• No results found

'Hier, waar het land eindigt en de zee begint'. Over identiteit en life narratives in 20e-eeuws Portugal

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "'Hier, waar het land eindigt en de zee begint'. Over identiteit en life narratives in 20e-eeuws Portugal"

Copied!
111
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘Hier, waar het land eindigt en de zee begint…’ -

Luís Vaz de Camões, Canto III, Os Lusíadas

Over identiteit en life narratives in 20

e

-eeuws

Portugal

Masterscriptie Onderzoeksmaster Geschiedenis, Universiteit van Amsterdam 30 juni 2016 Begeleidend docent: dr. M.J.M. Rensen Tweede lezer: dr. G. Blok Aantal woorden: 33.217

(2)

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave ... 2 Inleiding ... 3 Identiteit en life narratives ... 8 De drie life narratives ... 11 Salazar, de Estado Novo en het Portugees zelfbeeld ... 19 Hoofdstuk 1: Autobiografisch schrijven ... 24 Levensverhalen in literatuurwetenschap, geschiedenis en sociale wetenschappen ... 24 Identiteit: narratief gevormd? ... 31 Narratief geheugen ... 35 Hoofdstuk 2: Geworteld in de geboortegrond ... 39 Tijd als structuur: de rode draad in een leven ... 39 Tijd als thema: de eeuwige tijd van de natuur versus de beperkte tijd van de mens ... 47 Welke tijd? ... 52 Hoofdstuk 3: Het onvrije vaderland ... 57 Weggaan om de waarde van thuis te ontdekken ... 57 De nationale taal: drager van de natie ... 62 Authentiek ik, authentiek Portugal ... 67 Verzet tegen de Estado Novo ... 73 De Anjerrevolutie: ruptuur of continuïteit? ... 78 Hoofdstuk 4: In de periferie van Europa ... 84 Portugal is geen klein land ... 84 Een wereld van boeken ... 86 Aan de rand van Europa ... 91 Conclusie ... 100 Bibliografie ... 106

(3)

Inleiding

Volgens Napoleon eindigde Europa bij de Pyreneeën.1 Ruim zevenhonderd jaar Moorse overheersing van het Iberisch schiereiland had volgens hem zulke diepe sporen nagelaten dat het radicaal verschilde van de rest van Europa. Tegenwoordig is de herinnering aan de Moorse overheersing naar de achtergrond verdreven en zullen weinig mensen het nog met hem eens zijn. Het is desalniettemin opvallend dat met name Portugal weinig aandacht krijgt in de context van Europese Studies. Het land ontbreekt in recente, grote overzichtsstudies, zoals in het zeer uitgebreide handboek van Leo Wessels en Toon Bosch, Nationalisme, naties en staten. Europa vanaf circa 1800 tot heden.2 Het is aan geen enkele Nederlandse universiteit meer mogelijk het Europese Portugees te studeren nadat de Universiteit Utrecht in 2012 besloot met het bachelorprogramma te stoppen3 – de Universiteit Leiden biedt wel een minor Braziliaans Portugees4 – en de meeste universiteitsbibliotheken bewaren hun Portugese collectie in het depot. Dit is niet omdat Portugal buiten Europa brede ontwikkelingen heeft gestaan, maar lijkt eerder te wijten aan een beperkte, op Noordwest-Europa gerichte invulling van wat ‘Europa’ en ‘Europees zijn’ inhoudt. Er zijn voorbeelden te over van Portugals verbondenheid met Europa, bijvoorbeeld in de literatuur. Helder Macedo onderstreept in een overzicht van de Portugese literatuurgeschiedenis dat de belangrijke schrijvers en dichters al vanaf de Middeleeuwen via hun werken met schrijvers van buiten Portugal in contact stonden.5 James M. Anderson onderschrijft in zijn History of Portugal, dat, met name in de 19e eeuw, de Portugese literatuur van hoge kwaliteit was en veel Engelse en Franse invloeden kende.6 Eça de Queirós is een goed voorbeeld van zo’n 19e-eeuwse,

kosmopolitische schrijver met veel kennis van de Engelse en Franse literatuur. Teresa 1 Paul Christopher Manuel, ‘Portuguese exceptionalism and the return to Europe. The April 25, 1974 coup and democratization (1974 – 2010),’ in: Laura C. Ferreira-Pereira ed., Portugal in the European Union. Assessing twenty-five years of integration experience, London: Routledge 2014, p. 15 2 Leo H.M. Wessels & Toon Bosch eds., Nationalisme, naties en statie. Europa vanaf circa 1800 tot heden, Nijmegen: Van Tilt 2015 (2e druk). 3 Bart Funnekotter, ‘Utrecht schrapt ‘kleine’ studies’, in: NRC Handelsblad, 31 januari 2012, http://www.nrc.nl/nieuws/2012/01/31/utrecht-schrapt-kleine-studies. 4 Zie de online-studiegids op www.studiegids.leidenuniv.nl. 5 Helder Macedo, ‘Eight Centuries of Portuguese Literature: An Overview’, in: Stephen Parkinson, Cláudia Pazos Alonso and T.F. Earle, A Companion to Portuguese Literature, Woodbridge: Tamesis 2009, pp. 1 – 24. 6 James M. Anderson, The History of Portugal, Westwood: Greenwood Press 2000, p. 9.

(4)

Pinto Coelho noemt hem ‘a European writer’.7 Joep Leerssen haalt in National Thought

in Europe8 geregeld Portugese schrijvers aan om zijn argumenten te illustreren.

Wat betreft de ‘typisch Europese’ moderne natiestaat en overzeese koloniën was

Portugal een pionier.9 Volgens José Manuel Sobral was er in de 12e eeuw al sprake van

een nationaal bewustzijn. Het epos van Luís de Camões, Os Lusíadas, bezong in 1572 al de kwaliteiten van Portugal en het Portugese volk10 en zette daarmee de eerste aanzet tot de ontwikkeling van een nationaal zelfbeeld.11 De grenzen van Portugal in 1249 zijn vrijwel identiek aan de grenzen van nu, en vanaf de 16e eeuw was het Portugees een aparte taal die, ook toen al, bijna overal in het land gesproken werd.12 Portugal was ook het eerste Europese land dat zijn lokale taal tot officiële landstaal bevorderde.13 Ondanks deze duidelijkheid van de grenzen en de dominantie van het Portugees was vanaf de 19e eeuw de invloed te merken van het nationalisme dat overal in Europa tot ontwikkeling kwam. Net als in menig ander Europees land richtte de geschiedschrijving zich op de glorificatie van de natie en net als in menig ander Europees land werd hiervoor teruggegrepen op heroïsche gebeurtenissen en literaire grootheden uit het verleden in een poging het nationaal bewustzijn en de nationale saamhorigheid te vergroten.14 De drang hiertoe kwam niet voort uit een vermeende dreiging van binnenlandse separatistische bewegingen, maar vanuit een vermeende 7 Teresa Pinto Coelho, ‘Eça de Queirós: A European Writer’, in: Parkinson, Pazos Alonso and Earle, A Companion to Portuguese Literature, pp. 131 – 143. 8 Joep Leerssen, National Thought in Europa, Amsterdam: Amsterdam University Press 2008 (2e druk). 9 David Birmingham, A Concise History of Portugal, Cambridge: Cambridge University Press 1993, pp. 1 – 2. 10 José Manuel Sobral, ‘A formação das nações e o nacionalismo: os paradigmas explicativos e o caso português’, in: Análise Social, nr. 165 (2003), pp. 1108 – 1109. 11 Simon Kuin, ‘Portuguese’, in: Manfred Beller and Joep Leerssen, Imagology. The cultural construction and literary representation of national characters. A critical survey, Amsterdam: Rodopi 2007, p. 220. 12 Angel Smith and Clare Mar-Molinero, ‘The Myths and Realities of Nation-Building in the Iberian Peninsula’, in: Clare Mar-Malinero & Angel Smith eds., Nationalism and the Nation in the Iberian Peninsula. Competing and Conflicting Identities, Oxford: Berg 1996, p. 2. 13 Barry Hatton, The Portuguese. A Modern History, Northampton: Interlink Books 2011, p. 6. 14 Zie bijvoorbeeld: AbdoolKarim A. Vakil, ‘Nationalising Cultural Politics: Representations of the Portuguese ‘Discoveries’ and the Rhetoric of Identitarianism, 1880 – 1926,’ en: Alan Freeland, ‘The People and the Poet: Portuguese National Identity and the Camões Tercentenary (1880)’, in: Mar-Malinero & Smith eds., Nationalism and the Nation in the Iberian Peninsula, pp. 33 – 52 en pp. 53 – 67.

(5)

dreiging van buiten, vanuit het veel grotere Spanje en vanuit het economisch sterkere West-Europa.15

De Portugezen grepen voor het versterken van de nationale identiteit vooral terug op de 15e en 16e eeuw, de glorieuze periode van de ontdekkingsreizigers en de

periode waarin Camões het nationale stichtingsepos schreef. Het werd gezien als Portugals gouden tijd: het land heerste in alle werelddelen en van verval was nog geen sprake. De Atlantische oriëntatie van Portugal werd met het oproepen van dit beeld benadrukt, net als de verbindende rol van de zee, waar nog altijd elke Portugees op minder dan 200 kilometer van woont.16 Ook Camões definieerde Portugal aan de hand van de ligging naast de zee. De titel van deze scriptie is eraan ontleend: ‘Hier, waar het land eindigt en de zee begint…’.17 In het Portugees cultureel geheugen zingt de vergelijking door. Hij siert onder andere het monument bij Cabo da Roca, het meest westelijke punt van het Europese vasteland. Deze kaap ligt niet ver van Lissabon en wordt in vrijwel elke reisgids als niet te missen attractie genoemd. In 1910 werd Portugal een Republiek, die net als de meeste eerste Republikeinse pogingen in Europa politiek erg instabiel was. Het volk was ontevreden en op 28 mei 1926 vond een militaire staatsgreep plaats. Ook dit was niet ongebruikelijk in de naoorlogse jaren 1920, denk bijvoorbeeld aan Mussolini’s staatsgreep in Italië. De militaire dictatuur die in Portugal ontstond, de Ditadura Nacional, kon de zwakke economische situatie van Portugal niet verbeteren en António de Oliveira Salazar (1889 – 1970), economieprofessor in Coimbra, werd daarom gevraagd om orde op zaken te stellen. Hij stond uiteindelijk tot zijn dood aan het hoofd van een autoritair, fascistisch geïnspireerd regime, de Estado Novo (Nieuwe Staat). Net als veel andere Europese landen kreeg het regime te maken met onafhankelijkheidsopstanden in de koloniën en met steeds verdergaande Europese en mondiale samenwerking. Vanaf de oprichting was Portugal bij de NAVO en de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA / EFTA) betrokken. De Estado Novo eindigde met de Anjerrevolutie op 25 april 1974, vier jaar na Salazars dood. Toetreding tot de Europese Unie vond plaats in 1986. 15 Smith and Mar-Molinero, ‘The Myths and Realities of Nation-Building in the Iberian Peninsula’, in: Mar-Malinero & Smith eds., Nationalism and the Nation in the Iberian Peninsula, p. 11. 16 Hatton, The Portuguese, pp. 28 – 33. 17 Het originele citaat: ‘Aqui, onde a terra se acaba e o mar começa…’

(6)

We kunnen lang discussiëren over de vraag wat Europa precies is en waar de grenzen liggen, maar één ding is op basis van het bovenstaande duidelijk: Portugal maakt er onderdeel van uit. Toch blijft Portugal zoals gezegd in veel academisch onderzoek onderbelicht en wordt het Portugese perspectief bij de invulling van wat ‘Europa’ en ‘Europees zijn’ is nauwelijks meegenomen. Met deze scriptie wil ik daar verandering in brengen. Ik zal hierin onderzoeken hoe drie Portugese auteurs uit de 20e eeuw – Miguel Torga, José Saramago en Maria Filomena Mónica – hun identiteit vormgeven in hun gepubliceerde levensverhaal. Ik ben in het bijzonder geïnteresseerd of en hoe zij hun verbondenheid met Portugal en met Europa beschrijven en waar ‘Portugal’ en ‘Europa’ voor hen voor staan. Ook de verbondenheid met de regio komt aan bod, en de manier waarop deze drie identiteiten zich tot elkaar verhouden. Versterken regionale, nationale en Europese identiteiten elkaar of staan ze op gespannen voet? Kennis over regionale, nationale en Europese identiteiten ten tijde van Salazar en in de periode daarna is allereerst historisch waardevol, omdat het ons meer leert over de Estado Novo en de Anjerrevolutie. Politiek gezien is de Anjerrevolutie een radicale omwenteling geweest, maar is dit daadwerkelijk als grote historische breuk ervaren? De invloed van politieke omwentelingen op het dagelijks leven van mensen kan gemakkelijk worden overschat, waardoor continue processen minder zichtbaar zijn. Levensverhalen en ooggetuigenverslagen kunnen helpen de continuïteit weer naar voren te halen. Ze tonen hoe individuen historische gebeurtenissen hebben ervaren en hoe ze zichzelf in verhouding tot de geschiedenis zien. Ten tweede is kennis over de Portugese invulling van ‘Europa’ conceptueel waardevol. Het laat zien dat ‘Europa’ en Europese identiteit op verschillende manieren kan worden beleefd en kan zo bijdragen aan een bredere, completere invulling van het begrip. Ook kennis over de verhouding tussen de verschillende spatiale identiteiten is conceptueel waardevol. Identiteit is een complex en actueel begrip, dat vaak wordt versimpeld en voor uiteenlopende politieke doeleinden wordt ingezet. Een helder beeld van de complexe, soms zelfs tegenstrijdige verhouding tussen verschillende identiteiten zal de discussie ten goede komen. Het is goed mogelijk dat mijn bevindingen ook buiten Portugal toepasbaar zijn. Elk Europees land heeft immers met regionale, nationale en Europese identiteiten te maken.

(7)

Ik baseer mijn onderzoek op gepubliceerde life narratives. Sidonie Smith en Julia Watson gebruiken de term life narrative voor alle vormen van zelfrepresentatie die het leven van de maker als onderwerp hebben.18 Life narrative verwijst niet alleen naar geschreven teksten, maar ook naar zelfrepresentatie in andere media. De term is breder toepasbaar dan ‘autobiografie’ en geniet daarom mijn voorkeur.19 Life narratives zijn zeer interessant voor onderzoek naar identiteit, omdat ze het ik van de maker en de vorming daarvan centraal stellen. Life narratives zijn daardoor identiteitsconstructies, in de meeste gevallen weloverwogen identiteitsconstructies. Gepubliceerde life narratives zijn bovendien tegelijkertijd actieve identiteitsvormers. Ze bieden anderen een model dat omarmd of verworpen kan worden. Life narratives worden opmerkelijk genoeg niet veel als bron gebruikt in het onderzoek naar nationale en Europese identiteiten. Ik hoop te laten zien dat hier veel mogelijkheden liggen. Uit deze scriptie zal blijken dat de drie auteurs zich als Portugees en als Europees presenteren. Zij zien Europa voornamelijk als een culturele entiteit waardoor Portugal wordt beïnvloed en waar Portugal een (perifere) plaats in heeft. De verhouding tussen nationale en Europese identiteit is echter complex. De natie is niet altijd een vanzelfsprekend onderdeel van Europa. De ene keer gaat Portugal op natuurlijke wijze op in een groter, overstijgend Europa; de andere keer fungeert Europa als de Ander waartegen de natie zich afzet. De perifere ligging van Portugal en de economische achterstand op de rest van West-Europa zijn belangrijke factoren in het ontstaan van deze complexe verhouding. De verhouding tussen regionale en nationale identiteit is wat dat betreft minder complex. De regio gaat gemakkelijk op in de natie en de twee identiteiten versterken elkaar. De verbondenheid met de geboorteregio wordt zo mogelijk nog sterker gevoeld dan de verbondenheid met het vaderland. Hierbij vormt de regio echter geen Ander, maar staat het voor Portugal in het klein, waarvoor een natuurlijke liefde wordt gevoeld. Zoals Anne-Marie Thiesse voor Frankrijk heeft aan getoond in Ils apprenaient la France,20 een studie naar de plaats die Franse regio’s innemen in het Republikeins 18 Sidonie Smith and Julia Watson, Reading Autobiography. A Guide for Interpreting Life Narratives. Second Edition, Minneapolis: University of Minnesota Press 2010, p. 4. 19 De problemen en beperkingen van de term ‘autobiografie’ zal ik verder bespreken in ‘Hoofdstuk 1: Autobiografisch schrijven’. 20 Anne-Marie Thiesse, Ils apprenaient la France. L’exaltation des régions dans le discours patriotique, Paris: Éditions de la Maison des sciences de l’homme 1997.

(8)

patriottistisch discours, wordt deze ‘natuurlijke’ liefde regelmatig actief ingezet om een ‘abstractere’ liefde voor het vaderland te bewerkstelligen. In het vervolg van deze inleiding sta ik eerst uitgebreider stil bij ‘identiteit’, het kernconcept van mijn scriptie, en bij life narratives, mijn belangrijkste bron. Vervolgens introduceer ik de drie centrale auteurs en de werken die ik zal analyseren. Tot slot beschrijf ik kort Salazars Estado Novo en de bestaande Portugese zelfbeelden. We zullen in de analyse zien dat het regime voor de auteurs in eerste instantie vooral een decor vormde. Later verzetten alle drie de auteurs zich er in meer en mindere mate tegen, en wordt het een bepalende factor in hun leven. Identiteit en life narratives ‘Identiteit’, ‘nationale identiteit’ en ‘Europese identiteit’ zijn kernconcepten in mijn onderzoek, maar zijn niet gemakkelijk te definiëren. Wat is het precies, hoe wordt het gevormd, hoe ontwikkelt het zich in de loop van een leven? Het is opvallend dat ‘identiteit’ zowel associaties oproept met eigenheid en uniekheid, als met gemeenschappelijkheid. Denk voor het individualistische gebruik bijvoorbeeld aan ‘het belang van een eigen identiteit’, ‘identiteitsvorming’ of, als dat laatste problematisch is, aan ‘identiteitsstoornis’. Het gemeenschappelijke karakter komt uiteraard naar voren in termen als ‘nationale identiteit’ of ‘genderidentiteit’. Bij deze begrippen gaat het niet meer om de eigenheid van het individu, maar om de gemeenschappelijke kenmerken die individuen tot een groep maken. ‘Identiteit’ bevat, licht verbasterd, het Latijnse woord ‘idem’, dat ‘hetzelfde’ of ‘gelijk’ betekent. Wat precies waaraan gelijk is, verschilt bij de twee verschillende gebruiken van ‘identiteit’. In het eerste, individualistische geval is de gelijkenis temporeel en binnen één persoon: ik ben (grotendeels) gelijk aan de ik van gisteren en zal (grotendeels) gelijk zijn aan de ik van morgen. In het tweede geval overstijgt de gelijkenis het individu: ik ben (grotendeels/gedeeltelijk) gelijk aan haar, hiernaast me, en aan hem, daar verderop. Op basis waarvan de gelijkenis verondersteld wordt, blijkt uit het voorvoegsel. ‘Nationale identiteit’ verwacht overeenkomsten op basis van nationaal typische kenmerken, ‘genderidentiteit’ op basis van gender typische kenmerken, et cetera. Het is dan ook niet verwonderlijk dat als het op deze manier gebruikt wordt, ‘identiteit’ wordt gekoppeld aan een ander woord. ‘Gelijk zijn’ impliceert dat er ook mensen anders, niet-gelijk zijn: de Ander. Bij de vorming van identiteit is een Ander nodig om tegen af te zetten. Op individualistisch

(9)

niveau is de Ander elk ander individu, op groepsniveau is de Ander een andere groep. Niet iedereen voelt de gelijkenis met elkaar en het anders-zijn van de Ander in dezelfde mate. Dit hangt af van hoe sterk iemand zich met anderen identificeert. Zoals Michael Bruter heeft aangetoond zijn sommige mensen strong identifiers en andere mensen weak identifiers. Dit betekent dat mensen die een sterke regionale verbondenheid voelen in veel gevallen ook een sterke nationale verbondenheid voelen. De twee identiteiten belemmeren elkaar niet, maar versterken elkaar juist.21 Mensen beschikken over multiple identities, meerdere identiteiten, die conflicterend kunnen zijn of elkaar versterken. Met behulp van life narratives is te analyseren hoe de verschillende identiteiten van een individu zich tot elkaar verhouden. Zoals gezegd zijn life narratives te zien als identiteitsconstructies. Een life narrative toont hoe een persoon de wereld ziet en hoe hij of zij zichzelf in de wereld ziet. Het geeft inzicht in identiteit op individueel niveau omdat de ontwikkeling van het ik door de tijd beschreven wordt. Het geeft eveneens inzicht in identiteit op groepsniveau omdat het individu met bepaalde groepen verbondenheid voelt en zich tegen andere groepen afzet. Het wetenschappelijk onderzoek naar identiteit vindt in verschillende academische disciplines plaats en life narratives vormen een mooie bron voor interdisciplinair onderzoek, zoals ik in mijn onderzoek zal laten zien. Hieronder zet ik kort de redenen uiteen waarom life narratives voor meerdere disciplines interessant zijn. De theorieën uit de literatuurwetenschap, de geschiedwetenschap en de sociale wetenschappen waar ik in mijn onderzoek gebruik van zal maken, licht ik in hoofdstuk 1 nader toe. Voor literatuurwetenschappers zijn geschreven life narratives interessant omdat ze, net als een roman, een plot en een setting hebben, er dialogen plaatsvinden en er karaktertekening van de personages is.22 Ze behoren echter niet tot de fictionele genres. Een life narrative doet een poging de wereld te beschrijven zoals die is, of is geweest. Een life narrative is echter ook geen geschiedkundig verslag; daarvoor is de getoonde waarheid te subjectief gekleurd. Kennis van literaire theorie is voor de analyse noodzakelijk, maar dat betekent niet dat het onderzoek beperkt moet blijven tot de literatuurwetenschappen. Ook voor historici bieden life narratives een unieke kijk in de 21 Michael Bruter, Citizens of Europe? The Emergence of a Mass European Identity, Basingstoke: Palgrave Macmillan 2005, pp. 15 – 17. 22 Smith en Watson, Reading Autobiography, pp. 9 – 10.

(10)

persoonlijke belevingswereld van individuen. Ze kunnen helpen meer grip te krijgen op historische gebeurtenissen. Vanaf halverwege de 20e eeuw zijn life narratives bijvoorbeeld ingezet om gemarginaliseerde stemmen te laten horen – denk aan vrouwen, arbeiders of migranten.23 Mijn motivatie is in zekere zin ook emancipatoir: ik vind dat de Portugese stem een plaats in het Europese debat verdient. Ik pretendeer echter niet dat de identiteitsbeleving van Torga, Saramago en Mónica representatief is voor de volledige Portugese bevolking. Integendeel, in meerdere opzichten behoorden en behoren zij tot de elite. Ze zijn daardoor alles behalve representatief. Hun life narratives zijn echter gepubliceerd en hebben daardoor een actieve, identiteitsvormende component verkregen: ze presenteren en creëren culturele modellen waarlangs identiteit gevormd kan worden. Een voorbeeld van een cultureel model zien we in Irish Autiobiography. Stories of Self in the Narrative of a Nation.24 Specialiste in Ierse literatuur Claire Lynch bestudeert hierin een aantal Ierse autobiografieën. Zij concludeert dat de meeste autobiografieën een ontwikkeling van het ik beschrijven die vergelijkbaar is met de ontwikkeling van de natie. Het volwassen worden van de auteur wordt naast het volwassen – onafhankelijk – worden van Ierland geplaatst.25 Dit is natuurlijk enkel mogelijk voor de auteurs wiens levensloop inderdaad min of meer parallel liep aan de onafhankelijkheidsstrijd, maar het blijft een interessante observatie, die ook van waarde is voor onderzoek naar autobiografieën in andere landen. De persoonlijke tijd en de historische tijd worden aan elkaar gekoppeld; historische gebeurtenissen en persoonlijke gebeurtenissen geven elkaar over en weer betekenis. Bij Lynch zien we goed de twee invullingen van identiteit terug, de individualistische invulling en de groepsinvulling. Zij stelt dat het schrijven van een autobiografie de auteur de mogelijk biedt om de eigen identiteit te evalueren aan de hand van een overstijgende groepsidentiteit. In haar studie was deze groepsidentiteit de Ierse nationale identiteit – vanwege de conflictueuze geschiedenis geen makkelijk in te vullen begrip – maar het kan natuurlijk ook een andere groepsidentiteit zijn. De 23 Mary Jo Maynes, Jennifer L. Pierce, Barbara Laslett, Telling Stories. The Use of Personal Narratives in the Social Sciences and History, Ithaca: Cornell University Press 2008, p. 6. 24 Claire Lynch, Irish Autobiography. Stories of Self in the Narrative of a Nation, Oxford: Peter Lang 2009. 25 Ibidem, p. 182.

(11)

belangrijkste focus van een autobiografie is meestal de individualistische identiteit en de daaraan gekoppelde vraag ‘Wie ben ik?’, maar die vraag kan worden uitgebreid tot ‘Wie ben ik in relatie tot de groep (of groepen) om mij heen?’26 Deze persoonlijk evaluatie van de verhouding tot de groepsidentiteit laat zien dat er ook binnen groepsidentiteiten variatie bestaat. Steven V. Hunsaker komt op basis van zijn onderzoek naar autobiografieën in Noord- en Zuid-Amerika tot eenzelfde conclusie. Hij meent dat autobiografieën bijdragen aan de pluriformiteit van de samenleving, omdat ze ruimte scheppen voor een eigen invulling van de groepsidentiteit.27 Hunsakers conclusie vind ik te snel en te stellig, maar ik ben met hem eens dat autobiografieën inderdaad ruimte bieden voor een persoonlijke invulling van een groepsidentiteit. Dit zal ook uit mijn analyse blijken. Saramago, Torga en Mónica beelden zich Portugal niet op dezelfde manier in. Ze leggen persoonlijke accenten, die soms onderling vergelijkbaar zijn, soms niet. Er zijn parallellen te trekken tussen de ontwikkeling van het subject en de ontwikkeling van het land: de persoonlijke zoektocht naar vrijheid van Torga kan bijvoorbeeld gekoppeld worden aan de zoektocht naar vrijheid van het land. Geen van de auteurs maakt echter een expliciete koppeling en ik zal dan ook geen brede conclusies kunnen trekken zoals Lynch dat doet. Daarvoor is de opzet van mijn onderzoek te beperkt. Ik hoop vooral een aantal terugkerende elementen in de Portugese autobiografieën te laten zien en, wie weet, te inspireren tot een verdergaand, grootschaliger onderzoek. De drie life narratives Mijn onderzoek is gebaseerd op drie Portugese life narratives: Bij de selectie van de werken heb ik allereerst gekeken naar de levensloop van de auteurs. Om goed te kunnen bestuderen hoe de overgang van de autoritaire Estado Novo naar democratie is ervaren, zocht ik auteurs die de Estado Novo, de Anjerrevolutie en de democratisering van Portugal bewust hebben meegemaakt en bij voorkeur ook hebben beschreven in hun boek. Ten tweede heb ik gekeken naar het mogelijke bereik van de werken. Ik gaf de voorkeur aan vooraanstaande en invloedrijke auteurs met een groot lezerspubliek, zodat de werken ook actief identiteitsvormend konden zijn. Het bereik binnen Portugal was hierbij zeer belangrijk, het bereik buiten Portugal minder. Tot slot heb ik bekeken 26 Lynch, Irish Autobiography, pp. 2 – 4. 27 Steven V. Hunsaker, Autobiography and National Identity in the America’s, Charlottesville: University Press of Virginia 1999, p. 132.

(12)

of de auteurs zich in verder werk met thema’s als identiteit en Europa hebben

beziggehouden. Op basis van deze criteria heb ik uiteindelijk gekozen voor A Criação do

Mundo van Miguel Torga28, As Pequenas Memórias van José Saramago29 en Bilhete de

Identidade van Maria Filomena Mónica.30 Miguel Torga (1907 – 1995) is het pseudoniem van Adolfo Correia da Rocha, een bekende Portugese schrijver en dichter. Zijn A Criação do Mundo (vertaling: De schepping van de wereld), bestaat uit zes delen, die vernoemd zijn naar de zes dagen van de schepping van de aarde. De eerste twee delen of dagen (Os Dois Primeiros Dias, vertaling: De eerste twee dagen) zijn tegelijk gepubliceerd en dateren uit 1937. Daarna volgden in 1938 O Terceiro Dia da Criação do Mundo (vertaling: De derde dag van de schepping van de wereld) en in 1939 O Quarto Dia da Criação do Mundo (vertaling: De vierde dag van de schepping van de wereld). Dit deel werd door het Salazar-regime verboden en Torga belandde erdoor enkele maanden in de gevangenis. O Quinta Dia da Criação do Mundo (vertaling: De vijfde dag van de schepping van de wereld), dat over zijn gevangenschap gaat, werd na de Anjerrevolutie gepubliceerd, in 1974. Het laatste deel, O Sexto Dia da Criação do Mundo (vertaling: De zesde dag van de schepping van de wereld), verscheen in 1981.31 Een afsluitende, beschouwende rustdag ontbreekt. Volgens Clara Crabbé Rocha, literatuurwetenschapster en dochter van Torga, was Torga van plan O Sétimo Dia te schrijven, als sluitsteen van zijn zoektocht naar het ‘ik’, maar is dit hem nooit gelukt.32 Zijn autobiografische schepping blijft hierdoor ongewild incompleet en imperfect. 28 Miguel Torga, A Criação do Mundo, Os Dois Primeiros Dias, Coimbra: Edições do autor 1937; Miguel Torga, A Criação do Mundo, O Terceiro Dia, Coimbra: Edições do autor 1938; Miguel Torga, A Criação do Mundo, O Quarto Dia, Coimbra: Edições do autor 1939; Miguel Torga, A Criação do Mundo, O Quinto Dia, Coimbra: Edições do autor 1974; Miguel Torga, A Criação do Mundo, O Sexto Dia, Coimbra: Edições do autor 1981. Engelse vertaling: Miguel Torga, The Creation of the World, Manchester: Carcanet 2000. Het boek is niet in het Nederlands vertaald. 29 José Saramago, As Pequenas Memórias, Alfragide: Editorial Caminho 2006. Nederlandse vertaling: José Saramago, Kleine herinneringen, Amsterdam: Meulenhoff 2007. 30 Maria Filomena Mónica, Bilhete de Identidade. Memórias 1943 – 1976, Lisboa: Alêtheia Editores 2005. 31 In het vervolg zal ik in verkorte vorm naar de afzonderlijke delen verwijzen: O Primeiro Dia, O Segundo Dia, O Terceiro Dia, et cetera. 32 Clara Crabbé Rocha, ‘O Diário de Miguel Torga: « Et si, de fortune, vous fichez votre pensée a vouloir prendre son estre… »’, in: M. Fátima Viegas Brauer- Figueiredo & Karin Hopfe eds., Metamorfoses do Eu: O Diário e outros Géneros Autobiográficos na Literatura

(13)

Torga werd geboren in de noordoostelijke, landelijke regio Trás-os-Montes (zie ook afbeelding 1) in een arm gezin. Hij was een van Portugals grootste auteurs van de 20e eeuw en won in 1989 de eerste Prémio Camões, de belangrijkste prijs voor Portugeestalige literatuur. Hij was eind jaren 1920 betrokken bij het literaire tijdschrift Presença dat een nieuwe impuls aan het Modernisme gaf en dat zorgde voor de introductie van auteurs als Marcel Proust, André Gide en Luigi Pirandello in Portugal.33 Zijn werk is niet in het Nederlands vertaald, maar wel in onder andere het Engels en het Frans. In Torga’s poëzie en verhalen speelde zijn geboorteregio een grote rol en ook uit mijn analyse zal blijken dat hij hier een sterke de verbondenheid mee voelde. Die verbondenheid is eveneens terug te zien in zijn pseudoniem. Torga is een heideplant die in Trás-os-Montes veel voorkomt. Middels de voornaam Miguel verbond Torga zich aan twee grote schrijvers van het Iberisch Schiereiland: Miguel de Cervantes, de auteur van Portuguesa do Século XX, Frankfurt am Main: Verlag Teo Ferrer de Mesquita 2002, p. 226. 33 Phillip Rothwell, ‘Narrative and Drama during the Dictatorship’, in: Parkinson, Pazos Alonso and Earle, A Companion to Portuguese Literature, p. 160.

(14)

Don Quixote, en Miguel de Unanumo, die zich tegen Franco verzette tijdens de Spaanse Burgeroorlog.34 Dat deze auteurs Spaans en niet Portugees zijn, geeft aan dat Torga ook met Spanje een sterke culturele verbondenheid voelde. Torga wilde zijn werk niet expliciet autobiografisch noemen – hij laat de keuze aan de lezer. In de inleiding op de gebundelde Engelse uitgave schrijft hij ervan overtuigd te zijn dat iedereen de wereld op zijn of haar eigen subjectieve manier ziet: ‘We scheppen allemaal de wereld naar onze eigen maatstaf. (…) We scheppen het in ons eigen bewustzijn, door elke toevalligheid, gebeurtenis of gedrag de intellectuele of emotionele betekenis te geven waar onze hersenen en gevoeligheden toe in staat zijn. Als gevolg hiervan zijn er net zo veel werelden als er schepselen zijn.’35 De ik-verteller krijgt geen naam, waardoor het boek strikt genomen geen autobiografie is. Volgens het principe van het autobiografisch pact van literatuurwetenschapper Philippe Lejeune moeten bij een autobiografie auteur, verteller en protagonist namelijk expliciet samenvallen. In hoofdstuk 1 ga ik hier verder op in. In de analyse zal ik voor de nauwkeurigheid dan ook spreken van de verteller of de protagonist en niet over Torga. Het boek volgt nauwkeurig Torga’s levensloop, maar sommige namen zijn veranderd. Als geboortedorp wordt niet São Martinho da Anta aangevoerd, maar het nabijgelegen Agarez. Ook literaire tijdschriften waarbij hij betrokken was krijgen een andere naam, en zijn Belgische vrouw noemt hij bij haar tweede naam, Jeanne. Vera Dietzel ziet deze verschillen als grapjes van de auteur of als een poging de beschreven mensen te beschermen.36 Zoals op basis van de titel al te verwachten is, bevat het boek veel religieuze verwijzingen en parallellen. Zo wordt de protagonist aan het begin van zijn tienerjaren verjaagd uit zijn paradijs, geboortedorp Agarez, en wordt hij op zijn 33e figuurlijk gekruisigd doordat hij in de gevangenis belandt. God is daarentegen niet sterk 34 Vera Lúcia Dietzel, ‘As viagens do narrador-personagem em A Criação do Mundo de Miguel Torga, in: Mimesis, nr. 1 (2001), p. 8. 35 Torga, The Creation of the World, ongenummerde pagina (‘preface’). Origineel: ‘We all create the world to our measure. (…) We create it in our own consciousness, giving each accident, event or behaviour the intellectual or emotional meaning allowed by our minds or sensitivities. As a result there are as many worlds as there are creatures.’ 36 Dietzel, ‘As viagens do narrador-personagem em A Criação do Mundo de Miguel Torga, p. 9.

(15)

aanwezig. Het is de mens die centraal staat en die de wereld schept.37 In elk deel wordt het karakter van de protagonist, en dus de manier waarop de protagonist de wereld ziet, verder gevormd. Het tweede life narrative is van José Saramago (1922 – 2010). Hij is waarschijnlijk Portugals bekendste auteur en kreeg in 1998 als eerste – en tot nu toe enige – Portugees de Nobelprijs voor de Literatuur toegekend. Hij was communist, atheïst en sterk geëngageerd. Na de publicatie van zijn roman O Evangelho Segundo Jesus Cristo (1991) kwam hij in botsing met de katholieke kerk en de Portugese regering, die weigerde de roman voor te dragen voor de Aristeionprijs, een Europese literatuurprijs.38 Hij verhuisde naar Lanzarote, samen met zijn Spaanse vrouw, en daar is hij ook gestorven. Vrijwel al zijn romans spelen zich in Portugal af en zeker in zijn latere werk zijn identiteit en de relatie tot de Ander belangrijke thema’s. Het grootste deel van zijn oeuvre is in het Nederlands vertaald. Memorial do Convento (1982, vertaald als Memoriaal van het klooster) was zijn eerste grote internationale succes en gaat over de bouw van een groot klooster onder Koning João V (1689 – 1750). 39 In A Jangada de Pedra (1986, vertaald als Het stenen vlot) thematiseert Saramago de verbondenheid van Portugal met Spanje en met de rest van Europa. In deze roman scheurt het Iberisch Schiereiland af van de rest van Europa en drijft het weg. De verbondenheid met Spanje lijkt dus vanzelfsprekender dan de verbondenheid met Europa; een gedachte die we in de analyse terug zullen zien komen. As Pequenas Memórias verscheen in 2006 en handelt over zijn jeugdjaren. Een autobiografie over zijn hele leven bleek een te groot project. In het boek haalt hij herinneringen op aan de eerste vijftien jaar van zijn leven, die samenvallen met de militaire staatsgreep en de consolidering van de macht van Salazar. De Nederlandse vertaling, Kleine herinneringen, verscheen in 2007. Ik zal deze vertaling van Harrie Lemmens aanhouden in de citaten. De verteller is de Saramago uit 2006, een ouder persoon die terugkijkt op zijn leven. Het autobiografisch pact wordt gerespecteerd: de ik-persoon heeft dezelfde naam als de auteur en een aantal verifieerbare feiten als 37 Dietzel, ‘As viagens do narrador-personagem em A Criação do Mundo de Miguel Torga, pp. 10 – 13. 38 Julia L. Ortiz-Griffin and William D. Griffin, Spain & Portugal Today, New York: Peter Lang 2003, p. 194. 39 Mark Sabine and Claire Williams, ‘Writing after the Dictatorship’, in: Parkinson, Pazos Alonso and Earle, A Companion to Portuguese Literature, p. 182 en p. 194.

(16)

geboortedatum en geboorteplaats komen overeen. Saramago schrijft beschouwend over zijn jonge ik en wijst regelmatig vooruit naar wat in het leven nog komen gaat, maar in het boek niet zal worden behandeld. Hij vertelt zijn herinneringen niet chronologisch. Hij schrijft associatief, op basis van herinneringen aan mensen en plaatsen die genoemd worden. Zijn precieze geboortedatum en de anekdote die daaraan gekoppeld is – zijn geboortedatum is twee dagen verlaat om aan een boete te ontkomen – wordt bijvoorbeeld pas op een derde van het verhaal verteld. De familie van Saramago was arm. In het boek komen de standenverschillen in de maatschappij sterk naar voren. Saramago sloot zich in 1969 aan bij de toen nog verboden Communistische Partij40 en bleef op latere leeftijd het communistische gedachtegoed trouw, wat de aandacht voor zijn bescheiden afkomst en de grote sociaal-economische verschillen tussen mensen misschien verklaart. Toen hij twee was, verhuisden hij met zijn ouders en zijn oudere broer naar Lissabon, omdat zijn vader bij de politie ging werken. Toch speelt zijn geboorteplaats Azinhaga, ongeveer 100 kilometer ten noorden van Lissabon (zie afbeelding 1 op pagina 13), een belangrijke rol in het boek. Zijn grootouders van moederskant blijven er wonen en hij brengt veel vakanties bij hen door. Aan de landelijke omgeving van het dorp besteedt Saramago veel aandacht. Hier liggen zijn wortels, ondanks zijn vroege verhuizing. Het derde en laatste life narrative is van sociologe Maria Filomena Mónica (1943), een van Portugals bekendste intellectuelen en een voorvechter van vrouwenrechten. Ze is gepromoveerd op een onderzoek naar het onderwijs in de Estado Novo en ze schrijft columns in verschillende landelijke bladen. Ze heeft meerdere autobiografische werken gepubliceerd, waaronder recentelijk A Minha Europa (2015, vertaling: Mijn Europa), met verslagen van haar reizen door Europa. Dit boek zal ik in hoofdstuk 4 bespreken. Haar herinneringen aan haar jeugd en aan de Anjerrevolutie beschrijft ze in Bilhete de Identidade (vertaling: Identiteitsbewijs). Het is een klassieke autobiografie die in 2005 verscheen en niet in andere talen is vertaald. Mónica beschrijft erin de periode tussen tussen 1943, haar geboorte, en 1976, het jaar waarin ze zich weer permanent in Portugal vestigde en de revolutiejaren op hun einde liepen. Ze is in meerdere opzichten een andere auteur dan Torga en Saramago. Ze is geen schrijfster van beroep, waardoor het werk stilistisch minder interessant is. Ze werd midden in het Salazar-regime in Lissabon geboren, in een middenklasse gezin, en ze 40 Saramago, Kleine herinneringen, p. 126.

(17)

schrijft vanuit het vrouwelijke perspectief. Haar life narrative vormt daardoor een aanvulling op het mannelijke, literaire perspectief van Torga en Saramago. Bilhete de Identidade is vooral een feitelijk verslag waarin gevoelens meestal wel genoemd maar nooit invoelbaar worden gemaakt. Het is bovenal een getuigenis van Mónica’s leven, in alle details, tot aan haar middelbare schoolcijfers en vakkeuze op de universiteit toe. De ondertitel is Memórias, volgens romaniste M. Fátima Viegas Brauer-Figueiredo een van de drie subgenres van autobiografische werken in Portugal waarin achteraf over een bepaalde periode wordt getuigd. Hierin zijn niet alleen persoonlijke gebeurtenissen van belang, maar ook de bredere maatschappelijke ontwikkelingen. De andere twee subgenres zijn volgens Brauer-Figueiredo het dagboek (diário), met de directe getuigenis, en de autobiografie (autobiografia), een reflectie op het leven op latere leeftijd.41 Ze maakt het onderscheid op basis van een analyse van Portugese werken, maar het lijkt breder toepasbaar dan alleen Portugal. Mónica noemt in haar boek veel namen en maakt bij de introductie van nieuwe personen vaak melding van hun familie. Ze komt uit een rijker, stadser gezin dan Torga en Saramago, en heeft via haar moeder, die in belangrijke vrouwenverenigingen zat, toegang tot de upper class van de Portugese samenleving. Ze botst erg met haar strenge katholieke moeder en breekt uiteindelijk volledig met het geloof. Haar politieke bewustwording vindt plaats in de jaren 1960, als ze begin twintig is. Ze werkt weliswaar een tijd voor het ministerie van Volksgezondheid (want ze had twee kinderen te onderhouden – haar man verdiende te weinig en ze weigerden hun families om hulp te vragen) maar gaat ondertussen door met studeren: filosofie en letteren. Daar komt ze in aanraking met strijdbaardere types, met communisten en andere tegenstanders van het regime. Ze kan uiteindelijk met een beurs drie jaar in Oxford studeren en besluit zich te specialiseren in de sociologie, een discipline die in Portugal dan nog verboden is. In Portugal is het autobiografisch genre – autobiografieën, dagboeken en andere verslagen – niet heel gangbaar en recente overzichtsstudies ontbreken. Clara Crabbé Rocha publiceerde in 1992 de laatste overzichtsstudie, Máscaras de Narciso. Estudos sobre a Literatura Autobiográfica em Portugal.42 Saramago en Mónica zijn er nog niet in opgenomen. Schrijfster Marilyn S. Zucker speculeert in ‘“Memory to Ink”: 41 M. Fátima Viegas Brauer-Figueiredo, ‘Diários, Memórias, Autobiografias’, in: Brauer- Figueiredo & Hopfe eds., Metamorfoses do Eu, p. 12. 42 Clara Crabbé Rocha, Máscaras de Narciso. Estudos sobre a Literatura Autobiográfica em Portugal, Coimbra: Edições Almedina 1992.

(18)

Autobiography Project in Portugal’43 samen met haar studenten over waarom het autobiografisch genre in Portugal ondervertegenwoordigd is. Ze komen niet tot een eenduidig antwoord. Is het de invloedrijke katholieke kerk die tot bescheidenheid opriep, was het de repressieve dictatuur waarin weinig gezegd en zelfs gedacht mocht worden, of zit het gewoon niet in de cultuur?44 Mónica voelde de noodzaak om in haar inleiding haar keuze voor een autobiografie te verantwoorden. Zij zet voor de Portugese lezer de geschiedenis van het genre uiteen en via Augustinus, Jean-Jacques Rousseau en de introductie van het woord ‘autobiografie’ door Robert Southey in 1809, komt ze uiteindelijk bij haar eigen autobiografische project. Een project waar ze over begon na te denken vanaf het moment dat bij haar moeder Alzheimer gediagnosticeerd werd. Geconfronteerd met mogelijk geheugenverlies van haar moeder en mogelijk later haarzelf, wilde ze haar herinneringen vastleggen.45 Torga en Saramago verantwoorden hun keuze voor een autobiografisch werk niet. Alle drie de auteurs hebben een algemene titel aan hun life narrative gegeven. Torga verwijst met zijn titel naar ‘de schepping van de wereld’ en niet naar ‘de schepping van mijn wereld’ of ‘mijn schepping van de wereld’, wat meer in lijn zou zijn met zijn idee dat iedere persoon de wereld naar zijn of haar eigen maatstaf schept. Saramago vertelt ‘kleine herinneringen’ en niet ‘herinneringen aan mijn jeugd’, Mónica spreekt over het ‘identiteitsbewijs’ en niet ‘mijn identiteitsbewijs’. Met hun titels laten ze zien dat hun levensverhaal niet alleen van persoonlijk belang is, maar ook van algemeen belang. Het vertelt een verhaal van een individu in Portugal, en dat verhaal is onderdeel van een groter, Portugees verhaal. De titels lijken ook de visie van de auteurs op hun identiteit te tonen, en de manier waarop zij denken dat hun identiteit wordt gevormd. Uit Torga’s titel spreekt een scheppende kracht: de mens zou actief in staat zijn de wereld te creëren en binnen die wereld een eigen identiteit te construeren. Van alle mensen is de kunstenaar of schrijver daar misschien nog wel het meest toe in staat. Saramago verwijst naar herinneringen en lijkt daarmee de nadruk te leggen op de invloed van ervaringen en gebeurtenissen in de jeugd op de identiteit. Mónica roept het beeld op van een paspoort of ID-kaart, met vaststaande kenmerken die je identiteit bepalen. Uit de analyse zal 43 Marilyn S. Zucker, ‘“Memory to Ink”: Autobiography Project in Portugal’, in: The European Journal of Life Writing, nr. 4 (2015), pp. 1 – 12. 44 Ibidem, p. 2. 45 Mónica, Bilhete de Identidade, pp. 9 – 13.

(19)

blijken dat de visie van de auteurs op identiteitsvorming genuanceerder is dan uit de titels naar voren lijkt te komen, maar het is desalniettemin goed de verschillen in titels bij het lezen in het achterhoofd te houden. Omwille van de leesbaarheid van deze scriptie zal ik citaten uit de drie werken in het Nederlands weergeven. Het originele Portugese citaat vermeld ik daarbij in een voetnoot. Aangezien Torga en Mónica niet in het Nederlands zijn vertaald, zijn die vertalingen van mijn hand. Voor Saramago volg ik de Nederlandse vertaling van Harrie Lemmens. Naar de boektitels verwijs ik in het Portugees. Salazar, de Estado Novo en het Portugees zelfbeeld Er bestaat discussie over de vraag of Salazars regime tot dezelfde categorie als de fascistische regimes van Mussolini en Hitler moet worden gerekend of niet. Kenmerken als angst voor de ondermijnende effecten van kapitalisme en marxisme, angst voor buitenlandse invloeden, en inperking van de individuele democratische vrijheden ten behoeve van de gemeenschap, zijn waarneembaar. Enkele andere kenmerken als agressief en expansionistisch nationalisme, of verheerlijking van geweld, echter niet. En of Salazar, als ‘nationale boekhouder’ tot een natuurlijke, sterke leider gerekend kan worden, is de vraag.46 Anders dan de meeste autoritaire 20e-eeuwse leiders was Salazar

niet heel charismatisch. Hij werd in propaganda dan ook vooral geportretteerd als een wijze monnik – hij was ongetrouwd – die in afzondering zijn land probeerde te redden.47 Politicoloog António Costa Pinto, die veel vergelijkend onderzoek naar fascisme heeft gedaan, is duidelijk in zijn stellingname. De Estado Novo had een traditioneel, katholiek en antidemocratisch karakter en nam naar fascistisch voorbeeld censuur, propaganda en een jeugdbeweging over, maar was niet fascistisch van nature.48 In zijn boek The Blue Shirts. Portuguese Fascists and the New State49 maakt Pinto duidelijk onderscheid tussen fascisten en Salazaristen (aanhangers van Salazar). Hij meent dat er tussen deze groepen genoeg verschillen bestonden om twee verschillende categorieën te rechtvaardigen. Dit lijkt terecht: de echt fascistische Portugese beweging was 46 Deze fascistische kenmerken worden genoemd in: Wessels & Bosch eds., Nationalisme, naties en statie, p. 497. 47 Birmingham, A Concise History of Portugal, p. 159. 48 António Costa Pinto, The Blue Shirts. Portuguese Fascists and the New State’, New York: Colombia University Press 1999, pp. 239 – 240. 49 Ibidem.

(20)

Nacional Sindicalismo (opgericht in 1932) en stond onder leiding van Francisco Rolão Preto. Preto bekritiseerde Salazar openlijk en probeerde een alternatief te bieden. Salazar zou te conservatief en niet revolutionair genoeg zijn om daadwerkelijk een fascistisch regime in Portugal te kunnen installeren.50 Maar toen in 1939 Salazars macht geconsolideerd was, besloten veel oud-aanhangers van de fascistische beweging om Salazar toch te steunen.51 Overeenkomsten waren er dus zeker. Salazar legitimeerde zijn eigen autoritaire macht met een beroep op de Portugese volksaard. Het Portugese volk zou van nature weinig ambitieus zijn en behoefte hebben aan een sterke leider om de grootsheid van het maritieme verleden te kunnen evenaren. Salazars voorstelling van de Portugezen is in lijn met het Portugese zelfbeeld dat vanaf het begin van de 19e eeuw werd gecultiveerd. Via teksten van onder andere Almeida Garrett en Alexandre Herculano werden de Portugezen gepresenteerd als een nobel maar bescheiden volk, dat ooit in staat was tot heldendaden maar nu te maken heeft met verval.52 De Portugezen dromen van herrijzenis, nog steeds, zoals het volkslied A Portuguesa ons vertelt. Het lied werd in 1890 gecomponeerd en in 1910, bij het begin van de Eerste Republiek, officieel als volkslied aangenomen. In het lied wordt het zeeverleden opgeroepen. De eerste zin luidt ‘Zeehelden, nobel volk’ (‘Heróis do mar, nobre povo’), het tweede couplet noemt ‘De Oceaan’ (‘O Oceano’, met hoofdletter) en roemt ‘jouw overwinnende arm’ (‘o teu braço vencedor’) die ‘de Wereld nieuwe werelden heeft gegeven’ (‘deu mundos novos ao Mundo’). Het land beseft dat die tijden voorbij zijn en met de strijdmars roept het op tot herrijzenis. Herrijzenis waardoor het arrogante Europa Portugal weer zou opmerken. Verschrikt roept het naar de hele wereld uit: ‘Portugal is niet vergaan’ (‘Portugal não pereceu’).53 De Estado Novo van Salazar behield A Portuguesa als officieel volkslied en dat is gezien de boodschap niet verwonderlijk. Het regime gebruikte ook het al bestaande beeld van de gewone Portugese man, Zé Povinho, voor propagandadoeleinden. Vanaf het midden van de 19e eeuw werd Zé Povinho gezien als de Portugees van het platteland die traditioneel leefde, die eeuwenlang werd onderdrukt maar niet dom was. Hij was geduldig en betrouwbaar, maar ook apathisch en niet in staat iets aan zijn 50 Ibidem, p. 67 en pp. 101 - 102. 51 Ibidem, p. 239. 52 Kuin, ‘Portuguese’, in: Beller and Leerssen, Imagology, p. 220. 53 De tekst van het volkslied is te raadplegen op de regeringswebsite over het 100-jarig jubileum van de Republiek, http://centenariorepublica.pt.

(21)

leefomstandigheden te veranderen. Alles bij elkaar was het een sympathiek, maar toch treurig en verliezend figuur. Onder Salazar werd Zé Povinho een vrome en hardwerkende boer, gehecht aan zijn land en met weinig ambitie. Hij was tevreden en symboliseerde het ware Portugal.54 Salazar deed dan ook niets om de armoede van het volk te verbeteren. Het sluitend maken van de begroting was voor hem van groter belang.55 Velen ontvluchtten de economische misère en gingen in rijkere West-Europese landen of in Brazilië aan het werk. Het onderwijs werd door Salazar als onnodige kostenpost gezien. Langdurig onderwijs was maar voor weinigen weggelegd en dit is ook in de tweede helft van de 20e eeuw nog te merken. De ongeletterdheid bij volwassenen was in 1970 bijvoorbeeld nog 29%.56 Tegelijkertijd bemoeide de Estado Novo zich sterk met het onderwijsprogramma. Met name via het geschiedenisonderwijs werd het officiële narratief van een heroïsch Portugal doorgeven.57 Dit is natuurlijk ook uit andere Europese landen bekend. Denk bijvoorbeeld aan het geschiedenisonderwijs in Frankrijks Derde Republiek aan de hand van Le Petit Lavisse.58 De katholieke kerk steunde Salazar en had veel invloed – vandaar dat Salazars propaganda-Portugees behalve hardwerkend ook vroom was. De invloed van de kerk was echter altijd minder dan die van Salazar en hij was zelf, naar het schijnt, geen overtuigd katholiek.59 De positie van de vrouw bleef tot en met de Anjerrevolutie ondergeschikt aan die van de man.60 Salazar dulde geen kritiek op zijn beleid en de staat controleerde alles wat er gepubliceerd werd. De invoering van de censuur had uiteraard grote impact op de culturele productie. Sommige schrijvers zochten hun heil in andere landen,61 anderen leefden als banneling in hun eigen land.62 54 Kuin, ‘Portuguese’, in: Beller and Leerssen, Imagology, p. 221. 55 J. Rentes de Carvalho, Portugal, de bloem en de sikkel. Een geschiedenis, De Bilt:

Uitgeverij Schokland 2014 (2e druk, 1e druk: 1975), pp. 53 – 54. 56 Anderson, The History of Portugal, p. 14. 57 Sobral, ‘A formação das nações e o nacionalismo’, p. 1110. 58 Pierre Nora, ‘Lavisse, instituteur national. Le “Petit Lavisse”, évangile de la République’, in: Pierre Nora ed., Les lieux de mémore, Tome I: La République, Paris: Gallimard 1984, pp. 247 – 289. 59 Anderson, The History of Portugal, p. 10. 60 Ibidem, pp. 14 – 15. 61 Rothwell, ‘Narrative and Drama during the Dictatorship’, in: Parkinson, Pazos Alonso and Earle, A Companion to Portuguese Literature, p. 164. 62 Macedo, ‘Eight Centuries of Portuguese Literature’, in: Parkinson, Pazos Alonso and Earle, A Companion to Portuguese Literature, p. 20.

(22)

Salazar streefde naar zelfvoorzienendheid, maar na de Anjerrevolutie werd toenadering tot de EEG gezocht. Op 25 april 1974 kwam met een vreedzame, eendaagse opstand de Estado Novo tot een eind en de euforie binnen en buiten Portugal was groot. De censuur werd opgeheven en politieke gevangenen werden vrijgelaten.63 De EEG hield de politieke ontwikkelingen in Portugal nauwlettend in de gaten, vanwege de populariteit van de communistische partij, de enige partij die, ondergronds, gedurende het hele regime stand had gehouden – het was midden in de Koude Oorlog.64 De West-Europese landen steunden Portugal financieel om een pluralistische democratie op te bouwen.65 Toen de democratisering en dekolonisering in gang waren gezet, werd Portugal een serieuze toetredingskandidaat66 en het trad uiteindelijk in 1986 toe. In het volgende hoofdstuk, ‘Hoofdstuk 1: Autobiografisch schrijven’, zal ik eerst de theorie rondom autobiografisch schrijven verder uiteenzetten en het gebruik van autobiografieën binnen de literatuurwetenschap, geschiedwetenschap en sociale wetenschappen bespreken. Ook zal ik in dit hoofdstuk stilstaan bij de relatie tussen narratief en identiteit, en bij de werking en de onbetrouwbaarheid van het geheugen. Na dit hoofdstuk volgen drie thematische hoofdstukken waarin ik de werken analyseer. ‘Hoofdstuk 2: Geworteld in de geboortegrond’ beschrijft de sterk gevoelde geworteldheid in het geboortedorp of de regio en de invloed die geboortegrond op een individu zou hebben. Het staat stil bij de periode waarin deze worteling plaatsvindt, de kindertijd, en bij de verschillende manieren waarop ‘tijd’ wordt ervaren. De kindertijd wordt bijvoorbeeld vaak als een tijd zonder tijdsbewustzijn beschreven, waarin een kind nog volledig kan opgaan in de natuur. Ook zal ik hierin het verschil tussen historische en persoonlijke tijd, en tussen cyclische en lineaire tijd behandelen. In ‘Hoofdstuk 3: Het onvrije vaderland’ verplaatsen we onze blik naar de natie. In dit hoofdstuk staat Portugal centraal en de moeizame liefde die je daarvoor kan voelen als tegenstander van de dictatuur van Salazar. Het belang van een nationale taal komt hierin aan de orde, net als het streven naar authenticiteit en de representatie van Portugal als authentiek land bij uitstek. Een representatie die overigens zowel bij de 63 Anderson, The History of Portugal, pp. 164 – 165. 64 Birmingham, A Concise History of Portugal, p. 180. 65 Carvalho, Portugal, de bloem en de sikkel, p. 185. 66 Nuno Severiano Teixeira, ‘Portugal and European integration (1974 – 2010)’, in: Ferreira-Pereira ed., Portugal in the European Union, p. 30.

(23)

auteurs als in de propaganda van Salazar veelvuldig terugkwam. Ik behandel hierin eveneens de manier waarop de drie auteurs zich tegen Salazar verzet hebben – want geen van drie was een voorstander. Het hoofdstuk eindigt met de Anjerrevolutie en de hoop en de teleurstelling die daarmee gepaard gingen. In het laatste hoofdstuk, ‘Hoofdstuk 4: In de periferie van Europa’ wordt de blik nog breder en richten we ons op Europa. Portugals perifere positie en de invloed die dat heeft gehad op de beeldvorming over en weer wordt hierin behandeld. Ik zal stilstaan bij de onvertaalbare emotie saudade en bij het Europese culturele discours waarin alle drie de auteurs zich nadrukkelijk plaatsen, door hun leesgedrag, vergelijkingen en verwijzingen. Ik zal aantonen dat Europa vooral als een culturele entiteit gezien wordt, waar Portugal zonder twijfel deel van uitmaakt, maar waarmee het desalniettemin vanwege de ligging in de periferie een problematische verhouding heeft. Na dit hoofdstuk volgt de conclusie.

(24)

Hoofdstuk 1: Autobiografisch schrijven

Levensverhalen in literatuurwetenschap, geschiedenis en sociale wetenschappen Vanuit verschillende academische disciplines is er interesse voor autobiografieën en life narratives. In dit eerste, theoretische hoofdstuk zal ik laten zien hoe er vanuit de geschiedwetenschap, de literatuurwetenschap en de sociale wetenschappen met levensverhalen wordt omgegaan, en hoe het vakgebied zich heeft ontwikkeld. Indien relevant, zal ik in dit hoofdstuk voorbeelden aanhalen uit de drie Portugese life narratives die in de drie andere, analytische hoofdstukken centraal staan. Beginnen met de definitie van een autobiografie ligt voor de hand maar is niet gemakkelijk. Niet voor niets opent literatuurwetenschapper Philippe Lejeune zijn bekende werk Le pacte autobiografique uit 197567 met de vraag: ‘Est-il possible de définir l’autobiographie?’68 Hij doet in het essay ieder geval een goede poging. Nadat hij eerst zijn eigen eerdere pogingen tot definiëren bekritiseerd heeft en zo de problemen die zich hierbij voordoen heeft getoond, komt hij met een eenvoudig maar doeltreffend nieuw uitgangspunt. Hij zal vanaf nu uitgaan van de positie van de lezer, want dat is zijn eigen positie en de enige waar hij werkelijk wat van af kan weten.69 Op de tweede pagina van zijn betoog komt Lejeune met een nieuwe definitie, die simpel en rijk tegelijk is. Een autobiografie is voor hem een ‘récit rétrospectif en prose qu’une personne réelle fait de sa propre existence, lorsqu’elle met l’accent sur sa vie individuelle, en particulier sur l’histoire de sa personnalité.’70 Alle aanverwante genres worden hiermee uitgesloten. Een biografie beschrijft niet ‘sa propre existence’, een dagboek is niet ‘rétrospectif’, een autobiografisch gedicht is niet ‘en prose’. Toch blijven er met deze definitie onduidelijkheden bestaan. Hoe weten we zeker dat de verteller zijn eigen bestaan beschrijft? In eerder werk meende Lejeune dat dit in de tekst zelf niet terug te vinden was. Een autobiografische roman en een autobiografie zouden in tekstueel opzicht niets van elkaar verschillen. Terecht geeft Lejeune in Le pacte autobiografique toe dat dit buiten het titelblad gerekend was. Met het in leven roepen van het autobiografisch pact, een impliciet contract tussen lezer en auteur dat de auteur met zijn of haar eigen naam tekent, probeert hij zijn eerdere stellingname te 67 Ik maak gebruik van de nieuwe, uitgebreide editie uit 1996: Philippe Lejeune, Le pacte autobiographique. Nouvelle edition augmentée, Paris: Éditions du Seuil 1996. 68 Ibidem, p. 13. 69 Ibidem, p. 14. 70 Ibidem, p. 14.

(25)

verbeteren.71 Essentieel in het pact is dat de gelijkenis tussen het personage en de auteur wordt onderkend. Dit kan op verschillende manieren gebeuren. De titel kan een duidelijke verwijzing als ‘autobiografie’ of ‘herinneringen’ bevatten, de openingspassages kunnen de gelijkenis onderkennen of de naam van het personage en de naam van de auteur komen overeen. Als de gelijkenis niet onderkend wordt, is er volgens Lejeune geen sprake van een autobiografie, hoe opvallend de overeenkomsten ook zijn.72 Het is dus, zoals Lejeune had aangekondigd, de lezer die een doorslaggevende rol heeft. Als bij de lezer de indruk wordt gewekt dat auteur, verteller en personage identiek zijn, dan vallen in zijn of haar ogen auteur, verteller en personage samen en is er sprake van een autobiografie. De auteur heeft het autobiografisch pact immers met zijn eigen naam getekend door deze op het titelblad te zetten. Lejeune gaat hier ver in: zelfs als de autobiografie duidelijke onwaarheden bevat, is er geen sprake van fictie. De autobiograaf is dan simpelweg leugenachtig.73 Dit idee komt overeen met John Sturrocks ‘it is impossible for an autobiographer not to be autobiographical’ en Stanley Fish’s ‘autobiographers cannot lie because anything they say, however mendacious, is the truth about themselves, whether they know it or not.’74 Dit toont de kracht van het autobiografisch pact. Het gaat niet om de auteur of om de waarheidsgetrouwheid van het beschrevene, maar om de lezer. Als bij hem of haar autobiografische verwachtingen zijn gewekt en deze door middel van de overeenkomende auteurs- en personagenaam worden bevestigd, is het geschrevene autobiografisch. Lejeune’s betoog is helder en overtuigend. Het is dan ook niet verwonderlijk dat zijn essay uit 1975 nog steeds wordt aangehaald. Toch rijst de vraag of zijn strikte definitie en bindende pact voor elk onderzoek van waarde zijn. De strikte afbakening van wat een autobiografie is en wat niet, is niet altijd noodzakelijk. Bovendien is kennis opgedaan door de analyse van autobiografieën waarschijnlijk breder toepasbaar. Sidonie Smith en Julia Watson, beiden ook literatuurwetenschapper, doen in Reading Autobiography. A Guide for Interpreting Life Narratives75 een poging het onderzoeksveld open te breken. De ondertitel geeft al aan dat hun interessegebied van het boek groter is 71 Lejeune, Le pacte autobiographique, p. 26. 72 Ibidem, pp. 24 – 27. 73 Ibidem, p. 30. 74 Beide geciteerd in: Smith and Watson, Reading Autobiography, p. 15. 75 Ik maak gebruik van de tweede, herziene editie uit 2010.

(26)

dan enkel autobiografieën. Smith en Watson maken onderscheid tussen ‘autobiography’, ‘life writing’ en ‘life narrative’. Autobiography, een op een te vertalen met autobiografie, blijft gereserveerd voor de traditionele westerse manier van terugblikkend over je leven schrijven, een vorm die volgens velen pas in de Verlichting met Jean-Jacques Rousseau’s Confessions76 opkomt. Life writing omvat alle geschreven teksten die een leven, van de schrijver zelf of van iemand anders, als onderwerp hebben. Deze term is lastiger in het Nederlands te vertalen en ik zal daarom de Engelse term blijven gebruiken. Life narrative omvat, zoals we al hebben gezien, alle vormen van zelfrepresentatie, in alle media, waarin het leven van de maker het onderwerp is. Ook deze term is lastig te vertalen en blijf ik in het Engels gebruiken. Life narrative is preciezer dan life writing wat betreft het leven dat het onderwerp is – het leven van de maker zelf – maar breder wat betreft de vorm – ook blogs, fotoreeksen en documentaires behoren hiertoe.77 Smith en Watson onderscheiden zelf 60 life narrative-genres – de autobiografie is daar één van – en die lijst is niet uitputtend.78 In de geschiedwetenschap wordt aan de vraag wat een autobiografie is en wat niet, minder aandacht besteed. Autobiografieën vallen onder de ‘egodocumenten’, een door Jacques Presser gemunte benaming voor alle teksten waarin de auteur schrijft over eigen handelingen, gedachten en gevoelens. Zoals historicus Rudolf Dekker schrijft in de inleiding van Egodocuments and History,79 heeft Presser deze term nooit theoretisch afgebakend en is het meer een subjectieve klassering.80 In hedendaags onderzoek wordt de term dan ook breed gebruikt. Er bestaat een duidelijke connectie tussen geschiedenis en autobiografie. Een autobiografie beschrijft immers het geleefde leven en dus het verleden van een persoon. Er bestaan ook grote verschillen. Om slechts een paar te noemen: geschiedenis richt zich hoofdzakelijk op collectieve ervaringen terwijl bij de autobiografie het individu centraal staan. Geschiedenis kiest weloverwogen een tijdsframe, terwijl het tijdsframe 76 Les Confessions zijn postuum in Parijs gepubliceerd tussen 1782 en 1789, door Cazin. Ze zijn in meerdere talen vertaald en er zijn verschillende (becommentarieerde) uitgaven in het Nederlands te verkrijgen, bijvoorbeeld: Jean-Jacques Rousseau, Bekentenissen, Amsterdam: Singel Uitgeverijen 2008. 77 Smith and Watson, Reading Autobiography, p. 4. 78 Ibidem, pp. 253 – 286. 79 Rudolf Dekker ed., Egodocuments and History. Autobiographical Writing in its Social Context since the Middle Ages, Hilversum: Verloren 2002. 80 Ibidem, pp. 7 – 9.

(27)

van een autobiografie arbitrair bepaald wordt door de lengte van iemands leven. Een historicus, tot slot, heeft afstand tot het object, terwijl de autobiograaf met het object samenvalt.81 De strikte scheidslijn tussen geschiedwetenschap en autobiografie is relatief recent en valt samen met de professionalisering van de geschiedschrijving in de 19e eeuw. Om de nieuwe discipline te verantwoorden en wetenschappelijk te zuiveren, werden autobiografie en geschiedschrijving steeds meer van elkaar gescheiden. Autobiografische geschriften werden vanaf toen hooguit nog als bron gebruikt nadat ze eerst heel kritisch geanalyseerd waren. De historicus verhief zich vanwege de wetenschappelijk verantwoorde onderzoeksmethoden meer en meer boven de autobiograaf.82 Historicus Jeremy D. Popkin toont in het eerste hoofdstuk van History, Historians, & Autobiography83 een interessante driehoeksverhouding tussen literatuur, geschiedenis en autobiografie. Een tijd lang werd de autobiografie zowel vanuit de geschiedwetenschap als de literatuurwetenschap met argwaan bekeken. Historici vonden het genre te persoonlijk, literair en onbetrouwbaar; literatuurwetenschappers vonden het genre te veel de werkelijkheid beschrijven om voor kunst of fictie te kunnen doorgaan. De noodzaak zich van elkaar te onderscheiden was zo groot dat de autobiografie uit beide onderzoeksvelden werd verstoten vanwege te sterke literaire dan wel geschiedkundige elementen, terwijl het natuurlijk ook als brug had kunnen dienen.84 In de jaren 1970 werd de benadering van autobiografieën minder star. Binnen de literatuurwetenschap werd de autobiografie als literaire kunstvorm omarmd en bestudeerd.85 Het postmodernisme zal daar ongetwijfeld aan hebben bijgedragen. Postmodernisten bepleitten dat taal een imperfect instrument is en dat volledige representatie van de werkelijkheid derhalve onmogelijk is.86 Ook in de geschiedwetenschap krijgen autobiografieën vanaf de jaren 1970 meer aandacht, voornamelijk geholpen door de cultural turn en de toegenomen interesse in individuele ervaringen. Het gebruik ervan blijft vanwege het persoonlijke en onbetrouwbare 81 Jeremy D. Popkin, History, Historians, & Autobiography, Chicago: The University of Chicago Press 2005, p. 11. 82 Ibidem, pp. 14 – 16. 83 Ibidem. 84 Ibidem, p. 13. 85 Ibidem, p. 12. 86 Ibidem, p. 28.

(28)

karakter echter problematisch. De impliciete of expliciete waarheidsclaim van autobiografen is meer dan eens onderuitgehaald – denk bijvoorbeeld aan de ontdekte onwaarheden in Me Llamo Rigoberta Menchú van mensenrechtenactiviste Rigoberta Menchú en Bruchstücke (Fragments) van Binjamin Wilkomirski – wat het gehele genre ongeschikt zou maken voor gebruik in historisch onderzoek, zeker als op zichzelf staande bron.87 Toch is het niet altijd mogelijk om als historicus autobiografische teksten volledig links te laten liggen. Hoe individueel, achteraf beïnvloed en onbetrouwbaar de tekst ook mag zijn, we kunnen niet ontkennen dat de auteur ervan gebeurtenissen beschrijft die hij of zij daadwerkelijk heeft meegemaakt en daardoor een zekere autoriteit geniet88 – gevallen als Wilkomirski daar gelaten. Aan de andere kant is het vanuit het perspectief van de literatuurwetenschap niet wenselijk autobiografische teksten op precies dezelfde manier als fictie te beschouwen en te analyseren. Ondanks de literaire elementen die aanwezig zijn, heeft de auteur immers minder vrijheid. Hij of zij is, net als historici, gebonden aan wat er is gebeurd.89 Idealiter combineert onderzoek dus methoden uit beide disciplines. Engelse literatuurspecialist Max Saunders onderstreept dat elke onderzoeker zich ervan bewust moet blijven dat het bij een life narrative om een, al dan niet opgeschreven, tekst gaat. Een literatuurwetenschappelijke aanpak kan volgens hem dan ook niet ontbreken. Niet wat er precies staat, maar de manier waarop het er staat is het interessantst.90 Jeremy Popkin bepleit hetzelfde. In historisch onderzoek moet volgens hem de focus niet liggen op de waarheid van de teksten, maar op de manier waarop het gestructureerd en verteld is.91 Rudolf Dekker ziet een soortgelijke ontwikkeling in de studie van egodocumenten. Deze worden niet enkel meer als bron gebruikt, maar zijn ook zelf object van onderzoek geworden. Er wordt bekeken welke narratieven in de teksten gebruikt worden, waarom de teksten geschreven zijn, wat wel en wat niet verteld wordt, et cetera.92 Na decennialange onderscheidingsdrang versterken geschied-wetenschap en literatuurwetenschap nu elkaar. 87 Popkin, History, Historians, & Autobiography, pp. 20 – 22. 88 Ibidem, p. 24. 89 Ibidem, p. 31. 90 Max Saunders, ‘Life-Writing, Cultural Memory, and Literary Studies’, in: Astrid Erll, Ansgar Nünning eds., A Companion to Cultural Memory Studies, Berlin: De Gruyter 2010, pp. 322 – 323. 91 Popkin, History, Historians, & Autobiography, p. 9. 92 Dekker ed., Egodocuments and History, p. 17.

(29)

De sociale wetenschappers verhouden zich weer op een andere manier tot autobiografische teksten, maar ook hier kunnen verschillende disciplines elkaar verrijken. Historica Mary Jo Maynes en sociologen Jennifer L. Pierce en Barbara Laslett doen in 2008 een voorzet voor interdisciplinair onderzoek met de publicatie van Telling Stories. The Use of Personal Narratives in the Social Sciences and History.93 Zij betogen hierin dat de analyse van levensverhalen de kennis kan vergroten over de relatie tussen een individu en de maatschappij, vanwege de sociale en culturele elementen die erin terug te vinden zijn. Voor de onderzoeker die zelf aan de slag wil, bieden zij handvatten en voorbeelden uit hun eigen onderzoekspraktijk. De auteurs gebruiken in hun boek voornamelijk de begrippen life stories en personal narratives, en meestal verwijzen ze hiermee niet naar opgeschreven maar naar gesproken teksten. Interviews vormen de basis van hun onderzoek. Het historisch onderzoek dat wordt aangehaald is dan ook voornamelijk gebaseerd op oral history, maar de toepassingsmogelijkheden van hun bevindingen zijn breder. In de inleiding beschrijven Maynes, Pierce en Laslett de scepsis waarmee volgens hen naar individuele levensverhalen wordt gekeken. Een scepsis die vergelijkbaar is met wat we hierboven al hebben gezien: mensen zouden te subjectief, te onstabiel en te beïnvloedbaar zijn om als betrouwbare bron te kunnen dienen. Dit wordt door de auteurs niet ontkend, maar juist als waardevol gezien. Dit subjectieve, persoonlijke karakter werpt licht op de relatie tussen individu en maatschappij en de manier waarop deze relatie door het individu wordt ervaren.94 Het individu zou op een tweeledige manier moeten worden bezien: het is zowel een uniek persoon, met een persoonlijk verhaal en met persoonlijke motivaties, als een persoon in constante interactie met anderen. Het individu is zowel uniek als verbonden.95 Deze tweeledigheid is vergelijkbaar met de tweeledigheid van de invulling van het begrip identiteit die in de inleiding is beschreven. Volgens de auteurs bieden levensverhalen zicht op individuele beweegredenen. Bij het bestuderen van grote groepen mensen loopt een onderzoeker het risico mensen te reduceren tot een set sociale kenmerken als etniciteit, leeftijd en sekse, terwijl geen van deze kenmerken waarschijnlijk van doorslaggevende invloed is op iemands gedrag. 93 Maynes, Pierce, Laslett, Telling Stories. 94 Ibidem, pp. 5 – 6. 95 Ibidem, pp. 10 – 11.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Within the Advanbiotex project it has been confirmed that efficient incorporation of the surface modifying system based on responsive microgel to textile material (cotton,

The incorporation of PNCS microgel to cotton fabric was achieved by a simple pad (100% WPU) - dry (90°C, 1h) - cure (160°C, 3 min) procedure, using the surface modifying system

Hoewel in andere onderzoeken binnen deze onderzoeksgroep gekeken wordt naar de aanwezigheid van een regionale identiteit binnen het Hondsruggebied of het gebied van het Geopark

zichtbaarheid: de lidstaten zelf blijven direct aan de EU betalen, maar maken die afdracht zichtbaar aan de burgers door deze om te slaan in een nationale

We have used the thermo-chemical disk modeling code ProDiMo and a standard T Tauri disk model to evaluate the impact of various chemical networks, reaction rate databases and sets

However, the effect of the high temperature used during assembly should be considered in terms of material properties and stress when a multi material assembly

Hierbij is gekeken naar het verschil in woordassociaties in een tweede taal wanneer de L2 taal een omgevingstaal is (Duitse participanten die in Nederland

jaren zestig, toen men het belang van het vak vaderlandse geschiedenis niet langer inzag, dreigt men nu weer door te slaan naar de andere kant: een dwangmatig streven