• No results found

De detectie van valse bekentenissen door de Concealed Information Test

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De detectie van valse bekentenissen door de Concealed Information Test"

Copied!
39
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Detectie van Valse Bekentenissen door de Concealed Information Test

Nienke Meurkens

Studentnummer: 10887377 Universiteit van Amsterdam Begeleid door Linda Geven Aantal woorden abstract: 149

(2)

Inhoudsopgave 1. Abstract ……….….. 2 2. Introductie ………... 3 3. Onderzoeksmethoden ……….. 9 3.1 Participanten ……… 9 3.2 Procedure ……….… 9 4. Resultaten ………...13 5. Discussie ………16 6. Literatuurlijst ………..21 7. Appendix ………25

(3)

Abstract

In dit onderzoek werd de herkenning van valse bekentenissen door de Concealed Information Test (CIT) onderzocht (N = 19). Ook werd gekeken naar de mate van compliance van personen die vals bekennen, door middel van de Gudjonsson Compliance Scale (GCS). De deelnemers waren in de veronderstelling dat zij samenwerkten met een medestudent, in werkelijkheid een confederate, welke de participant probeerde te verleiden tot samenwerking. Vervolgens werd geprobeerd een bekentenis te verkrijgen, waar of vals, over de eventuele samenwerking. Daarna werd de reactietijd CIT via de computer afgenomen. De gewenste condities kwamen echter niet tot stand. Zo was er geen conditie bestaande uit personen die vals hadden bekend, waardoor de onderzoeksvragen niet onderzocht konden worden. Alleen de verificatie van ware bekentenissen kon worden onderzocht. Toch kan dit onderzoek gebruikt worden voor verder onderzoek. De theoretische basis lijkt kloppend en de gebreken van dit onderzoek als les kunnen dienen voor vervolgonderzoek.

(4)

De Detectie van Valse Bekentenissen door de Concealed Information Test

The Innocence Project, opgericht in 1992 door Peter Neufeld en Barry Scheck, is een organisatie die onterecht veroordeelden vrij pleit. De aantallen onschuldig veroordeelden noemen zij ‘onthutsend’. Ze hebben al 349 onterecht veroordeelden vrij weten te pleiten door middel van DNA-technieken (https://www.innocenceproject.org/).

Dat er zo veel onschuldigen veroordeeld worden, is onder andere te verklaren door menselijk toedoen. Een fenomeen dat vaak voorkomt in het proces van strafrechtelijk onderzoek is tunnelvisie. Met tunnelvisie wordt bedoeld dat rechercheurs en anderen die onderzoek doen in strafzaken, zich al in een vroeg stadium richten op één verdachte. Hierna richten zij hun onderzoek nog uitsluitend op het verkrijgen van bewijs voor deze verdachte, waardoor zij andere informatie over de echte dader, kunnen missen (Crombag, 2010). Dit is niet het enige wat strafrechtelijk onderzoek niet geheel waterdicht maakt. Ook kan er, mede door de tunnelvisie, hoge druk op de verdachte gezet worden tijdens een verhoor. Deze

situationele factoren kunnen, in combinatie met bepaalde persoonlijke eigenschappen, de kans vergroten dat de verdachte bekent, schuldig of onschuldig (Kassin & Gudjonsson, 2004; Israëls & Horselenberg, 2010). De consequenties hiervan zijn niet mis. Volgens het National Registry of Exonerations in de Verenigde Staten is dan ook 13 procent, 227 van de 1810 onterecht veroordeelden, te wijten aan valse bekentenissen (Gross & Possley, 2016).

De mens is ontvankelijk voor fouten en blijkt niet objectief genoeg om onderscheid te maken tussen waarheid en deceptie (Vrij & Man, 2001). Nog niet eerder is er een manier gevonden deze fouten preventief te voorkomen. In dit onderzoek zal daarom geprobeerd worden met een objectieve maat vast te stellen of een bekentenis waar of vals is.

Zoals eerder genoemd worden verdachten onder druk gezet om te bekennen. De technieken die hiervoor gebruikt worden zijn isolatie, confrontatie en minimalisatie. Door

(5)

komen. Confrontatie houdt in dat de verhoorder de verdachte met veel zekerheid beschuldigt, waarbij ook bewijs (echt of vervalst) wordt betrokken. De derde techniek is minimisatie, waarin de verhoorder de verdachte sympathiek benadert en de misdaad en de consequenties daarvan bagatelliseert (Kassin & Gudjonsson, 2004). Deze technieken hebben een

overeenkomst, namelijk dat zij hachelijke situaties creëren waar de verdachte graag uit wil komen. Hiertoe bekent deze sneller, ook als de verdachte onschuldig is. Op deze manier worden valse bekentenissen in het leven geroepen (Kassin & Gudjonsson, 2004).

Er zijn drie verschillende typen uit valse bekentenissen af te leiden, namelijk vrijwillig, gedwongen-meegaand en gedwongen-geïnternaliseerd (Kassin & Gudjonsson, 2004). Vrijwillig houdt in dat mensen bekennen zonder sturing of druk van de verhoorders. Mogelijke redenen hiervoor zijn bijvoorbeeld een pathologische behoefte aan bekendheid, een bepaalde behoefte zichzelf te straffen of omwille van het beschermen van de echte dader. Gedwongen-meegaand houdt in dat men in eerste instantie niet wil bekennen, maar zich door het politieonderzoek gedwongen voelt. Voor bekentenissen in deze categorie kunnen

verschillende redenen zijn, zoals geloven dat dit positieve(re) consequenties heeft. Ook kunnen hierbij bepaalde persoonlijkheidseigenschappen en rol spelen, zoals het meer waarde hechten aan korte termijn voordelen ten opzichte van lange termijn nadelen, of het meer compliant, oftewel meegaand, zijn. De laatste categorie van de drie is gedwongen-geïnternaliseerd. In dit geval gaan de onschuldige verdachten door de suggestieve

verhoortechnieken geloven dat zij de misdaad ook daadwerkelijk hebben gepleegd (wat niet het geval is). Hierbij kan het zelfs voorkomen dat er details bij worden verzonnen door de verdachte (Kassin & Gudjonsson, 2004), dit wordt confabulatie genoemd.

Aan de hand van deze drie typen is er verschillend onderzoek opgesteld. Belangrijk hierin is geweest het Alt-Key Paradigma van Kassin en Kiechel (1996). Hier werden deelnemers beschuldigd van het laten crashen van een computer doordat zij zogenaamd op

(6)

een verkeerde toets hadden gedrukt. Iedereen was onschuldig en ontkende de daad maar werden onder druk gezet doordat een confederate zei dat deze het had zien gebeuren. Hierna werd een aantal valse bekentenissen getekend en werd zelfs schuld geïnternaliseerd voor de gebeurtenis (Kassin & Kiechel, 1996). In dit onderzoek zaten echter geen negatieve

consequenties aan het bekennen verbonden, wat in de echte wereld vaak wel het geval is (Carmel, Dayan, Naveh, Raveh & Ben-Shakhar, 2003). In de conceptuele replicatie van Horselenberg, Merchelbach en Josephs (2003) werden er wel negatieve (financiële) consequenties verbonden aan de bekentenis. Nog steeds tekende 82% de valse bekentenis, waarbij het bij bijna de helft van de participanten gepaard ging met internalisatie en confabulatie.

Kassin en Kiechel hebben hier een goede eerste stap gezet, maar misten bepaalde ‘echte’ elementen uit verhoren en bekentenissen. In hun onderzoek was iedereen onschuldig, wat ware bekentenissen uitsluit, waardoor de ratio ware/valse bekentenissen niet onderzocht kan worden. Ook is de ‘misdaad’ in het paradigma vrij plausibel, waardoor de participanten de schuld internaliseerden (Kassin & Gudjonsson, 2004). Ook dit strookt niet met hoe misdaden in de echte wereld worden gepleegd, daar komt internalisatie slechts weinig voor, omdat men over het algemeen zeker is van het feit of hij de misdaad heeft gepleegd of niet (Kassin & Gudjonsson, 2004). Met het nieuwere Cheating Paradigm van Russano, Meissner, Narchet en Kassin (2005) werd geprobeerd deze factoren te ondervangen en het paradigma meer ecologisch valide te maken. In dit paradigma wordt de ‘misdaad’, samenwerken waar dit niet de bedoeling is, zeer serieus genomen, de data van het onderzoek zou verpest zijn. Hierbij weet de participant zeker of hij/zij de ‘misdaad’ heeft gepleegd, deze is ervan op de hoogte of er is samengewerkt of niet. Indien er hier bekend wordt, is er dus sprake van het gedwongen-meegaande type bekentenissen. Daarnaast waren sommigen schuldig en sommigen

(7)

worden onderzocht (Russano et al. 2005). Als verhoortechnieken werden minimisatie en het aanbieden van een deal gebruikt. Hieruit kwam naar voren dat beide technieken het aantal ware én valse bekentenissen deed toenemen. Minimisatie maakte het 1.66 keer

waarschijnlijker dat men bekende, het aanbieden van een deal 1.43 keer. De diagnosticiteit (ratio ware bekentenissen in verhouding tot ratio valse bekentenissen) nam af door het gebruik van beide technieken met 74% (Russano et al. 2005).

De vraag waarom niet iedereen gevoelig is voor deze technieken kan misschien verklaard worden aan de hand van persoonlijkheidsverschillen. Gudjonsson onderzocht hiertoe compliance, een eigenschap waarbij men niet accepteert wat er gezegd wordt, of het er niet mee eens is, maar dat er toch mee wordt ingestemd (Gudjonsson, 1989). Voor deze eigenschap ontwikkelde Gudjonsson de Gudjonsson Compliance Scale (GCS), een 20-item vragenlijst waarop men waar/onwaar kan scoren. De vragenlijst bleek valide met een test-hertest betrouwbaarheid van .88 (Gudjonsson, 1989). De GCS is vooral relevant bij

gedwongen-meegaande valse bekentenissen, omdat het meet hoe mensen omgaan met druk van autoriteiten (Gudjonsson, 1989).

Uit het huidige onderzoek wordt dan ook verwacht dat personen meer compliant zijn, eerder een valse bekentenis afleggen. Zij zijn zich ervan bewust dat de beschuldiging niet strookt met de realiteit, maar geven er toch aan toe.

Daarnaast zal worden onderzocht of er met een objectieve maat vastgesteld kan worden of een bekentenis waar of vals is. Een gevalideerde manier in het herkennen van verborgen informatie, is de Concealed Information Test (CIT) (Klein Selle, Verschuere, Kindt, Meijer & Ben-Shakhar, 2016). Deze test, voorheen de Guilty Knowledge Test, is ontwikkeld door David Lykken (1959) (Iacono, 2011). Het doel van de CIT is bepalen of een verdachte bepaalde kennis bezit van een misdaad. De items voor de CIT bestaan uit

(8)

wordt een meerkeuzevraag van gemaakt, met irrelevante, maar even plausibele andere antwoordopties. Bijvoorbeeld: ‘De moord is gepleegd met een a.) mes, b.) touw, c.) honkbalknuppel d.) pistool’ (Iacono, 2011). Hierbij is het probe item het daadwerkelijke moordwapen. Degene met daderkennis reageert beduidend anders op de probe, waar onschuldigen op elk item een vergelijkbare respons zullen vertonen (Lykken, 1974).

De CIT kan op meerdere manieren afgenomen worden. Het meest gangbare is de fysiologische CIT, waarbij er gekeken wordt naar toename van de huidgeleiding,

onderdrukking van de ademhaling en een afname in hartslag. De fysiologische uitvoering van de CIT is valide, met een gemiddelde effectgrootte (Cohens d) van 1.55 (Ben-Shakhar & Elaad, 2003). Toch is dit niet de enige manier waarop de CIT toepasbaar is. Ook door het meten van reactietijd kan de herkenning van bepaalde informatie gedetecteerd worden

(Kleinberg & Verschuere, 2015). De reactietijd-CIT is vergelijkbaar met de eerder uitgelegde meerkeuzevraag. Daarnaast wordt er een target item aan toegevoegd, een item waarop de participanten geïnstrueerd zijn zo snel mogelijk op een toets te drukken zodra ze die zien. Dit target item heeft als reden dat de participanten voldoende aandacht blijven houden (Kleinberg & Verschuere, 2015). Oftewel, voor de probe en irrelevante items wordt de participant

geïnstrueerd zo snel mogelijk op de ene toets (nee) te drukken, op een andere toets (ja) voor het target item.

De CIT uitvoeren door middel van het meten van reactietijd heeft een aantal voordelen ten opzichte van de fysiologische CIT. Het is goedkoop, snel en er is geen speciale training voor vereist (Verschuere, Crombez, Degrootte & Rosseel, 2010). Toch zijn onderzoekers sceptisch over de potentie. Er wordt genoemd dat reactietijd makkelijk te manipuleren is en dat verborgen informatie dus niet vast te stellen is door middel van reactietijd (Farwell & Donchin, 1991). Toch wordt in het onderzoek van Verschuere et al. (2010) gevonden dat de reactietijd-CIT zeer effectief is en accuraat verborgen informatie kan ontdekken, waarbij een

(9)

grote effectgrootte wordt gevonden (d =1.97). Ook in de recente meta-analyse van Suchotzki, Verschuere, Bockstaele, Ben-Shakhar en Combez (2017) wordt dit gecorroboreerd met een grote effectgrootte (d = 1.26).

De belangrijkste theoretische uitleg voor de CIT is de orienting reflex (OR) (Sokolov, 1963). Dit betekent dat door het herhaaldelijk verwerken van sensorische informatie, men een mentaal model bouwt van zijn omgevingswereld. Alle inkomende sensorische informatie wordt daarna vergeleken met dat model. Informatie wordt opgedeeld in twee categorieën, namelijk relevant en niet relevant (Ben-Shakhar, 1977). Als bepaalde informatie als belangrijk wordt geïdentificeerd, zal dit een hevigere orienting reflex oproepen dan als er neutrale stimuli binnenkomen. Uit dit model volgt dus dat de presentatie van bepaalde informatie over een misdaad, zoals het moordwapen, een significante OR oproept bij de dader, indien deze dit zich nog herinnert (Verschuere, Crombez, De Clerq & Koster, 2004). Een onschuldige zou niet anders op het moordwapen reageren dan op andere vergelijkbare voorwerpen, want de betreffende kennis is niet aanwezig (Lykken, 1974).

Ook inhibitie speelt een grote rol in de theoretische uitleg van de CIT. Inhibitie wordt gedefinieerd als een executieve functie welke iemand bewust kan gebruiken om een

automatische of op de voorgrond staande respons te onderdrukken (Miyake, Friedman, Emerson, Witzki, Howerter & Wager, 2000; Klein Selle et al., 2017). Ironisch gezien leidt deze inhibitie vaak tot een bepaald gedragspatroon, welke juist gedetecteerd kan worden door de CIT (Klein Selle et al., 2017).

In het geval van een reactietijd-CIT wordt verwacht dat de persoon met daderkennis langzamer reageert op de relevante stimuli (probe) met het indrukken van de knop. Er wordt gevraagd of de deelnemer de items herkent. De schuldige deelnemer herkent de relevante informatie, dit is een snel en automatisch proces, maar moet bij deze stimuli op de irrelevante item knop drukken. Op deze manier reageert de participant langzamer bij de probe items, hij

(10)

moet de waarheid inhiberen (Verschuere & De Houwer, 2011). De onschuldige participant zal een snellere reactietijd hebben, omdat deze geen respons hoeft te onderdrukken.

Uit dit onderzoek wordt ten eerste verwacht dat de CIT door middel van reactietijd vast kan stellen of een bekentenis waar of vals was. Bij personen die onschuldig zijn en dus valse bekentenissen afleggen wordt een lagere reactietijd op de relevante items verwacht dan bij de ware bekentenissen, omdat de informatie die in de CIT getest wordt niet herkend wordt door de onschuldige participanten. Ook wordt verwacht dat personen die een valse bekentenis afleggen hoger scoren op de compliance vragenlijst dan personen die niet bekennen.

Methode Participanten

Aan dit onderzoek participeerden 19 studenten van de Universiteit van Amsterdam (waarvan 68.42% vrouw; Mleeftijd = 21.21, SDleeftijd = 4.40). Bij de analyse van de CIT werd een exclusiecriteria gehandhaafd om er zeker van te zijn dat alleen de participanten die de taak goed hadden begrepen werden meegenomen in de analyse. Hier werd data van twee

participanten geëxcludeerd omdat zij een error rate hadden van 50% of meer per stimuli type (probe, target of irrelevant).

Procedure

Participanten werden online geworven onder naam van een ‘Persoonlijkheid en Samenwerken’ onderzoek, wat de invloed van bepaalde persoonlijkheidseigenschappen op samenwerking zou onderzoeken. De participant werd ontvangen door de onderzoeksleider en in een lokaal geplaatst. In dit lokaal is tevens een ‘medestudent’ aanwezig (de confederate), met wie de participant later zal samenwerken. Het onderzoek duurde ongeveer negentig minuten per participant.

(11)

Na het lezen van de informatiebrochure en het tekenen van de

toestemmingsverklaring, werd de participant gevraagd een 40-item waar/onwaar vragenlijst in te vullen, die op het eerste gezicht lijkt te gaan om persoonlijkheidseigenschappen in

samenwerking, maar waarin ook de Gudjonsson Compliance Scale (GCS) zit verwerkt. Deze is gemengd met de samenwerkingsvragenlijst (Appendix A), zodat de participant niet bij voorbaat al wist dat er naar compliance gekeken werd.

Vervolgens werden de participant en de confederate gevraagd twee taakjes te doen. Indien alles juist werd geantwoord, kon er een halve participatiepunt extra worden. Er werd nadrukkelijk gevraagd door de onderzoeksleider de individuele taak ook echt individueel te maken en hierbij niet te overleggen. Er werd verteld dat de participant hier vijfentwintig minuten voor heeft en dat na deze tijd de papieren zullen worden opgehaald, waarna de onderzoeksleider de kamer verlaat. De eerste taak betreft een taak waarin de participant en de confederate samen tot de oplossing van een puzzel moeten komen. De tweede taak, de

individuele, bestaat uit twee puzzelvragen, identiek voor zowel de participant als de

confederate en 15 verschillende algemene kennisvragen per persoon. Gedurende de tweede taak werd door de confederate aangegeven dat hij twee antwoorden niet weet en werd er aan de participant gevraagd of deze hierbij kon helpen (Appendix B). Wanneer de participant aangaf niet te willen helpen, vroeg de confederate nog eenmaal om hulp, waarbij de confederate aangaf dat hij/zij alleen nog dat halve bonuspunt nodig had. Wanneer de participant nogmaals weigerde, liet de confederate het hierbij.

Na het beëindigen van de taken werden de papieren opgehaald door de

onderzoeksleider, waarbij verteld werd dat de deze even de antwoorden zou checken en later terug zou komen. Bij terugkomst gaf deze aan de participant en de confederate even apart te willen spreken, waarna de onderzoeksleider en de confederate samen de kamer verlieten en de participant alleen lieten wachten. De onderzoeksleider bleef even weg, waarna deze weer de

(12)

kamer van de participant binnenkwam en zei: ‘Ik ga even mijn supervisor halen voor overleg wat ik hiermee moet doen, goed? Je kunt hier nog eventjes wachten.’ Hierna verliet de onderzoeksleider de kamer en even later kwam de supervisor binnen. De supervisor sprak het vermoeden uit dat er is samengewerkt en paste eerst minimisatie toe, waarbij begrip werd getoond voor het samenwerken. Hierna werd de dealtechniek toegepast, waarbij werd gezegd dat de participant weg mocht indien deze bekent, met als consequentie hiervan dat de

participant zijn participatiepunten van vandaag krijgt indien deze de dag erna terug komt om het experiment opnieuw te doen. Indien de participant nog steeds ontkende, werd aangegeven dat deze ook een half uur kon blijven wachten totdat de professor van het onderzoek klaar zou zijn met college geven en opgepiept kon worden om het op te lossen. Indien de participant ergens in dit proces aangaf te willen bekennen, werd hem gevraagd in eigen woorden op papier te zetten wat er gebeurd was, inclusief handtekening. De reden die hiervoor gegeven werd was dat de supervisor zelf niet zomaar data mag excluderen. Wanneer de participant aangaf te willen blijven wachten op de professor, werd het onderzoek ‘in de tussentijd’ voorgezet met het laatste onderdeel.

Het laatste onderdeel betrof de Concealed Information Test (CIT) op de computer. In deze taak werden een aantal items gepresenteerd, namelijk een aantal irrelevante items, twee target items en de twee probe items (de items waarop de confederate samenwerking had geprobeerd te ontlokken). De items werden afwisselend in woord- en beeldvorm op het scherm laten zien, met een ratio van 1/6 probe, 1/6 target en 4/6 irrelevante items. Het totale aantal stimuli per persoon was 672, wat betekent 112 target stimuli, 112 probe stimuli en 448 irrelevante stimuli. De stimuli werden willekeurig over de twee identieke blokken verdeeld. De stimuli werden afgewisseld met een interstimulusinterval (ISI) van willekeurig 250, 500 of 750 milliseconden. In de taak werd de participant geïnstrueerd ‘ja’ (de a-toets op het

(13)

overige items, waaronder de probe items, assepoester en bowlen. In de leerfase leerde de participant de target items, zowel in woord- als in beeldvorm, waarna de participant werd gevraagd deze te herhalen. Daarna werden deze nog gedurende 30 seconden op het scherm gepresenteerd, om er zeker van te zijn dat de participant ze goed onthield. Hierna kon de participant gedurende drie oefenfases oefenen. De test begon met de vraag ‘Is dit het correcte antwoord van de quiz?’. De eerste oefenfase werd herhaald indien de participant bij minder dan 75% van de target woorden op de correcte toets had gedrukt. Indien de participant op de verkeerde toets drukte, verscheen in rood ‘fout’ op het scherm. Er werd in deze fase nog geen tijdslimiet gehandhaafd. In de tweede oefenfase werd de participant geacht minstens 50% van de target woorden goed te doen. Ook werd er toegevoegd dat de gemiddelde reactietijd kleiner dan 800 milliseconden moest zijn, wat door middel van instructie op het scherm werd gecommuniceerd. Indien de participant niet aan deze voorwaarden voldeed, werd de

oefenfase herhaald. Vervolgens ging de participant door naar oefenfase 3. Deze fase was een representatie van de daadwerkelijk CIT, waarin de participant geacht werd zich ook aan de tijdslimiet van minder dan 800ms te houden. Wanneer de participant te langzaam was,

verscheen in rood ‘te langzaam’ op het scherm. Indien deze correct werd uitgevoerd, begon de echte CIT.

Na afloop werd de participant nog een motivatievragenlijst afgenomen (Appendix C) waarin onder andere gevraagd werd in hoeverre de participanten hun best hebben gedaan en of zij zich konden concentreren op de taak. Hierna werd de participant ingelicht over het echte doel van het onderzoek en werd hen ook verteld dat ze niet de dag erna terug hoefden te komen en gewoon hun punten zouden verdienen. Ook werden zij mondeling gedebrieft, waarna ze deze ook op papier meekregen. Hierin werd uitgelegd waarom het noodzakelijk was dat dit onderzoek deze opzet had. Ook werd een postexperiment vragenlijst afgenomen,

(14)

waarin onder anderen gevraagd werd naar de ervaren stress en de educatieve les van het onderzoek (Appendix D).

In dit onderzoek worden twee onderzoeksvragen bekeken, namelijk de vraag of de CIT door middel van reactietijden kan herkennen of een bekentenis waar of vals is en of mensen die vals bekennen meer compliant zijn dan mensen die niet bekennen. Bij de eerste onderzoeksvraag wordt verwacht dat de CIT correct kan herkennen of een persoon een ware of een valse bekentenis heeft afgelegd en dus respectievelijk schuldig of onschuldig is. Bij de tweede onderzoeksvraag wordt verwacht dat mensen die vals bekennen, hoger scoren op een compliance vragenlijst dan personen die niet bekennen.

Resultaten

Het onderzoek liep niet geheel zoals gewenst, de gewenste condities kwamen niet tot stand. Er werkten uiteindelijk 18 van de 19 deelnemers samen, waardoor er maar bij één deelnemer de mogelijkheid was een valse bekentenis te krijgen, welke uiteindelijk niet verkregen werd. Zo kon er niet gekeken worden naar de onderzoeksvraag of mensen die een valse bekentenis afleggen meer compliant zijn. Ook werd het lastig om de twee groepen (ware/valse bekentenissen) te vergelijken, aangezien er een relevante conditie miste. Wel kon er gekeken worden of de CIT bestaande kennis juist kon detecteren in de conditie met ware bekentenissen.

GCS

Gemiddeld werd er 10.21 gescoord op de GCS, met een standaarddeviatie van 4.01. Er zat geen significant verschil tussen dit gemiddelde en de eerder gevonden gemiddelde GCS score onder Nederlandse universitaire studenten (M = 10.30, SD = 3.70); t = 0.08, p = .93 (Horselenberg, Merckelbach & Josephs, 2003).

(15)

Uit de independent t-test bleek dat het verschil (0.67) tussen mannen (M = 10.67, SE = 2.47) en vrouwen (M = 10.00, SE = 0.82) niet significant verschilde t(6.12) = 0.26, p = 0.81.

Er werd een Cronbachs Alpha gevonden van α = .78, wat een betrouwbare vragenlijst indiceert (α ≥ .70).

CIT

Bij de reactietijd analyse van de CIT werden items geëxcludeerd waarbij op de foute toets was gedrukt. Daarnaast werden er ook items geëxcludeerd waarbij de reactietijd kleiner was dan 150 milliseconden en groter dan 800 milliseconden (Verschuere et al. 2010). De paired samples t-test liet zien dat de gemiddelde reactietijden op de probe items (M = 472.48, SD = 38.40) significant hoger waren dan op de irrelevante items (M = 453.68, SD = 32.86); t(15) = 4.98, p <.001. In de paired samples t-test is ook gekeken naar hoe de gemiddelde reactietijd op de items in woord- en beeldvorm zich tot elkaar verhouden. De gemiddelde reactietijd op woordvorm (M = 463.38, SD = 32.60) verschilde hierbij niet significant van beeldvorm (M = 462.78, SD = 38.54); t(15) = 0.16, p = .87. Wat wel opvallend is, is dat de gemiddelde effectgrootte ((gemiddelde probe – gemiddelde irrelevant)/standaarddeviatie irrelevant) in de sportcategorie (d = .09) beduidend lager is dan de gemiddelde effectgrootte in de prinsessencategorie (d = .39). Gemiddeld werd er een kleine effectgrootte gevonden onder de schuldige participanten die de geteste kennis bezaten; (Cohens d) van .23. Uit de gemiddelde reactietijden werd zelfs een gemiddelde effectgrootte berekend (Cohens d) van .57. Bij de enige participant die niet had samengewerkt en dus de geteste kennis niet bezat, werd een Cohens d gevonden van .17. In Grafiek 1 zijn de gemiddelde reactietijden visueel weergegeven. Deze score in de onschuldige conditie is echter maar van één participant, dus hier kan niet veel uitspraak over gedaan worden. In Grafiek 2 wordt de verschilscore van de gemiddelde reactietijden op probe en irrelevante items van de enige onschuldige participant

(16)

en de schuldige participanten weergegeven. Zie Tabel 1, Appendix E, voor gemiddelde reactietijden van de probe en irrelevante items in zowel woord- als beeldvorm en de bijbehorende effectgroottes.

Grafiek 1

Gemiddelde Reactietijd Probe en Irrelevante stimuli per Categorie (Probe vs. Irrelevant) voor Schuldige en Onschuldige (N =1) conditie

Grafiek 2

Verschil Gemiddelde Reactietijd Probe en Irrelevante stimuli per Categorie (Probe vs. Irrelevant) voor Schuldige en Onschuldige (N =1) conditie

420 430 440 450 460 470 480 490 500 510

Schuldig en bekend Onschuldig en niet

bekend Rea ct iet ijd RT Mean Probe RT Mean Irrelevant 30 31 32 33 34 35 36 37 38 Rea ct iet ijd Verschilscore RT Probe RT Irrelevant

(17)

Overig

In de motivatievragenlijst werd onder andere gekeken naar de motivatie, focus en het geheugen van de deelnemer tijdens het experiment. Hier werd gescoord op een Likert schaal van 1 tot 5 (Appendix C). Gemiddeld rapporteerden de deelnemers dat zij hun best deden (M = 4.37, SD = 0.60) en goed geconcentreerd waren tijdens de CIT (M = 3.53, SD = 1.02). Zie Tabel 2 (Appendix E) voor alle gemiddelden en standaarddeviaties per item.

In de postexperiment vragenlijst werd onder andere gevraagd naar de algehele ervaring van het experiment, de educatieve waarde en de ervaren stress (Appendix D). Deze lijst werd op een later meetmoment (follow-up) nogmaals afgenomen. Hierbij was er één participant die de vragenlijst bij follow-up niet heeft ingevuld. Er werden dus 18 participanten meegenomen in de analyse. Op de 5-punts Likert schaal werd ervaren stress met gemiddeld 3.34 gescoord. Daarnaast werd het experiment als bovengemiddeld positief ervaren, op de eerste meting gemiddeld 5.26. Ook op nameting na twee weken werd hier nog 5.22 gescoord. Zie Tabel 3 (Appendix E) voor de gemiddelden scores van alle items met standaarddeviatie voor de twee meetmomenten. De score op de items bleken niet significant te verschillen tussen de twee meetmomenten (Tabel 4, Appendix E). Dit laat zien dat de items op de vragenlijst waarschijnlijk een consistente maat zijn voor de onderliggende constructen, zoals de ervaren stress.

Discussie

In deze studie werd het verifiëren van valse bekentenissen door de Concealed Information Test onderzocht. Dit was een pilotstudie, waar bij alles niet geheel liep als verwacht. Zo werden er geen valse bekentenissen verkregen, waardoor de oorspronkelijke

(18)

de groep met schuldige participanten werd gemiddeld dan ook een grotere effectgrootte gevonden (Cohens d = .23) vergeleken met de enige onschuldige participant (Cohens d = .17). Oftewel, de schuldige participanten waren langzamer op de probe items dan op de irrelevante items. Deze laatste Cohens d (.17) staat gelijk aan geen effect, vanaf .2 wordt het een klein effect genoemd. Bij de berekening van de effectgrootte van de totale gemiddelde reactietijden op probe en irrelevant werd zelfs een gemiddeld effect gevonden (d = .57). Dit sluit aan op eerder onderzoek: De CIT herkent aanwezige kennis correct door middel van reactietijden (Verschuere et al. 2010).

Deze steekproef (N = 19) was sowieso te klein om uitspraak te doen over de gevonden effecten. Daarnaast was het geen representatieve steekproef van de gehele populatie qua opleidingsniveau, interesses en geografie. In vervolgonderzoek zou een grotere steekproef gebruikt moeten worden, waardoor er met meer zekerheid uitspraak gedaan kan worden over de gevonden effecten.

De kwestie van te weinig onschuldige participanten zou in een vervolgstudie voorkomen kunnen worden door aan een gedeelte van de participanten niet om samenwerking te vragen. Zo wordt een onschuldige conditie gecreëerd met een groter aantal deelnemers dan in dit experiment. Hierdoor kan met meer zekerheid getest worden of de CIT correct schuldig van onschuldig kan onderscheiden. Ook vergroot dit de kans op valse bekentenissen, aangezien deze groep geen ware bekentenissen kan afleggen (er is niet samengewerkt).

Ook zou er met de kwestie van te weinig onschuldige participanten in vervolgonderzoek rekening gehouden kunnen door meer nadruk te leggen op de consequenties van de eventuele samenwerking, of de consequenties ernstiger te maken. Zo zou er bijvoorbeeld vermeld kunnen worden dat de deelnemers een aantekening wegens plagiaat zouden kunnen krijgen. Of dat, als er samengewerkt wordt, alle data van het onderzoek onbruikbaar is. Op deze

(19)

manier zullen minder participanten verleid worden samen te werken, waardoor een grotere groep overblijft om valse bekentenissen van te verkrijgen.

Daarnaast werd in het script tijd ingepland zodat de confederate een relatie met de

participant op kon bouwen. Dit werd gedaan door een gesprekje aan te knopen. Deze tijd was ingecalculeerd vanwege de gedachte dat anders niemand zou samenwerken. Dit liep echter niet zoals verwacht, vrijwel iedereen speelde vals. Dit kan ondervangen worden in

vervolgonderzoek door hier minder tijd voor te geven, of door de confederate te instrueren niet te vriendelijk te doen.

Toch is het niet vreemd dat er meer ware dan valse bekentenissen zijn. In de studie van Russano et al. (2005) werd een ware bekentenissen percentage gevonden (bij toepassing van de deal- en minimisatietechniek) van 87% tegenover 43% valse bekentenissen. Het hoge gehalte ware bekentenissen in dit onderzoek is in overeenstemming met eerder onderzoek. Dit is dus geen vreemd resultaat. Wel miste in dit onderzoek de conditie met valse bekentenissen, waardoor dit percentage niet vergeleken kan worden.

Ook heeft de postexperiment vragenlijst een vraag opgeroepen, namelijk of de tactieken wel juist zijn uitgevoerd. Zoals eerder genoemd staan de tactieken die in verhoor worden gebruikt er om bekend dat ze dusdanige stress oproepen dat een verdachte een bekentenis aflegt, schuldig of niet (Kassin & Gudjonsson, 2004). In de postexperiment vragenlijst werd gemiddeld een ervaren stressgehalte gerapporteerd van 3.34 (SD = 1.33). Dit is onder gemiddeld (er kon van 1 – 7 worden gescoord, waar het getal 4 gemiddeld is). Ook werd in het onderzoek van Russano et al. (2005) waar dezelfde vragenlijst werd toegepast, een hoger stressgehalte gevonden (M = 4.27, SD = 2.01). Een andere reden hiervan zou kunnen zijn dat de consequenties niet als ernstig werden ervaren. Indien hier wel sprake van zou zijn, zou het gemiddeld ervaren stress gehalte waarschijnlijk een stuk hoger zijn. Dit zou ook een

(20)

vervolgonderzoek zou deze kwestie misschien aangepakt kunnen worden door grondige en juiste uitvoering van de tactieken. Ook zou er meer nadruk op de consequenties van de actie gelegd kunnen worden. Een andere reden van het lage stressniveau zou kunnen zijn dat de participanten deze vragenlijst achteraf invulden, wanneer ze al op de hoogte waren van het doel van het onderzoek. Het zou kunnen zijn dat dit retrospectieve inzien het stressniveau verlaagde. In vervolgonderzoek kan deze vraag misschien op een eerder moment worden gesteld, waarbij de eventuele stress misschien nog verser is.

Wat opvalt bij de effectgroottes van de reactietijden van de afzonderlijke categorieën, is dat de categorie sport in beeldvorm vrijwel geen effect heeft (d = .02) (Tabel 1, Appendix E). Dit betekent dat de reactietijden op de probe items nauwelijks verschilden van de

reactietijden op de irrelevante items. Ook de effectgrootte van de sportcategorie in woordvorm (d = .15) is nog steeds relatief laag vergeleken met de prinsessencategorie, in zowel woord (d = .37) als beeldvorm (d = .41). Het gemiddelde van de effectgroottes in de sportcategorie is dan ook d = .09, tegenover het gemiddelde d = .39 van de

prinsessencategorie. Indien sport niet wordt meegenomen en slechts naar de

prinsessencategorie in woord- en beeldvorm wordt gekeken, stijgt de effectgrootte zelfs naar d = .89. De oorzaak hiervan is niet eenvoudig te duiden. Een reden hiervoor zou kunnen zijn dat de beelden die voor de sportcategorie zijn gebruikt niet duidelijk genoeg de sport

representeerden. Ook zou het kunnen zijn dat er een bepaalde bias is richting de prinsessen, dat de prinsessen die gebruikt zijn in de test op de een of andere manier veel gemakkelijker blijven hangen of sneller te plaatsen zijn dan de sporten. In vervolgonderzoek zou dit meegenomen kunnen worden door vooraf niet-deelnemers de CIT te laten testen. Dan weliswaar niet het gehele experiment, maar bijvoorbeeld door middel van duidelijke instructies. Zo zou een eventuele bias ten gunste van de ene categorie sneller gedetecteerd kunnen worden en zou hier in het experiment rekening mee gehouden kunnen worden.

(21)

Het doel van dit onderzoek mag dan niet geheel bereikt zijn, de resultaten zijn echter nog steeds van belang. Het was een pilotstudie die de moeilijkheden en obstakels van dit onderwerp heeft blootgelegd en op deze manier dit onderwerp toegankelijker maakt om te onderzoeken in de toekomst. Ook zijn de weinige resultaten die gevonden zijn in dit

onderzoek wel veelbelovend geweest. Vooralsnog lijkt het er op dat de CIT correct informatie kan herkennen door middel van een reactietijd computertaak. Dit toont aan dat de CIT een belangrijk onderwerp is om nader te onderzoeken. Over compliance kan weinig uitspraak gedaan worden aan de hand van deze resultaten, aangezien de conditie die nodig was voor deze onderzoeksvraag niet aanwezig was. Ook dit zou in vervolgonderzoek onderzocht moeten worden, wellicht door de onschuldig conditie te creëren.

Concluderend kan gezegd worden dat de CIT effectief blijkt in het objectief herkennen van juiste (verborgen) informatie. Het onderwerp bekentenissen en het onderscheid tussen waar of vals moet hierin nog nader onderzocht worden met een sterkere methodische opzet, maar vooralsnog lijkt de CIT een veelbelovend mechanisme voor de toekomst. De CIT is valide, makkelijk uit te voeren en objectief, waar het menselijk oordeel tekortschiet. Indien deze zijn werk zo goed doet als verwacht, zal in de toekomst het aantal onschuldig

(22)

Literatuurlijst

Ben‐Shakhar, G. (1977). A further study of the dichotomization theory in detection of

information. Psychophysiology, 14(4), 408-413. DOI:10.1111/j.14698986.1977.tb02974x

Ben-Shakhar, G. & Elaad, E. (2003). The validity of psychophysiological detection of information with the Guilty Knowledge Test: A meta-analytic review. Journal of Applied Psychology, 88(1), 131-151. DOI: 10.1037/0021-9010.88.1.131

Ben-Shakhar, G., Gronau, N. & Elaad, E. (1999). Leakage of relevant information to innocent examinees in the GKT: An attempt to reduce false-positive outcomes by introducing target stimuli. Journal of Applied Psychology, 84(5), 651. DOI: 10.1037/0021-9010.84.5.651

Carmel, D., Dayan, E., Naveh, A., Raveh, O. & Ben-Shakhar, G. (2003). Estimating the validity of the guilty knowledge test from simulated experiments: The external validity of mock crime studies. Journal of Experimental Psychology Applied, 9(4), 261-269. DOI: 0.1037/1076-898X.9.4.261

Crombag, H. F. M. (2010). Over tunnelvisie. In P. J. van Koppen, H. L. G. J. Merckelbach, M. Jelicic & J. W. De Keijser (Eds.) Reizen met mijn Rechter: Psychologie van het Recht (pp. 387-399). Deventer: Kluwer.

Drizin, S. A. & Leo, R. A. (2003). The problem of false confessions in the post-DNA world. North Carolina Law review, 82, 891.

Farwell, L. A., & Donchin, E. (1991). The truth will out: Interrogative polygraphy (lie detection) with event‐related brain potentials. Psychophysiology, 28(5), 531-547.

(23)

Gross, S. & Possley, M. (2016, juni 12). For 50 years, you’ve had ‘the right to remain silent’. Opgehaald van https://www.law.umich.edu/special/exoneration/Pages/false

confessions-.aspx

Gudjonsson, G. H. (1989). Compliance in an interrogative situation: A new scale. Personality and Individual Differences, 10(5), 535-540. DOI: 0191-8869,89

Horselenberg, R., Merckelbach, H. & Josephs, S. (2003). Individual differences and false confessions: A conceptual replication of Kassin and Kiechel (1996). Psychology, Crime and law, 9(1), 1-8. DOI: 10.1080/10683160308141

Horselenberg, R., Merckelbach, H., Smeets, T., Franssens, D., Ygram Peters, G. J. & Zeles, G. (2006). False confessions in the lab: Do plausibility and consequences

matter? Psychology, Crime and Law, 12(1), 61-75. DOI:10.1080/1068310042000303076

Iacono, W. G. (2011). Encouraging the use of the Guilty Knowledge Test (GKT): What the GKT has to offer law enforcement. In B. Verschuere, G. Ben-Shakhar & E. Meijer (Eds.). Memory detection: Theory and Application of the Concealed Information Test (pp. 12-23). New York: Cambridge University Press.

Inbau, F. E., Reid, E. J., Buckley, J. P., Jayne, B. C. (2013). Criminal Interrrogation and Confessions (5th ed.). Burlington: Jones & Bartlett Publishers.

Israëls, H., Horselenberg, R. (2010). Valse bekentenissen. In P. J. van Koppen, H. L. G. J. Merckelbach, M. Jelicic & J. W. De Keijser (Eds.) Reizen met mijn Rechter: Psychologie van het Recht (pp. 765-783). Deventer: Kluwer.

Kassin, S. M. (2005). On the psychology of confessions: Does innocence put innocents at risk? American Psychologist, 60(3), 215. DOI: 10.1037/0003-066X.60.3.215

Kassin, S. M. & Gudjonsson, G. H. (2004). The psychology of confessions: A review of the literature and issues. Psychological Science in the Public Interest, 5(2), 33-67.

(24)

Kassin, S. M. & Kiechel, K. L. (1996). The social psychology of false confessions:

Compliance, internalization, and confabulation. Psychological Science, 7(3), 125-128.

Klein Selle, N., Verschuere, B., Kindt, M., Meijer, E. & Ben‐Shakhar, G. (2016). Orienting

versus inhibition in the Concealed Information Test: Different cognitive processes drive different physiological measures. Psychophysiology, 53, 579-590.

DOI:10.1111/psyp.12583

Klein Selle, N., Verschuere, B., Kindt, M., Meijer, E. & Ben‐Shakhar, G. (2017). Unraveling

the roles of orienting and inhibition in the Concealed Information Test. Psychophysiology, 00, 00-00. DOI: 10.1111/psyp.12825

Kleinberg, B. & Verschuere, B. (2015). Memory detection 2.0: The first web-based memory detection test. PloS one, 10(4), e0118715. DOI:10.1371/journal.pone.0118715 Lykken, D. T. (1974). Psychology and the Lie Detector Industry. American Psychologist,

29(10), 725-739.

Lykken, D. T. (1979). The Detection of Deception. Psychologial Bulletin, 86(1), 47-53.

Miyake, A., Friedman, N. P., Emerson, M. J., Witzki, A. H., Howerter, A., & Wager, T. D. (2000). The unity and diversity of executive functions and their contributions to complex “frontal lobe” tasks: A latent variable analysis. Cognitive psychology, 41(1),

49-100. DOI:10.1006/cogp.1999.0734

Perillo, J. T. & Kassin, S. M. (2011). Inside interrogation: The lie, the bluff, and false confessions. Law and Human Behavior, 35(4), 327-337.

(25)

Rassin, E., Candel, I. (2010). Suggestie tijdens het verhoor. In P. J. van Koppen, H. L. G. J. Merckelbach, M. Jelicic & J. W. De Keijser (Eds.) Reizen met mijn Rechter:

Psychologie van het Recht (pp. 509-528). Deventer: Kluwer.

Russano, M. B., Meissner, C. A., Narchet, F. M. & Kassin, S. M. (2005). Investigating true and false confessions within a novel experimental paradigm. Psychological

Science, 16(6), 481-486.

Suchotzki, K., Verschuere, B., Van Bockstaele, B., Ben-Shakhar, G., & Crombez, G. (2017). Lying takes time: A meta-analysis on reaction time measures of deception.

Psychological Bulletin, 143 (4), 428-453. DOI: 10.1037/bul0000087

Verschuere, B., Crombez, G., De Clercq, A. & Koster, E. H. (2004). Autonomic and behavioral responding to concealed information: Differentiating orienting and defensive responses. Psychophysiology, 41(3), 461-466. DOI:

10.1111/j.14698986.00167.x

Verschuere, B., Crombez, G., Degrootte, T. & Rosseel, Y. (2010). Detecting concealed information with reaction times: Validity and comparison with the polygraph. Applied Cognitive Psychology, 24(7), 991-1002. DOI: 10.1002/acp.1601

Verschuere, B., De Houwer, J. (2011). Detecting concealed information in less than a second: Response latency-based measures. In B. Verschuere, G. Ben-Shakhar & E. Meijer (Eds.). Memory detection: Theory and Application of the Concealed Information Test (pp. 46-60). New York: Cambridge University Press.

Verschuere, B., Kleinberg, B. & Theocharidou, K. (2015). RT-based memory detection: Item saliency effects in the single-probe and the multiple-probe protocol. Journal of

Applied Research in Memory and Cognition, 4(1), 59-65. DOI: 10.1016/j.jarmac.2015.01.001

(26)

high-stake lies. Psychology, Crime and Law, 7(1-4), 119-132. DOI:10.1080/10683160108401791

Appendix A

Vragenlijst Persoonlijkheid en Teamwork Proefpersoon nummer:

Hierna staan veertig stellingen. Het is de bedoeling dat je bij elke stelling aangeeft of deze op jou van toepassing is. Dit doe je door het antwoord dat niet van toepassing is op jou door te kruisen. Er zijn geen goede of foute antwoorden, het gaat om je eigen

mening. Het gaat erom of de stelling in het algemeen op jou van toepassing is.

1. Ik geef mensen snel hun zin wanneer ik onder druk word gezet. Juist / Onjuist 2. Ik ben bereid om dingen te doen die niet direct bij mijn taak horen,

maar wel in het belang zijn van mijn team.

Juist / Onjuist

3. Ik vind het erg moeilijk om tegen mensen te zeggen dat ik het niet met hen eens ben.

Juist / Onjuist

4. Ik introduceer vaak nieuwe ideeën binnen de groep waarin ik werk. Juist / Onjuist 5. Van mensen met veel gezag krijg ik een oncomfortabel en

ongemakkelijk gevoel.

Juist / Onjuist

6. Ik help anderen graag om een compromis tussen verschillende meningen te vinden.

Juist / Onjuist

7. Als mensen sterk benadrukken dat ze gelijk hebben dan raak ik daar veelal van overtuigd.

Juist / Onjuist

8. Ik zorg ervoor dat alle mogelijke opties tegen elkaar zijn afgewogen, alvorens een beslissing te maken.

Juist / Onjuist

9. Ik heb de neiging om alert en schrikachtig te worden als er mensen met veel gezag in de buurt zijn.

(27)

10. Ik ben een georganiseerd persoon. Juist / Onjuist 11. Ik doe mijn best om gezaghebbende mensen vooral niet te beledigen. Juist / Onjuist 12. Ik vind het makkelijk om deadlines te maken en me eraan te houden. Juist / Onjuist 13. Ik zie mezelf als een gehoorzaam persoon. Juist / Onjuist 14. Ik voel me vaak geroepen om de onderlinge relaties in een groep

harmonieus te houden.

Juist / Onjuist

15. Ik heb nogal de neiging mensen gelijk te geven zelfs als ik weet dat ze ongelijk hebben.

Juist / Onjuist

16. Ik luister aandachtig naar wat mijn teamgenoten te zeggen hebben en probeer minder actieve leden te betrekken bij discussies.

Juist / Onjuist

17. Ik denk dat het meestal beter is om moeilijke en angstaanjagende situaties te vermijden dan om een confrontatie aan te gaan.

Juist / Onjuist

18. Ik gebruik mijn humor om spanningen tussen groepsleden te verminderen.

Juist / Onjuist

19. Ik doe mijn best om het andere mensen naar hun zin te maken. Juist / Onjuist 20. Vaak ben ik degene die notulen maakt binnen een bespreking. Juist / Onjuist 21. Als je aan mensen laat merken dat je het niet eens bent met hen dan

kost dat een boel tijd, terwijl het dat vaak niet waard is.

Juist / Onjuist

22. Ik denk dat het in de regel goed is om te doen wat je wordt opgedragen. Juist / Onjuist 23. Je kunt mij niet gauw ompraten aan de hand van emotionele

argumenten.

Juist / Onjuist

24. Als ik ergens over twijfel, dan ben ik geneigd om wat anderen vertellen te geloven.

Juist / Onjuist

25. Ik ben een ras-optimist en zie overal de positieve kanten van in. Juist / Onjuist 26. In het algemeen probeer ik confrontaties met anderen te vermijden. Juist / Onjuist 27. Ik ben geneigd om mijn eigen standpunt te laten varen, als dat leidt tot

unanimiteit in de groep.

Juist / Onjuist

28. Als kind deed ik wat mijn ouders zeiden. Juist / Onjuist 29. Ik baseer mijn besluiten op een rationale en zeer logische manier van

denken.

(28)

30. Ik doe erg mijn best om te doen wat van me verwacht wordt. Juist / Onjuist 31. Het is voor mij erg belangrijk dat er een goede stemming heerst in de

groep.

Juist / Onjuist

32. Het interesseert me niet zoveel wat anderen van mij denken. Juist / Onjuist 33. Ik vind het belangrijk dat iedereen exact evenveel bijdraagt aan het

eindproduct.

Juist / Onjuist

34. Ik verzet me sterk wanneer ik onder druk gezet word om iets te doen wat ik eigenlijk niet wil.

Juist / Onjuist 35. Ik kan op een objectieve manier naar mijn eigen werk kijken vanuit het

perspectief van mijn leidinggevende.

Juist / Onjuist

36. Ik zou mensen nooit gelijk geven alleen maar om hen een plezier te doen.

Juist / Onjuist

37. Het is over het algemeen makkelijk voor mij om kritiek te aanvaarden. Juist / Onjuist 38. Als kind heb ik wel eens de schuld op me genomen voor iets wat ik niet

had gedaan.

Juist / Onjuist

39. Ik werk liever in een groep dan alleen. Juist / Onjuist 40. Het is voor mij belangrijker om een goed eindproduct af te leveren, dan

vriendschappen op te doen.

(29)

Appendix B

PROTOCOL ‘Persoonlijkheid en Samenwerken’

1. Confederate en deelnemer worden opgehaald bij cubicle L2.21A door de experimentleider en meegenomen naar het lab.

2. Experimentleider: ‘Welkom bij het onderzoek naar ‘Persoonlijkheid en Samenwerking’. Jullie mogen je jas, tas, telefoon en andere spullen hier achterlaten en vervolgens in de kamer hiernaast plaatsnemen.’. De proefpersoon gaat op de stoel bij het raam en de confederate dichter bij de deur. ‘Jij bent vanaf nu altijd A (gericht naar proefpersoon), dus je mag hier gaan zitten, jij bent B (gericht naar confederate) en jij mag hier plaatsnemen’

3. Experimentleider geeft informatiebrochure en toestemmingsverklaring. ‘Dit is de informatiebrochure, lees dit goed door en teken vervolgens – wanneer je het overal mee eens bent – de toestemmingsverklaring. Experimentleider verlaat de kamer.

4. Gedurende de vijf minuten vult de experimentleider op de computer de gegevens van de proefpersoon in en wie welke rol vervult. De proefpersoon krijgt altijd een proefpersoon-nummer met A (Confederate is altijd B). Belangrijk voor individuele taak!

5. Confederate begint gesprek met de proefpersoon om rapport op te bouwen.

6. Na verloop van de vijf minuten klopt de experimentleider op de deur en haalt de toestemmingsverklaringen op. Vervolgens wordt de GCS uitgedeeld (proefpersoon nummers invullen!). ‘Dit is een vragenlijst over je persoonlijkheid en werken in een team. Er zijn veertig stellingen en het is de bedoeling dat je bij elke stelling aangeeft of deze op jou van toepassing is. Er zijn geen goede of foute antwoorden, het gaat om je eigen mening. Het gaat erom of de stelling over het algemeen op jou van toepassing is. Ik kom over ongeveer tien minuten weer terug. Succes!’

7. Experimentleider klopt op de deur en haalt de persoonlijkheidsvragen op en neemt de opdrachtenboekjes mee. Proefpersoon krijgt versie A en de confederate krijgt versie B. ‘Nu volgen verschillende taken zowel in groepsverband als individueel. Alles wijst voor zich en staat duidelijk aangegeven, dus let even goed op wat je samen of alleen

(30)

jullie de opdrachten goed doen, kun je een halve proefpersoon punt bonus verdienen. Zijn er nog vragen?’.

8. Experimentleider voert de gegevens van de GCS direct in SPSS in.

9. Experimentleider volgt via de intercom wat er gedaan wordt en vult de tabel met gegevens in.

10. Confederate zegt ‘Ik mis nog twee vragen. Het ligt echt op het puntje van mijn tong, wil je me misschien heel even helpen?’

• Bij positief antwoord: Confederate schuift het blaadje richting de proefpersoon en wijst de vraag aan. ‘Deze: Welk sprookjesfiguur paste het glazen muiltje en bij welke sport worden de termen strike en spare gebruikt’.

• Bij negatief antwoord: ‘Ik heb echt alleen nog die halve proefpersoon punt nodig en dan heb ik alle punten binnen, kun je me alsjeblieft heel even helpen?’

11. Experimentleider klopt op juiste tijdstip op de deur om de taakjes weer op te halen. ‘De tijd is voorbij, ik ga even de antwoorden nalopen en ben over vijf minuten weer bij jullie terug. Jullie kunnen hier gewoon even rustig afwachten’.

12. Na vijf minuten komt experimentleider A weer terug in de kamer en zegt ‘Ehm, ik heb het even bekeken en ik zou jullie graag even apart willen spreken. Wil jij (gericht naar confederate) even meekomen?’.

13. Proefpersoon blijft alleen achter in kamer, terwijl Experimentleider en Confederate samen weglopen.

14. Na vijf minuten komt experimentleider terug en zegt ‘Ik ga even mijn supervisor halen voor overleg wat ik hiermee moet doen, goed? Je kunt nog eventjes hier wachten’. 15. Supervisor komt de kamer binnen en zegt staand: ‘Ik heb begrepen dat jullie hebben

overlegd tijdens de individuele taken.’. Supervisor schuift de stoel zo, dat hij precies tussen de proefpersoon en de deur zit, als een soort blokkade. Vervolgens neemt de supervisor een vriendelijke open houding aan en houdt oogcontact met de proefpersoon. ‘(naam proefpersoon), zoals ik al zei, er is geen twijfel over mogelijk dat dit is gebeurd, maar ik zou je graag even met je willen spreken zodat we dit samen kunnen oplossen. Wat ik nu graag zou willen weten is waarom je het hebt gedaan. Kijk, ik snap het heel goed als iemand je om hulp vraagt. Jij bent ook de beroerdste niet, je bent gewoon een sociaal persoon en het kan ook weinig kwaad. Al helemaal als het gaat om een klein onderzoekje zoals het bachelor project. Maar ik vind het nu vooral belangrijk om te weten is of dit inderdaad het geval is en je je medeproefpersoon wilde helpen, of dat je regelmatig de boel een beetje belazerd. En daarom zitten we hier, (naam proefpersoon). Je hebt sowieso weinig tijd om die vier punten te halen en het is gewoon makkelijk op deze manier, je helpt iemand anders. Dus we kunnen dit ook wel oplossen, schrijven we even een briefje samen zodat we deze deelname excluderen, maar krijg je van mij alsnog je punten nu en kom je morgen nog een keertje terug om een koppel te vormen met iemand anders. Dan is het daarna gewoon opgelost en hebben we het er niet meer over. Maar als ik nu bij mijn

(31)

dat natuurlijk ook heel raar en kan ik het niet uitleggen zonder jou daarbij te noemen. Ik weet ook niet wat hij voor regels hanteert, maar dit is natuurlijk wel data wat hij uiteindelijk wil publiceren en daar doet hij natuurlijk – logisch ook – wel wat moeilijker over. Maar goed (naam proefpersoon), voordat we hem er helemaal bij moeten halen, geloof ik dat wij het onderling ook gewoon kunnen oplossen. Het maakt natuurlijk wel uit of je dit vaker doet of dat het gewoon de eerste keer is, dit is waarschijnlijk de eerste keer dat er iets misgaat met een experiment of niet? Weetje, we zetten we het even op papier en doen we het experiment morgen opnieuw alsof er niks is voorgevallen.. toch?’ ... ‘Goed zo (naam proefpersoon), dat dacht ik sowieso al vanaf het begin maar wel fijn dat we dat misverstand uit de weg hebben geruimd, toch?

Hier, ik zou graag willen dat je voor de zekerheid even op papier zet wat we net samen hebben besproken hierover. Hoe het is gebeurd, waarom en in ieder geval dat dit helemaal niet de bedoeling was en je er spijt van hebt. Dat als ze vragen, ik in ieder geval kan laten zien dat we dit onderling opgelost hebben..

Supervisor geeft papier

‘Begin gewoon met je naam en dan eigenlijk wat je me net vertelde..’

Als er meer prompting nodig is ‘misschien iets van ‘Ik wilde de andere proefpersoon helpen, maar het was eigenlijk een individuele taak. Het spijt me, ik doe zoiets normaal nooit en ik kom morgen terug om nogmaals correct aan het experiment deel te nemen?’

Vervolgens: ‘Super, nou fijn dat we dit gewoon zo konden oplossen (voornaam proefpersoon) en dan doen we dat gedeelte morgen gewoon nog eens, ok? Dan zal ik nu de experimentleider er weer bij halen en kun je de laatste taak nu alvast even doen, scheelt morgen weer’.

Bij ontkenningen: ‘Kijk (voornaam proefpersoon), ik weet ook wel dat je het niet expres hebt gedaan en dat je gewoon wilde helpen. Daar gaat het ook helemaal niet om, dat weten we allebei. Wat we nu willen bereiken, is dat we dit gewoon oplossen. Dus dat jij straks met een gerust hart naar huis kunt, en ik hoef dit niet te melden aan mijn professor. Ik weet ook wel dat dat echt niet chill zou zijn en weet je, dat verdien je ook helemaal niet. Maar ik moet natuurlijk ook de data kunnen analyseren en daar zinvolle resultaten uit halen, dus dan kan ik nu deze gegevens van vandaag niet meerekenen. Dus als we dat even opschrijven en we doen het morgen gewoon opnieuw, zal er verder niks aan de hand zijn toch? Ik zou het ook vervelend vinden om de professor er wel bij te halen, want ik heb geen idee hoe hij met zulke dingen omgaat natuurlijk maar hij zal sowieso niet blij zijn..

Bij ontkenningen ‘Ik zou zoiets nooit doen’: ‘Nee, dat is precies wat ik ook zeg. Je bent ook helemaal niet het type om de regels niet te volgen of expres data van een experiment te belazeren. Dus ik wil ook helemaal niet dat het op de professor moet aankomen, want ik weet ook wel dat je dit hebt gedaan om de andere proefpersoon te helpen. Ik hoopte eigenlijk al dat je dit zou zeggen, want nu blijkt maar weer dat mijn gevoel juist was.

(32)

Als na twee keer dit verhaal nog steeds geen bekentenis komt of de proefpersoon op de professor wil wachten. ‘Nou goed, ik denk dat het niet zo verstandig is om de professor erbij te halen, want hij gaat sowieso strenger om met zulke dingen dan ik. Kijk, voor mij is dit niet mijn carrière en we lossen dit gewoon zo op dat je het een andere nog een keertje komt doen, maar hij wil natuurlijk die data publiceren en dan kunnen er geen rare dingen tussen zitten. Maar als je echt op hem wilt wachten, dan ga ik hem voor je zoeken. Ik weet dat hij nu nog college geeft tot (supervisor kijkt op horloge/telefoon en zegt een tijd 30 minuten later) ... dus dan zou je hier op hem moeten wachten en dan moeten jullie het maar samen uitzoeken..’

Alsnog na vijf minuten komt experimentleider binnen en zegt ‘We kunnen anders net zo goed wel de laatste taak meteen doen, dus je mag even plaatsnemen achter de computer en dan start ik de taak. Je krijgt alle instructies vanzelf op het scherm, succes!’

16. Experimentleider komt terug de kamer in en vervolgt experiment ‘Het laatste deel van het onderzoek kunnen we nu alvast doen, dat is een computertaak. Dus als je hier plaats wilt nemen dan start ik de taak en krijg je alle instructies op het scherm, succes!’

17. Na de CIT komt de experimentleider binnen en geeft de motivatie-vragenlijst en geheugentest.

18. Daarna zal de supervisor mondeling de debrief doen en de vragenlijst laten invullen. Verder wordt de debrief ook meegegeven aan de proefpersoon. ‘Je snapt waarschijnlijk al dat het cruciaal is voor het onderzoek dat er niet bekend is wat we hier precies onderzoeken. Dus als andere mensen vragen wat we hier precies hebben gedaan, dan is het gewoon een experiment over samenwerken, goed? Bedankt voor het deelnemen en als je vragen hebt, kom alsjeblieft gewoon bij ons langs!’

(33)

Appendix C

Motivatievragenlijst Proefpersoon nummer:

Deze vragenlijst wordt door de onderzoekers gebruikt ter controle van de experimentele manipulatie. U wordt verzocht om zo eerlijk en gedetailleerd mogelijk te antwoorden.

1. Op een schaal van 1-5, waarbij 1 betekent "heel erg afgeleid" en 5 betekent "zeer geconcentreerd", hoe erg bent u erin geslaagd om gefocust op het computerscherm te blijven tijdens het experiment?

1 2 3 4 5

2. Op een schaal van 1-5, waarbij 1 betekent "helemaal niet betrokken” en 5 betekent "zeer betrokken", hoe erg was u betrokken bij het experiment?

1 2 3 4 5

3. Op een schaal van 1-5, waarbij 1 betekent "heel slecht geheugen" en 5 betekent "heel goed geheugen", hoe goed is uw geheugen voor de items van de algemene

kennisvragen die u aan het begin van het experiment heeft beantwoord?

1 2 3 4 5

4. Op een schaal van 1-5, waarbij 1 betekent "heel slecht geheugen" en 5 betekent "heel goed geheugen", hoe goed is uw geheugen voor de items die u moest leren voor de computertaak (sneeuwwitje en tennis)?

1 2 3 4 5

5. Op een schaal van 1-5, waarbij 1 betekent "helemaal niet mijn best" en 5 betekent "heel erg mijn best”, hoe erg deed u uw best om de juiste informatie te verbergen?

(34)

6. Heeft u een bepaalde strategie gebruikt om de test te verslaan? Zo ja, beschrijf deze strategie: _____________________________________________________________________ _____________________________________________________________________ _____________________________________________________________________ ________________________________ _____________________________________ _____________________________________________________________________ Appendix D Postexperiment Vragenlijst Naam: Datum:

We willen graag opnieuw weten hoe u terugkijkt op uw deelname aan het experiment. Daarom willen we u vragen om onderstaande vragenlijst in te vullen en antwoord te omcirkelen wat voor u van toepassing is.

1. Op een schaal van 1 tot en met 7, waarin 1 voor ‘zeer negatief’ en 7 voor ‘zeer positief’ staat,

wat is uw algehele ervaring van het experiment?

1 2 3 4 5 6 7

2. Op een schaal van 1 tot en met 7, waarin 1 voor ‘helemaal niet educatief’ en 7 voor ‘zeer educatief’ staat, wat vindt u van de educatieve waarde van het experiment?

1 2 3 4 5 6 7

3. Op een schaal van 1 tot en met 7, waarin 1 voor ‘helemaal niet gerechtvaardigd’ en 7 voor ‘zeer gerechtvaardigd’ staat, in hoeverre vindt u de deceptie met betrekking tot de ware aard van het experiment gerechtvaardigd?

1 2 3 4 5 6 7

4. Op een schaal van 1 tot en met 7, waarin 1 voor ‘zeer kleine bijdrage’ en 7 voor ‘zeer grote bijdrage’ staat, wat vindt u van de bijdrage van het huidige experiment aan de psychologie?

(35)

5. Op een schaal van 1 tot en met 7, waarin 1 voor ‘zeer weinig stress’ en 7 voor ‘extreme stress’ staat, in hoeverre heeft u stress ervaren tijdens het experiment?

1 2 3 4 5 6 7

Nogmaals hartelijk bedankt voor uw deelname.

Appendix E Tabel 1

Gemiddelde Reactietijd Probe en Irrelevante stimuli met Standaarddeviaties (tussen haakjes) per Categorie (en Totaal) en Bijbehorende Cohens d Score

Categorie Probe Irrelevant Cohens d

Prinsessen Woord 492.07 (42.51) 459.25 (33.16) .37 Prinsessen Beeld 478.76 (52.23) 450.22 (35.93) .41 Prinsessen Gemiddeld 485.42 454.74 .39 Sport Woord 457.13 (38.06) 445.09 (36.28) .15 Sport Beeld 461.97 (44.64) 460.17 (32.32) .02 Sport Gemiddeld 459.55 452.63 .09 Totaal 472.48 (38.40) 453.68 (32.86) .57

(36)

Tabel 2

Gemiddelde Score Motivatie en Standaarddeviaties op de Motivatie Vragenlijst per Item

Item Gemiddelde Standaarddeviatie

Mate van concentratie 3.53 1.02

1 = heel erg afgeleid 5 = zeer geconcentreerd

Mate van betrokkenheid 3.84 0.96

1 = helemaal niet betrokken 5 = zeer betrokken

Geheugen voor de items van

de algemene kennisvragen 4.11 0.66

1 = heel slecht geheugen 5 = heel goed geheugen Geheugen van de items van

de computertaak 4.11 0.94

1 = heel slecht geheugen 5 = heel goed geheugen Poging juiste informatie te

verbergen 4.37 0.60

1 = helemaal niet mijn best 5 = heel erg mijn best

(37)

Tabel 3

Gemiddelde Score Postexperiment Vragenlijst en Standaarddeviaties (tussen haakjes) per Item tijdens en na het Experiment (Follow-up)

Vragen Tijdens Experiment Follow-up

Algehele ervaring 5.26 (1.15) 5.22 (1.40)

1 = zeer negatief 7 = zeer positief

Educatieve waarde 5.37 (1.21) 5.67 (1.14)

1 = helemaal niet educatief 7 = zeer educatief

Deceptie gerechtvaardigd 6.11 (0.74) 5.89 (0.83)

1 = helemaal niet gerechtvaardigd 7 = zeer gerechtvaardigd

Bijdrage experiment aan psychologie 5.95 (0.78) 5.78 (0.94) 1 = zeer kleine bijdrage

7 = zeer grote bijdrage

Ervaren stress 3.34 (1.33) 3.22 (1.66)

1 = zeer weinig stress 7 = extreme stress

(38)

Tabel 4

Uitkomsten Paired-Samples t-test Postexperiment Vragenlijst per Item Tijdens en Na het Experiment (Follow-up), met t-waarde, bijbehorende Degrees of Freedom en

Significantielevel

Vragen t(df) = t-waarde, p = significantielevel

Algehele ervaring t(18) = 0.40, p = .695 Educatieve waarde t(18) = -0.68, p = .507 Deceptie gerechtvaardigd t(18) = 1.00, p = .331 Bijdrage experiment aan psychologie t(18) = 0.77, p = .454

(39)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Niet voor niets hecht hij veel waarde aan hogesnelheidslijnen als verbindende scha- kels tussen de opkomende megaregio’s, zodat mensen zich gemakkelijk kunnen bewegen tussen

Als we op het voetspoor van een groot politiek eco- noom uit de vorige eeuw opstijgen van bet abstracte naar het concrete beginnen we met de door de auteurs

Die slag van Rooilaagte (Tussen Graspan- en Enslinstasie) Onderwyl Generaal Prinsloo se .burgers die aftog blaas net Generaal de la Rey met sy Transvalers by

The observations of the Sanae, Hermanus, Potchefstroom, and Tsumeb neutron monitors are used to investigate this behavior in terms of propagation conditions due to solar activity,

The tool provides multiple means to realise, on a user’s regular mobile device, typical questions and tasks used in clinical practice to assess cognitive functioning.. Several

Using buried channel waveguides, whose intrinsic propagation losses are only 0.2 dB/cm, and optimizing the Er 3+ concentration and waveguide length to ~3 cm, for 500 mW of

(2003), in zijn onderzoek naar de invloed van (onder andere) individuele verschillen op het afleggen van valse bekentenissen dat hoe meer ‘compliant’ mensen waren, hoe eerder ze

Alana’s research examines the production of ethnicity and race within health research, policy, and care practices.. Specifically, she is interested in understanding how objects of