gebrek aan perspectief,

bijvoorbeeld door het afwijzen van verlof.

Drs T. de Jongh, behandelcoördinator en onderzoeker bij Forensisch Behandelcentrum Amsterbaken

- Het is voor jeugdigen moeilijk om perspectief te blijven zien.

- Er kan frustratie optreden vanwege het zien vertrekkeen van andere jeugdigen.

- Na een aantal weken komt het besef bij de jeugdigen dat ze lang moeten blijven (bewustwording van de situatie).

Drs. J. Raap,

behandelcoördinator en psycholoog i.o. tot GZ-psycholoog bij Forensisch Behandelcentrum Amsterbaken

- De jeugdigen ervaren een gebrek aan perspectief. - De detentie duurt vaak langer dan de jeugdigen

verwacht hadden.

- Tijdens de preventieve hechtenis focussen de jeugdigen nog niet op wat ze kunnen leren of behalen binnen de inrichting.

- Mw. Raap verwacht dat de behandelmotivatie bij jeugdigen met een Pij-maatregel of een langere

Jeugddetentie naar verloop van tijd weer toe zal nemen. - Bij jeugdigen met een Jeugddetentie is er soms geen

sprake van motivatie omdat de einddatum vaststaat.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De centrale probleemstelling van het onderzoek is: wat kan gezegd worden over de aanvraag en uitvoering, inclusief kwaliteit, van forensisch onderzoek naar dierenmishandeling

De centrale probleemstelling van het onder- zoek is: wat kan gezegd worden over de aanvraag en uitvoering, inclusief kwaliteit, van forensisch onderzoek naar dierenmishandeling en

Een sterke stijging van de vraag naar forensisch onderzoek in de afgelopen jaren en het op de markt verschijnen van enkele alternatieve aanbieders hebben de vraag opgeroepen of

objeCtives: This study was aimed at evaluating the overall survival (OS) gains associated with HER-2 directed therapies in patients with metastatic breast cancer.. Methods:

The thesis uses the security practice theory by Anthony Amicelle, Claudia Aradau and Julien Jeandesboz (2015) to answer the main research question: How does

Naast de billijke vergoeding wegens ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, waarvan sprake kan zijn bij verzoeken tot ontbinding van de

In deze studie is dan ook de invloed van zowel maladaptief als adaptief perfectionisme op eetstoornis-symptomen in de sport onderzocht, waarna er vervolgens gekeken is naar

The term design patterns originates from Christopher Alexander (1977): “Each pattern describes a problem which occurs over and over again in our environment and