30
lr. J.
L.Guldemond
/
Populieren
op vuilstortlerreinen
*) BosbouwproeÍstation, Wageningen*)
Het navolgende is grotendeels ontleend aan het artikel ,,Mogelijk-heden voor beplanting van vuilstortterreinen" door dezelfde auteur in het decembernummer 1970 van het tijdschrift Groen. In dat artikel dat als Mededelingm. ll2
bii
het Bosbouwproefstation, Bosrandweg 20 te\Tageningen verktijgbaar is, werden behalve populier vele andete hout-soorten behandeld.
waren. Het vemoeden
bestaatdat het werkelijke
aantalter
reinen groter is, maar dat van verscheidene, vooral oudebeplan-tingen
de voorgeschiedenisniet
meer bekend is.Het is
overi-gens door demoeilijk te
achterhalen uitgangssituatie een vraag óÍ.,ru
oude beplantingenop
vuilstortterreinengrote
waardevoor dit
onderzoek hebben. Bovendienis
de samenstelling van hetvuil
van vroeger nauwelijks te vergelijken met hetvuil
van de laatste jaren.De
oppervlaktevan de
opgegeventerreinen liep uiteen
van enkelè arentot
vele hectaren en de aangebrachte beplantingen varieerdenvan
enkele bomenen struiken
tot
flinke
boscom-plexen.Na
enige selectie bleven 88 terreinen over die demoei-i.
,run het
inventariserenwaard leken
te
ziin. Deze
werden bezocht en geïnventariseerdmet
behulp van gegevens van het beheer, waarnemingen en metingen.Op
grondvan
de verzameldefeiten
werd bepaaldof
de objec-teÁ voldoende waarde haddenof
zelfs nog aanleiding Saventot
nader
onderzoek(uiwoerige
groeimetingen, wortelonderzoek, aanleg proefbeplantingenetc.).
Tenslotte bleven49
represen-tatievi
ètt *uutd.oolle
objecten over,die uiwoerig
werden be-schreven en waarvan de beplantingsgegevens werden verwerkt.3
Resultatenvan
deinventarisatie
a
De smnenstelling aan het gesturreauil
De
samenstelling van het gestortevuil
is zeer uiteenlopend. Be-halvehuisvuil
kandit
ookpuin,
indusrieafvalstoffen, agrarisch afvaI, zuíverrngsslib,tuin-
en plantsoenafval, autowrakken, ver-pakkingsmateriaal etc. omvatten.In
het algemeen dus een zeer heterogene massamet
een aantal veelal onvoorspelbare enmo-gelijk
riskante eigenschappenten
aanzienvan de
,,bodemvor-ming".De indruk
bestaat dat de,,kwaliteit"
van het gestortevuil
voor beplantingsdoeleindenin
het algemeen genomen minder wordt.Hêt
gehalte aan Plasticsen
andere kunststoffen (o.m.verpak-1
Inleitling
Een moderne samenleving brengt jaadijks groter wordende hoe-veelheden vaste afvalstoÍfen voort.
\7erd in
Nederlandin
19654,6
mrljoenton
afval geproduceerd,h
1970 wasdit
naarschat-ting 6 miljoen ton
en omstreeks 2000wordt
een jaadijkse hoe-veelheid van circa 14miljoen
ton verwacht.Deze afvalstoffen
worden op
verschillende manierenuit
onze samenlevingverwijderd,
in
hoofdzaak volgensdrie
methoden:door
storteÀop
vuilstortterreinen,door
verbrandenin
vuilver-brandingsovens eo door composteren.Het
storlen vanvuil is
thans de meest verbreide methode vanverwerking:
677o van alle
afval wordt
gestort, 257o wotdt
vefbrand, -8 %owordt
gecomPosteerd.Verwacht wordt dat in
2000
ca. 60 Vo van alleafval
nog zal worden gestort' ca. 35 7overbrand
en
57o
gecomPosteerd.Het
stortenblijft
dus, naarhet zich laat
aanzien, een zeer belangrijke methode'Men
magnaar
schatting verwachtentot
aan2000 nog
een hoeveelheid gestortvuil
van
ca. 180miljoen ton
in
onsland te zien
ver-iijzen,
verdeeldover
een aantalgrote en kleine
stortterreinen.\Íat
dit
onder meer voor ons landschap betekent, kan gedemon-streerdworden door enige
oppervlaktecijfers: thansvergt
het gestortevuil
(ruim
4mitjoen
ton per jaar) een oppervlakte vant;O a
ZOOha per
jaar, indien
gestortmet
een uiteindeliike laagdikte van2 m
na samendrukken, verteren en nazakken;in
ZOOOis
onder dezelfde voorwaarde een oppervlaktenodig
van 350à
400 haper
jaarvoor
de dan jaarlijks verwachte8,4
mil-joenton
gestort vuil.De
vuilstortterreinen zijn
meestal geen sieraadvoor
hun
om-geving. Vele
ervan liggen juist
in
bestaandeof
toekomstigegro..iotr.t
of in
gebiedenmet
een recreatieve betekenis enÉ.rnn.t
daar een storend element vormen.Beplanting is
vaak gewenst om de stortterreinen aan het oog te onttÍekken en voor een nieuwefunctie
geschiktte
maken.De
belangstelling voorbeplanting en
bos-of
parkaanlegop
terreinen waarhet
vuil-storten bèeindigdis
neemtdan ook sterk
toe.De
kennis van de mogelijkhedenvoor beplanting is
echtertot nu toe
geringen berust'op
incidentele waarnemingenin
vroeger aangelegde beplantingen.Een
samenvattend overzichtvan
hetgeenin
heto.il.d.n
ieeds
ervarenis
en
onderzoekin
proefbeplantingen ontbÍakentot
voorkort.
Daarom isin
L967 een begin gemaakt met de aanleg van proefvelden met verschillende houtsoorten op enkele vuilstórtplaatsen en werdin
1969 een inventarisatie uit-gevoerdvan in
vroegerejaren
aangelegde beplantingenop dit
ioort
terreinen.Hierbij
isper
object eengroot
aantal gegevens van de beplantingen en de vuilstortterreinen zelf vastgelegd.In
dit artikel
worden enkele resultaten van debij
deinventari-satie
aangetroffen populierenbeplandngen behandeld, waarbijdank
zlj de
"erste
reiultaten
van
onderzoek een aantal prak-tische adviezen te geven is.2
fnventarisatie
Via
het
Staatsbosbeheeren de
NederlandseVereniging
van Reinigingsdirecteurenis
een enquête gehouden.Ruim
honderduoontiulig.
of
gedeeltelijknog in gebruik
zijnde vuilstottplaat-senwerdin
opgegeu"t die
op
de eenof
anderewiize
beplantkingsmaterialen), chemische reststoffen, glas,
puin
e.d.wordt
voortdurend groter,
het
gehalte aan
organische afvalstoffen, plantaardig materiaal en aswordt
relatief steeds kleiner.In
hoeverre deze aard van hetvuil
voor
de aanlegvan
beplan-tingen
van
belangis, hangt
samenmer de
opbouw
van een
vuilstortterein.
Er
zijn
verschillende merhoden omvuil
op
een stortplaatste
bergenwelke
meestalterug
te
brengenzijn
tot
verschillen
in
sortering van her aangevoerdevuil
(meestal naar grofheid, soms naar andere eigenschappen) enin
dewijze
van storten. Vaakwordt
gestortin
lagen, soms mer tussenlagen vangrond
of klein vuil
enin
vele gevallenwordt
nahet
beëindi-gen van het storten een afdeklaag van grondof
klein
vuil
aan-gebracht.De uiteindelijke
totale hoogte van een stortterrein isniet
alleen een kwestie van storttechniek, maar ook afhankelijkvan de
verdere bestemmingvan
eendergelijk
rerrein.De
in-vloed van de samenstelling van het
vuil
op de beplantingblijft
beperkt
tot
een bovenlaagvan
1,5à 2
m vuil
en evenrueleaf-dekking.
ITat
zich
daaronderbevindt
aan gesrorr
matetiaal, heeftin
het algemeenweinig
betekenis meer voor de groei van de houtsoorten,tenzij er
sprakeis
van voor plantengiftige
of schadelijke afvalstoffen (chemische stoffen, olieresten e.d.).Het
is
dus van belang de bovenlaagvan
1,5 à2 m
van een te beplanten vuilstortterrein voor een beplanting zo gunsrigmoge-lijk
te
maken.ITat
een gunstigesituatie inhoudt
zal
aan d,e handvan
inventarisatie-en
voodopige onderzoekgegevens na-der behandeld worden.In
vele gevallenis
vóór het
aanleggenvan
eer
beplanting
op vuilstortterreinen een afdeklaag over hetvuil
aangebracht.Hoe-wel het
doel hiervan
vrijwel
overal hetzelfdeis,
n.l. het
ont-trekken vanhet
vuil
aan het gezicht,het
tegengaanvan
stank en verwaaiing en het scheppen van een beplantbare, begaanbare bodem,zijn
de variatiesin
afdeklagen bijzonder groor. Vanaf ca. 10 cm diktetot
meer dan 150 cm komen alle mogelijkedik-ten voor,
terwijl
het
materiaal ook zeer verschillend van aard is.Men
maakt gebruik vanklei,
zand, gemengde grond, teelaarde, compost, veegvuil,verkleind
vuil,
organisch afval,kortom
van alleswat
min
of
meer toevallig voorhanden is.Men
mag ver-onderstellen dat een beplanting sterk reageerr op de ,,kwaliteit" van een afdeklaag.Zo
zullen afdeklagen vanklei,
organischaf-val
of
teelaarde een betereinvloed
hebbenop
een beplanting dan lagen veegvuilof
zand. Meestalzijn
echter de aanwezigheid van bepaald materiaal en de kosten voor het verkrijgen ervan de doorslaggevende factorenbij
het kiezen van afdekmateriaal.Vooral
wanneer een vuilstortplaats gedurende eengroot
aantaljaren gebruikt wordt,
is het
nauwelijks
te
vermijden
dat
het oppervlak door heen en weerrijden
en schuiven met zwaar rol-lend materiaal vastgereden en hard q/ordt. Ookdit
heeft invloed op een aan te brengen beplanting.Zowel
afdeklaag als vastheid van het oppervlakzijn
alsbelang-rijke
factoren bestudeerd.Dit
leiddetot
enkele adviezen die aanhet
slot worden behandeld.b
De
beplantingenOp
de49
ujwoerig
onderzochte terreinen werdenin
totaal 36 houtsoorten (bomen enstruiken)
of
rassen van houtsoortenin
beplantingen van
enig
formaat aangetroffen.Hierbij
bleek Po-pulus 'Robusta' 19 keer voor re komen, Populus'Gelrica' 5 keeren
Populus'Heidemij', de
witte
en
grauwe abeel,de
balsem-populier
en detrilpopulier
enkele keren.Tervergelijkingenkele
andere houtsoorten: zwarte
els
17
keet,berk
11
keer,eik
10keer, es
4
keer, schietwilg
4
keer. Naaldhoutsoorten komen weinig voor, het meesr nog de groveden (8 keer).Van de groep der z.g. Aigeirospopulieren is 'Robusta'
in
Neder-land, op grond van
zijn
betrouwbaarheidook
onder moeilijke bodem- en klimaatsomstandigheden de meest aangeplante kloon.Het is
waarschijnlijk dathij
ook
daardoor van alle populierenTeryuijl een deel oam bet terrein nog uoor tt*ilstorten gebrniÈt uordr is ltet afgetaerÈte deel al beplant.
het meest is geplant op vuilstortterreinen.
'Robusta'-beplantingen
komen
bij
de
inventarisatiein
allerleileeftijden voor ror
35
jaar toe.De
resultatenzijn
in
de meesre gevallen zeer goed. Eengering
uirvalpercentage, eeÍl jaarlijkse Iengtegroeivan
1tot
1,5m
en een jaadijkse diktegroeivan
1,5tot
2
cm komen regelmatigvoor
enwel
onder zeer wisselende omstandigheden.De
aanplantvan
'Gelrica'
is
beperkt
tot
vuilstortterreinen in
het
oostenvan
onsland. Ook
hierbij
komen
goede resultatenvoor: weinig uitval,
gemiddeldwat minder
lengtegroei danbij
'Robusta',
n.l.
ca. 1m
per
jaar en een vergelijkbare diktegroei; devitaliteit
is
in
de meesre gevallen goed.Zowel
bij
'Robusta' alsbij
'Gelrica'wordt
goede groei op tal van verschillendevuil-samenstellingen bereikq
op
alle mogelijke afdeklagenvan
klei, zand, composq teelaarde,klein
vuil
in
dikten van 10 cm
rot100
cm
of
zonder afdeklaagen
bij
eenpH
russen5
en
7. Slechre resultatenzijn
behalvein
enkele gevallenvan duidelijk
vochtgebrek
vrijwel
altijd te
wijten
aan tekortkomingen
bij
aanlegof
onderhoud, zoalshet niet
besuijdenvan
zwarever-wildering,
het
gebruik van voor moeilijke
omstandigheden teoud
plantmateriaal(grote
verplantschok, grorere gevoeligheid voor schorsbrand), het ondiep planten, hetnier
aanffappen van losgewaaide ionge planten,het niet
voorkómen van wildschade en het op te lateleeftijd
dunnen. S7aarschijnlijk met hetmotief
om
snel een geslotenbeplanting
te
hebbenof
uit
vrees voor veeluitval
heeft men nogal eens kleine plantafstanden gekozen(tot
zelfs2 à 3 m). Dat
dit
bij
snellegroei
spoedig een z€er vroegedunning
tot
gevolg moer hebben, behoeft geen betoog.Het is
beterom
de plantafstandniet kleiner
dan4 à 5
m
te kiezen:de beplanting zal
zichtoch
snel genoegsluiten
en
deuiwal
behoefrniet
grootte
zrjn. Gebleken is dat depopulier
als een typischepionierhoutsoor
bij
goede aanleg- en onderhouds-methoden, waardoorhij zich
in
de eerste jaren goedkan
ont-wikkelen, verder
weinig
problemengeeft
op
de
meestevuil.
stortterreinen, wanneer althans voldoendevocht
in de
bodem aanwezig is.Dit
laatsteblijkt
wel
zeer essentieelte zijn.
Bij
de aanleg kunnen problemen ontsraan wanfleer de bovenlaag van32
Na
beplanting kam een aailstotlïeneànin
enkele iaren onberhenbaar t,eranderen,4
Adviezen voor
de aanlegvan
beplantingen opvuilstortterreinen
Op
grond van inventarisatie en onderzoek kunnen behalve overdá
bruikbaarheidvan populier oP
vuilstortterreinenook
nog enkele voodopige adviezen worden gegeven over de noodzaaken dikte van
afàekhgen enhet
onderhoudvan
de beplanting. Voorts worden enige opmerkingen gemaakt over de invloed van een vastgereden vuiloppervlak op de beplanting.Hierbij
-o.t
opg.-érkt
worden dat
het
soms geringe.
aantal waarnémingettèÁ
a.
vaak nauwelijks
vergeliikbare objecten alleen voorlopige conclusies en daarop gebaseerde adviezen toe-laten.Door
áe resultuten van verdet onderzoek zoalsin
proef-velden zullen deze adviezen getoetst enwellicht
aangevuld wor-den.a
Afd.eklagenDe
afdeklagen kunnenin drie
groepen ingedeeld worden:dun-ne (tot 10á
15 cm),matig dikke (15 tot ca.60 cm)
en dikke(60
cm en meer).Dunne
afdeklagenzijn in feite
alleen van belanguit
esthetischof
hygiënisch oogp.,ttt, hetvuil wordt
aanhet
gezicht onttrok-ken,'s1ank en verwaaiing van hetvuil
worden voorkomen. Een beplantingwordt
echter als het ware direct op de onderliggende uoilluug geplant enza\
ziin wortels meteen daarin moeten ont-wikkelén.In
dit
opzichtis
een dergelijke beplantingvrijwel
te vergelijkenmet
eándie op
eenterrein
zonder afdeklaagwordt
aangebracht.Matig
d'ikke afdeklagen hebben op de beplanting meer invloed.Zij
trebbenin
het
algemeen voldoende doorwortelbaar volumevoor
struiken gedurende de gehele levensduur daarvan en voor bomen gedureÁde de eerste iarenna
aanleg. Eensuuikbeplan-ting
(vilhoutsoorten)
kan met zijn
wortels
peÍmanentin
deafdiklaag blijven, de
hoofdhoutsoortenzullen na verloop
van opleveren en leemtenin
onze kennis van de mogelijkheden van vooral de nieuwere klonen opvullen.Populieren htnnen zeer btuiábaar zijn op ouilttorttereinen' Deze zijn aier 'jaar oad'.
het vuil
zeer vast ingeredenis
(hardepuinlaag)
enhet
in
hetplantgat
teruggestorte materiaal nahet
plantenniet
voldoende àe wórtels omsluit.In
dat geval is het aanbrengen van een laag afdekgrond vóór het plantenof het
inbrengen van teelaardein
de plántgaten gewenst.Bij
het
aanbrengenvan
een afdeklaag besàathit
risico dat de harde oppervlaktelaa,g van hetvuil
als ondoorlatende, storende laagin
het profiel
gaat fungeren.Dit
geldt
overigensvoor alle
houtsoortenen de
specifiekeproble-áen
uun afàekhgen worden nog apart behandeld.Op
grond van dé inventarisatiegegevens mag men concluderen datRobusta (c.q.'Zee\and')
ook op aan dewind
blootgestelde vuilstortterreinen enin
de kuststreek goed voldoet.Dit
is, waar vele stortplaatsen zeer open gelegenziin,
eenbelangrijk
voor-deel.De
áanplant van 'Gelrica' is op dergelijke terteinenin
het westenen
nóordenniet
veranfwoord.Hier
ontstaat als gevolgvan
hetvoor
dezekloon
ongunstigerklimaat
een verminderde conditie en geringe weerstand tegen ziekten.Andere populieren dan de genoemde twee komen
tot
nu toe op stortplaaisénweinig
voor.Op
grondvan
enkele waarnemingenen Áetingen
lijken
Populus'Heidemij' en
grauwe abeel wel enig perspectief te bieden.De
grauwe abeel schijnthietbij
wat meér-droógte te kunnen verdragen dan de Aigeiros populieren.De
resultaienvan
dewitte
abeelztin
in
het
algemeen slechtszeer
m^tig:
veel uitval, matige
tot
geringegtoei en vitaliteit.
Trilpopulier en
balsempopulierkwamen
te
weinig voor
om goed te kunnen beoordelen.I{aar
aanleiding van het voorgaande kan gesteld worden datuit
de inventatisatieduidelijk
is gebleken dat de populier een waar-devolle houtsoortvoor
de beplantingvan
vuilstortterreinen is, maardat
de ervaring ermee beperktis tot
enkeleklonen'
On-derzoeknaar de
mógelijkhedenvan het gebruik
van
andeteklonen
is
gewenst.IÀ dit
verbandmoet
vermeldworden
datnabij Zwolle oP
een vuilstortplaatsdoor de
gemeente-in.sa-menwerking mèt de Stichting Industrie-Hout
een beplanting met vele niéuwe populierenklonen is aangelegd waarvan de eet-ste resultaten van de meeste klonen bijzonder gunstig zijn.Der-gelijke
beplantingenkunnen in korte
tijd
zeer veel informatietijd
met hun wortelsin
het onderliggendevuil
trachten door te dringen.Dikke
afdeklagenkunnen voor
vul-
en
hoofdhoursoortenvol-doende
doorwortelingsmogelijkhedenbieden,
zonderdat
de wortels verder gaanin
de onderliggende vuillaag.Is
de
afdek-Taag zeerdik,
danwordt
de beplanting door hetvuil
weinig
be-invloed,tenzij
dit
schadelijkestoffen
bevat,die kunnen
áoor-dringenin
de afdeklaag (chemische stofÍen, olie etc.).Bij
de toepassing vanmatig dikke
afdeklagen kunnen evenwelvoor de
beplanting
ongunsrigesituaties
ontsraan.Zijn
deze Iagen aangebrachtop
een harde,vast
ingeredenvuillaag,
danblijkt
het
Íegenwatermoeilijk
naarde
oÁdergrondte
k"unnen wegvloeien, waardoorplaatselijk
zeet^atte
piekken
ontstaanmet
een slappe bodemsnuctuur.Vooral
wann€erin
eenenigs-zins
geaccidenteerdterrein
ingesloten laagten bestaan,is
dekans,groot dar
eenjonge beplanting
slecht aanslaaten
groreuitual
gaat verronen.In
een droge periodedroogt
eenÀatig
dikke
afdeklaagop
harde ondergrondook
sneluit,
waardool een-beplanting ookbij
droogte overlast ondervindt. Spelen deze problemen doorwat
gunstiger omstandigheden eenÀinder
be-langrijke rol,
waardoor eenbeplanting zich toch weet
te
onr-wikkelen op
eenmatig
dikke
afdeklaag, dankomt
evenwel detijd
waaropvooral de
hoofdhoutsoortenniet
meer
voldoende doorwortelbaar volumein
de bovenlaag vinden.De
hardevuil-ondergrond
fungeert dan
echterals
storendelaag waarin
dewortels zich
niet
kunnen onmikkelen
en de
beplanting
gaatkwijnen.
Het
effect van
de storende laagkan
bóvendiÀ
nogworden vergroot
wanneerhet
gewicht
van
een afdektaag dË borenlaag van hetvuil
nog meer samenperst.Er
blijft
dan een scherpe scheiding tussen de lagen bestaan.In het
algemeenis
eengunstig effect van marig
dikke
afdek-lagenop
beplantingendus
alleente
verwachten wanneer hetvuil
er
onderniet
vast ingeredenis
of
vóórhet
afdekken weer goed losgemaaktis
en wanneerhet
vuil niet
sterk door de af-deklaagwordt
samengeperst.Alleen
dan
is
eenvrij
normale waterhuishoudingmogelijk
en kunnen de wortels hetvuil
vol-doende binnendringen. Dezeproblemen
spelenbij
dikke
envooral
zeerdikke
afdeklagen een veelminder
belangrijke rol.Ook
een dunne afdeklaagof
zelÍs het achterwegehtén
van
af-dekking is echter nog vaak te verkiezen bovenán matig
dikke afdeklaag op vastvuil.
Menplant
het plantmateriaal daÀin
elkgeval
in de vuillaag,
waarvanhet
oppervlakdoor
het
graven van plantgaten op regelmatige afstandenwordt
gebroken en de wortels moetenzich direct
in
het
vuil
ontwikkelen.De
uitvalkan
dan plaatselijkwel
wat
groter zijn bijvoorbeeld door scha-delijke stoffen, maar de overblijvende planten onrwikkelen zichop
den duur beter dan plantendie
eerst een te kleinehoeveel-heid
,,normale"grond
doorwortelenen
daarnain
een
hardevuillaag
moeren doordringen. Een voorwaardevoor
het
direct in_hetvuil
plantenis
overigenswel
dat men losse grond moer hebben(van de dunne
afdeklaagof
andersvan
in
depot ge-brachtegrond) om
de plantgaten weerop
te vullen.Het in
de plantgatenweer
terugbrengenvan
puin
of
grof
vuil
is
onge-wenstin
verband met uitdroging van de wortels.b
Vanbeid aan het uuilopperakkUit
de invenrarisatie bleek dat de bovenlaagvan
een vuilsrorr-terrein vaak hard endicht
is.Bij
het aanbrengen van een dikketot
zeerdikke
afdeklaag scheptdir
voor
een beplanting weinigprotlemen.
Bij
het gebruik
van dunne afdeklagenof Ëij
afwe-zigheid van
een afdeklaagis
het
graven van plantgatenin
de harde laag zeermoeilijk.
Bij
matig dikke
afdetlageá spelen de hiervoor beschreven problemen een rol.Gesteld mag worden dat steeds een
berekkelijk
losse bovenlaagvan
vuil
het meestverkieslijk
is,of
men
nu
gaat afdekkenof
niet. Dit kan bereikt
wordendoor
een laatste toplaagvan
losDankzij goed. ond.erltoad. is deze .jonge beplanting
n*
d.oor de moeilijhe aanlegperiode heen. Ooà op d.it terieinàot
"ti
sterke onkrlidaeríil-dering.vuil,
zomogelijk met
veel organisch materiaal, over de vroeger gestorte, verharde vuillagen aante
brengenen
deze laatste zomin
mogelijk meer
re
berijden.Het is
daarnaast gewenst enmogelijk
een harde oppewlaktelaagvó& het
evenrueleafdek-ken
weer
los te
makenmet
een daarvoor geschikt werktuig.Het
behoeft geen betoog dat dezeingrijpendl
werkzaamhedátijdig
voorbereid moeten worden engecórdineerd
methet
be-eindigenvan het
vuilstorren.Zij
kunnen echrer essentieelzijn
voor het welslagen van een beplanting en daardoor zeer veranr-woord.Het
herstellenvan
een door de slechte toestandvan
de ondergrondkwijnende
of
gedeeltelijkmislukte beplanting
is eenvrijwel
onmogelijke zaak.c
Onderboud, aan d.e beplantingenHet
onderhoudvan
eenbeplanting
op
eenvuilstortterrein
is essentieel voor het slagen ervan. Helaas bestaat deindruk
echter dat vele beplantingen diemet
veel moeite op vuilstortterreinenzijn
aangebtacht na de aanlegmin
of
meer aan hunlot
werden overgelaten, omdat het terrein nogniet
direct voor recrearief of andergebruik nodig
is. Deze handelwijzeis
onjuist.Men
heeftbij
een beplanting na de aanlegnu
eenmaal te maken mer een voortdurend aan verandering onderhevige toestand.De
beplanting
dient
regelmatig
te
worden
gecontroleerd om bepaaldeontwikkelingen
tijdig te
signaleren.Alleen
dan kun-nenook
tijdig
maatregelen worden genomen.Dit
geldr vooralin
de eerste jarenna
aanleg, wanneer bijvoorbeeld lós gewaaide bomen moerenworden
vastgezerof
aangetrapq or.rá
beoor-delen
of
bemestingen/of
onkruidbestrijding
nodig zijn,
om een beplanting voor totale verdroging te behóeden,ó-
ziektenof
beschadigingente
onderkennen,om
de noodzaakvan
even-tuele dunningentijdig
te
zien, enz.Vooral
onkruidbestrijdingkan
zeer noodzakelijkzijn. Op
vuit-stortplaarsen
kan
eenzo
sterkeonkruidverwildering
opuedendat
de
beplanting
overwoekerddreigt te
worden.Íildige
be-strijding is
dan noodzakelijk,ook
uit
het
oogpuntvan
6rand-preventie(dor
materiaal).34
5
Conclusies1
Voor
de eerste aanleg van een beplanting op vuilstortterrei-nenis populier
als pionierhoutsoort goed bruikbaar. Nader onderzóek naar de mogelijkhedenvan
een aantalklonen
is gewenst.2
Yoor het
welslagenvan
een beplantingis
een lossesttuc-nrur van de
bovenlaagvan het
vuil
gunstig. Eenvast
in-gereden en harde oppervlaktelaagvan hetvuil
kan fungeren als ernstig storende laag in het profiel.3
Bij
de toópassing van afdeklagen op hetvuil
vóór de aanlegkunnen matig àikke
afdeklagen(20
tot
60 cm)
ernstigeRi,ksinstituut voor Natuurbeheer' Arnhem
De
tot
de familie van de
bladrollers(Tortricidae)
behorende populierescheutboorderen
populiereknoprupskunnen
aan deLooulier
schade van verschillend.,to-t
ook van identieke aardï"roorruk.n.
Omdat dewijze
van aantastingniet gelijk
is, vari-eert de bestrijdingswíize dan ookper
soort. Onderstaand schet-senwe
daarom dé levenswijze van beide soorten' debosbouw-kundise
aspectenvan de door hen
toegebrachte schadeen in
uerbuíd
daàrmede de bestri.idingsmethoden.De
populierescheutboorder (Gypsonoma ace.tiataDup')
holt, .rr.rràhd.
dennenscheerder datin
onze dennebeplantingen doet,de jonge loten
uit
van populieren en
somsvan
esdoorn' Deuor,íut,tg wordt
gekenmêrkt doordat zich ovet het inboorgaatje een kommavormig excrementenzakjeontwikkelt
enhet
aange-tastetwijgje
galachtig opzwelt(foto
1).Dit
inselï
w-erdin tgjt
ooot het
eerstin
De
Beemster door Houtman aanPopulus.nigra'Itahca'
en aanP'
'Marilandica' als schadelijk gekwa[f iceerd(De
Fruitte ek,4I
(24)
195\) '\n
1952werd het
iigON
gecon{ronteerdmet
eendoor
deKon'
Ned'Heidemij
in
haar
kwekerij
te
Keppel
waargenomen ernstige aantastingin
ongeveer 6'iarige abelen. Omdat destijds zeetwei-storingen
in
de ontwikkeling van de
beplanting
verooÍ-zaken, vooral wanneer zich hieronder een verharde vuillaag bevindt.Dunne
(1
ZOcm)
endikke
()
60 cm)
of
zeerdikke
afdeklagen ziin vaak te prefereren,mits
de juiste cul-tuurmaatregelen vóór enbij
aanleg werden Senomen.Het
onderhloud na de aanleg mag niet worden verwaarloosd' Een regelmatige controle van de beplanting, eentijdige
be-strijding
van èrnstige onkruidverwildering en het eventueeluitvoerèn van dunningen zíjn
noodzakelijkom
een voor-spoedigeontwikkeling van
eeflmet
veel moeiteen
kosten aàngelegde beplanting te waarborgen'4
D. Doom
/
De verschillen in de aantastingswiize
en betekenis
van de
populierescheutboorder (Gypsonoma
aceriana)en de
populiereknoprups (Gypsonoma oppressana)
in de
populierenteell
Foto 2. Foro 3
nig
overdit
insekt bekend was, nam Blankwaardt hetin
onder-,oËk.H.t
resultaat van deze studie verscheenin
het Neci' Bosb' Tijdschr.2l
(I0)
1955 (Meded.ITBON
m.22).In
1960 enin
1961 bereikten ons opnieuw berichten over zware aantastingen resp.uit
Zwolle
..t
,rit
h.t
oostelijk
deel van .Noord-Brabant' Inïet
laatste geval herstelden de populieren zichvan
de aan-tasting nog vóór de herfst van hetzeifde jaar.De váag
ïilst
of
de consequenties van een plaag van de popu-lieresche"utboorder van geváltot
geval kunnen verschillen' Om deze vtaagte kunnen
beantwoordenzullen we de
ontwikke-lingsreeks-vanG.
aceriana \agaan endie
vervolgensin
relatie,ruIh,.n
te brengen met de groeikracht van ziin voedselpla-nt'-De vlindertjes lággen