• No results found

'De Gemeene Maleijsche Tael': De discussie over de Maleise Bijbelvertaling in de zeventiende eeuw.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "'De Gemeene Maleijsche Tael': De discussie over de Maleise Bijbelvertaling in de zeventiende eeuw."

Copied!
97
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘De Gemeene Maleijsche Tael’.

De discussie over de Maleise Bijbelvertaling

in de zeventiende eeuw.

Masterscriptie

MA History: Colonial and Global History

Nina van der Leer

S1065920

Scriptiebegeleider: J. Gommans

01-10-2015

(2)

1

Inhoud.

Inleiding. ... 4

1. Theorie en historiografie. ... 8

1.1 Incommensurability en culturele ontmoetingen. ... 8

1.2 De VOC: wetenschap, taal en cultuur. ... 12

1.3 De VOC en de Gereformeerde Kerk. ... 14

1.4 Valentyn vs. Leydecker. ... 18

2. Wie zijn de spelers? ... 21

2.1 De Republiek van de Zeven Verenigde Nederlanden... 21

2.1.1 VOC. ... 21

2.2.1 De Gereformeerde Kerk. ... 22

2.2 Nederlanders in Oost-Indië. ... 24

2.2.1 VOC op de Indonesische Archipel... 24

2.2.2 De Gereformeerde Kerk en de VOC. ... 26

2.2.3 De Oost–Indische Kerk. ... 28

2.2.4 Agents van de Gereformeerde Kerk in Oost-Indië. ... 32

3. Kennis van ‘de ander’ in de zendingsleer. ... 35

3.1. Kennisverwerking van vreemde culturen en volkeren in de Republiek. ... 35

3.1.2 De vertaalslag. ... 37

3.2 Zending. ... 39

3.2.1 Antonius Walaeus. ... 40

(3)

2

3.2.3 Johannes Hoornbeeck. ... 43

3.2.4 Gisbertus Voetius. ... 44

3.3 Zendingsgeschriften in de zeventiende eeuw. ... 46

4. Zending in de praktijk. ... 49

4.1 Culturele interactie in de praktijk. ... 49

4.2 Taal: ontwikkeling van het Maleis op de Archipel. ... 50

4.3 Batavia. ... 53

4.3.1 Kerk en kolonievorming. ... 53

4.3.2 Schoolmeesters als tussenpersoon van culturen... 55

4.3.3 Talen van de Indische Kerk en het onderwijs. ... 57

4.4 Ambon en de Molukken. ... 58

4.4.1 Kerk en kolonievorming. ... 58

4.4.2 Schoolmeesters als tussenpersoon van culturen... 59

4.4.3 Talen van de Indische Kerk en het onderwijs. ... 61

4.5 De Gereformeerde Kerk in de creatie van de koloniale samenleving. ... 63

5. De Maleise Bijbel discussie. ... 66

5.1 Continuïteit en breuk. ... 66

5.1.1 Maleise kerkelijke literatuur. ... 66

5.1.2 De aanloop. ... 67

5.2 François Valentyn. ... 70

5.2.1 Valentyns Bijbel. ... 70

(4)

3

5.2.3 Literatuur: belang van de Laag-Maleise Bijbel... 72

5.2.4 Bemiddelaars: onderwijs en schoolmeesters... 74

5.3 Oost-Indische Kerk. ... 75

5.3.1Taal: Hoog-Maleis. ... 75

5.3.2 Literatuur: belang van de Hoog-Maleise Bijbel. ... 77

5.3.3 Bemiddelaars: onderwijs en de schoolmeesters. ... 78

5.4 De Republiek. ... 80

5.4.1 De kerkelijke vergaderingen in de Republiek ... 80

5.4.2 Het besluit van de VOC. ... 82

6. Conclusie. ... 84

Bronnen. ... 89

Primaire bronnen gedrukt. ... 89

Archivalia. ... 91

(5)

4

Inleiding.

Aan het einde van de zeventiende eeuw werd er gewerkt aan twee verschillende Maleise vertalingen van de Bijbel, één in opdracht van de kerkenraad van Batavia door predikant Melchior Leydecker (1643-1701) en een tweede op initiatief van predikant François Valentyn (1666-1727) gevestigd op Ambon. Er ontstond een conflict over welke van deze twee vertalingen gedrukt moest worden. Het conflict tussen de twee vertalingen had betrekking op de vorm van het Maleis waarin de Bijbel vertaald moest worden. Valentyn was van mening dat om de plaatselijke bevolking te kunnen bereiken de Bijbel in het zo geheten Laag-Maleis moest worden geschreven. Het Laag-Maleis is een verzamelnaam voor vele verschillende creoolse varianten van het Maleis. Deze varianten waren ontwikkeld tijdens de verspreiding van het Maleis over de Archipel door middel van de handel, het was meer een spreektaal dan een schrijftaal. Leydecker was bezig met een vertaling van de Bijbel in het Hoog-Maleis. Het Hoog-Maleis was de culturele en religieuze schrijftaal van de Archipel en ontwikkeld aan de hoven van Sumatra en Malakka.1 Binnen de Oost-Indische Kerk, de VOC en de kerkelijke vergaderingen in de Republiek werd een uitvoerige discussie gevoerd over welk Maleis het meest geschikt was. Uiteindelijk is de Bijbelvertaling van Leydecker gepubliceerd. Deze versie van de Bijbel is tot ver in de negentiende eeuw gebruikt als standaardwerk in de zending in Oost-Indië. Maar waarom is de versie van Leydecker verkozen boven die van Valentyn?

Ik wil de discussie gaan plaatsen in de bredere theorie van de commensurability van maatschappijen. Hierin wordt beargumenteerd, dat in de zeventiende eeuw verschillende culturen niet langs elkaar heen functioneerden, maar juist actief met elkaar in contact stonden. Binnen deze theorie staat de verstaanbaarheid van een vreemde cultuur centraal. Maatschappijen beïnvloedden elkaar met behulp van tussenpersonen die zich door

(6)

5 maatschappijen heen bewogen. 2De discussie Valentyn-Leydecker raakt verschillende vlakken in het recente onderzoek over de Verenigde Oost-Indische Compagnie, als continentale intermediair op het gebied van godsdienst, taal, cultuur en onderwijs. 3 Er is hier sprake van een actieve uitwisseling van kennis tussen Nederlanders en de inheemse bevolking van de Archipel. De kennis die werd vergaard had zijn weerslag op de intellectuele ontwikkelingen in de Republiek. Ik wil de discussie Valentyn-Leydecker binnen de context zetten van de wereld van de VOC, de Archipel en de Republiek van de zeventiende eeuw. Dit zijn namelijk de kaders waarbinnen de discussie zich afspeelde. De discussie tussen Valentyn en Leydecker vond plaats in een periode van overgang. De eerste ontmoetingen met de nieuwe culturen waren verwerkt en bekend in de Republiek en het wereldbeeld van de Verlichting was in opkomst. De veranderende ideeën over de wereld en de veranderende houding tegenover de ‘ander’ zijn te zien in de argumentatie van de discussie.

De argumentatie van de discussie ga ik bekijken vanuit twee perspectieven, het verloop van tijd en de machtsverhoudingen tussen en binnen Oost-Indië en de Nederlandse Republiek. In het boek van Emmer en Gommans Rijk aan de rand van de wereld uit 2012, wordt gesteld dat de culturele uitwisseling tussen de Nederlanders en de culturen die zij tegenkwamen in het oosten over tijd veranderde. Aan het begin van de zeventiende eeuw en de eerste ontmoetingen zou deze vrij open zijn geweest, waarbij de cultuur die de Nederlanders tegenkwamen hen net zo goed beïnvloedde als anders om. Er was een wederkerige invloed die doorwerkte tot in het wereldbeeld en zelfbeeld van de Republiek. Naarmate de zeventiende eeuw vorderde veranderde de beïnvloeding langzaam, het culturele gesprek werd steeds eenzijdiger en naarmate de koloniale macht van de Nederlanders groeide

2 S. Subrahmanyam, Courtly encounters. Translating Courtliness and Violence in Early modern Eurasia

(Cambridge en London 2012) 29-30.

3

(7)

6 verdween de stem van de inlander.4 Aan de hand van de discussie over Bijbelvertaling wil ik deze hypothese gaan toetsen.

Om de argumenten van de discussie beter te begrijpen geef ik een kort overzicht van de zendingstheologie in de Republiek, hoe werd er destijds over het doel, de organisatie en de methode van de zending gedacht? De discussie over de Bijbelvertaling is een voorbeeld waar theorie en praktijk elkaar ontmoeten. Na de theorie ga ik in op de praktijk, hoe was het zendingswerk op de Archipel georganiseerd en welke problemen kwam men hier tegen en hoe werden deze opgelost? Hierbij is onder andere de kerkgang, onderwijs, schoolmeesters en de talenkennis van de predikanten in Batavia en op Ambon van belang. De ontwikkeling van de kerkelijke literatuur, die werd gebruikt bij de bekering van de inheemse bevolking voor de Bijbelvertaling van Leydecker en Valentyn, laat het proces zien dat uiteindelijk heeft geleid tot de discussie. Vervolgens ga ik dieper in op de discussie zelf, welke argumenten werden er gebruikt aan beide zijden? Ik ga kijken voor welke doelgroep de vertaling bedoeld was, dit is belangrijk in het bepalen in welke taal een document geschreven zou moeten worden. Ik wil beargumenteren dat de discussie een kantelpunt was in de Nederlandse houding tegenover de plaatselijke bevolking en de culturele uitwisseling.

Voor dit onderzoek maak ik gebruik van bronnen uit Nederlandse archieven en Indonesische archieven. De Indonesische archieven heb ik gemakkelijk kunnen raadplegen met behulp van de nieuwe bronnenpublicatie van H. E. Niemeijer en Th. Van den End.5 In principe focust de bronnenpublicatie zich alleen op de drie oostelijke Gouvernementen, maar er is één uitzondering op deze regel gemaakt namelijk de Bijbel discussie. De vertaling zou vooral van nut zijn voor de Molukse christenen maar de belangrijkste voorstanders van het

4 P. Emmer en J. Gommans, Rijk aan de rand van de Wereld. De geschiedenis van Nederland overzee 1600-1800

(Amsterdam 2012) 93.

5 H.E. Niemeijer en Th. Van den End ed., Bronnen betreffende Kerk en School in de gouvernementen Ambon,

(8)

7 Hoog-Maleis bevonden zich in Batavia.6 De archieven van de Gouvernementen van Ambon, Ternate en Banda zijn in de achttiende eeuw helaas geheel verdwenen. De interne documenten die wel zijn overgebleven zijn brieven en extracten die naar de Nederlanden en Batavia zijn gestuurd. Het gaat om documenten tussen Nederlandse instanties en personen uit de drie gouvernementen. Hierdoor kan er inzicht worden gegeven van het denken en handelen van de Nederlanders in de kwestie van de Maleise Bijbelvertaling.7

6

H. E. Niemijer en Th. Van den End ed., 'Inleiding en verantwoording' in H.E. Niemeijer en Th. Van den End ed., Bronnen betreffende Kerk en School in de gouvernementen Ambon, Ternate en Banda ten tijde van

de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Deel 4 Inleiding, Bijlagen en Registers (Den Haag 2015) 13.

(9)

8

1. Theorie en historiografie.

1.1 Incommensurability en culturele ontmoetingen.

In de jaren zestig van de twintigste eeuw hebben de publicaties ‘Explanation, reduction, and Empiricism’ van Paul Feyerabend en Structure of scientific Revolutions van Thomas Kuhn veel stof doen opwaaien binnen de wetenschapsfilosofie. Door hun theorie is er een debat ontstaan over de keuze voor theorie in wetenschappelijk onderzoek. De meest compacte definitie van het begrip incommensurability van Kuhn wordt naar mijn idee gegeven door Mario Biagioli:

According to Kuhn, two scientific paradigms competing for the explanation of roughly the same set of natural phenomena may not share a global linguistic common denominator. As a result, the possibility of scientific communication and dialogue cannot be taken for granted and the process of theory choice can no longer be reduced to the simple picture presented.8

Centraal staat de onmacht van twee wetenschappelijke paradigma’s om met elkaar te communiceren omdat ze niet dezelfde ‘taal’ spreken. Er kan pas met elkaar gecommuniceerd worden als de betekenissen en begrippen taalkundig aan elkaar gelijk zijn. Paradigma’s die

incommensurable zijn door een conceptuele variatie niet afleidbaar van elkaar, ze hebben een

ander referentiekader waardoor ze praktisch uit twee verschillende werelden komen. Kuhn stelt drie elementaire referentiekaders. Allereerst stelt hij dat een directe vergelijking van theorieën alleen mogelijk is als deze beide worden geformuleerd in een gemeenschappelijke taal. Ten tweede dat een gemeenschappelijke taal niet beschikbaar is. Ten derde dat een exacte vertaling tussen talen van theorie onmogelijk is. Hierbij gebruikt Kuhn de taalkundige theorie van Willard Quine, de Indeterminacy of Translation. Deze theorie is een

8

M. Biaglioli, 'The anthropology of incommensurability' Studies in History and Philosophy of Science 21, nr.2 (1990) 183.

(10)

9 gedragskundige ‘kritiek van betekenis’, dit betekent dat verbaal gedrag de betekenis van begrippen onbepaald laat. Zonder een juiste referentie blijven vertalingen van zinnen onbepaald. Volgens Quine is de perfecte vertaling een mythe. Indeterminacy betekent dat een exacte vertaling niet te begrijpen is. Quine gaat hier wel uit van een keuze tussen meerdere gelijkwaardig goede vertalingen, waarbij vertaling gelijkstaat aan indeterminacy Kuhn stelt dat er wel kan worden bepaald waar termen in een andere taal of theorie aan refereren. Het kan zijn dat deze termen niet vertaalbaar zijn in een uniforme manier tussen de verschillende theorieën. Voor Kuhn impliceert incommensurability het mislukken van een exacte vertaling tussen theorieën: de termen van een theorie hebben een betekenis die niet kunnen worden geuit binnen de taal van een andere theorie.9

Hun ideeën over de incommensurability zijn verder ontwikkeld binnen de wereldgeschiedenis over de commensurability of incommensurability in verschillende maatschappijen. Hierin wordt gesteld dat twee culturen onmogelijk met elkaar kunnen communiceren. Er wordt niet alleen maar gekeken naar puur taalkundig communiceren maar ook niet-verbale communicatie, zoals culturele gewoonten en wereldbeelden. Het idee van

cultural incommensurability kwam op in de jaren zeventig en tachtig van de twintigste eeuw,

het wordt vaak gekarakteriseerd als een vorm van cultureel relativisme. Cultural

incommensurability is verder ontwikkeld binnen de grote historische discussie van het westen

en de wereld. Men heeft te maken met culturele zones die één geheel vormen en ondoordringbaar zijn voor buitenstaanders.10 Het beeld van twee tegengestelde culturen heeft in de afgelopen decennia zijn geloofwaardigheid verloren. Uit veel micro historisch onderzoek blijkt dat twee of meerdere culturen die met elkaar in contact kwamen wel degelijk interactie met elkaar hadden. Historicus Sanjay Subrahmanyam omschrijft het in relatie tot de hoven van India: ‘States and empires were very rarely ships that passed in the

9 H. Sankey, 'Kuhn's changing concept of incommensurability' The British Journal of Philosophy of Science 44,

nr. 4 (december 1993) 765-767.

10

(11)

10 night of incommensurability […] Rather, what usually happened was approximation, improvisation, and eventually a shift in the relative positions of all concerned’.11

Bij het contact tussen verschillende culturen was er altijd sprake van wederzijdse invloed. Een strikt structuralistisch begrip van geschiedenis en cultuur houdt geen rekening met de verschillende processen binnen de geschiedenis.12

Vertalingen van teksten worden vaak gebruikt voor het onderzoek naar contacten tussen verschillende culturen. Zoals het artikel van Roger Hart ‘Translating worlds; incommensurability and problems of existence in seventeenth-century China’. Hier maakt hij een case studie van het contact tussen de Jezuïeten en China uit de zeventiende eeuw gebruikt om de theorieën van relativisme en incommensurability bloot te stellen aan een kritische en historische analyse.13 In vroeger historisch onderzoek werden deze contacten, op basis van vertalingen en het begrip van het wereldbeeld die deze teksten moesten vertalen, als bewijs gebruikt ter bevestiging van cultural incommensurability. Hart legt uit dat:

Relativism (and the incommensurability – linguistic or conceptual– on which it was based) required for its initial formulation the assumption of a radical divide between two imagined communities, China and the West. Differences in languages then served as a natural symbol for this presumed divide, both by paralleling political boundaries and by providing compelling metaphors for the suprahistorical continuity of civilizations.14

Hij laat zien hoe eenzijdig en statisch deze aannames zijn. Binnen de oude concepten raken individuen hun agency kwijt door de toegepaste conceptuele structuren van cultural

incommensurability. Door menselijke creativiteit en improvisatie op het gebied van taalkunde

en vertalingen was communicatie wel degelijk mogelijk. Hij concludeert dat: ‘This historical

11Subrahmanyam, Courtly encounters, 29. 12 Ibidem, 30.

13 R. Hart, 'Translating worlds: incommensurability and problems of existence in seventeenth-century

China' Positions, Asia Critique 7, nr. 1 (1999) 96.

(12)

11 possibility of creating neologisms by semantically neutral transliteration undermines theories of incommensurability that assert radical impossibilities based on nothing more than the absence of lexical terms’.15

Om hun geloof over te brengen, gebruikten de Jezuïeten woorden die al bij de Chinese bevolking bekend waren. Door termen uit het boeddhisme en confucianisme te gebruiken wisten de Jezuïeten verschillende delen van de bevolking aan te spreken en met hen te communiceren in hun eigen culturele taal.

De focus van historisch onderzoek op het gebied van culturele contacten ligt de afgelopen decennia niet meer op de incommensurability van samenlevingen maar juist de

commensurability van verschillende samenlevingen. Geschiedenis laat vele voorbeelden zien

waarbij er bruggen werden geslagen tussen verschillende samenlevingen, de Jezuïeten zijn hier maar één voorbeeld van. Subrahmanyam beargumenteert dat: ‘[…] Commensurability had to be made by agents, and bridges between cultures had to be built rather than naturally existing in a state of nature’.16

Agents waren mensen die zich verplaatsten door verschillende culturen heen. Dit konden allerlei soorten mensen zijn, Europeaanse diplomaten, Chinese bekeerlingen of Islamitische handelaren. De rol van de schoolmeesters als agents van

commensurability tussen Kerk en samenleving op de Archipel in de zeventiende eeuw moet

in dit kader niet worden onderschat, zoals Niemeijer stelt in zijn boek over de koloniale stadssamenleving van Batavia in deze periode:

Het contact tussen de westerse elites en de Aziatische groepen was in sterke mate afhankelijk van deze tussenpersonen en scheidslieden.[…] Zij hielpen enerzijds mee hun eigen etnische groep te integreren in de verwesterste koloniale maatschappij met al haar

15 Hart, 'Translating worlds’, 111. 16

(13)

12 ingewikkelde structuren en regels. Anderzijds hielpen zij mee aan het proces van inculturatie van Europeanen.17

Door hun creativiteit en improvisatie werd communicatie tussen twee culturen mogelijk, waarbij de veranderingen die zij teweegbrachten uiteindelijk zelf deel uitgingen maken van de plaatselijke en Nederlandse cultuur.18

1.2 De VOC: wetenschap, taal en cultuur.

De VOC was de grootste en de eerste multinational van haar tijd en daardoor één van de grootste leveranciers van de agents die nodig waren voor het leggen van contacten tussen verschillende culturen. Het onderzoek naar de VOC heeft zich in de afgelopen decennia voornamelijk gericht op de VOC en zijn economisch en politieke handelen. De rol van de VOC als intermediair tussen Europa en Azië wordt steeds meer onderzocht.19 Door de focus op de politieke en economische aspecten van de VOC in historisch onderzoek ontstond er in de historiografie het idee dat de VOC geen interesse had in de wetenschap en cultuur, met uitzondering van de toegepaste wetenschap als de VOC hier voordeel uit kon halen.20 Met de toenemende interesse bij historici voor (culturele) interactie en de (in)commensurability van verschillende samenlevingen en culturen wordt er ook meer aandacht besteed aan onderzoek naar de VOC als culturele intermediaire. De focus van recent onderzoek gaat meer uit naar de activiteiten van agents en de netwerken waar binnen zij functioneren.21

De publicatie van J. Bethlehem en A.C. Meijer VOC en Cultuur laat zien hoe handel, wetenschap en culturele uitwisseling hand in hand gingen. Handel zorgde voor de middelen

17 H.E. Niemeijer, Batavia. Een koloniale samenleving in de 17de eeuw (Amersfoort 2005) 282. 18 Subrahmanyam, Courtly encounters, 28- 29.

19 J. Bethlehem en A.C. Meijer ed., VOC en Cultuur. Wetenschappelijke en culturele relaties tussen Europa

en Azië ten tijde van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (Amsterdam 1993) V.

20

J. van Goor, 'Handel en wetenschap' in J. Bethlehem en A.C. Meijer ed., VOC en Cultuur. Wetenschappelijke

en culturele relaties tussen Europa en Azië ten tijde van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (Amsterdam

1993) 2.

21C. Antunes, ‘Introduction’ in C. Antunes en J. Gommans ed., Exploring the Dutch Empire.

(14)

13 en mogelijkheden die op hun beurt weer zorgden voor de ontwikkeling van nieuwe technieken en de verwerving van kennis op het gebied van taal, volkenkunde en natuurwetenschappen. De beoefening van wetenschap moet worden bekeken in de context van de VOC waarbinnen de activiteiten van de Nederlanders in Azië zich afspeelden. In veel onderzoeken wordt gesuggereerd dat deze kennisvergaring in Azië puur en alleen was ter verheerlijking van de Europese macht of de expansie van de Europese macht, zonder oprechte interesse. Economische interesse en wetenschappelijke nieuwsgierigheid zijn moeilijk van elkaar te scheiden. De nieuwe wetenschappelijke kennis zette aan tot het heroverwegen van bestaande theorieën en veronderstellingen. De nieuwe kennis maakte het mogelijk voor mensen in de Republiek om te gaan nadenken over bestaande wereldbeelden.22 Azië bood Europeanen, geschoolde en ongeschoolde, allerlei kansen om kennis te vergaren. Dit ging bewust en onbewust, in de inleiding van het boek Kennis en Compagnie. De

Verenigde Oost-Indische Compagnie en de moderne wetenschap van Leonard Blussé en

Ilonka Ooms wordt verklaard dat: ‘[…]de compagnie als zodanig zich niet bewust heeft ingezet voor de bevorderen van de wetenschap, het lijdt geen twijfel dat de scheepvaart en de handelsactiviteiten in Azië indirect wel degelijk hebben bijgedragen tot de ontwikkeling van bepaalde disciplines’.23

Beide boeken VOC en Cultuur en Kennis en Compagnie bevatten een bijdrage over de kennis van taal, specifiek de kennis van het Maleis onder de VOC.24 Beide artikelen beargumenteren ongeveer hetzelfde: de noodzaak van de VOC voor handel heeft de studie van het Maleis in de zeventiende eeuw aangedreven. De nieuwsgierigheid en

22 Van Goor, ‘Handel en wetenschap’, 2-4, 15-16.

23 L. Blussé en I. Ooms, ‘Kennis en compagnie’ in L. Blussé en I. Ooms ed., Kennis en Compagnie. De

Verenigde Oost-Indische Compagnie en de moderne Wetenschap (Amsterdam 2006) 9.

24 C. van Dijk ‘De VOC en de kennis van de taal- en volkenkunde van insulair Zuidoost – Azië’ in J. Bethlehem

en A.C. Meijer ed., VOC en Cultuur. Wetenschappelijke en culturele relaties tussen Europa en Azië ten tijde

van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (Amsterdam1993) 59-76 en H.M.J. Maier en J. van der Putten 'Van

tolken, papagaaien en predikanten: het Maleis en de VOC' in L. Blussé en I. Ooms ed., Kennis en

(15)

14 noodzakelijkheid tot talenkennis voor contact met de plaatselijke bevolking bracht de studie van het Maleis voornamelijk bij predikanten tot een hoger niveau. De studie van het Maleis vond volledig op de Archipel zelf plaats, slechts zelden kwamen er Maleise geschriften naar de Nederlanden. In de zeventiende en achttiende eeuw was er op de universiteiten weinig tot geen aandacht voor de Indonesische talen. Dit betekent echter niet, zoals beide artikelen beamen, dat er geen taalkundige vooruitgang was met hulp van de VOC.25

1.3 De VOC en de Gereformeerde Kerk.

Aan de universiteiten werd in de Nederlanden wel veel nagedacht over de benadering van andere culturen en de verspreiding van het christendom. Vooral in relatie tot de Islam en de bestudering van het Arabisch. De zendingstheologie kwam in eerste instantie slechts moeizaam opgang, maar bereikte in het midden van de zeventiende eeuw zijn hoogtepunt met de systematisch opgestelde zendingstheologie van Voetius. Het onderzoek naar de theologie van de zeventiende eeuw en zeker de geschriften van Voetius, is zeer uitgebreid maar fragmentarisch. Er wordt zelden tot nooit een brug geslagen tussen theorie en praktijk, visie en praktijk van de zending worden bijna altijd afzonderlijk van elkaar bestudeerd. Door de grote fragmentatie in lokale studies wordt de scheiding verder aangewakkerd.26

De VOC was actief participant in de praktische zending van de Gereformeerde Kerk vanuit de Republiek naar Oost-Indië in de gehele zeventiende eeuw. De Nederlands Gereformeerde Kerk en de VOC hebben een lange en over het algemeen negatieve historiografie. Deze negatieve beeldvorming ontstond aan het einde van de achttiende eeuw. De kritieken uit de achttiende eeuw op de relatie tussen Kerk en Compagnie werden beïnvloed door nieuwe verlichte opvattingen over God, mens en samenleving. Liberale critici schreven de Compagnie af vanwege haar handelsmonopolie en ondemocratische houding

25 Van Dijk, ‘De VOC en de kennis’, 62, 64, 67, 71 en Maier, 'Van tolken, papagaaien en predikanten’, 100-101. 26

L.J. Joosse, 'Kerk en zendingsbevel' in G.J. Schutte ed., Het Indisch Sion. De Gereformeerde kerk onder de

(16)

15 tegenover personeel en Indische onderdanen. De historiografie van de Gereformeerde Kerk en de VOC aan het einde van de achttiende eeuw was een reflectie van contemporaine ideeën over de inrichting van kerk en staat, niet de eigenlijke relatie van de Gereformeerde Kerk en de Compagnie in de zeventiende eeuw. Dit negatieve beeld over de Gereformeerde Kerk onder de Compagnie uit de achttiende eeuw heeft een trend in gang gezet.27

In de eerste helft van de twintigste eeuw waren er twee schrijvers zeer invloedrijk op het gebied van de zending van de Gereformeerde Kerk in Indië. S. Coolsma met zijn boek uit 1901 De zendingseeuw voor Neederlandsch Oost-Indië̈ en C.W. Th. Van Boetzelaer van Dubbeldam met zijn boek uit 1947 De protestantsche kerk in Nederlandsch-Indie, haar

ontwikkeling van 1620-1939. Onderzoek naar zendelingswerk van de Gereformeerde Kerk in

Indonesië geeft een sterk eenzijdig beeld van de relatie tussen kerk en overheid. In hun ogen was de Gereformeerde Kerk in Oost-Indië een pure handelskerk, niet gericht op evangelisatie in wat voor vorm dan ook. De Gereformeerde Kerk was alleen geïnteresseerd in het zielenheil van de VOC dienaren. Het stond geheel ten dienst van de VOC en handelde alleen als dit overeenkwam met de politiek en het winstbejag van de VOC.28 Het onderzoek van deze en andere auteurs aan het begin van de twintigste eeuw laat nog al te wensen over. De bronnen werden gebrekkig geraadpleegd en geannoteerd en de Aziatische Compagnieskerken werden volledig buiten beeld gelaten. Door gebrek aan goed bronnenonderzoek, en de mogelijkheid daartoe, verzandden de debatten over de relatie tussen de Kerk en overheid en het missionair gehalte van de Gereformeerde Kerk overzee vaak in clichés. Het heeft nog een lange tijd geduurd voordat het negatieve beeld van de relatie van de Kerk en de VOC werd opgehelderd.29

27

G.J. Schutte, Het Calvinistisch Nederland. Mythe en werkelijkheid (Hilversum 2000) 46.

28 Ibidem.

(17)

16 In de afgelopen twintig jaar is er een significant aantal publicaties verschenen die de slechte reputatie van de kerk in relatie met de VOC hebben proberen op te vijzelen. De slechte reputatie waarbij de Nederlands Gereformeerde Kerk als marionetten door de VOC gebruikt werd. Eén van de grote voorvechters van het rectificeren van de slechte reputatie van de relatie tussen Kerk en Compagnie is G.J. Schutte. Schutte benadrukt dat kennis over de overzeese gedragingen en verhoudingen van de VOC en de Kerk alleen kunnen worden begrepen door ze te plaatsen in de context van de Republiek in de zeventiende en achttiende eeuw. 30 Namelijk in een tijd waarin er een ander soort scheiding bestond tussen kerk en staat, geen democratie en geen methodisme, geen vrije kerken en geen genootschapszending. Hij benadrukt dat: ‘zij [de VOC en de Gereformeerde Kerk] waren ingericht naar de regels van de vroegmoderne theocratie’.31

Hiermee benadrukt Schutte een verandering van methode waarbij de kerk en de VOC in de juiste context wordt bestudeerd. Namelijk de maatschappij van de Nederlandse Republiek in de zeventiende eeuw, dus nog wel zeer Eurocentrisch. De volgende stap in methode verandering is de verbinding leggen met de wereld waarin de VOC en Gereformeerde Kerk functioneerde: de Aziatische wereld.

Door een gebrek aan bronnen is er een gat in de literatuur van de VOC en de overzeese Gereformeerde Kerk, namelijk de aanwezigheid en rol van de Aziatische inwoners van de gebieden waar zij actief waren. Slechts weinig auteurs hebben onderzoek gedaan naar de verwerking van de kerstening en de beleving van het christelijke geloof door de inheemse bevolking.32 De beschikbare primaire bronnen zijn voornamelijk geschreven door hoge dienaren. Dit geeft een zware beperking bij het onderzoek naar de beleving van Aziatische christenen. In de afgelopen twee decennia zijn er wel vorderingen gemaakt op dit gebied. Om dit te kunnen bereiken heeft er een fundamentele verandering van het historisch onderzoek

30 G.J. Schutte, ‘Ten Geleide’ in G.J. Schutte ed., Het Indisch Sion. De Gereformeerde kerk on de Verenigde

Oost-Indische Compagnie (Hilversum 2002).

31 G.J. Schutte, 'Christendom en Compagnie' in L. Blussé en I. Ooms ed., Kennis en de Compagnie. De

Verenigde Oost-Indische Compagnie en de moderne Wetenschap (Amsterdam 2006) 88-89.

(18)

17 naar kerk, religie en samenleving in de zeventiende en achttiende eeuw plaatsgevonden. Door middel van de bestudering van onderaf, waarbij kerk en religie in de alledaagse werkelijkheid werden bestudeerd kan er beter worden gekeken naar de samenwerking tussen de Nederlanders en inheemse bevolking. Een voorbeeld hiervan is de dissertatie van H.E. Niemeijer, Calvinisme en koloniale stadscultuur: Batavia 1619-1725 uit 1996. Hij plaatst de Gereformeerde Kerk en religie binnen het geheel van de sociaal-culturele context van de historische gemeenschap, hierdoor kunnen er nieuwe inzichten worden ontdekt van de rol van de kerk binnen de gehele gemeenschap. In de microgeschiedenissen, die sterk gebonden zijn aan archivale bronnen, kan men ontdekken hoe het geloof werd gepraktiseerd door de mensen in plaats van hoe het geloof werd voorgeschreven vanuit Europa.33 Deze methode laat een open en creatieve houding zien en de wederzijdse beïnvloeding van deze ontmoetingen in de zeventiende eeuw. De historiografie van de VOC en de contacten tussen Europeanen is in de afgelopen decennia verschoven van onderzoek naar tegenstand en onbegrip tussen verschillende culturen, naar onderzoek naar begrip, interactie en uitwisseling.

Publicaties die een blik werpen op de maatschappij van de Molukken in de zeventiende en achttiende eeuw zijn voornamelijk te vinden binnen de taalkundige discipline en onderzoek naar de ontwikkeling van het Maleis, zoals de publicaties van James T. Collins. Hij legt een link tussen de ontwikkeling van het Maleis op Ambon en het gebruik ervan binnen de protestantse kerk. Niet alleen geeft hij een taalkundige verhandeling over het Maleis, maar door de vraag te stellen voor wie de tekst was bedoeld geeft hij ook een beeld van de samenleving en de kerkelijke ervaring van de gelovigen op Ambon.34 Onderzoek naar

33 Schutte, Het Calvinistisch Nederland, 51.

34 J.T. Collins, 'A Book and a Chapter in the History of Malay: Brouweruis' Genisis (1697) and Ambonese

(19)

18 de gebruikte taal tussen verschillende culturen zal nieuwe inzichten geven in hoeverre men elkaar begreep of juist niet.

1.4 Valentyn vs. Leydecker.

Met de nieuwe bronnen publicatie van H.E. Niemeijer en Th. Van den End komt er een groot scala aan bronnen makkelijk beschikbaar voor onderzoek naar de Gereformeerde Kerk op de Molukken in de zeventiende en achttiende eeuw. Eén van de historische controverses die zeer zal profiteren van deze nieuwe bronnen uitgaven is de controverse rond de Bijbelvertaling in het Maleis aan het einde van de zeventiende eeuw. De uitkomst van deze discussie heeft grote gevolgen gehad op het verdere verloop van het zendingswerk in Oost-Indië. De Bijbelvertaling van

Leydecker is tot in de negentiende eeuw het standaardwerk geweest voor de zendingsmissie.

Er is naar deze controverse weinig onderzoek gedaan, afgezien van kleine verwijzingen naar deze controverse binnen andere onderzoeken, zoals de in 2004 verschenen biografie van François Valentyn door R.F.F Habiboe.35 Habiboe constateert in zijn inleiding dat naast de uitgebreide literatuur over Valentyns meesterwerk Oud en Nieuw Oost-Indiën, er zeer weinig is geschreven over Valentyn zelf en over zijn andere schriften. Ondanks het bijeenbrengen van de informatie in de biografie over Valentyn erkent Habiboe dat er vele onderdelen onderbelicht blijven waaronder Valentyns Bijbelvertaling.36

Wanneer de discussie wel kort wordt benoemd, wordt er altijd verwezen naar het onderzoek van J.L. Swellengrebel over het zendelingswerk van de negentiende eeuw tot de opheffing van de Indonesische kolonie, gepubliceerd als tweedelige boekenserie in 1974.37

35 R.R.F. Habiboe, Tot verheffing van mijne natie. Het leven en werk van François Valentyn (1666-1727)

(Dordrecht 2004) 52-55.

36 Ibidem, 9.

37 J.L. Swellengrebel, In Leijdekkers voetsporen. Anderhalve eeuw Bijbelvertaling en taalkunde in de

(20)

19 Swellengrebel begint het werk met een inleidend hoofdstuk over de Bijbelvertalingen ten tijde van de Compagnie. Swellengrebel blijft slechts bij een omschrijving, hij kijkt niet kritisch naar de situatie of de context of de ontwikkeling van de situatie in verloop van tijd. Hij wijst voornamelijk op de manieren waarop Valentyn fout zat met zijn argumentatie en waarom de versie van Leydecker taalkundig beter was. Swellengrebel geeft in zijn boek een meer taalkundige argumentatie, in plaats van een historische. Als er naar de bronnen wordt gekeken die Swellengrebel heeft gebruikt om tot zijn vier-pagina-tellende beschrijving te komen valt opnieuw op dat er weinig gebruik is gemaakt van primair bronnenmateriaal. In de literatuurlijst komt één brief voor aan de Synode van Noord Holland uit 1697, het pamflet van Valentyn en een werk van taalkundige, Bijbelvertaler en predikant in Batavia, George Hendrik Werndly (1694-1744) uit 1736. Zijn conclusies komen voor een groot deel uit een artikel uit 1941 van Dr. C. W. TH. Baron van Boetzelaer van Asperen en Dubbeldam.

In zijn artikel uit 1941 ‘De geschiedenis van de Maleise Bijbelvertaling in Nederlandsch-Indie’38 is de vertaling van Leydecker de leidraad in de bespreking van de geschiedenis van de Maleise Bijbelvertalingen. Van Boetzelaer begint zijn artikel met enkele opmerkingen over het gebruik van de archieven bij zijn onderzoek en het onderzoek van toekomstige historici: ‘Menigmaal heb ik mij sedert verwonderd, dat zoovele van deze schatte daar onaangeroerd blijven liggen, en er niet ijveriger door velen naar gedolven wordt’.39

Dit is tot nog toe slechts gebrekkig gebeurd op het gebied van de discussie tussen Valentyn en Leydecker. Hij adviseert toekomstige onderzoekers om zich te verdiepen in de rijke kennis die de archieven te bieden hebben. Van Boetzelaer merkt de omvangrijke discussie van Valentyn en Leydecker op, maar besluit hier niet verder op in te gaan omdat: ‘Over deze vertaling [de vertaling van de Bijbel van Leydecker] en over de controverse

38 C. W. TH. van Boetzelaer van Asperen en Dubbeldam, ‘De geschiedenis van de Maleise Bijbelvertaling in

Nederlandsch-Indie’ Bijdrage tot de taal-, land- en volkenkunde van Nederlandsch Indië 100 (1941) 27-48.

(21)

20 Valentyn-Leydecker is zoowel in Indië als in Nederland, zooveel te doen geweest, dat zooals Werndly terecht opmerkt, hierover een dik boek zou kunnen geschreven worden’. 40 Ondanks het gebrekkig archiefonderzoek van Swellengrebel en van Boetzelaer van Asperen en Dubbeldam, zijn zij wel tot op heden de meest uitgebreide publicaties die zich bezig houden met de Valentyn-Leydecker controverse.

Door middel van de bronnen uitgaven van Niemeijer wil ik een intensieve studie maken van deze discussie. Ik zal mij minder focussen op de taalkundige kant van de discussie, zoals Swellengrebel dat heeft gedaan. Ik wil een brede context scheppen van verloop van tijd, de machtsverhoudingen tussen de verschillende partijen, de ideeën over zending die destijds bestonden en de samenwerking tussen verschillende culturen in de praktijk. Op deze manier wil ik theorie en praktijk bij elkaar brengen en kijken hoe de Bijbel werd gebruikt om een brug te slaan tussen de Nederlandse en inheemse bevolking van Batavia en Ambon in de zeventiende eeuw. De Bijbelvertaling is de brug tussen culturen, mensen, theorie en praktijk.

(22)

21

2. Wie zijn de spelers?

2.1 De Republiek van de Zeven Verenigde Nederlanden.

2.1.1 VOC.

Aan het einde van de zestiende eeuw kwamen de eerste tochten naar het oosten op gang vanuit de relatief nieuw gevormde Republiek van de Verenigde Nederlanden. Het initiatief voor de eerste Compagnieën kwam voornamelijk uit de twee meest westelijke gewesten, Holland en Zeeland. Deze gewesten hadden al veel ervaring met de scheepvaart en hadden het kapitaal om de expedities te bekostigen.41 De eerste expedities liepen uit op een financiële mislukking, maar jaar na jaar werden er pogingen gedaan om winstgevende routes naar Oost-Indië te vinden. Ondanks veel verlies aan materieel en personeel op deze expedities was er een kans op royale winsten. De prijs van de geïmporteerde Aziatische producten stegen, maar door de grote concurrentie tussen de Nederlanders bij de aankoop daalden de winstmarges. Hierdoor bracht de Indië vaart in eerste instantie niet het fortuin op waar men op had gehoopt. De Staten-Generaal had gehoopt dat met de Indië-vaart en handel meer geld zou genereren voor de Republiek ten behoeve van de oorlog tegen de Spaanse koning. Toen deze fortuinen uitbleven door interne concurrentie, nam landsadvocaat Johan van Oldenbarnevelt de eerste stappen tot de vorming van een Verenigde Compagnie. Hij hoopte door de vorming van een dergelijke compagnie een veel minder kostbare economische oorlog tegen Portugal en Spanje te ontketenen en de opbrengsten van de handel te kunnen gebruikten voor de bekostiging van de oorlog. In de steden van Zeeland en Holland was men enthousiast en in 1602 werd er een contract opgesteld met de Staten-Generaal, het eerste octrooi van de VOC.

De oprichting van de VOC was bepalend voor zijn bestuurlijke inrichting. De oprichting en het bestuur van de VOC was een samenwerking van handelaren, de stedelijke

41

(23)

22 regenten en de Staten-Generaal. Het bestuurlijk zwaartepunt van de Compagnie lag bij de steden die al vóór 1590 handel met Azië dreven.42 De belangrijkste vergadering van de VOC was de Heren XVII. Dit was een vergadering van representanten van elk van de handelskamers in de verschillende deelnemende steden. Zij kwamen driemaal per jaar bijeen, afwisselend zes jaar in Amsterdam en dan twee jaar in Middelburg. De politieke aard van de oprichting van de Compagnie zorgde ervoor dat het beleid niet alleen door de bewindhebbers gemaakt kon worden, er was een nauwe samenspraak met de regering nodig. Hiervoor werd een commissie opgesteld van twaalf leden, die elk jaar voor enkele weken in Den Haag samen kwamen. Zij redigeerden het beleid van het Aziatische bedrijf waarvoor vanwege wereldpolitieke redenen afstemming van de staat nodig was. Er was een vermenging van commercie en politiek zoals deze voorheen nog niet bestond in Europa.43

2.2.1 De Gereformeerde Kerk.

De Nederlandse Republiek had een zeer bijzondere regeringsvorm voor de zeventiende eeuw in Europa, een combinatie van een theocratie en Republikanisme. Hierin werkten overheid, een vertegenwoordiging van steden en gewesten in het gebied, en de publieke kerk samen voor de rust in de maatschappij. Met de Nationale Synode van Dordrecht (1618) werd deze rol van de overheid tegenover de Gereformeerde Kerk vastgelegd. De relatie van de Gereformeerde Kerk, als publieke kerk in de Republiek en de Republiek waren gegrond in het Calvinistische gedachtengoed. Hierin werd bepaald dat kerk en overheid beide goddelijke instellingen waren, zij moesten gezamenlijk de samenleving leiden. Als hoedster en voedster van de samenleving hadden zij elk hun eigen taak in de samenleving waarin zijn gelijkwaardig handelden. Geen van beide had absolute macht over de andere, deze lag bij

42

P.J. Rietbergen, De Verenigde Oost- Indische Compagnie, 1602-1795. 's Werelds eerste multinational

tussen commercie en cultuur (Amersfoort en Brugge 2012) 22-27.

(24)

23 God onder wiens gezag zij beide handelden.44 In de Republiek had de Gereformeerde Kerk de rol van de bevoorrechte en publieke kerk. Dit privilege hield in dat de Gereformeerde Kerk als enige religieuze instelling openbaar zijn religie mocht praktiseren. Dit betekende niet dat de Gereformeerde Kerk het alleenrecht op de godsdienst had. De Nederlandse Republiek was kerkelijk-religieus pluriform, er gold grote mate van religieuze vrijheid zolang de rust van de samenleving niet werd verstoort.45

De Gereformeerde Kerk kent geen hiërarchische organisatie zoals bij de Rooms-Katholieke Kerk bekend is. In principe is elke gelovige autonoom in zijn geloof en moet hij of zij staat zijn dit geloof zelf te kunnen praktiseren door het lezen van de Bijbel.46 Wel is er een uitgebreide organisatie in de Gereformeerde Kerk. Deze begint bij de plaatselijke gemeente. De plaatselijke gemeente wordt geleid door een groep ouderlingen en de predikant, zij vormden samen met de secretaris politiek de kerkenraad van de gemeente. De kerkenraden van een bepaald gebied zijn verenigd in een classis vergadering, de geografische grootte van deze classes kan zeer verschillen. Elke kerkenraad stuurt een afgevaardigde naar deze vergadering om de problemen in zijn gemeente bij de classis voor te leggen. Zaken die alle kerkenraden van het gebied aangaan worden georganiseerd vanuit de classis. In de zeventiende eeuw hield de classis zich bijvoorbeeld bezig met het contact met de VOC en de kerkenraden in Indië. De classes stuurde vervolgens afgevaardigden naar de gewestelijke/ provinciale synode, een vergadering die eens per jaar bijeenkwam in één van de steden in het gebied. Vanuit de provinciale synode werden afgevaardigde naar de landelijke synode gestuurd. Al deze vergaderingen maken geen deel uit van een permanent bestuur. Zodra de vergadering voorbij is ligt het bestuur van de gemeente geheel bij de individuele

44

G.M.J.M Koolen, Een seer bequaem middel. Onderwijs en kerk onder de zeventiende-eeuwse VOC (Kampen 1993) 24.

45 G.J. Schutte, ‘De Gereformeerde kerk in de Republiek’ in G.J. Schutte ed., Het Indisch Sion. De

Gereformeerde kerk onder de Verenigde Oost-Indische Compagnie (Hilversum 2002) 16-17.

46

(25)

24 kerkenraden. Wel worden er afspraken gemaakt die voor iedereen geldig zijn. Deze afspraken hebben meestal betrekking op de zuiverheid van het geloof en om de eenheid van de kerk te waarborgen.47

In de zeventiende eeuw was er binnen de Gereformeerde Kerk dus sprake van een relatief egalitair systeem van besturen. Afgevaardigden van elke gemeente konden in verschillende vergaderingen hun stem laten horen. Door middel van overleg en onderhandelingen werd de Gereformeerde Kerk bestuurd aan de hand van de wil van de meerderheid en compromissen. Uiteraard waren er kerkenraden en classes die door hun machtige leden meer te vertellen hadden maar uiteindelijk konden deze geen alleen macht opeisen.

2.2 Nederlanders in Oost-Indië.

2.2.1 VOC op de Indonesische Archipel.

De meeste vestigingen van de VOC in Azië waren niet meer dan kleine factorijen of handelskantoren. Het verblijf overzee diende zo kort mogelijk te zijn. Slechts op enkele punten zijn er grotere territoriale bezittingen geweest.48 De VOC moet niet zozeer worden gezien als een koloniserende organisatie, maar als een imperialistische organisatie. Men veroverde waar men zijn macht wilde uitbreide maar was terughoudend in de kolonialiseren van territoria in de zeventiende eeuw.49 De VOC wilde winst maken, het bestuur van territoriaal gebied kostte alleen maar geld. Het directe bestuur van territoriaal gebied werd op de Indonesische archipel alleen toegepast als dit ten goede zou komen aan de handel. Er was bijna altijd sprake van indirect bestuur via de lokale elite.50

47 Schutte, ‘De Gereformeerde kerk in de Republiek’, 21-22. 48

Koolen, Een seer bequaem middel, 24.

49 J. Gommans, ‘Conclusion Globalizing Empire: The Dutch Case’ in C. Antunes en J. Gommans ed., Exploring

the Dutch Empire. Agents, Networks and Institutions, 1600-2000 (New York en London 2015) 272.

(26)

25 De werkelijke kolonisatie door de VOC was voornamelijk een stedelijk verschijnsel in de havensteden. Ook wanneer de autochtone bevolking in hoge mate gekerstend was in territoria van de VOC, liet de VOC het bestuur meestal over aan de lokale elite en eiste ze alleen belasting en loyaliteit.51 Batavia en de Molukken hadden voor de VOC een soort gelijke positie ten opzichte van de andere vestigingen. Over beide gebieden voerde de VOC in naam van de Republiek zijn recht tot territoriale veroveringen en autonome besturing uit. Beide waren meer dan alleen een handelskantoor met de aanwezigheid van enkele Europeanen. Batavia werd veroverd en gesticht voor zijn goede positie in de inter-Aziatische handel en werd het bestuurlijke centrum van het VOC-imperium. Batavia was een relatief ‘nieuwe’ handelsstad, een mengelmoes van mensen uit alle windstreken met een duidelijk koloniaal karakter en hiërarchie, bijna exclusief opgebouwd uit allochtone bevolkingsgroepen. 52 Het bestuur van de VOC in Azië was gevestigd in Batavia, hier resideerden de Gouverneur-Generaal en zijn Raad, die samen de Hoge Regering vormden. Dit bestuur was ontwikkeld nadat er veel communicatie problemen waren ondervonden tussen Azië en de Republiek. Het plaatselijke bestuur moest aanzetten tot meer lange termijnplannen en het verbeteren van de communicatie tussen de Republiek en de VOC in Oost-Indië.53 De VOC probeerde deze gebieden te besturen zoals zij dit ook kende in de Republiek, door middel van elite vertegenwoordiging en onderhandelingen.54

De Molukken werden ingenomen voor de regulering en monopolisering van de handel en productie van kruidnagel, nootmuskaat en foelie.55 Het grootste gedeelte van de Europese aanwezigheid op de Molukken was gevestigd op Ambon in fort Victoria, dit was echter geen grote koloniale gemeenschap. De macht van de VOC op de Molukken groeide gestaag. Met

51 G.J. Schutte, ‘De kerk onder de Compagnie’ in G.J. Schutte ed. Het Indisch Sion. De Gereformeerde kerk

onder de Verenigde Oost-Indische Compagnie (Hilversum 2002) 45.

52 Ibidem, 55.

53 Rietbergen, De Verenigde Oost-Indische Compagnie, 36-38. 54 Gommans, ‘Conclusion’, 272.

55

(27)

26 de verordening van de VOC in 1652 dat de kruidnagel productie van de Molukken exclusief op Ambon plaats vond, werd Ambon het centrum van de Gereformeerde Kerk en de VOC op de Molukken.56 Pas in 1662 was er sprake van complete terugtrekking van de Spanjaarden van de eilanden. De VOC had zijn invloed over de Molukken aanzienlijk vergroot door verschillende contracten aan te gaan met plaatselijke sultans. Pas met de val van Makassar kreeg de VOC de complete specerijen monopoly over de gebieden in handen. De VOC werkte de eerste tien jaar na de val van Makassar actief samen met de verschillende sultanaten. Na deze initiële samenwerking stapte de VOC langzaam over op een meer expanderend beleid. De directe expansie in de territoria was volgens de VOC nodig om de controle te behouden over de specerijenhandel in het moeilijk te controleren grensgebied. De VOC maakte gebruik van lokale koninkrijken die hen om hulp vroegen in plaatselijke conflicten. Met deze politieke samenwerking kon de VOC langzaam zijn macht uitbreiden en de macht van de grote sultanaten in het gebied inperken. In deze gebieden gingen politieke samenwerking gepaard met religieuze affiniteit. De verovering van Siau in 1677 betekende het einde van de Katholieke missie in Oost-Indonesië, deze missie werd overgenomen door de predikanten van Ternate. Bekering was grotendeels een gevolg van politieke besluitvorming.57 Er was een intieme relatie tussen de Gereformeerde Kerk op Oost-Indië en de VOC nodig op de Archipel.

2.2.2 De Gereformeerde Kerk en de VOC.

Uit recent onderzoek naar de relatie tussen de VOC en de Gereformeerde Kerk blijkt dat deze relatie in theorie vergelijkbaar is met de relatie van de Gereformeerde Kerk en de overheid in de Republiek. Zoals G.J. Schutte benadrukt in de verantwoording van het boek Het Indisch

Sion over deze relatie:

56 Collins, 'A Book and a Chapter’, 78. 57

H.E. Niemeijer, ‘Political rivalry and Early Dutch Reformed missions in Seventeenth- century north-Sulawesi (Celebes)’ in P.N. Holtrop en H. McLeod ed., Missions and Missionaries (Woodbridge 2000) 34-39.

(28)

27 De samenwerking van Kerk en Compagnie kwam voort uit het theocratisch concept van een christelijke staat en een christelijke samenleving. De relatie tussen VOC en de Gereformeerde Kerk was in feite niets anders dan de overzeese voortzetting van de toenmalige verhouding van de overheid en de publieke kerk in patria. 58 In de mandaatgebieden waar de VOC een bestuursmacht was geworden, voerde de VOC in theorie de verantwoordelijkheid van de burgerlijke overheid uit zoals vastgelegd in het octrooi van 1623. Hiertoe behoorde onder meer de politieke verantwoordelijkheid tot bescherming en het accommoderen van de Gereformeerde Kerk.59

Als christelijke overheid, naar voorbeeld van de Republiek, was de VOC verantwoordelijk voor de kosten van de Oost-Indische Kerk. Door de financiële verantwoordelijkheid die de VOC had in de Indische Kerk, was de VOC nauw betrokken bij de werkzaamheden van de Gereformeerde Kerk. De VOC had in principe geen vetorecht en bemoeide zich niet met theologie of andere geloofsaangelegenheden. Het had echter wel een sterke stem als het ging om personeelszaken en materiaal.60 In veel brieven verstuurd uit Oost-Indië aan de classis van Amsterdam komt de oproep tot meer personeel. In brieven terug wordt gemeld dat het bij de Heren XVII is aangevraagd.61 Uit briefwisselingen blijkt wel de financiële invloed die de Heren XVII hadden over de Kerk in Oost-Indië, het was een fragiele machtsverhouding.

In de praktijk was de VOC de instantie die besloot waar er werd gepredikt bij de plaatselijke bevolking in Oost-Indië. Dit was afhankelijk van de politieke situatie van gebieden. In de beginperiode van de VOC op de Molukken was er altijd een zekere vorm van

58

G.J. Schutte, ‘Verantwoording’ in G.J. Schutte ed., Het Indisch Sion. De gereformeerde kerk onder

de Verenigde Oost-Indische Compagnie (Hilversum 2002) 11.

59 Koolen, ‘Een seer beqwuaem middel’, 24 en Schutte, ‘De kerk onder de Compagnie’, 46. 60 Schutte, ‘De kerk onder de Compagnie’, 50.

61

Brief van de classis van Amsterdam aan de kerkenraad van Batavia, 6 mei 1709, Stadsarchief Amsterdam (SAA), Archief van de Classis Amsterdam van de Nederlandse Hervormde Kerk (Archief Cl. Amsterdam Ned. Her. Kerk), toegangsnummer 379, inventaris nummer 169, fol.81.

(29)

28 religieuze vrijheid geweest voor de Sultanaten ter bevordering van de specerijen handel. Politiek en religie werden van elkaar gescheiden, ten behoeve van de handel en rust in de gebieden. In de politieke overgangsperiode van 1663-1677 groeide de macht op de Molukken als politieke speler van de VOC gestaagd. Met deze machtsovername kwam er meer ruimte en succes voor de zending in dit gebied. Tijdens deze periode werd de Islam als een steeds grotere bedreiging gezien. De VOC probeerde dit tegen te gaan door openlijk het christendom te promoten in gebieden waar de Islam nog slechts zwak aanwezig was. Iets wat zij vóór 1670 nooit hadden gedaan, maar in 1670 was de positie van de VOC op de Molukken sterker dan ooit. Koningen die bij de VOC vroegen om bescherming vroegen vaak niet lang daarna ook om het zenden van schoolmeesters. Zoals Niemeijer concludeert in zijn artikel uit 2000, ‘Political rivalry and Early Dutch Reformed missions in Seventeenth- century north-Sulawesi (Celebes)’, was de bekering van vele inlandse volkeren het resultaat van een buitengewone politieke constellatie in de jaren zestig en zeventig van de zeventiende eeuw. Er was dus een zeer sterke samenwerking en afhankelijkheid tussen de Gereformeerde Kerk op de Archipel en de VOC.62

2.2.3 De Oost–Indische Kerk.

Zoals besproken zijn er binnen de Nederlands Gereformeerde Kerk ongeveer vier bestuurslagen te vinden: de landelijke synode, de gewestelijke synode, de classis en de kerkenraad. Elk van deze organisaties is een overlegorgaan van representanten van elke gemeenschap op een hoger niveau. In de Oost-Indische Kerk was er alleen sprake van plaatselijke kerkenraden, die elk verantwoordelijk waren voor de plaatselijke gemeenschap. Het was de Oost-Indische Kerk nooit toe gestaan om zich te verenigen tot een classis. Door zich te verenigen in een vertegenwoordigde vergadering zouden ze meer autonomie krijgen binnen de Gereformeerde Kerk hiërarchie. Door een verdeel en heers strategie wisten de

(30)

29 classes in de Republiek hun macht over de Indische Kerk te behouden. De verantwoordelijkheid van de zending gaf in de Republiek macht en aanzien binnen de Gereformeerde Kerk. De VOC handelde ook liever met de aparte kerkenraden dan dat zij zich verenigde in een machtsfront van de classis. In theorie stond elke kerkenraad vrij van de macht van de classis en had het zijn eigen autoriteit. De kerkenraden van Oost-Indië waren echter op veel gebieden in grote mate afhankelijk van de hulp van de classes in de Republiek, zoals op het gebied van de communicatie met de synodes en de bewindhebbers van de VOC in de Nederlanden.63 Hierdoor ontstond er een scheve verhouding tussen de, in theorie, onafhankelijke kerkenraden in Oost-Indië en de classes van Amsterdam en Walcheren.

Batavia kreeg in dit opzicht een bijzondere positie in de Indische Kerk, het vormde zich tot de onofficiële classis van Indië. Batavia nam de praktische taken van een classis op zich zonder vertegenwoordiging van de andere kerkenraden zoals dit wel gebruikelijk was in de classicale vergaderingen in Gereformeerde Kerk. Dit kon omdat het één van de grootste gemeenschap in het Oosten was en de kerkenraad zich het dichtst bij het machtscentrum van de VOC bevond. Doordat het zich in het administratieve centrum van de VOC bevond, waren kerk en bestuur verweven in verschillende familie netwerken binnen de VOC elite. Valentyn omschrijft in zijn boek Oud en Nieuw Oost-Indiën dat door deze familie banden de kerkenraad van Batavia vaak zijn eigen mening kon doorvoeren.64

De kerkenraad van Batavia was het centrale punt voor de communicatie met de kerkelijke vergaderingen in de Republiek. Elk jaar verstuurden de kleinere kerkenraden verslagen naar Batavia over de stand van zaken met school en kerk. Deze aparte verslagen werden vervolgens samengevoegd en door de kerkenraad van Batavia naar de classis van Amsterdam gestuurd, die het weer presenteerde bij de jaarlijkse Synode van Noord-Holland.

63 Niemeijer, ‘Inleiding’, 1.

(31)

30 Batavia bepaalde in samenspraak met de VOC, waar de nieuw gearriveerde pastors en ziekentroosters geplaatst moesten worden. De kerkenraad van Batavia werd vaak geraadpleegd bij conflicten of onregelmatigheden binnen andere kerkenraden, gevraagd of ongevraagd. Deze de facto macht van de kerkenraad van Batavia kon tot spanningen binnen de Oost-Indische kerkenraden leidden en tot irritatie bij de moederkerken in de Republiek.65 De positie van de kerkenraad van Batavia was nergens echt vastgelegd. Het is een voorbeeld van de improvisatie en aanpassing die plaats vond in het bestuur van de kolonie. De kerkenraad van Batavia voerde vele taken uit die eigenlijk niet hoorde bij de plaatselijke kerkenraad, maar waar in de praktijk wel behoefte aan was.

De irritatie over de naar zich toe getrokken macht van Batavia binnen de Oost-Indische Kerk was het grootst bij een andere grote gemeente, Ambon. Ambon was een van de grootste christelijke gemeentes in Oost- Indië, maar lag geografisch gezien in de periferie van het VOC handels imperium. In 1715 liet de kerkenraad van Ambon aan Batavia weten dat: ‘Ons dunckt dat een broedelijke eysch ter onderrechtinge van saecken waervan men niet wel en ten genoegen geschreven onderrecht mochte sijn, meer ingang vindst als soodanig een manier van uytdruckinge.’66

Batavia mengde zich op regelmatige basis in het beleid van Ambon, zij het vanuit opdracht van de Republiek of op eigen initiatief. Ambon probeerde zoveel mogelijk autonoom te blijven van de kerkenraad van Batavia. Ambon moest hier wel zeer voorzichtig mee zijn. In een ander conflict over het gebruik van de Maleise taal rond 1650 had Batavia de zending van schoolmateriaal en leraren naar Ambon stilgelegd als pressiemiddel om de kerkenraad onder druk te zetten. In een brief uit april 1651 meldde de kerkenraad van Ambon aan de kerkenraad van Batavia dat ze gefrustreerd zijn over de houding van Batavia. Batavia had de communicatie afgesneden en had materiaal gestuurd

65

Niemeijer, ‘Inleiding’, 2.

66 ‘Brief van de kerkenraad van Ambon aan de kerkenraad van Batavia. 18 september 1715’ in Niemeijer ed.,

(32)

31 waar ze in Ambon niet mee konden werken: ‘Sa dan versoeken duet buet te dieb, wandt boven dat d’E. Broeders onse behoefte niet weten, so schijnt het noch wat herschapij voerende over ons.’67

De fragiele machtsverhoudingen tussen de kerkenraden waren niet gelijk ondanks de theoretische autonomie. De kleinere kerkenraden waren daarvoor te veel afhankelijk van Batavia.

De classis van Amsterdam deed er alles aan om de Kerk in Oost-Indië van dienst te zijn, gevraagd en ongevraagd. Dit viel niet altijd te goede aarde in de kerkenraad van Batavia, die de classis van Amsterdam soms moest wijzen op de autonome macht van de gemeenschap in Batavia, zeker in connectie met de Bijbeldiscussie. In de relatie van de Oost-Indische gemeentes en de kerkelijke vergaderingen in de Republiek is de spanning tussen zuiverheid van leer en praktijk het duidelijkst zichtbaar. De Gereformeerde Kerk in de Republiek had zich al eerder uitgesproken over sommige praktijken van de Oost-Indische gemeente, zoals de sacramentenscheiding. In een brief van Leydecker aan de Noord-Hollandse synode wordt uitgelegd dat de synode eigenlijk geen idee heeft wat er gaande is in de Oost-Indische Kerk en zich er daarom niet mee behoorde te bemoeien: ‘En schoon genoomen wij wel weten hoe moeylijk het is voor ymand zijn goede saak goet te maaken voor een regter die, geen kennis van saaken hebbende, het vonnis reets gevelt heeft […]’.68 Improvisaties en compromissen in de gereformeerde leer, die nodig waren voor het functioneren van de Gereformeerde Kerk in Oost-Indië werden vaak niet geaccepteerd door de kerkelijke vergaderingen in de Republiek. De Oost-Indische Kerk moest schipperen tussen de zuiverheid van leer opgelegd door de Republiek en de praktische haalbaarheid hiervan. Men kon de kerkelijke vergaderingen in de Republiek niet negeren, de kerkenraad van Batavia en daarmee de rest van de Indische Kerk waren te afhankelijk van de inzet van de

67

‘Brief kerkenraad van Ambon aan de kerkenraad van Batavia. April 1651’ in Niemeijer ed., Bronnen

betreffende Kerk en School I-1, 272.

68 ‘Brief van de kerkenraad van Batavia aan de synode van Noord-Holland. 15 november 1697’ in Niemeijer ed.,

(33)

32 classes van Amsterdam en Walcheren en de Noord- en Zuid-Hollandse synodes in de samenwerking met de VOC in de Nederlanden. De kerkelijke representaties in de Republiek bepleitten het belang van de Indische Kerk bij de VOC-leiding in de Republiek.69 Zoals een brief van de classis van Amsterdam aan Batavia al suggereert, was de classis uiteindelijk mede verantwoordelijk voor het zenden van meer predikanten:

Wij bieden … alles gulsertigheid … hulpe daartoe vanuit en nooit zal het ons vervallen, in dit heilzaam werk te ijveren. Ten blijk daar van hebben wij in de vergadering van de heren Zeventienen den staat en den belangens van den Indische kerken, op het aller nadrukkelijksten voorgedragen en te kijk genoegsaam getal van Predikanten naar india mogten worden toegesonden om de plaatsen der afgestorves heeren en broederen te vervullen en de zwakken te helpen tot komen het zuivere heeft den ingang bij den gevorderen der heren Majores gevonden dat onsgeaccordeerd is, dat voor dit jaar weder agt predikanten naar India sullen gezonden worden waar van er vijf ter bezorginge van den Kamer van Amsterdam gelaten zijn.70

Dit zorgde voor een éénzijdige afhankelijkheid van een geplante kerk tegenover de moederkerk.71 De Kerk was wel één van de instituties waarbinnen Nederlandse en inheemse intermediairs actief waren. Samen zorgden zij voor de succesvolle overdracht van cultuur, Nederlandse cultuur naar inheemse en andersom. Hun gezamenlijke doel was de verspreiding van de gereformeerde leer, maar de uitwerking had veel verdere gevolgen.

2.2.4 Agents van de Gereformeerde Kerk in Oost-Indië.

In de eerste schepen richting de Oost bevonden zich twee ziekentroosters voor de geestelijke bediening van de bemanning. Al snel werden de eerste predikanten meegestuurd, op initiatief

69 Niemeijer, ‘Inleiding’, 2. 70

Brief classis van Amsterdam aan de kerkenraad van Batavia 22 november 1723, SAA, Archief Cl. Amsterdam Ned. Her. Kerk 379, inv. nr.169, fol. 210-212.

71

(34)

33 van de classes van Amsterdam en Walcheren. In 1607 werd de eerste school op Ambon gevestigd waarbij leerlingen werden gerekruteerd onder de christelijke Molukkers en Mardijkers. Deze eerste school was opgezet door de Gouverneur van Ambon, maar met de komst van meer predikanten naar Oost-Indië werd deze taak overgedragen aan de predikanten.72 Binnen de kerkelijke organisatie waren er verschillende posities die als intermediairs werkten tussen de Nederlands Gereformeerde Kerk en de plaatselijke bevolking. De Gereformeerde Kerk gaf de organisatie waarbinnen deze agents zich konden verplaatsen. Het netwerk van de Gereformeerde Kerk gaf deze individuele agents de macht en assertiviteit om zich cross-cultureel te verplaatsen. Ze leerden de bevolking van de nieuwe koloniale gebieden een gedeeld moreel welke de samenleving bij elkaar moest houden. 73

In de hoogste positie van de kerkelijke hiërarchie stond de predikant. De predikant ging voor in de dienst op zondag en was verantwoordelijk voor het zielenheil van iedereen in zijn gemeente. In de eerste jaren van de aanwezigheid van de Gereformeerde Kerk op de Archipel zijn de predikanten nog zeer actief in de plaatselijke gemeente en de bekering van de inheemse bevolking van het rooms-katholieke leer naar de gereformeerde leer. Na ongeveer 1650 veranderde de verantwoordelijkheden van de predikant langzaam, de werkzaamheden van de predikant bestonden steeds meer uit het overzicht houden en het besturen van het lager geplaatste kerkelijk personeel. Dit kwam onder meer door de realisatie dat er te veel christenen waren voor het aantal predikanten en door het verlangen de school- en leermeesters beter op te leiden. Hierdoor kwamen veel verantwoordelijkheden die te maken hadden met het directe zielenheil van de plaatselijke gereformeerden meer te liggen bij de: proponenten, ziekentroosters en school-/ leermeesters. Met de afname van de

72 G.J. Schutte, 'De reachte saeyplaetsen der Religie. Het onderwijs in de Molukken onder de VOC' in J.W.

Steutel, D.J. de Ruyter en S. Miedema ed., De Gereformeerden en hun vormingsoffensief door de eeuwen

heen (Zoetermeer 2009) 88-89.

(35)

34 betrokkenheid van de predikanten bij de inheemse bevolking, groeide de verantwoordelijkheid van de inheemse schoolmeester.

In de laagste groep in de hiërarchie, de leer- en schoolmeesters, zaten verreweg de meeste inheemse mensen. Sommige van deze leer- en schoolmeesters klommen op tot ziekentrooster en een enkeling tot proponent maar nooit tot predikant. Om predikant te worden was een uitgebreide theologische studie vereist in de Nederlanden, dit werd nooit door inheemse kerkdienaren ondernomen. Ik zal mij hier voornamelijk bezig houden met de intermediaire functies van de predikanten en de school-/ leermeesters. Allereerst omdat de tegenstellingen tussen deze twee groepen het grootst is. Ten tweede omdat zij beide een verschuiving laten zien in de veranderende machtsverhoudingen en houding van Europeanen ten opzichten van de inheemse bevolking in de zeventiende eeuw. Ten derde omdat over deze twee groepen in de literatuur en primaire bronnen simpelweg het meeste wordt geschreven.

(36)

35

3. Kennis van ‘de ander’ in de zendingsleer.

3.1. Kennisverwerking van vreemde culturen en volkeren in de Republiek.

De globalisering van de Republiek werd mogelijk gemaakt door de VOC, de VOC fungeerde als drijfveer voor de vergaring van kennis. Deel van het globaliseringsproces was de mogelijkheid voor Europeanen om zichzelf als Europeaan te gaan herkennen in relatie tot ‘de ander’ die men tegen kwam elders in de wereld. De handel in het oosten stimuleerde de kennis over vreemde culturen en volkeren in de Republiek. Door de daadwerkelijke ontmoetingen ontstonden de eerste verkennende overzichtswerken van de nieuwe wereld. Hierbij was er een combinatie van nieuwsgierigheid en pragmatiek aan het werk.74 De publicaties van reisverhalen en beschrijvingen groeiden gestaag in de zeventiende eeuw. Men verzamelde grote hoeveelheden plaatselijke kennis en ‘vertaalde’ deze kennis naar het Europese referentiekader.

De manier waarop schrijvers omgingen met de kennis die werd verzameld en de manier waarop deze werd verwerkt in literaire werken vertelde veel over de machtsverhoudingen tussen de Europese en niet-Europese wereld van de zeventiende eeuw. Vooral in de postkoloniale studies is deze literatuur veel bestudeerd. In deze onderzoeken staat de interculturele ontmoeting centraal, er wordt hierbij voornamelijk gekeken naar discourse en confrontatie. Bij de postkoloniale studies is de third-space theorie van belang, de ontleding van de hybriditeit van culturele ruimtes. In de contact zones vonden vele verschillende vormen van onderhandelingen plaats. Deze culturele onderhandelingen ontwikkelden zich van de eerste nieuwsgierigheid en omschrijving tot een meer objectieve

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Je zal door biologische kenmerken die gevolgen hebben naar personen zal je hebben dat gemiddeld meer vrouwen zo zijn en dan meer mannen zo zijn, alleen dat betekent niet dat een vrouw

Deze migranten worden in de literatuur vaak gekwalificeerd als economische migranten en arbeidsmigranten die naar de stad werden getrokken door grote werkgelegenheid, hogere

Geprobeerd is om te onderzoeken of de aminozuurpatronen van diverse soorten vlees (rund, paard, varken en kip) in rauwe en gekookte toestand, zodanige

Wel neemt de aanvoer van stikstof uit organische mest af doordat geen drijfmest meer kan worden gebruik voor stuif- bestrijding, dit heeft tevens een gunstig effect op de aanvoer

Om een jaarlijkse uitkering van 1000 gulden rente te krijgen moest een persoon, die we in de rest van het verhaal Jantje zul- len noemen, 25.000 gulden aan de overheid uitlenen..

ners betrokken waren, telkens gemarkeerd werden door de uitvaardiging van nieuwe, scherpere plak- katen, waarin gedreigd werd met zwaardere straffen voor zigeuners, en

Of deze geloofsbeleving, of preciezer een doperse pelgrimage-spintuahteit zieh ook ladt aantonen in het contemporaine geschilderde landschap, is echter nog geheel de vrddg Men

(b), The potential coke yields of the hydrotreated bio-oils (oil phases) measured by TGA as a function of the catalyst time-on-stream (reflected by the amount of bio-oil fed