• No results found

Erpe-Mere Containerpark Keerstraat Archeologisch vooronderzoek december 2008

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Erpe-Mere Containerpark Keerstraat Archeologisch vooronderzoek december 2008"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

INTERGEMEENTELIJK SAMENWERKINGSVERBAND

VOOR RUIMTELIJKE ORDENING EN SOCIO-ECONOMISCHE EXPANSIE

ERPE-MERE

CONTAINERPARK KEERSTRAAT

ARCHEOLOGISCH VOORONDERZOEK

december 2008

(2)

Colofon

Project:

Archeologisch vooronderzoek Proefsleuvenonderzoek

Containerpark Keerstraat – Erpe-Mere (E-M CP ‘08)

Opdrachtgever:

Intergemeentelijk samenwerkingsverband ILvA Zuid III, Industrielaan 2

9320 Aalst (Erembodegem)

Uitvoerder:

SOLvA

Intergemeentelijk samenwerkingsverband

voor ruimtelijke ordening en socio-economische expansie Zuid III, Industrielaan 2

9320 Aalst (Erembodegem) Bart Cherretté (vergunninghouder) Nele Vanholme

(3)

INHOUDSTAFEL

1. Inleiding

1.1 Algemene gegevensfiche 1.2 Aanleiding van het onderzoek 1.3 Dankwoord

2. Situering van het projectgebied

2.1 Geografische en bodemkundige situering 2.2 Archeologische context

3. Het archeologisch onderzoek

3.1 Methodologie 3.2 Resultaten 3.3 Besluit

4. Bibliografie 5. Bijlagen

(4)

1. INLEIDING

1.1 Algemene gegevensfiche

Site: Erpe-Mere Containerpark 2008

Code van de site: E-M CP 08

Plaats: Keerstraat, 9420 Erpe-Mere (Mere)

Kadaster: Afdeling Mere, Sectie A, 67c, 72c, 72/3, 24/3.

Vergunningsnummer: 2008/189 (08-28889)

Datum aanvraag: 8 augustus 2008

Opdrachtgever: Intergemeentelijk samenwerkingsverband ILvA

Eigenaar: Intergemeentelijk samenwerkingsverband ILvA, Industrielaan

2, Zuid III, 9320 Aalst (Erembodegem)

Uitvoerder: Intergemeentelijk samenwerkingsverband SOLvA ,

Industrielaan 2, Zuid III, 9320 Aalst (Erembodegem)

Archeologen: B. Cherretté (vergunninghouder) en Nele Vanholme

Wetenschappelijk advies: nvt

Termijn: terreinwerk 27 - 28 augustus 2008; verwerking 6 oktober 2008

en 12 december 2008

Methode: Proefsleuvenonderzoek

1.2 Aanleiding van het vooronderzoek

Op vraag van de gemeente Erpe-Mere zal het intergemeentelijk samenwerkingsverband ILvA een nieuw containerpark aanleggen op een terrein gelegen langs de Keerstraat te Mere (gem. Erpe-Mere, Afdeling Mere, Sectie A, nummers 67c, 72c, 72/3, 24/3). Hiertoe zal het terrein (6000 m²) over de volledige oppervlakte afgegraven worden (zie fig. 1).

In het kader van de advisering van de bouwaanvraag stelde het Agentschap R-O Vlaanderen, Cel Onroerend Erfgoed (Gebr. Van Eyckstraat 14-16, 9000 Gent) een archeologisch vooronderzoek door middel van proefsleuven als randvoorwaarde bij de bouwvergunning. SOLvA voerde in opdracht van ILvA het archeologisch vooronderzoek uit.

1.3 Dankwoord

We houden er aan de gemeente Erpe-Mere te bedanken voor de geleverde logistieke ondersteuning.

(5)

2 SITUERING VAN HET PROJECTGEBIED

2.1. Geografische en bodemkundige situering (fig.1)

Het projectgebied wordt aan de noord-, oost- en zuidzijde omsloten door bebouwde percelen of wegeninfrastructuur. Het projectgebied bevindt zich immers aan het westelijke uiteinde van de KMO-zone van Erpe-Mere, op de grens met het aanpalende agrarische gebied. Aan de zuidzijde grenst het terrein aan het op- en afrittencomplex van de autosnelweg E40. Het betreft één van de laatste percelen binnen de KMO-zone die nog niet ingevuld waren.

Het terrein is gelegen op een helling die in oostelijke richting afhelt naar de vallei van de Molenbeek toe, aan de overzijde van de Oudenaardsesteenweg. Heden is de oostelijke flank van de helling grotendeels ingenomen door het bedrijventerrein en wordt ze doorsneden door de E40.

Deze regio wordt gekenmerkt door een afwisseling van eerder kleine kouterruggen en zuidwest-noordoost georiënteerde beekvalleitjes, die afwateren naar de Dendervallei. Het onderzochte terrein staat op de bodemkaart gekarteerd als een droge leembodem. Er werd bij aanvang van het onderzoek rekening gehouden met eventuele ophogingen op het terrein, die dateren van na de opmaak van de bodemkaart en te wijten zijn aan de aanleg van de E40 en het nabijgelgen op- en afrittencomplex. Dit bleek evenwel niet het geval te zijn (zie verder).

(6)

2.2. Archeologische context

In de onmiddellijke omgeving zijn totdusver geen archeologische vaststellingen gedaan. Dit heeft veeleer te maken met de stand van het onderzoek, eerder dan met een archeologische realiteit. Enkele jaren geleden werd aan de overzijde van de Oudenaardse Steenweg de aanleg van een wegkoffer ten behoeve van een bedrijventerrein opgevolgd (Jan Moens, toenmalig I.A.P.). Deze werfcontrole werd in 2004 aangevuld met een beperkt proefsleuvenonderzoek op enkele percelen binnen deze zone (2,5 ha), op de grens met de vallei van de Molenbeek (Cherretté B., 2006). Hierbij konden geen archeologische vaststellingen gedaan worden.

In de wijdere omgeving zijn op diverse plaatsen de voorbije decennia archeologische waarnemingen verricht. We vermelden in het bijzonder de vondst van Romeinse waterputten te Burst (Pieters M., 1987 en 1991) en de Romeinse vindplaats en ijzertijdvindplaats aan de Jeruzalemstraat te Mere (Bourgeois I. et al., 1998, De Swaef W. 1987, De Swaef W. & Bourgeois J., 1993).

In de omgeving van het projectgebied wordt voorts ook het hypothetische tracé van de Romeinse baan gesitueerd die de verbinding vormt tussen Velzeke en Hofstade (Rogge M., 1971).

(7)

3 HET ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK

3.1. Methodologie

Het betreffende perceel is onderzocht aan de hand van parallelle, ononderbroken proefsleuven. Bij de inplanting van de proefsleuven is rekening gehouden met de vorm van het perceel en het reliëf van het terrein. Bij voorkeur worden sleuven immers niet loodrecht op een helling georiënteerd, om te vermijden dat (archeologisch relevante) afwateringsgreppels die logischerwijze dezelfde oriëntatie aanhouden, zich tussen de onderzoekssleuven zouden situeren en zo zouden gemist worden. Er is ook rekening gehouden met de mogelijke aanwezigheid van de Romeinse baan Velzeke-Hofstade.

Om deze redenen werd een eerste sleuf aangelegd die de zuidwestelijke rand van het perceel volgde (sleuf 1). De overige sleuven hadden een west-oost oriëntatie (sleuf 2-5). Aanvullend zijn op een paar plaatsen korte dwarssleufjes aangelegd. Zodoende konden eventuele lijnvormige sporen in principe goed getraceerd worden (zie figuur 2).

De profielen van de sleuven zijn met regelmaat beschreven en gefotografeerd, waardoor een gedetailleerd beeld verkregen is van de opbouw van het terrein.

3.2. Resultaten (fig. 2)

De ploeglaag vertoont een variabele dikte, waarbij evenwel kan gesteld worden dat de dikte van de ploeglaag in het algemeen zeer beperkt is (gemiddeld 30-35 cm). Op bepaalde plaatsen op het terrein is onder de ploeglaag een uitgeloogde horizont waarneembaar. Op sommige plaatsen lijkt dit een oudere ploeglaag te zijn. Nergens zijn indicaties van terreinophogingen aangetroffen, waarvan de aanwezigheid nochtans kon verondersteld worden, gelet op de nabije aanwezigheid van de E40 en het op- en afrittencomplex.

Op twee plaatsen (sleuf 2 en sleuf 5) zijn vage restanten van mogelijke greppeltjes opgemerkt. In sleuf 2 betreft het een bewaarde flard van wat wellicht ooit een greppel of vergraving moet geweest zijn. De zuidzijde van dit ‘spoor’ viel af te lijnen door de aanwezigheid ijzer- en mangaanaanrijking. De noordzijde daarentegen was amper waarneembaar. In de coupe die op dit spoor is uitgezet, viel niets meer op te merken.

In sleuf 5 zijn de restanten van een greppelvormig spoor opgemerkt, met bleekgrijze en lichtgele zandige vulling. Het spoor bleek zeer oppervlakkig bewaard. In het verlengde van dit spoor kon in sleuf 4 slechts heel moeizaam een mogelijk restant van dezelfde greppel geduid worden. In het verlengde, ter hoogte van sleuf 3, werd geen enkele indicatie aangetroffen. Buiten deze zeer fragmentarisch bewaarde vergravingen werden geen indicaties opgemerkt. Het terrein geeft over zijn volledige oppervlakte een zeer steriel beeld.

3.3. Besluit

(8)

4 BIBLIOGRAFIE

Bourgeois I., De Swaef W. & Bourgeois J., 1998, Bewoningssporen uit de vroege La Tène- en

de Gallo-Romeinse periode aan de Jeruzalemstraat te Mere (Erpe-Mere), VOBOV-info, 48, pp.

2-14.

Cherretté B., 2006, Erpe-Mere. Waarderingsonderzoek in de vallei van de Molenbeek, in:

Monumentenzorg en Cultuurpatrimonium, Jaarverslag van de provincie Oost-Vlaanderen 2005,

Gent, p.163.

De Swaef W., 1987. Mere (Erpe-Mere, O.-Vl.): bewoningssporen uit de Rom. Tijd. , Archeologie, 1987/1, pp. 34-35.

De Swaef W. & Bourgeois J., 1993. Nederzettingssporen uit de ijzertijd aan de Jeruzalemstraat

te Mere (O.-Vl.), Lunula, Archaeologia Protohistorica, I, p. 70.

Pieters, M., 1987, Drie Romeinse waterputten te Burst (gem. Erpe-Mere), Archaeologia Belgica III, 169-178.

Pieters, M., 1991, Een vierde Romeinse waterput te Burst (gem. Erpe-Mere), Archeologie in Vlaanderen 1, 125-128.

Rogge, M. 1971, Een bijdrage tot de studie van het Gallo-Romeinse wegennet in de streek

tusse Schelde en Dender, Helinium 11, 124-153.

5 BIJLAGEN

Op de bijgevoegde cd zijn de foto-opnames en plannen terug te vinden, alsook de digitale versie van dit rapport.

(9)

20b 68/2d 69a 70 cultuurgrens 71 64a KEER STRA AT Opri t E40 Paal BS VP VP VP VP 72/3 72c 72d/deel 24/3 67c 63/2 62b gr ens agr ari sch gebied 65e Buurtweg nr. 18/2 (breedte 4m) BOK=7.27 -20.00--7 .32--7 .01- -10.00-Rooilijn Rooilijn Rooilijn Rooilijn 9.93 9.81 9.96 9.93 9.89 9.76 10.00 9.78 7.97 8.02 8.11 8.12 8.11 8.11 8.02 8.08 7.88 7.89 7.80 7.42 7.32 7.09 6.94 6.96 6.89 6.79 6.70 8.07 8.13 8.35 8.81 8.98 9.16 9.16 9.15 9.08 8.91 8.48 8.45 8.68 8.67 8.74 8.81 8.52 8.17 8.35 8.18 8.20 8.05 9.87 9.43 8.05 8.26 9.96 9.56 9.59 9.36 9.08 9.30 9.17 9.12 9.00 7.95 7.80 9.85 9.70 9.37 6.45 6.27 6.74 6.97 7.23 9.00m 8.50m 8.00m 7.50m 7.00m 6.50m 9.00m 8.50m 8.00m 7.50m 7.00m 0m 5m 10m 20m 30m 40m 0.00 LEGENDE Meetpunt Hoogtepunt Referentiepunt - nagel Sleuf 1 Sleuf 2 Sleuf 3 Sleuf 4 Sleuf 5 Sleuf 2B Sleuf 2C Sleuf 6A Sleuf 6B PR4 PR3 PR1 PR2 PR3 PR1 PR2 PR1 PR2 PR5 PR1 PR2 0m 5m 10m 20m 30m 40m 0m 5m 10m 20m 30m 40m

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor zover er wel werd geadviseerd door de ouders, werden de ambachtelijke beroepen het meest aangeraden (31%)« Het landarbeidersberoep werd veel min- der vaak aangeraden (11%).

The key question is, “to what extent are mass media and new technologies used to contextualize the growth of the churches in the DRC?” The study focussed on the

The literature review that follows focuses on issues that are central to the development of a work unit performance measurement questionnaire, namely organizational

This investigation of the phylogeny was indeed preliminary, as more samples and genes still need to be incorporated and the results interpreted in combination with the

Therefore, based on these results of the crystallization unit exergy performance of Chapter 3, an integrated biorefinery concept was developed for the valorisation of A-molasses

modelberekeningen in hoeverre nutriënten die achterblijven in gewasresten of bodem hergebruikt kunnen worden door een volgend gewas dan wel een uitgesteld verlies naar het

nov=gemiddelde neerslagoverschotintensiteit tussen t-1 en t; def=gemiddelde intensiteit van het verdampingstekort tussen t-1 en t; mois=gemiddeld vochtgehalte in de wortelzone in

Lengteverschillen waren er nauwelijks, twee veldjes (12; CCC-laat en 35; Moddus- vroeg) bleven met 85 cm iets in lengte achter, maar dit kwam in de herhalingen van de objecten