• No results found

Reflectief functioneren tijdens de zwangerschap: voorspeller van sensitiviteit en Theory of Mind?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Reflectief functioneren tijdens de zwangerschap: voorspeller van sensitiviteit en Theory of Mind?"

Copied!
22
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

zwangerschap: voorspeller van

sensitiviteit en Theory of Mind?

Masterscriptie

Afdeling Orthopedagogiek

Faculteit der Sociale Wetenschappen

Universiteit Leiden

Naam: Hetty Faber

Studentnummer: 0334707

Datum: januari 2015

Eerste lezer: dr. E. Platje

(2)

2

Inhoud

Samenvatting ... 3

Inleiding ... 4

Probleemstelling ... 4

Belang van reflectief functioneren ... 4

Sensitiviteit ... 5

Theory of Mind ... 5

De relatie tussen reflectief functioneren, sensitiviteit en Theory of Mind ... 6

Reflectief functioneren tijdens de zwangerschap ... 6

Doel en vraagstellingen ... 7 Methoden ... 8 Participanten ... 8 Procedure ... 9 Instrumenten ... 10 Zwangerschapsinterview ... 10 Sensitiviteit ... 11

Volgen van de blik ... 12

Statistische analyses ... 12

Resultaten ... 14

Beschrijvende statistieken: scores van moeder en kind ... 14

Onderzoeksvragen ... 15

Discussie ... 17

Conclusie van de resultaten ... 17

Beperkingen en aanbevelingen voor vervolgonderzoek ... 18

Implicaties voor de praktijk ... 18

(3)

3

Samenvatting

Deze studie onderzoekt de invloed van reflectief functioneren van moeders tijdens de zwangerschap op twee hieraan gerelateerde moeder-kind factoren. In eerder onderzoek is een verband gevonden tussen reflectief functioneren na de zwangerschap en sensitiviteit van de moeder en Theory of Mind bij het kind. Er is echter weinig bekend over de invloed van reflectief functioneren tijdens de zwangerschap op deze factoren. Het doel van deze studie is hier meer duidelijkheid over te geven. Hiertoe zijn 114 moeder-kind dyades (48 meisjes) onderzocht. Reflectief functioneren is tijdens de zwangerschap gemeten aan de hand van het Zwangerschapsinterview. Sensitiviteit is onderzocht tijdens vrij spel van moeder en kind, zes maanden na de geboorte. Voor Theory of Mind is ‘volgen van de blik’ onderzocht. Dit is gedaan door te observeren of de 12 maanden oude baby de wijsrichting van de onderzoeker met de blik volgde. De gegevens werden geanalyseerd met logistische regressie. Uit de analyses bleek dat er geen significant verband was tussen reflectief functioneren en volgen van de blik ( = -0.32, SE = 0.20, p = .103). Wat betreft sensitiviteit kwam de richting van de voorspelling overeen met de verwachting, maar was de voorspellende waarde van de onderliggende categorieën te klein om als significant naar voren te komen ( = -0.38, SE = 0.42, p = .368 voor lage sensitiviteit en  = 0.38, SE = 0.21, p = .070 voor hoge sensitiviteit). Omdat de resultaten uit dit onderzoek erop wijzen dat sensitiviteit kan worden voorspeld vanuit reflectief functioneren, wordt vervolgonderzoek aanbevolen.

(4)

4

Inleiding

Probleemstelling

Centraal in dit onderzoek staat de vraag op welke moeder-kind factoren reflectief functioneren van aanstaande moeders invloed heeft. Reflectief functioneren wil zeggen dat een moeder zich kan inleven in de gedachten en gevoelens van haar kind (Fonagy, Target, Steele & Steele, 1998). Uit eerder onderzoek is gebleken dat de mate van reflectief functioneren van de moeder tijdens de eerste levensjaren van haar kind van invloed kan zijn op de ontwikkeling van het kind, zoals de ontwikkeling van Theory of Mind (Laranjo, Bernier, Meins & Carlson, 2010; Laible & Thompson, 2000; Meins, Fernyhough, Russell & Clark-Carter, 1998; Meins et al., 2002; Raikes & Thompson, 2006). Tot nu toe is er nog weinig onderzoek gedaan naar reflectief functioneren tijdens de zwangerschap. Omdat reflectief functioneren mogelijk ook van invloed is op de ontwikkeling van het kind, is het belangrijk dat hier meer inzicht in komt. In dit onderzoek zal worden onderzocht of een voorloper van Theory of Mind, het volgen van de blik door het kind, kan worden voorspeld uit reflectief functioneren van de moeder tijdens de zwangerschap. Daarnaast wordt de relatie tussen reflectief functioneren en een hieraan gerelateerd begrip, sensitiviteit van de moeder, onderzocht. Wanneer sensitiviteit kan worden voorspeld vanuit reflectief functioneren kan het belangrijk zijn om al tijdens de zwangerschap aandacht te besteden aan de manier waarop een moeder reflecteert over het aankomend moederschap.

Belang van reflectief functioneren

Wanneer een vrouw voor de eerste keer zwanger is, kan het voor haar moeilijk zijn om zich een voorstelling te maken van hoe het is om een kind te hebben en zich in deze situatie in te leven. Met andere woorden: om te reflecteren over de mentale staat van het kind. Reflectief functioneren van moeders kan invloed uitoefenen op verschillende aspecten van de ontwikkeling van een kind. Wanneer een moeder open staat voor zowel de positieve als negatieve uitingen van haar baby en zij hier begripvol op reageert voelt haar baby dat beide uitingen worden geaccepteerd, waardoor de baby zich veilig voelt (Rosenblum, McDonough, Sameroff & Muzik, 2008). Kinderen van moeders die een hoge mate van reflectief functioneren laten zien zijn beter in staat om hun emoties te reguleren (Fonagy, Gergely, Jurist & Target, 2002). Bij interacties tussen moeder en baby is het belangrijk dat de moeder het gedrag en de emoties van haar baby spiegelt, bijvoorbeeld door verdrietig te kijken wanneer de baby verdrietig is of te lachen wanneer de baby blij is. Naast het imiteren van de baby wordt het reflectief functioneren van de moeder hoorbaar doordat zij tegelijkertijd iets zegt over de toestand van het kind, bijvoorbeeld door iets te zeggen over de oorzaak van het plezier van het kind of door het kind te troosten wanneer het verdrietig is. Wanneer een moeder dit goed kan, is dat een

(5)

5

teken van hoog reflectief functioneren. Door het spiegelen van de emoties van het kind leert het kind zijn eigen emoties in toom te houden en op de juiste manier te uiten (Pajulo et al., 2012).

Een ander positief gevolg van hoog reflectief functioneren door moeders is dat kinderen beter in staat zijn om productieve en duurzame relaties op te bouwen (Slade, 2007). Doordat kinderen hun gedrag en emoties gespiegeld zien, leren zij ook die van anderen beter te begrijpen (Meins et al., 2002). Daardoor kunnen zij het gedrag en de emoties van anderen beter inschatten en begrijpen en zijn zij beter in staat om relaties met anderen aan te gaan en op te bouwen (Laranjo, Bernier, Meins & Carlson, 2010).

Sensitiviteit

Sensitiviteit is in de literatuur jarenlang gezien als de belangrijkste factor in de interactie tussen moeder en kind (zie bijvoorbeeld Ainsworth, Blehar, Waters & Wall, 1978; Bowlby, 2005; Sroufe, 1985). Een sensitieve moeder is zich bewust van signalen van haar baby, kan deze juist interpreteren en er prompt en adequaat op reageren (Ainsworth, 1969).

Sensitiviteit en reflectief functioneren zijn gerelateerde begrippen en verschillende studies hebben aangetoond dat moeders die laag scoren op reflectief functioneren minder sensitief zijn (zie bijvoorbeeld Grienenberger, Kelly & Slade, 2005; Rosenblum, McDonough, Sameroff & Muzik 2008). Fonagy en Target (2005) suggereren echter dat sensitiviteit een te breed begrip is om de kwaliteit van de interactie tussen moeder en kind volledig te verklaren. Volgens hen verklaart de mate van reflectief functioneren van de moeder een groter deel van de variantie in de interactie tussen moeder en kind. De assumptie van Fonagy en Target wordt door meerdere onderzoeken ondersteund. Uit onderzoek van Meins, Fernyhough, Fradley en Tuckey (2001) bleek dat, in de relatie met gehechtheid, een groter deel van de variantie werd verklaard door reflectief functioneren dan door sensitiviteit (respectievelijk 12.7% en 6.5%).

Theory of Mind

Theory of Mind is een aan reflectief functioneren gerelateerd begrip, dat eveneens gaat over het zich kunnen verplaatsen in de gevoelens, gedachten en bedoelingen van anderen. Theory of Mind bestaat uit vier aspecten (Flavell, Flavell & Green, 1987). De twee belangrijkste met betrekking tot reflectief functioneren zijn het verschil kunnen zien tussen het zelf en de ander (representatieve diversiteit) en het kunnen denken over denken (metacognitie). Metacognitie hangt samen met reflectief functioneren, maar laatstgenoemde wordt gestuurd door emoties, terwijl metacognitie abstracter is en gaat over het nadenken over het eigen denken (Nicolai, 2001).

Theory of Mind is een belangrijk onderdeel van de sociale ontwikkeling van kinderen en ontstaat in de vroege kinderjaren (Hughes & Leekam, 2004). Een voorloper van Theory of Mind, dat al rond het eerste jaar ontstaat, is gedeelde aandacht. Gedeelde aandacht bestaat uit meerdere aspecten,

(6)

6

waaronder het volgen van de blik van de ander en sociale referentie(Slaughter & McConnell, 2003). Een kind dat in staat is tot sociale referentie neemt de reactie van de ander over bij het beoordelen van een situatie.

Theory of Mind is in verband gebracht met mind-mindedness bij moeders (Laranjo, Bernier, Meins & Carlson, 2010; Laible & Thompson, 2000; Meins, Fernyhough, Russell & Clark-Carter, 1998; Meins et al., 2002; Raikes & Thompson, 2006). Mind-mindedness houdt, evenals reflectief functioneren, in dat een moeder zich kan inleven in de gevoelens van haar baby. Bij mind-mindedness gaat het om het verbaliseren van deze gevoelens, terwijl reflectief functioneren niet alleen verbaal geuit hoeft te worden.

De relatie tussen reflectief functioneren, sensitiviteit en Theory of Mind

Uit wat hiervoor is beschreven, wordt duidelijk dat de begrippen die centraal staan in dit onderzoek veel met elkaar te maken hebben. Vanuit de sensitiviteit en het reflectief functioneren van de moeder ontwikkelt het kind Theory of Mind. Vanuit deze Theory of Mind ontwikkelt het kind zijn eigen reflectieve functie (Nicolai, 2001). Door dit cyclische karakter van deze begrippen beïnvloedt het reflectief functioneren van moeders het latere reflectieve functioneren van hun kinderen. Kinderen van moeders met een laag reflectief vermogen ontwikkelen een zwakkere Theory of Mind, waardoor zij minder goed in staat zijn zelf een goed reflecterend vermogen te ontwikkelen (Fonagy, Steele, Steele, Moran & Higgitt, 1991; Laranjo, Bernier, Meins & Carlson, 2010).

Reflectief functioneren tijdens de zwangerschap

In de hierboven genoemde studies is onderzoek gedaan naar het reflectief functioneren van moeders in de interactie met hun kind. Weinig onderzoekers hebben zich gericht op reflectief functioneren tijdens de zwangerschap en de gevolgen daarvan voor het kind. Een uitzondering hierop is de studie van Pajulo et al. (2012). In dit onderzoek kregen moeders die tijdens de zwangerschap verslavende middelen gebruikten een interventie waarin zij werden geholpen over de aanstaande baby te reflecteren. Zo werd een naam bedacht voor de baby, werden moeders gestimuleerd zich een voorstelling te maken van de baby, zich het kind in de toekomst voor te stellen en te bedenken wat fijne en moeilijke momenten zouden kunnen zijn voor moeder en kind samen. Ook werd besproken op welke manier de moeder dingen hetzelfde of anders zou willen doen dan haar eigen moeder had gedaan. Hieruit bleek dat reflectief functioneren na de zwangerschap bij moeders die de interventie hadden gekregen significant toegenomen was. Daarnaast hadden zij minder vaak een terugval in middelenmisbruik. Ook werden de kinderen van deze moeders minder vaak in pleeggezinnen geplaatst. De resultaten uit deze studie onderstrepen het belang van het vergroten van reflectief functioneren voor de relatie tussen moeder en kind. Het positief beïnvloeden

(7)

7

van deze relatie zorgt voor winst op de lange termijn voor het kind en voor de moeder (Pajulo et al., 2012).

Doel en vraagstellingen

Het doel van deze studie is te onderzoeken welke invloed reflectief functioneren van de moeder, tijdens de zwangerschap, heeft op latere moeder-kind uitkomsten. Hiervoor worden sensitiviteit van de moeder tijdens interactie met haar kind en een voorloper van Theory of Mind bij het kind onderzocht, omdat vanuit de literatuur bekend is dat sensitiviteit en Theory of Mind in verband staan met reflectief functioneren na de zwangerschap.

De onderzochte vraagstellingen hierbij zijn:

1. Kan de sensitiviteit van de moeder in interactie met haar kind op de leeftijd van 6 maanden worden voorspeld vanuit reflectief functioneren van de moeder tijdens de zwangerschap? 2. Kan het volgen van de blik bij het kind op de leeftijd van 12 maanden worden voorspeld

vanuit het reflectief functioneren van de moeder tijdens de zwangerschap?

Op basis van de literatuur wordt verwacht dat zowel sensitiviteit als Theory of Mind kan worden voorspeld vanuit reflectief functioneren van de moeder tijdens de zwangerschap. De verwachting hierbij is dat bij lager reflectief functioneren van de moeder, zij een lagere mate van sensitiviteit zal laten zien. Voor Theory of Mind wordt hetzelfde verwacht, namelijk dat bij lager reflectief functioneren van de moeder er sprake is van een lager ontwikkelde Theory of Mind bij het kind.

(8)

8

Methoden

Participanten

De steekproef waarvan voor het huidige onderzoek gebruik is gemaakt, is geworven voor het onderzoek ‘Een goed begin’ van de Universiteit Leiden. Het doel van dat onderzoek is inzicht te verkrijgen in factoren die vroege ontwikkeling van antisociaal gedrag en psychopathologie beïnvloeden. Daarnaast wordt onderzocht of vroege interventie bij moeders die een verhoogd risico hebben om problemen te krijgen in de opvoeding van hun kind bijdraagt aan het voorkomen van opvoedingsproblemen. ‘Een goed begin’ is van start gegaan in februari 2011 en is een nog lopend onderzoek.

De onderzoeksgroep waarvan gebruik is gemaakt voor de analyses is samengesteld uit moeder-kind dyades die op het moment van de analyses alle meetmomenten hadden doorlopen die voor dit onderzoek gebruikt zijn. Deze steekproef bestaat uit 114 moeders en hun kind, waarvan 48 meisjes. De leeftijd van de zwangere moeders bij aanvang van het onderzoek varieert van 17 tot 26 jaar (M = 22.3, SD = 2.4). De zwangerschapsduur van de moeders tijdens het eerste meetmoment varieerde van 24 tot 39 weken (M = 29.6, SD = 3.4). De leeftijd van de baby’s bij het tweede meetmoment varieerde van 5 tot 7 maanden (M = 6.0, SD = 0.4). Bij het derde meetmoment varieerde de leeftijd van 11.5 tot 13.8 maanden (M = 12.0, SD = 0.4).

Voor deelname aan het onderzoek ‘Een goed begin’ wordt een aantal selectiecriteria gehanteerd. Moeders moeten tussen 17 en 27 jaar oud zijn en zwanger zijn van hun eerste kind. Daarnaast moeten zij in verband met het kunnen invullen van de vragenlijsten voldoende beheersing hebben van de Nederlandse taal. Wanneer moeders een zware drugsverslaving hebben of wanneer sprake is van ernstige psychiatrische problematiek mogen zij niet deelnemen aan het onderzoek. Moeders met een IQ lager dan 70 mogen niet aan het onderzoek meedoen. Ook bij ernstige medische problemen van de moeder of de baby of wanneer tijdens de zwangerschap al bekend is dat de baby een ernstige afwijking zal hebben die de latere ontwikkeling zo zal beïnvloeden dat deze afwijkend verloopt, mag er niet worden deelgenomen aan het onderzoek.

De moeders die zijn toegelaten tot het onderzoek zijn beoordeeld op de aanwezigheid van risicofactoren met betrekking tot de zelfredzaamheid van de moeder. Deze factoren zijn werkloosheid, armoede of financiële problemen, huisvestingsproblemen, een beperkt of instabiel sociaal steunend netwerk, alleenstaand ouderschap of wisselende partners. Bij aanwezigheid van twee of meer van deze factoren worden moeders toegewezen aan de risicogroep. Wanneer er bij de moeder sprake is van psychische problematiek of wanneer zij middelen gebruikt zoals alcohol, nicotine of drugs wordt zij eveneens in de risicogroep geplaatst. De moeders worden op basis van toeval toegewezen aan de groep die coaching krijgt of aan de controlegroep die geen coaching krijgt.

(9)

9

Daarnaast bestaat de steekproef uit een groep moeders bij wie de genoemde risicofactoren niet voorkomen; deze moeders worden toegewezen aan de laag-risico controlegroep. Voor het huidige onderzoek wordt geen onderscheid gemaakt in een hoog- of laag-risicogroep.

De gegevens van de deelnemers zijn onderzocht op demografische variabelen. De moeders zijn afkomstig uit heel Nederland, maar het grootste deel is afkomstig uit de Randstad. De etnische achtergrond van 85.1% van de deelneemsters is Nederlands, 7.0% is Surinaams of Antilliaans en 7.9% heeft een andere of een gemengde nationaliteit. Van de deelnemende moeders woont 23.7% niet samen met de biologische vader van het kind. Met betrekking tot de betrokkenheid van de biologische vader is 4.4% van de moeders niet zeker of de vader betrokken zal zijn bij de opvoeding of is de vader niet betrokken. De sociale steun vanuit de omgeving wordt door 5.3% van de moeder als onvoldoende ervaren. Van alle moeders woont 25.4% in bij ouders of schoonouders. Het opleidingsniveau van de moeders is bij 72.8% niet hoger dan een middelbare schoolopleiding. Werkloosheid komt voor bij 29.0% van de moeders en het gemiddeld maandinkomen van de moeders is 954 euro netto, 9.6% heeft veel financiële problemen.

Procedure

De data voor het huidige onderzoek zijn op drie verschillende momenten verzameld. Het eerste meetmoment vond in het derde trimester van de zwangerschap plaats bij de moeders thuis en duurde ongeveer 2,5 uur. De moeders hebben vragenlijsten ingevuld over bijvoorbeeld opleiding, gezondheid, financiële situatie en sociaal netwerk. Ook zijn persoonlijkheidskenmerken zoals executief functioneren en psychopathologie uitgevraagd. Aan de hand van het Zwangerschapsinterview (Suurland & Smaling, 2011) is het reflectief functioneren van moeders in kaart gebracht.

Het tweede meetmoment, dat zes maanden na de geboorte plaatsvond, was een huisbezoek van ongeveer 2,5 uur. Met vragenlijsten zijn onderwerpen als slaapgedrag en de emotieregulatie van het kind in kaart gebracht. Ook is een schatting van de intelligentie van moeder gemaakt. Aan moeders is gevraagd verschillende taken met hun kind uit te voeren, waaronder het vrij spel, waarin de sensitiviteit van moeders is gemeten.

Het derde meetmoment vond plaats in het babylaboratorium van de Universiteit Leiden, rond de eerste verjaardag van de baby’s. Met vragenlijsten zijn onder andere het temperament van moeder en kind en de taalontwikkeling van de baby in kaart gebracht. Door middel van taakjes zijn verschillende aspecten van het gedrag van moeder en kind in kaart gebracht, zoals sensitiviteit van de moeder en voorlopers van Theory of Mind bij het kind.

(10)

10

Instrumenten

Zwangerschapsinterview

Voor het meten van het reflectief functioneren van moeders is de Nederlandse versie van het Pregnancy Interview-Revised (PI; Slade, 2007) gebruikt: het Zwangerschapsinterview – herziene versie (Suurland & Smaling, 2011). Het Zwangerschapsinterview is een semigestructureerd klinisch interview, dat bestaat uit 22 vragen. Het meet de kwaliteit van moeders’ representatie van de relatie met haar ongeboren kind (Slade, Patterson & Miller, 2007). Er worden verschillende aspecten van moeders’ emotionele ervaring met haar zwangerschap gemeten, zoals emotioneel moeilijke momenten tijdens de zwangerschap, op welke manier de relatie met de eigen moeder is veranderd en veranderingen in levensstijl van de moeder sinds de zwangerschap (Slade, Patterson & Miller, 2007). De afname duurt ongeveer één uur. Het is afgenomen door een getrainde onderzoeker, die het heeft opgenomen op een voicerecorder zodat het later kon worden uitgeschreven en gecodeerd op reflectief functioneren. Het interview is gecodeerd door betrouwbare en getrainde onderzoeksmedewerkers.

Elke vraag uit het interview is op een 11-punts Likertschaal gescoord, waarbij scores uiteen lopen van -1 (negatief reflectief functioneren) tot 9 (buitengewoon reflectief functioneren). Hieronder wordt een specificatie gegeven van de oneven scores. Een even score kan worden toegekend wanneer een score tussen twee gespecificeerde scores in valt.

Een score van -1 werd gegeven voor negatief reflectief functioneren. In dit geval moest de uitspraak duidelijk anti-reflectief of bizar en ongepast zijn. Er kon vijandig worden gereageerd op de vraag van de interviewer of de vraag kon worden genegeerd. Een score van 1 is toegekend wanneer reflectief functioneren wel afwezig maar niet afwijzend was. Dit was het geval wanneer er wel een duidelijke aanwijzing was om op de mentale staat van een ander te reflecteren, maar dit niet werd gedaan. Er wordt met name vanuit de eigen persoon gereflecteerd. Voor twijfelachtig of laag reflectief functioneren is een score van 3 gegeven. Hiervan is sprake wanneer de codeur niet zeker is of er sprake is van oprecht reflectief functioneren of meer van sociaal wenselijk antwoorden. Er is vaak oppervlakkig en clichématig geantwoord. Een 5 werd gegeven voor gangbaar reflectief functioneren. In deze uitspraken is een duidelijke reflectie terug te horen maar is er geen sprake van diepgang in de uitspraak. Voor duidelijk reflectief functioneren werd een 7 gegeven. In dit geval zijn uitspraken bijvoorbeeld opvallend voor de codeur of zijn deze complex of uitgebreid. Ten slotte is een 9 gegeven voor volledig of buitengewoon reflectief functioneren. In dit geval zijn er meerdere uitspraken gedaan met veel diepgang welke laten zien dat de persoon inzicht heeft in het standpunt van de ander.

De uiteindelijke uitkomstmaat van het Zwangerschapsinterview is de totaalscore voor reflectief functioneren van moeders, die dezelfde scoreschaal heeft als de individuele vragen. Om het

(11)

11

interview betrouwbaar te kunnen scoren hebben codeurs een training gevolgd. Na de training is 20% van de interviews dubbel gecodeerd om de betrouwbaarheid tussen de codeurs te behouden. Er is sprake van een hoge interbeoordelaarsbetrouwbaarheid, met een Cronbach’s  van .94.

Sensitiviteit

Voor het meten van de sensitiviteit van moeders is gebruik gemaakt van een vrij spel situatie tussen moeder en kind. Het codeersysteem van het vrij spel is gebaseerd op Mesman (2010) en Hayden et al. (1998). De taak is opgenomen met één camera die op een statief was bevestigd. Moeder en kind werden op een speelkleed geplaatst met een aantal speelgoedvoorwerpen: een rammelbal, een plastic boekje en een interactief boerderijspeeltje. Voor aanvang van het vrij spel kregen moeders de instructie om enige tijd met hun kind te spelen zoals zij normaal gesproken ook zouden doen. Het vrij spel duurde in totaal drie minuten.

De sensitiviteit van de moeder werd bij deze taak gecodeerd door de mate van interactie en moeders’ sensitiviteit tijdens de interactie met haar kind te scoren. In de score werd ook meegenomen of moeder de signalen van haar kind juist interpreteerde en deze volgde en of zij adequaat en sensitief reageerde op verdriet en nood van het kind. Voor het beoordelen hiervan werd gezocht naar een zachtaardige, troostende toon van spreken, actief troosten en het aanpassen van het tempo of de strategie van het spel aan de signalen van het kind.

Voor de mate van sensitiviteit tijdens de drie minuten vrij spel kregen de moeders een score van 0 tot 3 toegekend. Een score van 0 werd gegeven wanneer er geen sensitiviteit werd gezien in de interactie met de baby. Dit kon worden veroorzaakt doordat een moeder enigszins intrusief was, steeds de leiding nam tijdens het spel of haar reacties niet aanpaste aan de signalen van de baby. Ook kon het zijn dat een moeder niet betrokken was bij de interactie en niet reageerde op signalen die de baby gaf of wel reageerde op de signalen, maar steeds op het verkeerde moment. Een score van 1 werd gegeven wanneer er sprake was van een lage of minimale mate van sensitiviteit. Dit was het geval wanneer een moeder enig sensitief gedrag liet zien, maar vaker nog niet-responsief of intrusief gedrag vertoonde of de signalen van de baby verkeerd interpreteerde. Een 2 werd toegekend aan moeders die een gemengde of gemiddelde mate van sensitiviteit lieten zien. Dit was het geval wanneer een moeder overwegend sensitief reageerde, maar hierin niet volledig consistent was. Zij onderbrak bijvoorbeeld soms de activiteit van de baby of liet het niet in zijn eigen tempo exploreren. De hoogste score werd gegeven wanneer er voornamelijk sprake was van een hoge mate van sensitiviteit. Een moeder met een score van 3 was consistent gericht op de baby en reageerde op de signalen van haar kind, ook wanneer deze meer subtiel waren. De reacties waren goed getimed en gepast.

(12)

12

Voor deze taak hebben de codeurs eveneens een training gevolgd, waarna 20% van de gecodeerde taken dubbel is gecodeerd. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van het vrij spel is hoog, met een Cronbach’s  van .90.

Volgen van de blik

Tijdens de taak ‘volgen van de blik’ zat het kind in een kinderstoel aan een tafel. Tegenover het kind zat de onderzoeker. Achter, links en rechts van het kind waren platen opgehangen van bekende kinderfiguren (Elmo, Pino en Bumba). De onderzoeker trok de aandacht van het kind door op de tafel te roffelen. Wanneer de aandacht van het kind op de onderzoeker was gericht wees en keek deze, volgens een vooraf gerandomiseerde volgorde, in de richting van één van de platen terwijl zij drie keer de naam van het kind noemde. Dit werd herhaald tot alle richtingen waren aangewezen, waarna de hele sequentie nog eenmaal werd herhaald. De taak werd door een andere onderzoeker vanachter de observatiespiegel gecodeerd. Het kind kreeg voor elke keer dat het in de goede richting meekeek met de onderzoeker één punt. Het totaal aantal goed is in een percentage omgezet. Mogelijke scores zijn 0%, 17%, 33%, 50%, 67%, 83% en 100%. Een score van 17% betekent bijvoorbeeld dat het kind 1 keer in de goede richting heeft gekeken en bij 50% heeft het 3 keer in de goede richting gekeken.

Statistische analyses

Na het uitvoeren van een missende waarde analyse zijn zes deelnemers uit de steekproef verwijderd. In de analyses zijn alleen observaties meegenomen van deelnemers waarvan de data omtrent de variabelen reflectief functioneren, sensitiviteit en volgen van de blik compleet was (N=114). Uit onderzoek van de uitbijters en extreme waarden bleek dat twee moeders een lage score op sensitiviteit hadden. Ten opzichte van de rest van de moeders bleken dit uitbijters te zijn, aangezien het grootste deel (92.1%) van de moeders gemiddeld of hoog sensitief waren. Omdat het voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen belangrijk is om de hele spreiding aan scores te analyseren, zijn de uitbijters behouden.

Uit de analyses bleek dat maar één moeder geen sensitiviteit liet zien (score van 0); deze score is toegevoegd aan lage mate van sensitiviteit (score van 1). Voor het volgen van de blik is een onderscheid gemaakt tussen het wel of niet slagen voor de taak, waarbij scores tot en met 33% zijn ingedeeld bij de niet-geslaagden en hoger dan 33% bij de geslaagden voor deze taak.

Voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen, of sensitiviteit en volgen van de blik kan worden voorspeld vanuit reflectief functioneren tijdens de zwangerschap, is onderzocht of een lineaire regressieanalyse kan worden uitgevoerd. Uit de data-inspectie bleek dat er geen lineariteit was tussen de variabelen, hetgeen een voorwaarde is om lineaire regressieanalyse uit te kunnen voeren. Daarom zijn de onderzoeksvragen beantwoord aan de hand van logistische regressieanalyse,

(13)

13

welke het meest aansluit bij lineaire regressie. Met een logistische regressieanalyse kan worden voorspeld tot welke categorie uit de afhankelijke variabele een deelnemer het meest waarschijnlijk behoort aan de hand van informatie uit de onafhankelijke variabele (Field, 2009).

Voor het beoordelen van significantie is in alle gevallen een significantieniveau van α = .05 gehanteerd. De statistische analyses zijn uitgevoerd met SPSS, versie 19 (SPSS Inc., Chicago, VS).

(14)

14

Resultaten

Beschrijvende statistieken: scores van moeder en kind

De variabele reflectief functioneren blijkt normaal verdeeld te zijn. In tabel 1 zijn de frequenties en percentages weergegeven voor de variabelen reflectief functioneren, sensitiviteit en volgen van de blik. Aan de frequentie van de scores van reflectief functioneren is af te lezen dat geen van de moeders een score lager dan 2 of hoger dan 7 heeft gehaald. Voor 42.1% van de moeders geldt een lage mate van reflectief functioneren (score van 2 of 3), 32.5% heeft een matige score gehaald (score van 4) en bij 19.3% is sprake van gangbaar reflectief functioneren (score van 5). Bij 6.2% van de moeders is sprake van duidelijk reflectief functioneren (score van 6 of 7). Wat betreft de verdeling van de scores van sensitiviteit is te zien dat 7.9% van de moeders een lage mate van sensitiviteit heeft laten zien, 35.1% een gemiddelde sensitiviteit en 57.0% een hoge mate van sensitiviteit. Van de baby’s is 63.2% niet geslaagd en 36.8% wel geslaagd voor de taak volgen van de blik.

Tabel 1 Frequenties en percentages van de variabelen reflectief functioneren, volgen van de blik en sensitiviteit (N=114 moeders en hun kind)

Onderzoeksgroep/variabelea Score Frequentie Percentage

Moeders Reflectief functioneren 2 7 6.1 3 41 36.0 4 37 32.5 5 22 19.3 6 6 5.3 7 1 0.9 M = 3.84 SD = 1.04 Sensitiviteit Laag 9 7.9 Gemiddeld 40 35.1 Hoog 65 57.0 Kinderen

Volgen van de blik Niet geslaagd 72 63.2

Geslaagd 42 36.8

a Reflectief functioneren is gescoord op een 11-punts Likertschaal, de overige variabelen zijn

(15)

15

Onderzoeksvragen

1. Kan de sensitiviteit van de moeder in interactie met haar kind op de leeftijd van 6 maanden worden voorspeld vanuit reflectief functioneren van de moeder tijdens de zwangerschap? Voor het beantwoorden van de eerste onderzoeksvraag is een multinomiale logistische regressieanalyse uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn terug te vinden in tabel 2. Het model waarmee de voorspelling is uitgevoerd is significant, hetgeen betekent dat in ieder geval één van de regressiecoëfficiënten uit het model niet gelijk is aan nul. Voor het voorspellen van sensitiviteit is de gemiddelde sensitiviteit (met een score van 2) als referentiecategorie gebruikt. Bij de groep voor lage sensitiviteit is de kansverhouding (Exp(B)) kleiner dan 1 (0.69); er is geen sprake van significantie (p = .368). Deze kansverhouding houdt in dat de kans dat een moeder met een bepaalde score voor sensitiviteit terecht komt in een hogere scoregroep gelijk is aan 0.69n, waarbij n het aantal scoregroep overgangen is. Omdat het gaat om een kansverhouding die kleiner is dan 1, wordt de kans met elke scoregroep overgang kleiner. Hoe hoger de scoregroep (hoe groter het reflectief functioneren), hoe kleiner de kans dat een moeder met een lage score op sensitiviteit terechtkomt in die groep.

Bij de groep voor hoge sensitiviteit is de kansverhouding groter dan 1 (1.46); dit resultaat is alleen significant bij een significantieniveau van 10% (p = .070). Deze kansverhouding betekent dat de kans dat een moeder met een bepaalde score terecht komt in een hogere scoregroep na elke scoregroep overgang 1.46 zo groot wordt. Hoe hoger de scoregroep (hoe groter het reflectief functioneren), hoe groter de kans dat een moeder met een hoge score op sensitiviteit hoort in die groep.

Tabel 2 Resultaten van de multinomiale logistische regressieanalyse voor reflectief functioneren als voorspeller van sensitiviteit

95% BI voor Exp(B) Beta (SE) Significantie (p) Exp(B) Ondergrens Bovengrens

Intercept -0.17 (1.47) .906

Reflectief functioneren als

voorspeller voor lage sensitiviteit -0.38 (0.42) .368 0.69 0.30 1.56

Intercept -0.96 (0.81) .238

Reflectief functioneren als

voorspeller voor hoge sensitiviteit 0.38 (0.21) .070 1.46 0.97 2.19

R2 = .06 (Nagelkerke), .05 (Cox&Snell), Model χ2(2) = 6.08, p = .048

(16)

16

2. Kan het volgen van de blik bij het kind op de leeftijd van 12 maanden worden voorspeld vanuit het reflectief functioneren van de moeder tijdens de zwangerschap?

Voor het beantwoorden van de tweede onderzoeksvraag is een binaire logistische regressieanalyse uitgevoerd. De resultaten hiervan staan in tabel 3. Het model waarmee de voorspelling is uitgevoerd is niet significant, hetgeen betekent dat de regressiecoëfficiënt uit het model gelijk is aan nul: het model heeft geen voorspellende waarde. Wanneer wordt gekeken naar de kansverhouding, blijkt dat de kans dat een kind niet slaagt voor de taak volgen van de blik (score van 0), 0.72 maal zo groot wordt voor elk extra punt op reflectief functioneren. Er is echter geen sprake van significantie (p = .103).

Tabel 3 Resultaten van de binaire logistische regressieanalyse voor reflectief functioneren als voorspeller van het volgen van de blik

95% BI voor Exp(B) Beta (SE) Significantie (p) Exp(B) Ondergrens Bovengrens

Constant 0.68 (0.77) .379 1.97

Reflectief functioneren als voorspeller voor het volgen van

de blik -0.32 (0.20) .103 0.72 0.49 1.07

(17)

17

Discussie

Conclusie van de resultaten

In deze studie is onderzocht of reflectief functioneren van de moeder tijdens de zwangerschap twee, hieraan gerelateerde, moeder-kind factoren na de zwangerschap kan voorspellen. De ene factor die is onderzocht is de sensitiviteit van moeders tijdens interactie met hun kind (zes maanden na de geboorte). De andere factor die is onderzocht is een voorloper van Theory of Mind: het volgen van de blik (gemeten op de leeftijd van 12 maanden).

In tegenstelling tot de verwachting blijkt uit dit onderzoek dat het volgen van de blik niet kan worden voorspeld vanuit reflectief functioneren. Verschillende eerdere studies hebben een relatie gevonden tussen reflectief functioneren na de zwangerschap en Theory of Mind bij het kind (Laranjo, Bernier, Meins & Carlson, 2010; Laible & Thompson, 2000; Meins, Fernyhough, Russell & Clark-Carter, 1998; Meins et al., 2002; Raikes & Thompson, 2006). Een verklaring voor het niet vinden van een verband met Theory of Mind ligt mogelijk in de beperking dat alleen het volgen van de blik als maat hiervoor is gebruikt. In andere studies (Laranjo, Bernier, Meins & Carlson, 2010; Laranjo, Bernier, Meins & Carlson, 2014) zijn meerdere onderdelen van Theory of Mind meegenomen, zoals visuele perspectieven en tegenstrijdige verlangens, om de invloed van dit concept te meten.

Een andere verklaring is dat het volgen van de blik op een te jonge leeftijd is gemeten. In andere studies is Theory of Mind op een latere leeftijd gemeten, zo zijn in de studie van Laranjo, Bernier, Meins en Carlson (2010) kinderen op de leeftijd van 26 maanden onderzocht. Hughes en Leekam (2004) geven in hun reviewstudie aan dat baby’s vanaf de leeftijd van 10 maanden beginnen met het analyseren van handelingen van anderen om deze in overeenstemming te brengen met de onderliggende intenties. Gedeelde visuele aandacht lijkt de beste manier om deze vaardigheid bij baby’s te meten (Hughes & Leekam, 2004). Wellicht dat het volgen van de blik als individuele maat voor gedeelde visuele aandacht niet kan worden gemeten op deze leeftijd. Ondanks dat het volgen van de blik wellicht op een te jonge leeftijd is gemeten, is dit iets dat nog niet vaak is onderzocht op zo’n jonge leeftijd. Wanneer kinderen ouder zijn, is niet altijd goed te analyseren wanneer een bepaalde vaardigheid in Theory of Mind precies is ontstaan (Meins et al., 2002). Dit onderzoek heeft een aanzet gedaan tot het onderzoeken van een voorloper van Theory of Mind bij zeer jonge kinderen, wat meer duidelijkheid kan geven over het ontstaan van Theory of Mind.

Uit de resultaten is gebleken dat sensitiviteit, met de data van dit onderzoek, niet volledig kan worden voorspeld vanuit reflectief functioneren. De richting van de voorspelling komt overeen met de verwachting, namelijk dat moeders met een lage mate van reflectief functioneren een grotere kans hebben om lage sensitiviteit te laten zien. Evenzo blijkt dat moeders met een hoge mate van reflectief functioneren een grotere kans hebben om hoge sensitiviteit te laten zien. Uit de resultaten

(18)

18

komt naar voren dat het gebruikte model in zijn totaliteit wel voorspellende waarde laat zien, maar de voorspellende waarde van de onderliggende categorieën zijn net te klein om als echt significant naar voren te komen. De groep met negen laag sensitieve moeders is vrij klein, wat een reden kan zijn dat voor deze groep geen voorspellende waarde is gevonden van reflectief functioneren. De groep met hoog sensitieve moeders is groter, maar met 65 moeders nog niet groot genoeg om sensitiviteit te kunnen voorspellen.

Beperkingen en aanbevelingen voor vervolgonderzoek

In deze steekproef is mogelijk sprake van vertekening door zelfselectie (self selection bias). Omdat moeders zijn gevraagd om mee te doen aan het onderzoek en er zelf voor hebben gekozen dat zijzelf en hun baby langere tijd werden gevolgd, kan ervan worden uitgegaan dat de steekproef bestaat uit gemotiveerde moeders. Dit verklaart ook de relatief hoge score van de moeders voor sensitiviteit. Dit kan de resultaten van de studie hebben beïnvloed.

Daarnaast zijn de resultaten van dit onderzoek niet volledig generaliseerbaar naar de algemene populatie, omdat de moeders uit de steekproef jonger en lager opgeleid zijn dan gemiddeld.

Zoals reeds genoemd is in dit onderzoek alleen het volgen van de blik gebruikt als voorloper van Theory of Mind. In vervolgonderzoek zou naast het volgen van de blik, ook sociale referentie kunnen worden meegenomen om een completer beeld van gedeelde aandacht en daarmee ook van Theory of Mind te verkrijgen.

Implicaties voor de praktijk

Een sterk punt van dit onderzoek is dat reflectief functioneren is gemeten tijdens de zwangerschap, hetgeen in nog niet veel studies is gedaan. Omdat er nog niet veel bekend is over de invloed hiervan op de latere ontwikkeling van het opvoedgedrag van moeders en op de ontwikkeling van kinderen, is het belangrijk om hier meer onderzoek naar te doen.

Op basis van de resultaten van dit onderzoek kan niet worden gezegd of reflectief functioneren tijdens de zwangerschap net zoals reflectief functioneren na de zwangerschap van invloed is op de ontwikkeling van het kind. Om dit te kunnen vaststellen is meer onderzoek nodig. Sensitiviteit van moeders lijkt met de resultaten wel te kunnen worden voorspeld uit reflectief functioneren tijdens de zwangerschap. Indien uit vervolgonderzoek blijkt dat reflectief functioneren gemeten tijdens de zwangerschap belangrijk is voor verschillende moeder-kind factoren, is het belangrijk interventies te richten op het verhogen hiervan.

Veel interventies richten zich op het verbeteren van de sensitiviteit van moeders, hetgeen vaak succesvol is (zie bijvoorbeeld Bakermans-Kranenburg, van IJzendoorn & Juffer, 2003). Reflectief functioneren wordt gezien als een kwaliteit van moeders welke zou kunnen worden verbeterd door middel van goed afgestemde interventies (Schechter, Zeanah & Myers, 2002; Schechter, Kaminer,

(19)

19

Grienenberger & Amat, 2003). In het onderzoek van Pajulo et al. (2012) is een interventie uitgevoerd om het reflectief functioneren van moeders, gemeten tijdens de zwangerschap, te verhogen. Hieruit bleek dat het verhogen van het reflectief functioneren van moeders invloed kan hebben op zowel moeder- als kindfactoren. Moeders die beter in staat zijn zich te verplaatsen in hun kind hebben wellicht meer mogelijkheden om te voldoen aan de behoeften van hun kind. Wanneer al tijdens de zwangerschap een inschatting wordt gemaakt van het reflectief functioneren van moeders kan er op tijd een interventie plaatsvinden, waarmee kansen voor moeder en kind kunnen worden vergroot. Dit kan met name voordelen opleveren voor moeders die een hoger risico hebben op problemen in de opvoeding van hun kinderen (Pajulo et al., 2012).

(20)

20

Literatuurlijst

Ainsworth, M.S. (1969). Maternal Sensitivity Scales. Unpublished manuscript, John Hopkins University, Baltimore.

Ainsworth, M.D.S., Blehar, M.C., Waters, E., & Wall, S. (1978). Patterns of attachment: A psychological study of the strange situation. Hillsdale, NJ: Erlbaum.

Bakermans-Kranenburg, M. J., Van IJzendoorn, M. H. & Juffer, F. (2003) Less is more: meta-analysis of sensitivity and attachment interventions in early childhood. Psychological Bulletin, 129, 195–215. doi: 10.1037/0033-2909.129.2.195

Bowlby, J. (2005). A Secure Base: Clinical Applications of Attachment Theory. Oxon, GB: Routledge.

Grienenberger, J., Kelly, K. & Slade, A. (2005). Maternal reflective functioning, mother–infant affective communication, and infant attachment: Exploring the link between mental states and observed caregiving behavior in the intergenerational transmission of attachment. Attachment and Human Development, 7, 299-311. doi: 10.1080/14616730500245963

Field, A. (2009). Discovering statistics using SPSS (3rd ed.). London, England: Sage.

Flavell, J.H., Flavell, E.R., & Green, F.L. (1987). Young children’s knowledge about the apparent-real and pretend-apparent-real distinction. Developmental Psychology, 23, 816-822. doi: 10.1037/0012-1649.23.6.816

Fonagy, P., Gergely, G., Jurist, E., & Target, M. (2002). Affect regulation, mentalization and the development of the self. New York: Other Press LLC.

Fonagy, P., Steele, M., Steele, M., Moran, G.S. & Higgitt, A.C. (1991). The capacity for understanding mental states. The reflective self in parent and child and its significance for security of attachment. Infant Mental Health Journal, 13, 200-217. doi: 10.1002/1097-0355(199123)12:3<201

Fonagy, P. & Target, M. (2005). Bridging the transformation gap: An end to an important mystery of attachment research? Attachment & Human Development, 7, 333-343. doi: 10.1080/ 14616730500269278

Fonagy, P. Target, M., Steele, H. & Steele, M. (1998). Reflective Functioning Manual Version 5, For application to adult attachment interviews. London: University College London.

Hayden, L. C., Schiller, M., Dickstein, S., Seifer, R., Miller, I., Keitner, G. & ... Rasmussen, S. (1998). Levels of family assessment: I. Family, marital, and parent-child interaction. Journal Of Family Psychology, 12, 7-22. doi: 10.1037/0893-3200.12.1.7

Hughes, C. & Leekam, S. (2004). What are the links between Theory of Mind and social relations? Review, reflections and new directions for studies of typical and atypical development. Social Development, 13, 590-619. doi: 10.1111/j.1467-9507.2004.00285.x

(21)

21

Laible, D. J. & Thompson, R. A. (2000). Mother–child discourse, attachment security, shared positive affect, and early conscience development. Child Development, 71, 1424–1440. doi: 10.1111/1467-8624.00237

Laranjo, J., Bernier, A., Meins, E. & Carlson, S.M. (2010). Early manifestations of children’s Theory of Mind: The roles of Maternal Mind-mindedness and infant security of attachment. Infancy, 15, 300-323. doi: 10.1111/j.1532-7078.2009.00014.x

Laranjo, J., Bernier, A., Meins, E. & Carlson, S.M. (2014). The roles of maternal mind-mindedness and infant security of attachment in predicting preschoolers’ understanding of visual perspective taking and false belief. Journal of Experimental Child Psychology, 125, 48-62. doi: 10.1016/j.jecp.2014.02.005

Meins, E. (1997). Security of attachment and the social development of cognition. Hove, England: Psychology Press.

Meins, E., Fernyhough, C., Arnott, B., Leekam, S. R. & Turner, M. (2011). Mother- versus infant-centered correlates of maternal mind-mindedness in the first year of life. Infancy, 16, 137–165. doi: 10.1111/j.1532-7078.2010.00039.x

Meins, E., Fernyhough, C., Fradley, E. & Tuckey, M. (2001). Rethinking maternal sensitivity: Mothers’ comments on infants’ mental processes predict security of attachment at 12 months. Journal of Child Psychology & Psychiatry & Allied Disciplines, 42, 22–31. doi: 10.1111/1469-7610.00759

Meins, E., Fernyhough, C., Russell, J. & Clark-Carter, D. (1998). Security of attachment as a predictor of symbolic and mentalising abilities: A longitudinal study. Social Development, 7, 1–24. doi: 10.1111/1467-9507.00047

Meins, E., Fernyhough, C., Wainwright, R., Das Gupta, M.D., Fradley, E. & Tuckey, M. (2002). Maternal mind-mindedness and attachment security as predictors of theory of mind understanding. Child Development, 73, 1715–1726. doi: 10.1111/1467-8624.00501

Mesman J. (2010), Maternal responsiveness to infants: Comparing micro-level and macro-level measures. Attachment & Human Development, 12, 143-149. doi: 10.1080/14616730903484763

Nicolai, N.J. (2001). Hechting en psychopathologie: de reflectieve functie. Tijdschrift voor Psychiatrie, 43, 705-714. Geraadpleegd via http://www.tijdschriftvoorpsychiatrie.nl/assets/articles/ articles_273pdf.pdf

Pajulo, M., Pyykkönen, N., Kalland, M., Sinkkonen, J., Helenius, H., Punamäki, R.L. & Suchman, N. (2012). Substance-abusing mothers in residential treatment with their babies: Importance of pre- and postnatal maternal reflective functioning. Infant Mental Health Journal, 33, 70-81. doi: 10.1002/imhj.20342

(22)

22

Raikes, H. A. & Thompson, R. A. (2006). Family emotional climate, attachment security, and young children’s emotion knowledge in a high-risk sample. British Journal of Developmental Psychology, 24, 89–104. doi: 10.1348/026151005X70427

Rosenblum, K. L., McDonough, S. C., Sameroff, A. J. & Muzik, M. (2008). Reflection in thought and action: Maternal parenting reflectivity predicts mind-minded comments and interactive behavior. Infant Mental Health Journal., 29, 362–376. doi: 10.1002/imhj.20184

Schechter, D.S., Kaminer, T., Grienenberger, J.F. & Amat, J. (2003). Fits and starts: A mother-infant case-study involving intergenerational violent trauma and pseudoseizures across three generations. Infant Mental Health Journal, 24, 510–528. doi: 10.1002/imhj.10070

Schechter, D.S., Zeanah, C., & Myers, M.M. (2002). Negative and distorted maternal attributions among violence-exposed mothers of very young children before and after single-session feedback: Are maternal psychopathology and reflective functioning predictive? Paper presented at the World Association of Infant Mental Health, Amsterdam, The Netherlands.

Slade, A. (2007a). Reflective parenting programs: Theory and development. Psychoanalytic Inquiry: A Topical Journal for Mental Health Professionals, 26, 640-657. doi: 10.1080/07351690701310698

Slade, A. (2007b). The pregnancy interview – Revised. Manuscript.

Slade, A., Patterson M. & Miller, M. (2007)."Addendum to Reflective Functioning Scoring Manual (Fonagy, Steele, Steele, & Target, 1998) for use with the Pregnancy Interview (Slade, Grunebaum, Huganir & Reeves, 1987; Slade, 2004)." City College of New York, New York, NY.

Slaughter, V., & McConnell, D. (2003). Emergence of joint attention: relationships between gaze following, social referencing, imitation and naming in infancy. The Journal of Genetic Psychology: Research and Theory on Human Development, 164, 54-71. doi: 10.1080/00221320309597503

Sroufe, L.A. (1985). Attachment Classification from the perspective of infant-caregiver relationships and infant temperament. Child Development, 56, 1-14. Geraadpleegd via http://www.jstor.org/discover/10.2307/1130168?sid=21105002027861&uid=4&uid=3738736&uid=2 Suurland, J. & Smaling, H.J.A. (2011). Zwangerschapsinterview – Herziene versie. Ongepubliceerd manuscript. Universiteit Leiden, Leiden.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bij Boston hadden de planten van behandeling '16-&gt;' fijn blad; de planten waren compact tot zeer compact en hadden een goede bolvorm; het gewas was vrij uniform (blok I) tot

Tests, procedures or guidelines for investigating and identifying the causes of stillbirth include looking at the medical history of the parents, any problems during the

- de chemische samenstelling, verteerbaarheid en EW van verschillende kwaliteiten graskuilen en van CCM vaststellen door verteringsonderzoek bij biologisch gehouden drachtige zeugen;

Institute of Particle Physics, Central China Normal University, Wuhan, Hubei, China, associated to 3. 66 Departamento de Fisica , Universidad Nacional de Colombia, Bogota,

Tabel 1 laat zien dat het waterverbruik op het lagekostenbedrijf in 1999 voor melken en reini- gen van de melktank onder de globale norm ligt van het bedrijf zelf.. Maar bij

Keywords: Migrant aspirations, Gambian youths, backway, irregular migration, sitting, expectations, upward social mobility, familial obligations, Gambian political

The state must afford citizens equal democratic rights and ensure the minimum basic conditions necessary for adequate participation in decision-making in order

In theorizing how different facets of the perception of legitimacy of bordering practice may inform border contestation by the bordering population, I consider the Israeli/