• No results found

Bibliobeeld: mogelijkheden voor een nieuwe levensoriëntatie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bibliobeeld: mogelijkheden voor een nieuwe levensoriëntatie"

Copied!
71
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Afstudeeronderzoek

Theologie & Levensbeschouwing

Madelon Verwer-Ramp

(2)

2

Pagina

Inleiding

3

Oriënteren

5

Richten

7

Literatuurverkenning

8

Plannen

21

Verzamelen

24

Analyseren

29

Concluderen

33

Rapporteren en presenteren

43

Samenvatting

45

Literatuuroverzicht

48

Bijlage 1 – Workshop ‘Jongeren Ontmoeting’

50

Bijlage 2 – Resultaten workshop

55

Bijlage 3 - Mail deelnemers

58

(3)

3

Bijlage 5 - Tabel met analyseresultaten

67

De aanleiding voor mijn praktijkonderzoek is mijn eigen professionele ontwikkeling.

Ik ontwikkel workshops voor groepen die ik als zelfstandige kan aanbieden aan kerken en kloosters of als kerkelijk werker

kan inzetten in een gemeente. Deze workshops zijn een combinatie van Bibliobeeld (beeldende expressie waarbij een Bijbelverhaal of levensbeschouwelijk thema centraal staat) en hermeneutische communicatie. Aan de hand van dit onderzoek wil ik meer zicht krijgen op de kwaliteit van de workshop ‘Mijn geloofsjas’. Ik ben benieuwd of het beeldend uitwerken van dit thema en de hermeneutische

communicatie daarover van invloed is op de persoonlijke geloofsbeleving.

In november 2018 heb ik een workshop met als thema ‘Mijn geloofsjas’ gegeven aan de Jongeren Ontmoeting: een groep adolescenten van de Protestantse Gemeente Mijdrecht (zie Bijlage 1). Nadat ieder zijn eigen ‘geloofsjas’ gemaakt had, hebben we in de groep de resultaten besproken.

Deze workshop heb ik eerder gegeven, namelijk in het derde studiejaar. Toen heb ik daar ook een klein onderzoek naar gedaan en de ideeën voor verbetering van de workshop doorgevoerd, waardoor zijn huidige vorm is ontstaan.

In mijn onderzoek zal ik de kernactiviteiten van praktijkonderzoek uitvoeren zoals deze beschreven staan in Praktijkonderzoek in zorg en welzijn (zie Figuur 1).

Oriënteren

Ik breng in beeld welke praktijkvraag er is, voor wie deze belangrijk is en wat het belang van mijn onderzoek kan zijn.

Richten

Ik kom tot een duidelijke onderzoeksvraag en maak een koppeling met relevante literatuur.

Plannen

Ik schrijf een onderzoeksplan dat beschouwd kan worden als het resultaat van deze eerste drie kernactiviteiten.

Verzamelen

Ik voer de geplande onderzoeksactiviteiten uit en verzamel data die ik nodig heb om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden.

Analyseren

(4)

4

Concluderen

Op basis van de analyseresultaten formuleer ik concrete antwoorden op de onderzoeksvraag in de vorm van conclusies.

Rapporteren en presenteren

Ik beschrijf hoe ik de resultaten van het onderzoek zou kunnen rapporteren en presenteren.

Ontwerpen

Deze kernactiviteit komt in mijn onderzoek niet aan de orde, omdat het niet

gericht is op innovatie, op een doelbewuste verandering van de dagelijkse praktijk. (Van der Donk & Van Lanen, 2017, 38-39)

In verband met de vertrouwelijkheid van de gevoerde gesprekken zijn de

uitgeschreven interviews en de portretten waarover in dit verslag wordt gesproken niet opgenomen in deze versie van het afstudeeronderzoek. Om dezelfde reden is ook Tabel 1 niet opgenomen.

Figuur 1 – Kernactiviteiten van praktijkonderzoek

(5)

5

Ik heb de workshop gegeven in het najaar van 2018 aan een groep adolescenten van de Protestantse Gemeente

Mijdrecht. Er waren ook twee oudere volwassenen van

boven de vijftig aanwezig. Eén van hen is degene die de groep begeleidt en de andere is een lid van de Commissie Kunst & Kerk. Zij was geïnteresseerd in deze eerste stap richting een Kunst & Kerk-viering in een nieuwe vorm.

In de kerkelijke gemeente Mijdrecht, waar ik lid van ben, worden twee maal per jaar vieringen georganiseerd rond ‘Kunst & Kerk’. Na vaststelling van het thema door de commissie worden geïnteresseerde gemeenteleden uitgenodigd voor een inspiratieavond. Op deze avond wordt met elkaar over het thema gesproken en worden ideeën uitgewisseld. Daarna gaan degenen die dat willen thuis aan de slag met het maken van een gedicht, schilderij, beeldhouwwerk, film, etc. De

resultaten worden geëxposeerd in de viering.

Nu werkte ik daarnaast met een bestaande groep (Jongeren Ontmoeting) aan het thema ‘Mijn geloofsjas’ en over de resultaten werd in de groep gesproken. De resultaten kregen een plek in de viering en na afloop was er de mogelijkheid voor gemeenteleden om met de makers in gesprek te gaan. De workshop vond plaats in een zaal van de kerk, er waren tien deelnemers.

Mijn huidige beroep is Vaktherapeut Beeldend. Vaktherapie is een

ervaringsgerichte therapie. Als Vaktherapeut verleen ik psychologische hulp waarbij gebruik wordt gemaakt van beeldend vormgeven. Cliënten werken met allerlei materialen zoals verf, klei, hout, etc. Dit doen ze alleen of samen aan de hand van een opdracht. Het beeldend werken zorgt voor ervaringen die een positief effect hebben op de problematiek van de cliënt en voor nieuwe vaardigheden en inzichten op lichamelijk, emotioneel, sociaal of cognitief gebied.

(www.vaktherapie.nl)

We willen ons als mens kunnen uitdrukken in wie we zijn en daarbij helpt de verbeelding van wat we voelen of verlangen. In beeldend werk kun je vaak meer tot uitdrukking brengen dan je met woorden kunt zeggen. Soms schieten woorden tekort en kan het beeldend werken een diepere laag aanraken. Wat je bezighoudt, wordt zichtbaar. Het kan gebeuren dat er door beelden die uit jezelf komen ruimte ontstaat voor emoties en inzicht. Het is of de beelden vooruitlopen op wat er in je huist, maar nog niet benoemd kan worden. Zo kun je leren stilstaan bij wat er gebeurt in jezelf. (www.therapie-pezzettino.nl)

Van mijn achtergrondkennis en ervaringen als therapeut maak ik gebruik tijdens het samenstellen en leiden van een workshop.

(6)

6

Ik voer het onderzoek uit voor mijzelf. Het onderzoeksdoel is gericht op

verbetering van mijn eigen beroepspraktijk. Graag zou ik in de toekomst vanuit mijn eigen praktijk workshops aanbieden aan kloosters en kerken. Maar het is ook mogelijk dat ik, als ik in een gemeente als kerkelijk werker werkzaam word, gebruik kan maken van deze manier van werken. Daarbij richt ik me op

geloofsverdieping of –verandering in contact met anderen. In gevallen waarin dat mogelijk is, zou ik de resultaten graag onder de aandacht brengen in een viering. Op deze wijze kunnen diverse gemeenteleden meer op elkaar betrokken raken. Ik las in het beleidsplan van mijn huidige stagegemeente, de Protestantse

Gemeente Mijdrecht, dat zij aandacht wil besteden aan het ‘geloofsgesprek’. Zij stelt zich als doel geloofservaringen en waarden met elkaar te delen in gesprekken. (Beleidsplan 2015-2019) Wellicht geldt dit voor meer kerkelijke gemeentes. De Roest noemt in zijn boek Een huis voor de ziel een aantal kenmerken van een bloeiende gemeenschap waarvan het samen delen van geloofservaringen en

waarden er één is. Hij geeft aan dat er op dit gebied in veel kerkelijke gemeentes vaak een tekort wordt ervaren. (De Roest, 2010, 11-12) De uitkomsten van dit onderzoek kunnen mogelijk van nut zijn voor gemeentes die meer aandacht willen besteden aan het delen van geloofservaringen.

(7)

7 Mijn onderzoeksdoel wil ik als volgt formuleren:

Ik wil te weten komen hoe de deelnemers het inzetten van

Bibliobeeld in combinatie met hermeneutische communicatie

ervaren met betrekking tot hun geloofsbeleving.

Hiertoe kies ik voor een evaluerende onderzoeksvraag (Van der Donk & Van Lanen, 2017, 94) en ik wil deze als volgt formuleren:

 Hoe ervaren de deelnemers de inzet van Bibliobeeld in

combinatie met hermeneutische communicatie met betrekking

tot hun geloofsbeleving?

Bij deze onderzoeksvraag wil ik de volgende deelvragen formuleren:

1. Wat wordt verstaan onder Bibliobeeld, hermeneutische communicatie en geloofsbeleving?

2. Hoe hebben de deelnemers de inzet van Bibliobeeld ervaren?

3. Hoe hebben de deelnemers de hermeneutische communicatie ervaren? 4. In hoeverre zijn de deelnemers tot een andere geloofsbeleving gekomen?

De volgende kernbegrippen en deelaspecten hebben betrekking op het onderwerp:

 Geloofsbeleving: religieuze individualisering, oriënteringsverhalen, spiritualiteit, het religieuze, levensbeschouwing/-oriëntatie, zingeving.

 Hermeneutische communicatie: geloofservaringen delen, hermeneutisch-communicatieve benadering, abductie, trialogisch leren, liminaliteit.

 Bibliobeeld: Vaktherapie Beeldend, interne geloofscommunicatie, onderlinge geloofscommunicatie, Bibliodrama

In het volgende hoofdstuk zal ik deze kernbegrippen, hun deelaspecten en hun onderlinge relaties uitwerken.

(8)

8

Eerst beschrijf ik de invloed van religieuze individualisering op de geloofsbeleving en het belang van het delen van ervaringen. Ook maak ik een keuze voor begrippen die ik wil gebruiken in de interviews en in mijn herformulering van het onderzoeksdoel.

Daarna beschrijf ik mijn werkwijze aan de hand van de

hermeneutisch-communicatieve benadering. In dit kader bespreek ik de volgende begrippen: abductie, trialogisch leren en liminaliteit.

Hierna geef ik aan hoe Vaktherapie Beeldend kan aansluiten bij deze benadering. Tijdens het creatieve proces ontstaan er mogelijkheden voor interne en onderlinge geloofscommunicatie. Ik vergelijk Bibliobeeld met Bibliodrama in de bijdrage die deze werkwijzen kunnen leveren aan de geloofsbeleving van mensen.

Elk deel wordt afgesloten met een korte samenvatting en een literatuurverantwoording.

Ten slotte geef ik een samenvatting van deze literatuurverkenning en zal ik mijn onderzoeksvraag herformuleren.

Religieuze individualisering

In onze huidige Westerse samenleving is er sprake van secularisering en

individualisering. Secularisatie is het proces waarbij de betrokkenheid op een als transcendent ervaren werkelijkheid afneemt. De bestaande godsdienst en kerken zijn van een geringer betekenis geworden voor de cultuur en de samenleving. (Dekker & Stoffels, 2011, 119) Individualisering houdt in dat mensen zich losmaken van traditionele verbanden, zoals de kerk, familie en de gemeenschap. Ze bepalen zelf hoe zij hun leven vormgeven. Er is sprake van privatisering van de godsdienst, zij verliest haar bindingskracht en gemeenschappelijkheid. De beleving wordt belangrijker dan dat wat objectief vaststaat. Religie krijgt betekenis als men de waarde ervan zelf kan ervaren. (Dekker & Stoffels, 2011, 109)

In aansluiting hierop spreekt Zondervan over religieuze individualisering. Hij schrijft dat men zich in de huidige tijd losmaakt van kaders van kerk en traditie. Religie is veel meer een persoonlijke zoektocht geworden. (Zondervan, 2011) Hij noemt dit de ‘subjectieve wending in het Westers denken’. Werkelijkheid komt alleen tot stand door middel van betekenissen die mensen construeren. Hij vindt het van belang om de geleefde religie te verbinden met de theologische traditie. Daarom pleit hij ervoor dat we ‘nieuwe theologische tools’ ontwikkelen om op het spoor te komen van nieuwe plekken waar het religieuze zich in nieuwe vormen voordoet. (Zondervan, 2008, 10 en 118-122)

(9)

9

In dit kader schrijft Dingemans dat de persoonlijke ervaring van mensen

tegenwoordig als bron van theologie erkend wordt. Onze huidige cultuur is er op gericht mensen mondig te maken. Tevens heeft de visie op de rol van

gemeenteleden zich gewijzigd. De praktische theologie heeft niet meer het

ambtswerk van de predikant als uitgangspunt, maar de functies van de gemeente. Gemeenteleden zijn mede verantwoordelijk voor de verwerkelijking van het

geloof. Dingemans stelt dat waar vroeger gemeenteleden vooral als het object van kerkelijke zorg werden gezien, zij nu vooral subject zijn. Zij willen zelf over hun geloof en leven kunnen meepraten en meebeslissen in de geloofsgemeenschap. Dingemans acht het van belang dat ‘gemeenteleden niet alleen worden gezien als

consumenten van kerkelijke diensten, maar vooral als participanten die hun ervaringen en meningen kunnen inbrengen’. (Dingemans, 1996, 111) Daarbij moet

men volgens hem wel bedenken dat men pas volop mondig mens wordt via de ander. De enkeling is ingebed in een bredere gemeenschap. Hij pleit voor een dubbele communicatie, dat wil zeggen: de persoonlijke communicatie tussen God en mens (geloofscommunicatie) en de communicatie tussen mensen onderling (pastorale communicatie).

(Dingemans, 1996, 106-114) Deze twee wijzen van communicatie komen in het verloop van deze literatuurverkenning weer ter sprake.

Ook Ganzevoort geeft aan dat mensen steeds meer zelf de religieuze

betekenisgeving bepalen. Tradities leveren daarvoor wel materiaal aan, maar ze zijn niet meer normatief. De geleefde religie en het persoonlijk geloofsverhaal van het individu verdienen voorrang. (Ganzevoort, 2006, 79–80) Er is sprake van

subjectivering, de individuele mens staat meer centraal. In onze huidige samenleving is het van belang tegemoet te komen aan de persoonlijke

geloofsbeleving. Waar traditionele godsbeelden worden losgelaten, kan gezocht worden naar nieuwe manieren waarop God ter sprake kan komen. ‘Wat vandaag de

dag nodig is, is een theologie die de communicatie faciliteert en verbetert tussen al die mondige individuen met hun geïndividualiseerde religie.’ (Ganzevoort, 2007)

Oriënteringsverhalen

In het boek Verhalen in beweging over Bibliodrama wordt gesproken over verhalen die mensen bij zich dragen. Dit geldt evenzeer voor het werken aan de hand van Bibliobeeld, daarom vermeld ik hier wat F. Kuiper hierover in dit boek schrijft. Tijdens het werken met Bijbelverhalen of Bijbelse thema’s kunnen er bij de deelnemers aan Bibliodrama herinneringen aan vroeger in het geding zijn. Zij kunnen voor zich zien hoe hun opvoeding het beeld van de teksten bepaald heeft en welke waarden zij behoorden toe te kennen aan de verhalen. Kuiper noemt dit ‘leringsverhalen’. Zij kunnen verbonden zijn met negatieve gevoelens, maar ook teruggaan op prettige herinneringen. De deelnemers krijgen de kans deze

herinneringen tijdens het spelen of het nagesprek te verbinden met wat zij nu belangrijk vinden. Beelden van vroeger kunnen kritisch bekeken en zo nodig bijgesteld worden. Zo kan er een open verbinding ontstaan met

‘ontdekkingsverhalen’, hiermee geven mensen voor zichzelf aan wat zij als essentieel hebben ontdekt voor hun levensvisie. Dergelijke ontdekkingsverhalen kunnen bij het spelen van Bibliodrama opkomen bij de deelnemers als zij zo authentiek mogelijk hun rol invullen.

(10)

10

Sommige leringsverhalen krijgen een betekenis als ‘oriënteringsverhalen’ die een richting aanduiden voor de toekomst. Bij het overdenken van datgene wat men als waardevol ervaart voor het eigen leven wordt men herinnerd aan bepaalde

gebeurtenissen waarbij duidelijk werd wat telt in het leven. Maar vooral ontdekkingsverhalen kunnen voor mensen tot oriënteringsverhalen worden.

Ervaringen die ertoe hebben bijgedragen dat men beter ging verstaan wat men was en wilde, toekomstgerichte ervaringen. Bij het spelen en tijdens het nagesprek kan er op gelet worden waar lerings- of ontdekkingsverhalen meeklinken en waar de weg open ligt naar oriënteringsverhalen. Bij leringsverhalen is de kans op clichés of weerstanden die op de kinderjaren teruggaan groot. Bij ontdekkingsverhalen is het herkennen van inzichten in de Bijbelse teksten van belang. Oriënteringsverhalen zijn op hoop en verwachting gericht en hebben baat bij verhalen die dat ook hebben. (Hogerzeil & Van den Berg, 1996, 172-174)

Begripsvorming

In een gesprek met een medestudente over mijn onderzoeksvraag dachten we na over het begrip ‘geloofsbeleving’. Samen vonden we allerlei begrippen die daaraan raken en die ik ook weer in de literatuur tegenkom. Hieronder beschrijf ik deze met hun betekenis. Wellicht is het beter een ander begrip te gebruiken in de onderzoeksvraag.

Spiritualiteit

In het Prisma Woordenboek staat het volgende: ‘De houding tegenover, gerichtheid

op datgene wat uitgaat boven de eindige wereld die iemand met de zintuigen kan waarnemen.’ (Hofman, 577)

Krikilion spreekt over spiritualiteit als: ‘Het proces van communicatie met de

diepte van het zelf en met het ultieme; een proces dat al dan niet gepaard kan gaan met het toebehoren aan een levensbeschouwelijke groepering of religie. Gemeenschappelijk is de ervaring van verbinding met een bredere werkelijkheid en zich erdoor gedragen weten.’ (Krikilion, 2012, 91)

Bras geeft de volgende omschrijving: ‘Spiritualiteit is een praxis waarin een relatie

met God/het goddelijke wordt onderhouden die je verandert’. (Bouwman & Bras,

2001, 13) Hij geeft aan dat er een omvormingsproces ontstaat doordat de goddelijke en de menselijke werkelijkheid op elkaar inwerken. Mensen komen hierdoor dichter bij wat zij aanvoelen als hun diepste wezen, hun bestemming. (Bouwman & Bras, 2001, 13-18) Dit laatste spreekt mij erg aan, vooral omdat ik op zoek ben naar ontwikkelings- of veranderingsprocessen.

Het religieuze

Krikilion omschrijft het religieuze als volgt: ‘Een dimensie van de menselijke

persoonlijkheid die gekenmerkt wordt door het zoeken naar verbindingen op een dieper niveau en door een gerichtheid naar contact met een transcendente realiteit (‘iets’ of ‘iemand’). (Krikilion, 2012, 108)

Levensbeschouwing/levensoriëntatie

In het Kramers Woordenboek vind ik de volgende omschrijving: ‘Oordeel over het

(11)

11

In het Prisma Woordenboek staat nagenoeg hetzelfde: ‘Wat iemand ziet als het

doel en de zin van het bestaan.’ (Hofman, 361)

Ik zocht ook naar het begrip ‘levensoriëntatie’, dat iets minder gangbaar is. Ik vond de volgende omschrijving: ‘Je zoekt naar richting en betekenis,

het kompas van wat voor jou het leven de moeite waard maakt.’

(praktijkdoornsenrozen.nl)

Hogerzeil en Van de Berg omschrijven dit begrip als volgt: Een gebeurtenis waarbij duidelijk wordt wat telt in het leven, wat men als waardevol ervaart voor het eigen leven. Een ervaring die een richting aanduidt voor de toekomst, die ertoe bijdraagt dat men beter gaat verstaan wie men is en wat men wil, een toekomstgerichte ervaring. (Hogerzeil & Van den Berg, 1996, 172-174) Dit is eigenlijk waar ik naar op zoek ben, naar dergelijke ervaringen.

Zingeving

In het Prisma Woordenboek staat de volgende omschrijving: ‘Het geven van

betekenis aan het leven.’ (Hofman, 734)

In het boek Geestelijke gezondheidszorg in het licht van zingeving en spiritualiteit spreekt Krikilion over existentiële vragen bij cliënten: “Waarom leef ik? Wat houdt mij gaande? Waar ben ik naar onderweg? Wat heeft mijn leven of het lijden voor zin?” Hij duidt op het belang van de ervaring van samenhang in het leven en noemt dit ‘existentiële zingeving’. (Krikilion, 2012, 89-90)

 Vanwege religieuze individualisering ontstaat het belang van tegemoet komen aan de persoonlijke geloofsbeleving. Het is belangrijk mogelijkheden te scheppen waardoor men eigen ervaringen en meningen kan inbrengen, delen en onderzoeken met anderen. Op deze wijze kunnen leringsverhalen en ontdekkingsverhalen tot oriënteringsverhalen worden.

Ik heb onderzocht welk begrip ik het beste kan gebruiken in mijn onderzoeksvraag waarin ik nu ‘geloofsbeleving’ heb gehanteerd. Tijdens de workshop waren er namelijk twee deelnemers die aangaven niet te ‘geloven’. Toch kwamen er

aspecten naar boven die te maken hadden met hun spirituele ontwikkeling. Om ook hen aan te kunnen spreken in mijn vraagstellingen wil ik het begrip ‘spiritualiteit’ gebruiken zoals dat hierboven op meerdere wijzen wordt omschreven. Daarnaast spreekt het woord ‘levensoriëntatie’ mij erg aan: een ervaring die nieuwe richting en betekenis geeft aan iemands leven, waarbij men beter gaat verstaan wie men is en wil zijn.

Verantwoording literatuur

Bij de selectie van de literatuur heb ik ervoor gekozen om auteurs met een verschillende achtergrond te kiezen. Zo benaderen Dekker en Stoffels het thema ‘geloofsbeleving’ vanuit een godsdienstsociologisch perspectief. En Zondervan, Dingemans en Ganzevoort meer vanuit een praktisch theologisch gezichtspunt. Tevens heb ik gekozen voor Kuiper. Hij schrijft vanuit de optiek van Bibliodrama, een werkvorm die raakt aan Bibliobeeld. Ik was nieuwsgierig naar invloeden van Bibliodrama op de geloofsbeleving/spiritualiteit. Ik heb voor deze benadering gekozen, omdat ik vermoedde dat ik hiermee zo veel mogelijk aspecten op het spoor zou kunnen komen die van invloed zijn op dit kernwoord.

(12)

12

Geloofservaringen delen

De Roest spreekt in zijn boek Een huis voor de ziel over de ziel als ‘kern van de mens’: zoals je ten diepste bent en waarmee je met God in verbinding staat. Dankzij je ziel kun je je laten raken. (De Roest, 2010, 96) Hij noemt een aantal kenmerken van een bloeiende gemeenschap: een huis voor de ziel. Ik licht er twee uit:

 geloofservaringen en waarden samen delen

 verbinding leggen tussen geloof en dagelijks leven

Vaak wordt er in een gemeente een tekort ervaren op het gebied van deze twee kenmerken. (De Roest, 2010, 11-12)

Er bestaat volgens De Roest in gemeentes een verlangen om geloofservaringen met elkaar te delen en een verbinding te leggen met het dagelijks leven. Anderzijds bestaat er ook schroom om over eigen ervaringen te spreken. De Roest stelt dat het belangrijk is om met elkaar te communiceren over de vragen waar je mee bezig bent. Door te vertellen wat je van God hebt ervaren, ontstaat er meer verbinding met God en met elkaar. Het is van belang contact te maken met de eigen ziel en expressie te geven aan wat je beleeft. Zo kun je zielsverwantschap met anderen ontdekken. (De Roest, 2010, 12-13, 17)

Volgens Roukema-Koning zijn werkvormen nodig waarin de communicatie tussen het collectieve en het individuele niveau van geloofspraktijken centraal staat. Ontmoetingsplaatsen waar men het ‘geleefde geloof’ aan elkaar kan tonen. Werkvormen waarin ruimte wordt geboden aan integratie van ‘de boodschap’ in het ‘gewone leven’. (Bouwman & Bras, 2001, 42)

In het beleidsplan van mijn stageplek, de Protestantse Gemeente Mijdrecht, wordt genoemd dat activiteiten waarin ontmoeting een rol speelt, de meeste mensen trekken. Men blijkt behoefte te hebben aan het ontmoeten van elkaar. De

Kerkenraad wil graag aandacht besteden aan het delen van geloofservaringen in gesprekken. (Beleidsplan 2015-2019)

Hermeneutisch-communicatieve benadering

In dit kader van het delen van geloofservaringen pleit Zondervan voor een hermeneutisch-communicatieve benadering. Binnen deze benadering is er veel aandacht voor de manier waarop mensen betekenis geven aan de door hen ervaren werkelijkheid. In dit model staan communicatie en dialoog tussen gemeenteleden centraal, omdat dit een bron kan zijn voor wederzijdse verrijking.

Deze benadering richt zich op drie doelen:

 persoonlijke bestaansverheldering: men leert eigen bestaansvragen beter kennen

 betere omgang met verschillen: men ontwikkelt een open houding naar de levensbeschouwing van anderen

(13)

13

 inculturatie: men leert inzichten verstaan die bewaard zijn gebleven in geloofstradities (Zondervan, 2011, 134)

Binnen deze hermeneutisch-communicatieve benadering is het volgens hem van belang dat gemeenteleden zich leren inleven in Bijbelverhalen en thema’s, waardoor ze dicht bij hun eigen ervaringen worden gebracht. Zo kan iedereen ontdekken wat de relevantie is voor zijn/haar eigen leven van wat overgeleverd wordt vanuit de traditie. Er vindt een hermeneutisch proces plaats, waarin mensen de Bijbelverhalen of thema’s interpreteren vanuit hun eigen referentiekader. ‘Door

het interpreteren van een ervaring met bijvoorbeeld een verhaal komen we tot een dieper verstaan van de werkelijkheid. Dat wil zeggen een dieper verstaan van onszelf, van de ander, van de wereld en een dieper verstaan van het geheim van het leven.’ (Zondervan, 2011, 132)

Ook Roukema-Koning schrijft over een praxis waardoor je dichter bij je diepste wezen kunt komen. Volgens haar zoeken mensen een geloof dat ervaren kan worden en dat voor de dagelijkse praktijk relevant is. Dit vergt begeleiding,

bezinning en oefening. Spirituele praxis bevordert bewustzijnsontwikkeling: een zo bewust mogelijk ‘er-zijn’. (Bouwman & Bras, 2001, 35-37) De affectieve dimensie van geloven staat hier centraal: hoe kan van het geloven in God een appèl uitgaan naar mensen, wat doen de Bijbelverhalen met hen, welk licht werpen zij op hun eigen bestaan en hoe verbinden zij daaraan consequenties voor hun concrete leven? En ten slotte: hoe wijzigt hun ervaring van de werkelijkheid zich? (Bouwman & Bras, 2001, 40)

Abductie

Deze gedachte brengt mij bij de term ‘abductie’ die we leerden bij het vak Pastorale Vaktheorie in het derde jaar. Abductie duidt op een proces van betekenisgeving dat zich tussen deductie en inductie afspeelt. ‘Er is geen

noodzakelijke logica van boven naar beneden (deductief), noch van beneden naar boven (inductief).’ (Ganzevoort, R. & Visser, 2014, 213) Abductie is een creatief

moment waarop de verbinding ontstaat tussen openbaring en ervaring, tussen het verhaal van God en het verhaal van mensen. Er ontstaat een betekenisvolle verbinding. In interactie met elkaar kan daar steeds naar worden gezocht. (Ganzevoort, R. & Visser, 2014, 213)

Tijdens de workshop probeer ik mogelijkheden te creëren voor deze creatieve momenten waarbij het verhaal van mensen kan raken aan het verhaal van God en er verbinding kan ontstaan tussen geloven en het dagelijks leven.

(14)

14

Trialogisch leren

Zondervan spreekt van ‘Trialogisch leren’. Hij beschrijft dit vanuit een

onderwijssituatie waarin hij spreekt over leerlingen en leraren. Dit is mijns inziens heel toepasbaar binnen een kerkelijke gemeente. In Figuur 2 zijn de termen

daaraan aangepast. Dit leren vindt plaats tussen drie polen: gemeentelid, kerkelijk werker/andere gemeenteleden en levensbeschouwelijke bronnen.

Het leren gebeurt in communicatie en dialoog met anderen. In het model staat communicatie tussen gemeenteleden en kerkelijk werker en tussen gemeenteleden onderling centraal, omdat dit een bron kan zijn voor wederzijdse verrijking. De basis van deze communicatie wordt gevormd door levensbeschouwelijke bronnen in de vorm van verhalen, muziek, drama of beeldende expressie. (Zondervan, 2011, 135)

Ik probeer in mijn workshops dit trialogisch leren te stimuleren door mogelijkheden te creëren voor hermeneutische communicatie, namelijk:

 tussen de deelnemer, het thema en het beeldend werk

 tussen de deelnemer en mijzelf

 tussen de deelnemers onderling

Liminaliteit

Belangrijke voorwaarden voor deze communicatie zijn liminaliteit en een

kenotische houding. Met liminaliteit wordt bedoeld dat ieder open durft te staan voor nieuwe inzichten én voor de ander. Een kenotische houding aannemen betekent afstand doen van wat je veiligheid geeft, niet vast willen houden aan eigen overtuigingen. Het is van groot belang dat de kerkelijk werker/begeleider zich deze houding eigen maakt en zo een voorbeeld vormt voor andere

gemeenteleden. Op deze wijze kan er een klimaat ontstaan waarin men leert van elkaar en elkaar respecteert in de eigen weg van geloven. (Lesmateriaal

Hermeneutische Communicatie -jaar 1)

 In de workshop stimuleer ik de deelnemers geloofservaringen met elkaar te delen en verbindingen te leggen tussen geloof en het dagelijks leven. Ik werk volgens de hermeneutisch-communicatieve benadering. Ik richt me hierbij op persoonlijke bestaansverheldering, het verstaan van inzichten die bewaard zijn gebleven in geloofstradities en het omgaan met verschillen. Door de deelnemers te

gemeentelid

bronnen

gemeentelid kerkelijk

werker

(15)

15

stimuleren zich in te leven in een Bijbelverhaal of Bijbels thema en hen tevens dicht bij hun eigen ervaringen te brengen probeer ik ruimte te creëren voor momenten van abductie. Op deze momenten kan het verhaal van God raken aan dat van de deelnemers. Dit gebeurt via trialogisch leren: in communicatie, zowel tussen de deelnemer, het thema en het beeldend werk als tussen de deelnemer en mij als begeleider, als onderling. Liminaliteit is een voorwaarde voor mij als

begeleider, middels een kenotische houding kan ik openstaan voor iedereen en voor alles wat zich voordoet. Ik vorm hierin een voorbeeld voor de hele groep, zodat er een sfeer kan ontstaan waarin ieder zijn aandeel durft te leveren en men van elkaar kan leren.

Verantwoording literatuur

Ik heb me tijdens mijn studie de afgelopen jaren veel met dit onderwerp bezig gehouden. In het bovenstaande heb ik geprobeerd samen te vatten wat mij het meest geboeid heeft. De informatie van de betreffende auteurs sluit mooi op elkaar aan en zo is er voor mij een duidelijk beeld ontstaan van de wijze waarop ik graag wil werken. Het geeft mij steun dat diverse schrijvers hier allemaal hun aandeel in hebben. Dat geeft mij het gevoel dat ik een professioneel aanbod kan doen.

Vaktherapie Beeldend

In het boek ‘Werken met spiritualiteit’ wordt geschreven dat er in de protestantse kerk een verandering gaande is van een gezagscultuur naar een ervaringscultuur. En van een letterlijk geloven naar een meer symbolisch denken. De schrijvers noemen symbolen een middel om een diversiteit van menselijke ervaringen te organiseren. Zij kunnen de ervaringsdimensie van het geloof intensiveren en zins-samenhangen tot expressie brengen. Hier ligt een belangrijk aandachtspunt voor verdere professionalisering van de pastorale communicatie. (Bouwman & Bras, 2001, 40-41)

Vaktherapie Beeldend kan hier prachtig bij aansluiten. ‘Art therapy can be

described as the therapeutic use of artmaking within a professional relationship by people who (…) seek personal development.’ (Hayen, Van Hooren & Hutsemaekers,

2017) Ook de volgende definitie spreekt over ontwikkelingsprocessen: ‘Beeldende

therapie is een vorm van behandeling waarbij de ervaring van mensen ten behoeve van ontwikkelingsprocessen centraal staat’. (Schweizer, 2009, 29) Het werken met

materialen zoals verf, textiel of klei biedt de maker de mogelijkheid om te ervaren en gevoelens tot expressie te brengen. Hayen, Van Hooren en Hutsemaekers geven in hun artikel onderzoeksresultaten weer. De cliënten zijn van mening dat

Vaktherapie Beeldend een zeer directe weg is tot het uiten van emoties en dat zij zich hierdoor bewuster zijn geworden van hun gevoelens. Wat soms moeilijk te verwoorden is, kan met beeldtaal worden geuit en zichtbaar worden gemaakt. De beeldende expressie is een weerspiegeling van het gevoel die maakt dat aan de hand van deze weerspiegeling beleving kan plaatsvinden. Dit geeft nieuwe

(16)

16

inzichten en mogelijkheden. (Hayen, Van Hooren & Hutsemaekers, 2017) (Folder Nederlandse Vereniging voor Beeldende Therapie) (Smeijsters, 2000, 179)

Bij Vaktherapie staat het proces centraal. Tijdens het creatieve proces

experimenteert de cliënt onbewust met nieuwe ervaringen en weet zich deze ervaringen eigen te maken. Smeijsters schrijft daarover: ‘(…) het creatief proces

dat binnen de veilige situatie op gang komt als een proces: (…) waarin iemand zich bevrijdt van starre verhoudingen met zijn omgeving en nieuwe, zelf gevonden, zinvolle verhoudingen met zijn omgeving aangaat door er actief op in te gaan.’ (Smeijsters, 2000, 142) Het is belangrijk het eindproduct te zien in het licht van de

persoonlijke weg die de maker tijdens het proces heeft doorlopen. Het ‘doen’ is belangrijk, omdat de persoon er in tot uitdrukking komt. Er is sprake van een psychologisch product als uitkomst van een ontwikkelingsgang. (Smeijsters, 2000, 101-102)

Als ik bovenstaande informatie over de ervaringscultuur in verband breng met de informatie over Vaktherapie zie ik de volgende mogelijkheid: het inzetten van beeldende expressie om de ervaringsdimensie van het geloof te intensiveren en zins-samenhangen tot expressie te brengen.

Interne geloofscommunicatie

Bovenstaande mogelijkheden voor een persoonlijke ontwikkelingsgang raken aan datgene wat Ganzevoort en Visser beschrijven in Zorg voor het verhaal. Zij geven aan dat oude verhalen in het heden opnieuw geconstrueerd kunnen worden. Verhalen van pijn kunnen verteld worden vanuit een ander perspectief. De feiten worden niet gewijzigd, maar de betekenis. Tevens kunnen bepaaldheden uit het verleden in balans worden gehouden door mogelijkheden van de toekomst. Dit is mogelijk door zich de gewenste toekomstsituatie voor te stellen. Dit nieuwe beeld, dit nieuwe verhaal kan richting geven aan het heden. (Ganzevoort & Visser, 2014, 191-200) Net als een pastoraal gesprek kan beeldende expressie deze functies vervullen. Het kan de ander dichter bij zichzelf brengen of op een andere manier naar zichzelf laten kijken. Oude verhalen kunnen verbeeld worden, nieuwe

perspectieven kunnen zichtbaar worden. Door het vinden van een nieuwe

vormgeving in het beeldend werkstuk kan men ook nieuwe vormen vinden in zijn bestaan. Door iets aan het beeld te veranderen, kun je grip krijgen op een situatie. Of je ziet perspectief, omdat je je eigen verlangen in beeld brengt. En uiteindelijk is er altijd een resultaat dat betekenis heeft, waar je naar kunt kijken, wat je kunt koesteren, wat je bevraagt, wat je raakt, wat je kracht geeft, wat je kunt

veranderen, kapotmaken of weggooien. Of aan de hand waarvan je je verhaal steeds weer opnieuw kunt vertellen en dit telkens weer kunt aanpassen aan je huidige inzichten en situatie.

Booij spreekt in dit kader van ‘interne geloofscommunicatie’. Tijdens de workshop maken de deelnemers onder mijn begeleiding hun geloofsjas. Ik ondersteun het creatieve proces vanuit mijn achtergrond als Vaktherapeut Beeldend en als

theoloog. Voordat men aan de slag gaat, wordt eerst stil gestaan bij het thema. Er is een introductie, aansluiting bij Bijbelverhalen die meer van het thema laten zien en gesprekken in kleine groepjes. Hierna gaat ieder aan het werk met zijn/haar geloofsjas. Ik ben aanwezig om te helpen een koppeling te maken tussen traditie en ervaring. Door communicatie met mij worden de deelnemers zich bewust van wat zich binnen in hen afspeelt. De deelnemers raken ‘in gesprek’ met het thema

(17)

17

en hun eigen werk. Door expressie te geven aan het thema kunnen zij komen tot een beeld dat ze als symbolisch ervaren voor hun eigen leven en waarin ze hun band met de traditie tot uitdrukking brengen. Doordat mensen zo hun eigen verhaal ontdekken, wordt in het beeld iets onthuld van de eigen spiritualiteit. (Booij, 2009)

Onderlinge geloofscommunicatie

Het is hierbij van belang de vertaalslag naar het dagelijks leven te maken. Als het beeldend proces en de emoties en gedachten die daarbij opkomen in woorden worden gevat en gedeeld worden met anderen, kan dit nieuwe richting geven. Tijdens de workshop vindt er regelmatig interactie plaats tussen de deelnemers. Om te beginnen gaan zij met elkaar in gesprek over het thema. Tijdens het werken aan de geloofsjas is er de mogelijkheid om bij elkaar te kijken en elkaar vragen te stellen over het werk. Na afloop worden de resultaten in de groep met elkaar besproken. Ieder mag reageren op het eindresultaat aan de hand van de volgende vragen:

 Wat zie je?

 Wat voor gevoel roept het bij je op?

 Kun je het werk interpreteren?

Hierna komt de maker aan het woord. Zo kunnen mensen hun eigen verhaal onder woorden brengen en verbanden gaan zien. Door te reflecteren op elkaars en op het eigen werk kan onderlinge geloofscommunicatie ontstaan in relatie tot het

dagelijks leven. Hierdoor ontstaat er een pastorale werkvorm. (Schoemaker, 2004; Booij, 2009)

(18)

18

Bibliodrama

Eigenlijk staat Bibliobeeld nog in de kinderschoenen. Er is haast geen literatuur over te vinden. Wel over Bibliodrama, dat veel raakvlakken vertoont met

Bibliobeeld. Hieronder geef ik weer welke overeenkomsten ik heb gevonden. Waar ik ‘Bibliodrama’ schrijf, kan ook gelezen worden: ‘Bibliobeeld’.

Bibliodrama is een werkvorm om een Bijbelverhaal en het persoonlijk levensverhaal met elkaar in contact te brengen. Het verhaal wordt een ontmoetingsplek tussen God en mens. Door op een nieuwe manier naar het verhaal te kijken, kan men een vernieuwende blik op het eigen leven krijgen. Je kunt komen tot een nieuw

verstaan. De groep vormt hierbij een draagvlak, waarbij het van belang is

ervaringen uit te wisselen. Bibliodrama is een hermeneutisch-communicatief proces waarbij traditie en ervaring met elkaar in gesprek gaan. (Agten et al, 2007, 40). Het nagesprek is hierbij van belang. Hierin kan de verbinding worden gelegd tussen de belevingen tijdens het spel en de eigen levenservaringen. (Agten et al, 2007, 99-100).

Veel mensen putten moed uit het spelen van Bibliodrama, ze zien een nieuw perspectief en komen verder op hun geloofsweg. In het boek ‘Bibliodrama als pastoraat’ introduceren de schrijvers een begrip dat naar mijn mening raakt aan het hiervoor beschreven begrip ‘abductie’. Zij spreken van ‘heterotopie’. Dit is een existentiële geloofservaring. Er ontstaat een nieuwe ruimte, alternatieven voor de toekomst. Deze ruimte ontstaat door de wisselwerking tussen eigen ervaringen en de Bijbeltekst. Zij ontstaat onverwacht, maakt sprakeloos. Ze is van een andere kwaliteit: een ‘anders-plaats’, een hetero-topie. Het spreken van God wordt present. (Derksen, Mennen & Tscherner, 2016, 80-84)

Een deelneemster beschrijft hoe zij Bibliodrama ervaren heeft. Ze vertelt dat haar door confrontatie met de godsbeelden van haar medespelers duidelijk werd wie ‘haar God’ was. Dat ze tot in de toppen van haar tenen voelde hoe religieus ze was en dat ze dat op haar eigen manier mocht zijn. Haar verhaal mocht doorklinken in eeuwenoude verhalen. Zij stelt dat mensen de rijkdom van hun leven kunnen toevoegen aan een Bijbelverhaal en dat een oud verhaal iets kan toevoegen aan hun leven. (Agten et al, 2007, 67-71)

Ditzelfde wordt beschreven door Kiehn in het boek ‘Bibliodrama’. Zij spreekt over het verschijnen van het Goddelijke dat alles in een bijzonder licht zet. ‘Es eröffnet

den Durch-Blick auf etwas vorher nicht Sichtbares, es erhellt einen vorher im Dunkeln liegenden Raum.‘ (Kiehn, Laeuchli, Langer, Martin, Passauer, Schramm,

Spiegel & Teichert, 1992, 104) In de ervaringen tijdens het spel kan iets openbaar worden. Deelnemers beschrijven dat zij plotseling de ogen werden geopend, dat hen een licht is opgegaan. Het is een openbaring, men ontvangt een nieuwe oriëntering. (Kiehn et al, 1992, 104-105)

Het nagesprek speelt hierbij een belangrijke rol. Hierin komt aan de orde welke raakvlakken men heeft ervaren met het eigen leven: ‘… teilt einander mit, was

während des Spiels möglicherweise aus der eigenen Lebensgeschichte aufgestiegen ist.‘ (Martin, 1995,68) Er kan een verbinding ontstaan tussen de opgedane

ervaringen en andere levenssituaties. (Martin, 1995, 68-69) De gedeelde ervaringen kunnen verhelderend werken en nieuwe handelingspatronen aanreiken. Een speler krijgt andere denk- en belevingssporen aangereikt, die het eigen gelovig handelen

(19)

19

kunnen inspireren. Er kunnen nieuwe perspectieven ontdekt worden van waaruit hij zichzelf kan bekijken en beleven. (Agten et al, 2007, 100)

Van den Berg en Van Leeuwen bevestigen dit in het themanummer over

Bibliodrama in het blad ‘Handelingen’. Zij geven aan dat nieuwe betekenissen kunnen ontstaan op het kruispunt van geloofsverhaal en levensverhaal. Bibliodrama opent voor de spelers een ruimte om te verbeelden hoe zij in het leven staan en wat hen daarin ten diepste beweegt. Overgeleverde religieuze verhalen kunnen mensen van nu oriëntatie bieden. De schrijvers stellen dat het zeer voorstelbaar is dat Bibliodrama bijdraagt aan de levensoriëntatie van mensen. Het spelen met elkaar voegt kennis toe die geïntegreerd kan worden in de eigen levensovertuiging of spiritualiteit. (www.handelingen.com)

 Bibliobeeld kan aansluiten bij de ervaringscultuur die in de kerken ontstaat. Wat moeilijk te verwoorden is, kan zichtbaar worden gemaakt en geuit. Tijdens het proces doorloopt de maker een persoonlijke weg. Hierbij kunnen ervaringen verbeeld worden vanuit een nieuw perspectief. Nieuwe beelden kunnen richting geven aan de toekomst. Er is hierbij sprake van interne geloofscommunicatie. Door gezamenlijk te reflecteren op elkaars en het eigen werk kan daarnaast onderlinge geloofscommunicatie ontstaan. Het delen van het proces met anderen kan nieuwe richting geven. Er kan net als bij Bibliodrama een verbinding worden gelegd tussen de traditie en het eigen levensverhaal. Soms kan er sprake zijn van een

heterotopie, waarin het spreken van God present wordt. Men ontvangt een nieuwe oriëntatie, een vernieuwende blik op het eigen leven, een nieuw perspectief. De gedeelde ervaringen kunnen nieuwe handelingsmogelijkheden aanreiken.

Verantwoording literatuur

Onder Vaktherapeuten zijn met name Smeijsters, Hayen en Schweizer auteurs wiens werk veel gelezen wordt. Daarom heb ik boeken en artikelen van hen bestudeerd. Bibliobeeld staat nog in de kinderschoenen, de enige informatie hierover die ik kon vinden was van de hand van Schoemaker en Booij. Met Harbert Booij heb ik in voorgaande jaren ook gesproken over zijn ervaringen. Ik heb het gekoppeld aan werk van Ganzevoort, omdat Bibliobeeld ten diepste een pastorale werkvorm is waarbij in plaats van enkel woorden ook beeldende expressie wordt gebruikt. Voor het gedeelte over Bibliodrama heb ik een groot aantal

Nederlandstalige en Duitstalige schrijvers benut, om een zo breed mogelijk beeld te geven van deze werkwijze.

Vanwege religieuze individualisering is het van belang tegemoet te komen aan de persoonlijke geloofsbeleving. Door het delen van ervaringen met anderen kunnen er oriënteringsverhalen ontstaan. Om alle deelnemers aan de workshop te kunnen aanspreken wil ik in de gesprekken met hen in plaats van het begrip

‘geloofsbeleving’ het begrip ‘spiritualiteit’ gebruiken. Een begrip dat telkens terugkeert en misschien het beste raakt aan datgene wat ik wil onderzoeken is het woord ‘levensoriëntatie’: een ervaring die nieuwe richting en betekenis geeft aan iemands leven, waarbij men beter gaat verstaan wie men is en wil zijn, een nieuw perspectief.

(20)

20

Ik werk volgens de hermeneutisch-communicatieve benadering, waarbij ik verbindingen probeer te leggen tussen de ervaringen van mensen en de Bijbelse traditie. Via trialogisch leren, in communicatie met elkaar, het thema en het beeldend werk, kunnen er momenten van abductie ontstaan. Door zelf een kenotische houding aan te nemen, kan ik een sfeer van openheid in de groep creëren.

Bibliobeeld kan interne en onderlinge geloofscommunicatie op gang brengen. Er kan een verbinding worden gelegd tussen de traditie en het eigen levensverhaal. Soms is er sprake van een heterotopie (abductie) en ontvangt men een nieuwe levensoriëntatie.

Naar aanleiding van deze literatuurverkenning heb ik ontdekt dat ik eigenlijk wil weten of de deelnemers een nieuwe levensoriëntatie hebben opgedaan en zo ja, welke. Mijn onderzoeksdoel wil ik daarom als volgt herformuleren:

Ik wil te weten komen of de deelnemers middels het inzetten

van Bibliobeeld in combinatie met hermeneutische

communicatie een nieuwe levensoriëntatie hebben opgedaan.

Graag wil ik daarom de onderzoeksvraag als volgt herformuleren:

 In hoeverre hebben de deelnemers door de inzet van

Bibliobeeld in combinatie met hermeneutische communicatie

een nieuwe levensoriëntatie opgedaan?

Hierbij hanteer ik de volgende omschrijving van het begrip ‘levensoriëntatie’: een ervaring die nieuwe richting en betekenis geeft aan iemands leven, waarbij

men beter gaat verstaan wie men is en wil zijn, een nieuw perspectief. Bij deze onderzoeksvraag wil ik de volgende deelvragen formuleren:

1. Wat wordt verstaan onder Bibliobeeld, hermeneutische communicatie en geloofsbeleving?

2. Welke ervaringen hebben de deelnemers opgedaan tijdens het werken aan de hand van Bibliobeeld?

3. Welke ervaringen hebben de deelnemers opgedaan tijdens de hermeneutische communicatie?

(21)

21

Het doel van mijn onderzoek is het genereren van kennis. Door te werken aan de hand van Bibliobeeld en daarover met elkaar in gesprek te gaan, wil ik mensen

graag begeleiden in hun spirituele ontwikkeling. Ik wil graag weten wat de ervaringen van de deelnemers zijn en of deze manier van werken daadwerkelijk van invloed kan zijn op de persoonlijke geloofsbeleving/spiritualiteit. Er is daarom sprake van een evaluerend onderzoek. Door het evalueren van de workshop wordt de waarde van mijn handelwijze vastgesteld. (Van der Donk & Van Lanen, 2017, 54) Bij het verzamelen van data is het belangrijk dat er triangulatie is ingebouwd.

‘Triangulatie wil zeggen dat er meer metingen worden verricht vanuit

verschillende invalshoeken.’ (http://wiki.uva.nl) Hierdoor wordt de validiteit

vergroot en kun je de betrouwbaarheid van je data controleren. Je krijgt op deze manier een rijker beeld van de praktijk. Je conclusies worden krachtiger als ze gebaseerd zijn op data die op verschillende manieren verzameld zijn. (Van der Donk & Van Lanen, 2017, 46) Ik maak gebruik van data uit verschillende bronnen (brontriangulatie), namelijk door alle deelnemers een korte vragenlijst te sturen en door in gesprek te gaan met verschillende deelnemers aan de workshop. Ik wil graag vier tot vijf deelnemers persoonlijk spreken middels een interview om zo specifieke informatie te kunnen krijgen. Ik wil de betrouwbaarheid van de uitkomsten van de interviews verhogen door helder uitgewerkte vragen te formuleren. Door deze werkwijze zal het onderzoek een grotere geldigheid hebben. (https://elo.windesheim.nl) Bij het bestuderen van de literatuur heb ik ook brontriangulatie toegepast door te variëren in de vakliteratuur en de auteurs. Ik kies voor een kwalitatief onderzoek waarbij ik gedetailleerde informatie wil krijgen van individuele deelnemers. Hierbij kies ik ervoor om eerst alle deelnemers een korte vragenlijst te sturen, zodat ik in elk geval van iedereen informatie

ontvang over de workshop. Daarnaast kies ik voor het houden van interviews, omdat ik geïnteresseerd ben in individuele uitspraken die het beste in een één-op-één gesprek geuit kunnen worden. De beleving van de geïnterviewde staat hierbij centraal. Deze methode heeft een open karakter, de respondent kan in eigen bewoordingen inbreng hebben. (Van der Donk & van Lanen, 2017,136) Het voordeel van deze methode is dat ik diepgang kan bereiken en inzicht kan krijgen in de wijze waarop de deelnemers de workshop hebben ervaren. Ik wil de interviews redelijk structureren, zodat ik de data makkelijk kan analyseren en vergelijken. Maar ik wil zeker ruimte open houden voor de respondenten om zelf ergens op in te gaan. Zo wil ik een aantal gesloten vragen formuleren met de mogelijkheid om vervolgvragen te stellen. Ik zal de vragen indelen in een logische volgorde. (Van der Donk & van Lanen, 2017,195-199) (Website Theologisch Onderzoek) De

methode van bevragen sluit goed aan bij de deelvragen die evaluerend zijn. (Van der Donk & van Lanen, 2017,135) Op deze wijze krijg ik zicht op informatie die niet direct waarneembaar is. (Van der Donk & van Lanen, 2017,147)

(22)

22

Ik wil tijdens de interviews gebruik maken van het beeldend product (de zelfgemaakte geloofsjas) en de tekst die de deelnemers na afloop bij hun jas hebben geschreven. Dit wil ik doen om de deelnemers weer in herinnering te brengen wat zij hebben ervaren in november. Wellicht wil ik naast het stellen van vragen ook gebruik maken van afbeeldingen waaruit de deelnemers kunnen kiezen. Door als antwoord op een vraag gebruik te maken van een afbeelding kunnen er zaken aan het licht komen die anders onbesproken zouden blijven, maar wel een rol spelen. (Van der Donk & van Lanen, 2017,149)

Aanleiding

De aanleiding voor mijn praktijkonderzoek is mijn eigen professionele ontwikkeling. Ik wil graag workshops ontwikkelen die een combinatie zijn van Bibliobeeld en hermeneutische communicatie. Deze zou ik willen geven als zelfstandige aan groepen in kerken en kloosters of als kerkelijk werker in een eigen gemeente. Het doel van deze workshops is het verrijken of het veranderen van de persoonlijke geloofsbeleving.

Context

In 2018 heb ik de workshop gegeven aan een groep adolescenten van de

Protestantse Gemeente Mijdrecht. Deze groep bestaat uit mannen en vrouwen tussen de twintig en de dertig. Er waren twee vrouwen aanwezig van boven de vijftig.

Onderzoeksorganisatie

Ik voer het onderzoek uit voor mijzelf. De uitkomsten kunnen ook van nut zijn voor kerkelijke gemeentes die meer aandacht willen besteden aan het delen van

geloofservaringen, waaronder mijn stageplek in Mijdrecht.

Onderzoeksdoel

Ik wil te weten komen of de deelnemers middels het inzetten van Bibliobeeld in combinatie met hermeneutische communicatie een nieuwe levensoriëntatie hebben opgedaan.

Onderzoeksvraag

In hoeverre hebben de deelnemers door de inzet van Bibliobeeld in combinatie met hermeneutische communicatie een nieuwe levensoriëntatie opgedaan?

Deelvragen:

Ik heb de volgende deelvragen geformuleerd:

1. Wat wordt verstaan onder Bibliobeeld, hermeneutische communicatie en geloofsbeleving?

2. Welke ervaringen hebben de deelnemers opgedaan tijdens het werken aan de hand van Bibliobeeld?

3. Welke ervaringen hebben de deelnemers opgedaan tijdens de hermeneutische communicatie?

(23)

23

Onderzoeksactiviteiten

Deelvraag 1 heb ik inmiddels beantwoord in het vorige hoofdstuk genaamd

‘Literatuurverkenning’. Voor de overige deelvragen zal ik de volgende activiteiten ondernemen:

Verzamelen

Waaraan ontleen ik de data? Aan respondenten.

Hoe voer ik de activiteit uit en wanneer? Ik stuur alle deelnemers een vragenlijst – week 12.

Ik houd vijf tot zes interviews met verschillende deelnemers – week 14-18. Analyseren/concluderen

Ik verwerk de gegevens van de vragenlijst – week 13-14. Ik schrijf de interviews uit – week 14-20.

Ik breng alle uitkomsten met elkaar in verband – week 21-22. (Van der Donk & van Lanen, 2017, 157-158)

Tijdsplanning

Activiteit Week

12 Week 13-14 Week 14-20 Week 21-22

Vragenlijst versturen Vragenlijst verwerken Interviews houden en uitschrijven Verbanden leggen

(24)

24

In eerste instantie wilde ik alle deelnemers een korte vragenlijst sturen alvorens mensen uit te nodigen voor een interview. Met behulp van de vragenlijst zou ik de hele groep deelnemers kunnen bereiken en dit zou een breder

en representatief beeld geven. Een voordeel zou ook zijn dat er flexibiliteit zou ontstaan voor het moment waarop iedere respondent de vragenlijst kon invullen. Ik hoopte zo op meer respons. Ik wilde daartoe open vragen formuleren. Maar

gaandeweg realiseerde ik me dat ik deze data dan ook uitgebreid zou dienen te analyseren en daarmee zou ik het mezelf misschien onnodig moeilijk maken. Ik kreeg van een docent de tip om gesloten vragen te formuleren. Zo zou ik de data sneller kunnen analyseren en eerder overzicht krijgen op de antwoorden. Hierdoor zou ik de juiste kandidaten kunnen selecteren die mij in een interview het meest zouden kunnen vertellen over mijn vraag.

Tijdens een intervisiebijeenkomst waarin ik een casus inbracht die te maken had met de workshop, heb ik me gerealiseerd dat ik dat beter geen vragenlijsten kon versturen om kandidaten te selecteren. Door van tevoren gesloten vragen te stellen, zou ik misschien mensen uitsluiten vanwege hun antwoord, terwijl ze mij misschien tijdens een interview toch veel informatie kunnen geven. Daarom heb ik gekozen voor een convenante steekproef: ik heb gezocht naar de deelnemers die mee willen werken aan een interview. (elo.windesheim.nl)

Voor mijn literatuuronderzoek heb ik de volgende kernbegrippen en deelaspecten met betrekking tot het onderwerp geformuleerd:

 Geloofsbeleving: religieuze individualisering, oriënteringsverhalen, spiritualiteit, het religieuze, levensbeschouwing/-oriëntatie, zingeving.

 Hermeneutische communicatie: geloofservaringen delen, hermeneutisch-communicatieve benadering, abductie, trialogisch leren, liminaliteit.

 Bibliobeeld: Vaktherapie Beeldend, interne geloofscommunicatie, onderlinge geloofscommunicatie, Bibliodrama.

Hieronder maak ik een keuze voor die deelaspecten die het meest betrekking hebben op mijn onderzoeksvraag en waarover ik vragen wil formuleren voor de interviews. Mijn doel hierbij is dat ik na het afnemen van de interviews over data beschik waaruit blijkt welke ervaringen de deelnemers hebben opgedaan tijdens de workshop en of zij een nieuwe levensoriëntatie hebben opgedaan.

Kernbegrip Deelaspect Vragen

1. Geloofsbeleving/

spiritualiteit 1.1 Levensoriëntatie Is er een ervaring geweest die nieuwe richting aan je leven heeft gegeven?

Was er een moment waarop je beter begreep wie je bent en wilt zijn?

(25)

25 2. Hermeneutische

communicatie 2.1 Trialogisch leren

2.2 Abductie

Wat heb je onthouden van het gesprek in tweetallen aan de hand van de begrippenlijst? Wat raakte je of zette je aan het denken?

Wat heb je onthouden van mijn begeleiding tijdens het maken van de jas?

Was er iets wat een ander inzicht bracht?

Heb je een wisselwerking ervaren tussen het thema en jouw eigen leven?

Is er een moment geweest dat je iets van God hebt ervaren? 3. Bibliobeeld 3.1 Interne

geloofscommunicatie

3.2 Onderlinge

geloofscommunicatie

Kun je vertellen wat je beleefde tijdens het maken van de jas? Heeft het proces en het resultaat je aan het denken gezet over je spiritualiteit?

Wat is je bijgebleven van het nagesprek?

Was er iets dat je aan het denken zette in relatie tot je eigen leven?

Hieronder heb ik mijn interviewleidraad toegevoegd. Hiervoor heb ik gebruik

gemaakt van ‘Praktijkonderzoek in zorg en welzijn’. Ik heb daarbij de volgorde van bovenstaande vragen aangepast om zo een logische opbouw in het interview te realiseren. Het interview is opgebouwd van algemene naar meer specifieke vragen. Het is een half gestructureerd interview geworden, waarbij de belangrijkste vragen vastliggen. Hier kan ik nog van afwijken of een andere formulering gebruiken. Het voordeel van een dergelijk interview is dat data vergelijkbaar blijven, terwijl de respondenten wel de mogelijkheid hebben zelf ergens op in te gaan. Ik wil graag open staan voor onverwachte inzichten. (Van der

Donk & van Lanen, 2017, 194-203) Ik zal de interviews afnemen in mijn

praktijkruimte. Deze bevindt zich in een rustig deel van een school, er is niet makkelijk van buiten naar binnen te kijken en ik kan het ‘niet storen’-bordje plaatsen. Omdat er gesproken zal worden over gevoelige, persoonlijke zaken is het belangrijk dat dit op een veilige plek gebeurt waar we niet gestoord zullen worden en de respondenten zich niet geremd zullen voelen. Natuurlijk zal ik hun vragen of zij hiermee akkoord gaan. (https://elo.windesheim.nl)

(26)

26

Inleiding

Doel: Ik wil graag te weten komen of je bepaalde ervaringen hebt opgedaan tijdens de workshop die je nieuwe inzichten hebben gegeven.

Opbouw: We praten met elkaar over het gesprek in tweetallen, het maken van de jas en het nagesprek in de groep.

Tijd: Drie kwartier tot een uur.

Opname: Ik zal het gesprek opnemen en naderhand helemaal uittypen.

Privacy: Alles wat je vertelt zal ik vertrouwelijk behandelen. Je naam zal niet vermeld worden en je krijgt een samenvatting te lezen voordat ik het opneem in mijn onderzoeksverslag.

Leeftijd? Vragen?

Jij hebt de regie!

Kern

 Hier hangt jouw geloofsjas. Wat komt er bij je op als je ernaar kijkt?

 Wat heb je onthouden van het gesprek in tweetallen voordat je de jas ging maken?

 Wat raakte je of zette je aan het denken?

 Kun je vertellen wat je beleefde tijdens het maken van de jas?

 Wat heb je onthouden van mijn begeleiding tijdens het maken van de jas?

 Was er iets wat een ander inzicht bracht?

 Heeft het proces en het resultaat je aan het denken gezet over je spiritualiteit?

 Heb je een wisselwerking ervaren tussen het thema en jouw eigen leven? Tijdens het nagesprek hanteerden we de volgende volgorde:

 de groep vertelde wat er te zien was aan de jas en mocht daarna proberen de betekenis te achterhalen

 de maker mocht zelf vertellen over het proces en het resultaat

 er konden vragen aan de maker worden gesteld door de groep

 Wat is je bijgebleven van het nagesprek?

 Was er iets dat je aan het denken zette in relatie tot je eigen leven?

 Zou je een afbeelding kunnen kiezen die dit voor jou illustreert?

Was er een moment waarop je beter begreep wie je bent en wilt zijn?

 Is er een moment geweest dat je iets van God hebt ervaren?

(27)

27

Slot

Wil je nog iets kwijt?

Verslag laten lezen  herken je je erin? Bedanken

Nodig

Telefoon

Door deelnemer gemaakte ‘geloofsjas’ Begrippenlijst

Foto’s geloofsjassen Afbeeldingen

Bedankje

30 maart 2019

Om de betrouwbaarheid van mijn onderzoeksresultaten te vergroten, leg ik mijn leidraad voor aan mijn vakcoach. (Van der Donk & van Lanen, 2017,173)

Ik ontvang van hem de volgende feedback:

 Hij vindt het een mooie lijst met vragen.

 Hij vraagt zich af of de deelnemers zich na een half jaar nog hun gevoelens kunnen herinneren. Wat mij betreft is dit voor het onderzoek juist van belang. Als het echt gaat om een levensoriëntatie zullen ze deze ervaring zeker na een half jaar nog hebben onthouden.

 Hij stelt voor om een hermeneutische vraag toe te voegen, namelijk of de respondent zich al eerder heeft herkend in een Bijbelverhaal. Ik vind dit een goede tip, maar niet van toepassing op deze workshop. Hierin komen de verhalen slechts zijdelings ter sprake, meer als illustratie van de functie van jassen in Bijbelverhalen. Het thema is ‘mijn geloofsjas’, waarbij het gaat over de wijze waarop iemand zijn/haar geloof beleeft. Daarom maak ik geen gebruik van deze tip.

Ik laat de leidraad zoals ze is.

5 april 2019

Als ik enkele interviews heb afgenomen, zijn er direct enkele dingen die me zijn opgevallen:

 Het lijkt zo te zijn dat wanneer je niet openstaat voor een nieuwe richtinggevende ervaring, je die ook niet snel zult opdoen.

 De één kan beter verwoorden wat hij/zij bedoelt dan de ander, de één is beter in staat gedachten te ordenen en op zichzelf te reflecteren. Hierdoor kan de één misschien ook verwoorden een nieuwe levensoriëntatie te hebben

opgedaan, terwijl een ander daar minder mogelijkheden toe heeft.

Bovenstaande factoren kunnen van invloed zijn op de onderzoeksresultaten.

13 april 2019

Nu ik interviews aan het afnemen ben, realiseer ik me dat het voor het kunnen opdoen van een nieuwe levensoriëntatie van belang is dat je diepgang kunt

(28)

28

je ervaart in je eigen gevoelsleven hoe groter de mogelijkheid lijkt te zijn om een levensoriëntatie te kunnen opdoen.

Daarnaast is het krijgen van een bevestigend antwoord op de onderzoeksvraag zeer zeker ook afhankelijk van de mate waarin de respondent zich veilig voelt tijdens het interview en open durft te zijn. Het is natuurlijk mogelijk dat iemand wel een dergelijke ervaring heeft gehad, maar dit niet goed durft te vertellen.

En de volgende interviewvraag zet me aan het denken: ‘Is er een moment geweest dat je iets van God hebt ervaren?’ Dit hoeft niet per se samen te hangen met een nieuwe levensoriëntatie. Mensen kunnen op een andere manier God ervaren hebben tijdens de workshop. En het is denk ik ook mogelijk dat men een nieuwe levensoriëntatie opdoet, zonder daaraan de invloed van God te koppelen. Dat hangt weer samen met je godsbeeld.

16 mei 2019

Inmiddels heb ik alle interviews afgenomen en helemaal uitgeschreven. Dit zette me opnieuw aan het denken. Het gaat in de workshop om een metafoor, namelijk de ‘jas’ die symbool staat voor je persoonlijke geloof. Sommige deelnemers lijken daar beter in mee te kunnen gaan dan andere. Zij zijn beter in staat symbolisch te denken. Daardoor kunnen zij ook meer gebruik maken van de jas om hun

persoonlijke belevingen daarin te verwerken. Daarnaast zijn mogelijkheden en bekend zijn op het terrein van beeldende expressie natuurlijk ook van belang. Voor mensen voor wie dit allemaal betrekkelijk nieuw is, zal het lastiger zijn zichzelf uit te drukken in beeldende taal en beeldende taal van anderen te verstaan. En

daardoor zal het wellicht ook minder snel mogelijk zijn een nieuwe levensoriëntatie op te doen. Dit is een veronderstelling.

Tevens speelt er een stuk openheid mee. Staat de deelnemer open voor de invloed van anderen op zijn denken en geloven en voor de invloed die kan uitgaan van het beeldend proces? Of houdt diegene liever vast aan zijn huidige wijze van geloven? Anders geformuleerd: draag je met het maken van de jas een boodschap uit of laat je je meenemen door wat er gebeurt, zodat je wellicht een nieuwe ‘boodschap’ kunt ontdekken?

Al deze elementen lijken van invloed te zijn op de uitkomst van de onderzoeksvraag en bieden ruimte voor meer onderzoek.

(29)

29 In mijn onderzoek gaat het om ervaringen en

perspectieven. In de interviews heb ik gebruik gemaakt van open vragen. Dit levert minder gestructureerde, kwalitatieve data op. Er is daarom geen sprake van een kwantitatief, maar van een kwalitatief onderzoek. Vanuit de interviews wil ik komen tot een antwoord op mijn vraagstelling. Hiervoor is het nodig om op een systematische wijze structuur aan te brengen in de data, deze te benoemen en te beschrijven. (https://elo.windesheim.nl) Hierbij maak ik gebruik van datareductie: ik breng de hoeveelheid data terug tot een overzichtelijk geheel. Ik orden de data zo dat ik de onderzoeksvraag en de deelvragen kan beantwoorden. De drie thema’s uit de deelvragen kan ik als ‘kapstok’ gebruiken voor mijn analyse. Bij alles

probeer ik mijn onderzoeksvraag in beeld te houden. (Van der Donk & Van Lanen, 2017, 221-224)

Ik ben hierbij op een inductieve wijze te werk gegaan. Dat houdt in dat ik vanuit de kwalitatieve data naar een theorie toegewerkt heb. Ik heb even getwijfeld of ik niet uit moest gaan van een deductieve werkwijze, omdat een aantal categorieën vanuit mijn hoofdvraag, deelvragen en literatuuronderzoek wel bekend waren. Maar ik wilde met openheid de analyse tegemoet gaan en niet bij voorbaat alle categorieën vastleggen. Daarnaast beschikte ik immers ook niet over een vaste theorie waar ik vanuit kon gaan. Vandaar mijn keuze voor een inductieve werkwijze, waarbij de categorieën ontstaan vanuit de tekst.

(https://elo.windesheim.nl) (Van der Donk & Van Lanen, 2017, 242-251) In het logboek beschrijf ik hoe ik stap voor stap te werk ben gegaan.

24 mei 2019

In de afgelopen week heb ik drie interviews opgedeeld in fragmenten en deze gelabeld. In de kantlijn heb ik labels toegevoegd. Tegelijkertijd heb ik de

informatie gereduceerd door alle tekst door te halen die niet relevant is voor het beantwoorden van de hoofdvraag. Bij elk gelabeld fragment heb ik daarnaast diverse aspecten van het label genoteerd waarover de persoon sprak. Alle labels van deze drie interviews heb ik verzameld op kleine briefjes en ze daarna

(30)

30 Deze heb ik een naam gegeven:

Categorieën: Deelvraag: 1. Opzet workshop 2. Beeldend proces 3. Geloofsbeleving 4. Zelfreflectie/interne geloofscommunicatie 5. Onderlinge geloofscommunicatie 6. Nieuwe inzichten 7. God ervaren 8. Levensoriëntatie 2, 3 2 2, 3, 4 2, 3 3 2, 3 2, 3, 4 4

In het bovenstaande is te zien dat alle categorieën relevant zijn voor het beantwoorden van de deelvragen, daarom heb ik geen categorie geschrapt. Hierna heb ik twee tabellen gemaakt (zie Bijlage 4). In Tabel 1 zijn alle

fragmentnummers te zien. Deze zijn gekoppeld aan een categorie. In de tabel zijn de aspecten van de categorie te lezen waarover de persoon in dat fragment sprak. Soms heb ik de tekst iets aangepast of ingekort. In Tabel 2 zijn opnieuw de

categorieën te zien, daarachter staan alle aspecten uit de drie interviews vermeld die hier iets over vertellen. Ik heb daarin een nieuwe ordening gemaakt om het overzichtelijk te maken. Opmerkingen die door dezelfde persoon meermalen zijn gemaakt, heb ik samengevoegd. Uitspraken die op elkaar lijken of samenhang vertonen, heb ik bij elkaar geplaatst.

31 mei 2019

Ik heb de overige interviews gefragmenteerd en gelabeld. Hiervoor heb ik bovenstaande categorieën gebruikt. Het labelsysteem gold ook voor deze

interviews. Ik hoefde niet te zoeken naar nieuwe categorieën en kon daarmee de geldigheid van het labelsysteem vaststellen. In principe is er dus sprake van saturatie en is er niets nieuws meer bij gekomen. (lesstof)

(https://elo.windesheim.nl)

Ook ben ik aan de slag gegaan met het vaststellen van de intersubjectiviteit, wat inhoudt dat ik onderzoek of anderen mijn bevindingen delen. Ik heb twee

buitenstaanders gevraagd om allebei een ander interview te lezen, op te delen in fragmenten en te labelen. Dit heb ik gedaan om te kijken of mijn

categorie-indeling betrouwbaar is. Ik heb gekeken of de manier waarop zij dit hadden gedaan overeenkomt met mijn fragmenten en labelsysteem. De eerste persoon had bijna een gelijke fragmentindeling gehanteerd als ik. Soms waren twee fragmenten van mij in diens indeling samengevoegd of andersom. Hier heb ik in mijn indeling niets aan gewijzigd. De labels die afweken van de mijne heb ik gearceerd.Naar

aanleiding van deze labels heb ik de mijne iets aangepast. Ook heb ik sommige labels gebruikt bij het schrijven van het portret. De tweede persoon had zeer korte fragmenten gemaakt, waarvan er in mijn indeling soms wel drie of vier waren samengevoegd. Mijn werkwijze vind ik overzichtelijker, daarom heb ik deze niet aangepast. Ik heb ook hier diverse opmerkingen en termen gearceerd. Deze heb ik gebruikt in het schrijven van het portret. Doordat ik slechts kleine verschillen heb opgemerkt in de labels van deze twee personen en die van mij, kan ik ervan uitgaan dat mijn labels betrouwbaar zijn. Deze vergelijking heeft daarom niet geleid tot aanpassingen van de categorie-indeling.

Tevens heb ik aan de hand van Tabel 2 (Bijlage 4) van elk interview een samenvatting, een portret, geschreven. Hierbij heb ik de labels van de twee

(31)

31

andere lezers benut en soms teruggelezen in de uitgeschreven interviews om te achterhalen hoe iets precies geformuleerd werd. Ik heb alle respondenten gevraagd verder mee te werken aan het onderzoek door hun portret te lezen met de vraag of zij zich daarin herkennen. Door hun reactie mee te nemen in het onderzoek zal dit de betrouwbaarheid ten goede komen.

Op deze wijze ga ik na of mijn bevindingen kloppen met de praktijk door anderen bij de analyse te betrekken. Hierdoor kan ik voorkomen dat ik zelf met bewuste of onbewuste ideeën het analyseproces beïnvloed en zal ik de validiteit van mijn onderzoeksresultaten bevorderd worden. (Van der Donk & Van Lanen, 2017, 224-227)

Inmiddels heeft het denken over mijn onderzoek weer enkele vragen en inzichten opgeleverd, deze zal ik hieronder beschrijven:

 Het valt me op dat sommige respondenten weinig hebben onthouden van het gesprek in tweetallen aan het begin van de workshop. Bij mij komt de vraag op of deze gesprekken voldoende intensief zijn geweest. Wellicht zou ik hier nog meer in kunnen begeleiden. Ook merkte iemand op tijdens het gesprek erg bezig te zijn geweest met de keuze voor vormgevingsaspecten op de lijst die ik hen had gegeven. Het was de bedoeling dat men die keuze had gemaakt

alvorens in gesprek te gaan. Heb ik daarvoor wel voldoende tijd gegeven?

 Opvallend is hoeveel herinneringen het kijken naar de foto’s van de jassen oproepen. Hierdoor merk ik hoe krachtig beelden kunnen zijn. Waar

opmerkingen soms vervaagd zijn, roept een beeld na lange tijd weer iets op.

 Bij het maken van Tabel 2 (zie Bijlage 4) waarin ik alle opmerkingen per

categorie heb gerangschikt, viel het me op dat sommige respondenten niet over bepaalde categorieën hebben gesproken. Dit leidde ertoe dat ik een derde tabel heb gemaakt in dezelfde bijlage. Hierin is te zien hoe vaak een categorie aan bod komt in een interview. In mijn conclusies zal ik hierop terugkomen, omdat ik meen verbanden te kunnen leggen tussen de afwezigheid van sommige categorieën en de vele aandacht die aan andere categorieën gegeven wordt.

 Door het labelen van de fragmenten en het maken van de tabellen kwam ik erachter dat sommige respondenten wel en andere niet open leken te staan voor een nieuwe ervaring tijdens de workshop. Dit is natuurlijk een aanname van mij waar ik in het vervolg van dit onderzoek op terug zal komen. Maar deze aanname riep bij mij de vraag op of dit wel of niet openstaan zou kunnen samenhangen met je rol in de groep, met een fase in je leven of met je karakter.

Hieronder wil ik graag naar aanleiding van mijn analyse de categorieën nader definiëren.

Opzet workshop

De respondent geeft aan wat hij gewaardeerd of ontdekt heeft aan deze manier van werken aan de hand van Bibliobeeld (beeldende expressie waarbij een Bijbelverhaal of levensbeschouwelijk thema centraal staat) in combinatie met hermeneutische communicatie.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze respondenten is onder meer gevraagd welke pullfactoren er aanwezig zijn in het gebied en welke factoren het voor hen aantrekkelijk maakt om naar de Noord

In het onderzoek hebben we gezien dat de keuringsinstanties te weinig tijd nemen voor de audit bij hun klant (bij nieuwe treinen meestal de fabrikant).. Er is sprake van

Het moet dus niet een dik boekwerk worden dat in de boekenkast verdwijnt maar het moet handzaam in gebruik zijn voor de patiënten en door hen gebruikt kunnen worden in hun

• 80% van de actief woningzoekenden zijn 1- en 2 persoonshuishoudens, vergelijkbaar met 2016. • Grootste stijging actief woningzoekenden onder de

Surf naar www.partnerinhetzuiden.be en maak kennis met de fos-partners: een gezondheidsforum uit Peru, een vrouwenfedera- tie uit Cuba, gezondheidspromotoren op het platteland

Een eerste globaal onderzoek levert op dat in de Defensiehaven, naast de bestaande 3 ligplekken, plek voor 3 extra woonschepen kan worden gecreëerd zonder dat daarbij

Meer gebruikmaken van natuurlijke materialen, die het spelen, het bewe- gen en de fantasie van het kind stimuleren.’ Van den Boogaard vult aan: ‘Bezuinigen moet niet de reden zijn

wordt er op dit moment in het project Curriculum.nu hard gewerkt aan een cur- riculumherziening voor Nederlands en de moderne vreemde talen (mvt), voor het primair onderwijs